X" KLEINE CATECHISMUS. OF KORT BEGRIP DER LEER VOLGENS DEN HEIDELBERGSCHEN CATECHISMUS Naar de Hoogduitsche uitgave, in gebruik bij de Nederlandsch-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld. TIENDE DRUK. BRO 1903:20 SC HEFFER & Co. 03. KLEINE CATECHISMUS, OF KORT BEGRIP DER LEER VOLGENS DEN heidelbeb&scheu catechismus Naar de Hoogduitsche uitgave, in gebruik bij de Nederlandsch-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld. TIENDE DRUK. AMSTERDAM, — SC HEFFER & Co. 1903. UITGEGEVEN VANWEGE „DE MAATSCHAPPIJ TOT UITGAVE VAN GEREFORMEERDE GESCHRIFTEN", l>ie Vraag. Hoeveel stukken zijn u noodig te weten, opdat gij welgetroost zalig leven en sterven m.oogt ? Antwoord, Drie stukken: ten eerste, hoe groot mijne zonde en ellende is; ten andere, hoe ik van al mijne zonde en ellende verlost worde; ten derde, hoe ik God voor zulke verlossing zal dankbaar zijn. HET EERSTE DEEL. Van des menschen ellende. 2de Yf. Waaruit kent gij uwe ellendigheid ? Antw. Uit de Wet Gods. gde Vr. Wat heeft u Qod in Zijne Wet bevolen ? Antw. Dat heeft Hij ons schriftelijk in de Tien Geboden (Ex. 20 : 2 ; Deut. B : 6) te kennen gegeven, welke aldus luiden : Ik ben de Heere, uw God, Die u uit Ëgypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Het eerste gebod. Gij zult geene andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Het tweede gebod. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen: want Ik, de Heere uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten ; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijne geboden onderhouden. Het derde gebod. Gij zult den Naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken : want de Heere zal niet onschuldig houden, die Zijnen Naam ijdellijk gebruikt. Het vierde gebod. Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en ai uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is : want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage: daarom zegende de Heere den Sabbatdag, en heiligde denzei ven. Het vijfde gebod. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere uw God geeft. Het zesde gebod. Gij zult niet doodslaan. Het zevende gebod. Gij zult niet echtbreken. Het achtste gebod. Gij zult niet stelen. Het negende gebod. Gij zult geene valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste. Het tiende gebod. Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets, dat uws naasten is. 4de Vr. Hoe worden de Tien Geboden verdeeld? Antw. In twee tafelen. 5de Vr. Wat is de hoofdsom van hetgeen u God gebiedt in de vier geboden der eerde tafel? Antw. Dat ik den Heere, mijnen God, zal liefhebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van ganschen gemoede en uit alle krachten; dit ia het eerste en groote gebod. fi de Vr. Wat is de hoofdsom van hetgeen u God gebiedt in de zes geboden der tweede tafel ? Antw. Dat ik mijnen naaste zal liefhebben als mijzelven. — Aan deze twee geboden hangt de gansche Wet en do Profeten 7'l,: Vr. Kunt gij dit houden ? Antw. Ach neen; ik vind veeleer haat tegen God en tegen mijnen naaste in mij ; en dat ik Gods geboden met gedachten, woorden en met al mijn doen heb overtreden en nog overtreed, belijd ik voor Hem met droefheid. 8sle V. Ligt de schuld bij God, dat gij zoo boos en zoo verdraaid zijt 1 Antw. Neen, bij God ligt de schuld niet. Hij is heilig en rechtvaardig, en heeft mij ook naar Zijn evenbeeld geschapen, om tiem te kennen en te Zijner eere in waarachtige gerechtigheid en heiligheid te leven. gde Vr. Van waar komt dxn die verkeerdheid en verdraaidheid ? Antw. Uit den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders in het paradijs, weshalve ik voor God belijd, dat ik in zonden ontvangen en geboren ben. I0de Vr. Wat is dat voor eene ongehoorzaamheid geweest ? Antw. God had onzen eersten voorouders geboden, dat zij niet van den boom der kennis des goeds en des kwaads zouden eten, en dit gebod hebben zij overtreden. Il'lc Vr. Gaat dat u dan eenigszins aan? Antw. Voorzeker, want Adam is ons aller vader; toen hij overtrad, overtraden wij in hem, en wij allen doen juist hetzelfde, wat hij deed. 12lle Vr. Zoo zijn wij dan onbekwaam tot al datgene, wat voor God goed is, en geneigd tot alle kwaad ? Antw. Ja geheel en al, en slechts dan, wanneer wij door Gods Geest wedergeboren zijn, zullen wij doen, wat in Gods heilige oogen goed is. 13de Vr. Kan God zulke ongehoorzaamheid en uwe verdraaidheid en overtreding ongestraft laten ? Antw. Neen, dat kan Hij onmogelijk ; maar naar Zijne gerechtigheid en rechtvaardig oordeel moet Hij mij voor mijne zonde alreeds hier in dit leven en met de eeuwige verdoemenis straffen, gelijk Hij gezegd heeft: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het Hoek der Wet, om dat te doen". H K T T W Ë E l) E DER L. Van des mensehen verlossing. 