DE GRONDSLAG DER 'VRIJE' UNIVERSITEIT. EEN WOORD VAN VOORLICHTING door G. J. P. J. BOLLAND HOOGLEERAAR DER WIJSBEGEERTE TE JjEIDEN. BRO 1904:26 *Av$i i» «oou /,v U7ró»5Tiv TZtlZMljiivr,* i/oucx TroX/x aufi^aXXerai roi; «vSfw7T0.J Tzpöi ihcipw xal a.xa«*xiv>,v. (Diod. Sic. 1 2.) oi yif> 6XXo* •/« yUv«.xöv z«i itKvTds yyoc/.ioj TiXri^cu; strayaysi» Xi-/u ouvaróv jü/sjójxji xai TtpoaxctXlacuiSHt Ttpö; xai èatirrtTK xai Triar.v, «.XXa isc xai roüro i'oux avsv fxvSoneitui xai TipurziKi. (Strabo 1:2.) het uitspraken, dat de socialisten zullen hebben over te nemen wat do 'kapitalisten' goeds hebben, en wel in de eerste plaats kennis en wetenschap, want eerst, zeiden zij, wanneer de socialisten kennis en wetenschap hebben opgedaan, kunnen zij de plaatsen der kapitalisten innemen. Anders gezegd: eerst wanneer Jan Alleman niet meer Jan Alleman maar iets beters is, is hij niet meer. . . Jan Alleman. En even duidelijk zijn de bovenstaande woorden van Abraham Kuyper. Doch hebben zij de duidelijkheid, waarin een houdbare grondslag van universitaire wetenschap specieel voor onze Gereformeerden aan het licht komt: kan uit den hier zichtbaar wordenden achtergrond van zijn eigen bewustzijn de stichter der 'vrije' universiteit naar voren treden, om voor die inrichting, waarin men ziender oogen blind is en blijven moet en blijven wil, met goede redenen gelijkstelling te vorderen wat betreft de te verleenen wetenschappelijke graden? Het gepraat van vrijheid en billijkheid en pacificatie moet hier eens ophouden. Hier is eenvoudig demagogisch parlementarisme aan het werk; gerugsteund door eene meerderheid van Nederlandsche dommekrachten, zal Abr. Kuyper aan de numerieke minderheid van meer ontwikkelden iets opdwingen van wat hij zelf kent als den geest der duisternis. V Dat ook het Vaticaan het licht niet onvoorwaardelijk lief heeft, is bekend genoeg. Te Rome zelf zijn tot op Pius V (1566—'77) niet eens de werken der kerkvaders te koop geweest en de Poolsche kardinaal Stanislas Hosius, een van de voorzitters der Trentsche kerkvergadering, heeft in 1572 aan Alf. Salmeion ae schreven, dat, toen hij de werken van de vier hoofdleeraren der Kerk te Rome had willen koopen, de boekverkooper hem had gezegd, dat hij ze ingevolge een pauselijk verbod niet verkoopen mócht. In 1570 is op last van Pius Y de beroemde geleerde Aonio Paleario alleen om zijne liefde voor historische kritiek verbrand. En nog de door Perrone samengestelde Syllabus van Pius IX ademt geheel den geest van een aan de wetenschap vijandig hiërarchisch obstructionisme. Den vierden September 1864 hebben de pauselijke nuntiën te Weenen en München op last van Pius IX zelfs een schrijven rond- gezonden, waarin de samenkomsten van Duitsche Roomsche geleerden werden afhankelijk gemaakt van een verlof, te verleenen door den bisschop der dioecese, waarin de samenkomst zoude plaats vinden en de verleening van dat verlof aan strenge voorwaarden werd gebonden. Allen hadden de grondstellingen aan te nemen en te belijden, welke in een pauselijk breve van den 21sten December 1863 waren uitgesproken ; de qualiteiten der geleerden, die men wilde uitnoodigen, moesten worden vastgesteld; den bisschop had men alle namen op te geveu, en men had hem in kennis te stellen met alle onderwerpen van behandeling, waarop hij dan het recht zoude hebben, datgene door te halen wat hem minder gelegen