14'le Vr. Is er ook raad en een weg voor u, om van uwe zonde, schuld en straf verlost te zijn, en weder tot genade te komen ? Antw. Ja, door zulk eenen Middelaar, Die tezamen waarachtig God en waarachtig rechtvaardig mensch is. I5de Vr. Wie is deze Middelaar ? Antw. Mijn lieve Heere en Heiland Jesus Christus, gelijk de Apostel Paulus betuigt: „Er is slechts één Middelaar Gods en der mensehen. de Mensch Christus Jesus". 16de Vr. Kunt gij uzelven niet daardoor verlossen, dat gij het weer beter maakt ? Antw. Neen, de heilige God moet eene voldoening hebben, die eeuwiglijk geldt, en op mij is de toorn Gods, indien ik niet geloof. >7de Vr. Kunnen mensehen u niet verlossen, die beter geleefd lwbben dan gij 't Antw. Neen, want er is geen mensch, die goeddoet, zonder daarbij te zondigen. 18do V r. Nadat alle mensehen sedert Adams val voor God verdoemd zijn, worden dan nu ook alle mensehen door den Middelaar Jesus wederom zalig't Antw. Neen. Ik kan alleen dan zalig worden, als ik mijnen Heere Jesus met een oprecht geloof omvat, gelijk geschreven staat, Joh. 3 : 16 : „A.lzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe"; en Hoofdstuk 1 : 12 : „Zoo velen Hem aangenomen hebben, dezen heeft Hij macht gegeven, kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven". 19de Vr. Wat is een oprecht geloof ? Antw. Ten eerste eene zekere kennis van God en Zijne beloften, ons in het Evangelie geopenbaard ; ten tweede een hartelijk vertrouwen, dat mij al mijne zonden om Christus' wil vergeven zijn. 20ste Vr. Wat hïbt gij volgens liet Evangelie te gelooven, en wat is uwe belijdenis ? 1. Ik geloof, dat de God en Vader mijns Heeren Jesus Christus de eenige en levende God is, Die hemel en aarde en ook mij geschapen heeft, en dat Hij om Christus' wil alles nog in Zijne lankmoedigheid draagt en onderhoudt; alsook dat Hij om Zijns lieven Zoons wil mijn God en mijn Vader is, en voor mij zorgen zal in alles, voor zooveel ik in Zijn Woord blijf. 2. Ik geloof, dat Jesus Christus de eengeborene en eeuwige Zoon des Vaders is, en dat Hij ééns wezens is met den Vader. Hij is ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, alzoo is Hij mensch geworden voor mij. Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven eu begraven, en toen was Hij voor mij in de macht der hel. Ten derden dage is Hij wederom opgestaan uit de dooden, Hij is opgevaren ten hemel, Hij zit ter Recht erhand Gods, des al machtigen Vaders vanwaar Hij wederkomen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden. 3. Ik geloof, dat de Heilige Geest is God, ééns wezens met den Vader en den Zoon. Ik geloof ééne heilige, algemeene, Christelijke Kerk, do gemeenschap der heiligen, vergeving der zonden, opstanding des vleesches en een eeuwig leven. Deze God : de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, is mijn God. 21ste Vr. Waarom noemt gij drie: den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest ? Antw. Zoo staat er in de Heilige Schrift, dat deze drie onderscheidene Personen de eenige en waarachtige God zijn. Ik geloof bijgevolg niet aan drie goden, maar aan eenen eenigen God. Ik ben echter gedoopt in den Naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes. 22s"' Vr. Is uw Heere Jesus mensch geweest, met lickaam en ziel, geheel zooals wij menschen geschapen zijn ? Antw. Ja, Iiebr 2 : 17 en 18: „Hij moest in alles den broederen gelijk worden, opdat Hij een barmhartig on een getrouw Hoogepriester zou zijn in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij dengenen, die verzocht worden, te hulp komen." 23ste Vr. Wat heeft uw Heere voor w gedaan ? Antw. Hij is in het Woord Zijns Vaders geble ven ; Hij heeft zonder zonde den wille Gods gedaan. (Hebr. 4 : 15.) 24ste vr_ Waarom heet Hij „Jesus" dat is Zaligmaker ? Antw. Omdat Hij Zijn volk zalig maakt van hunne zonden. 251te Vr. Is er dan anders geen Zaligmaker? Antw. Neen. Hand. 4: 12: „En de zaligheid is in geeuen anderen : want er is ook onder den hemel geen andere Naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden." 2gste vr> Waarom noemt gij uwen Heere „Christus", dat is Gezalfde ? Antw. Dewijl Hij met den Heiligen Geest gezalfd en van den Vader verordineerd is tot onzen eenigen Meester en Profeet, tot onzen eenigen Hoogepriester en tot onzen eeuwigen Koning. 27ste yr jpat is G0de aangebracht geworden door Jesus Christus ? 1. Gode is voldoening gebracht door Christus' geloof. 2. God is verzoend door Christus' dood aan het kruis. 3. De Wet is wederom verheerlijkt door Cristus' gehoorzaamheid. 4. Ik arme zondaar ben van mijne zonde, schuld en straf verlost en gereinigd door Christus' bloed en Geest. 28st<' Vr. Waartoe is Christus opgestaan ? Antw. Rom. 4 : 25 „Hij is overgeleverd om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking." ggste Vn Zijt gij met Hem opgewekt en in den hemel gezet ? Antw. Ja, voor zooveel ik in Hem geloof, want Hij is zonde en vloek geworden voor ons, opdat wij rechtvaardig en gezegend zouden zijn in Hem. 30sts Vr. Waar is Christus naar het lichaam ? Antw. In den hemel; maar met Zijne genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons, en Hij regeert Zijne Gemeente, en treedt voor ons in bij den Vader. 31ste Vr. Waartoe heeft uw Heiland den Heiligen Geest verworven ? Antw Opdat ik door Denzelven wedergeboren en levend gemaakt, in alle waarheid geleid, getroost en des eeuwigen levens verzekerd worde, en door dezen Geest in Christus gedurig tot God toetrede, als tot mijnen lieve Vader. 32et0 Vr. Wat gelooft gij van de heilige, algemeene Christelijke Kerk ? Antw. Dat de Zoon Gods uit liet gansche menschelijk geslacht de uitverkorenen ten eeuwigen leven door Zijnen Geest en Woord Zich tot eetie Gemeente vergadert; waarvan ik geloof, dat ik een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven. 33ste Vr. Waar vergadert Hij Zich deze Gemeente ? Antw. Waar men Gods Woord recht predikt, en de heilige Sacramenten bedient naar de instelling van Christus. 34ste yr_ Welke weldaden schenkt God aan deze Gemeente ? Antw. Hij schenkt haar vergeving der zonden, opstanding des vleesches en het eeuwig leven. 35ste Vr. Wat baat u nu, dat gij dit alles gelooft ? Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, gelijk geschreven staat : Rom. 5:1: „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jesus Christus", en Jeremia 33 staat van Christus : „E11 Deze is, Die haar roepen zal : de Heere onze gerechtigheid". 36sle Vr. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Antw. Alleen door een oprecht geloof in Jesus Christus, Zijnen lieven Zoon. 37ste yr jioe moe( g[j fat verstaan, dat gij alleen door het geloof gerechtvaardigd zijt. Antw. Alzoo, flat alleen de volkomene genoegdoening en gerechtigheid Christi mij door God wordt toegerekend, waardoor mij mijne zonden vergeven worden, en ik een erfgenaam word des eeuwigen levens ; en dat ik de gerechtigheid en heiligheid Christi niet anders, dan alleen door het geloof, mij kan toeeigen en. ggste Vr. Kunnen wij dan niet door onze werken en vroomheid rechtvaardig en zalig worden ? Antw. Neen, want ook ons beste werk is voor den Heiligen God bevlekt, en wat is er, dat wij niet ontvangen hebben ? ! 39ste Vr. Zal God dan toch de goede werken in dezen tijd en eeuwig beloonen ? Antw. Ja zeker; maar deze belooning geschiedt niet, omdat wij het verdiend hebben, maar omdat God zoo goedertieren is, want alzoo spreekt onze Heere, Luk. 17 : 10: „Wanneer gij alles gedaan hebt, wat u bevolen is, zoo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan, wat wij schuldig waren". 40stc Vr. Wie werkt dat geloof in u? Antw. De Heilige Geest. 41st,: Vr. Boor welk middel ? Antw. Door het gehoor van het gepredikte Woord. 42,le Vr. Hoe versterkt Hij dat geloof? Antw. Door datzelfde gepredikte Woord en het gebruik der heilige Sacramenten. 43*te Vr. Wat zijn Sacramenten ? Antw. Teeltenen en zegelen of onderpanden der Goddelijke genade, door God ingesteld, om ons daardoor te verzekeren, dat Hij ons vergeving der zonden en liet eeuwige leven uit genade schenkt, om het eenige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht. 44ste Vr. Hoeveel Sacramenten heeft Christus ingesteld ? A.ntw. Twee: den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal. 45ste Vr. Welk is het uiterlijk teeken in den Doop? Antw. Water, waarmede wij gedoopt worden in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. 46ste Vj\ Wat beteekent en verzegelt dat? Antw. De afwassching van alle zonden door het bloed en den Geest van Jesus Christus. 47ste yr_ Waar heeft Christus ons zulks toegezegd en beloofd ? Antw. In de Inzetting des Doops, die aldus luidt : „Gaat henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden". Mark. 18 : 15 — 17. 48 ste Yj._ %ai nien Qgfc de jonge kinderen doopen? Antw. Ja; dewijl zij even zoowel als de volwassenen in het Verbond Gods en in Zijne Gemeente begrepen zijn. 49ste Vr. Welk is het uiterlijk teelcen in het Avondmaal ? Antw. Het gebroken brood, dat wij eten, en de vergoten wijn, dien wij drinken, tot gedachtenis des lijdens en stervens van Christus. 50ste Vr. Wat teteekent en verzegelt dat ? Antw. Dat Christus onze naar genade hongerende en dorstende zielen met Zijn gekruist lichaam en vergoten bloed spijzigt en laaft ten eeuwigen leven. 51ste Vr. Waar heeft Christus ons zulks toegezegd? Antw. In de instelling des Avondmaals, die door Paulus aldus wordt beschreven : „Want ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jesus in den nacht, in welken Hij verraden werd, het brood nam; en als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijne gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide : Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijne gedachtenis. Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt". 1 Cor. 11 : 23— 26. En deze belofte wordt door Paulus ook herhaald, wanneer hij zegt: „De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus ? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des licliaams van Christus? Want één brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn". 1 Cor. 10 : 16 en 17. 52ste Vr. Wordt het brood veranderd in het lichaam van Christus, en de wijn in Zijn bloed? Antw. Neen, evenmin als het water in den Doop wordt veranderd in het bloed van Christus. 53ste Yr_ ffoe moet gij uzelven beproeven, eer gij tot het Avondmaal des Heeren komt ? Antw. Ten eerste moet ik onderzoeken, of ik mijzelven vanwege mijne zonden mishage, en mij daarom voor God verootmoedige. Ten tweede, of ik geloof en vertrouw, dat mij al mijne zonden om Christus' wil vergeven zijn. Ten derde, of ik ook een ernstig voornemen heb, om voortaan in alle goede werken te wandelen. 54ste Vr. Zal men ook die ten Avondmaal laten gaan, die ongoddelijke leer drijven, of een ergelijk leven leiden ? Antw. Neen, want alzoo wordt Gods Verbond ontheiligd en Zijn toorn over de gansche Gemeente aangestoken . 55ste Vr. Hoe zal men dan met de zoodanigen handelen ? Antw. Achtervolgens het bevel van Christus,, aldus luidende: „Nfaar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tusschen u en hem alleen. Indien hij u hoort, zoo hebt gij uwen broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort zoo neem nog een of twee met u, opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zoo zegt het der Gemeente ; en indien hij ook der Gemeente geen gehoor geeft, zoo zij hij n als de Heiden en de tollenaar Matth. 18: 15 — 17. HET ü E K l) E DEEL. Van de dankbaarheid. \ |*t Aangezien wij alleen uit genade dooi Christus zalig worden, waarom hebt gij dan nog goede werken te doen ; dan kunt gij immers leven, zoo als gij wilt? Antw. Volstrekt niet, want de genade heeft ons niet geroepen tot onreinigheid; daarom zegt de Schrift: „Geene hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch dieven, noch gierigaard», noch dronkaards, geene lasteraars, geene roovers zullen hel Koninkrijk Gods beërven". 5 7'te Vr. Word ik toch rechtvaardig en zalig door het geloof'? Antw. Gewisselijk; maar wie in waarheid gelooft, wordt ook door Christus' Geest vernieuwd, om Gods wil en gebod alleen hoog in eere te honden, zichzelven te verloochenen met al zijne lusten en begeerten, de wereld te verzaken, den Heere na te volgen en op Zijne toekomst te wachten. 58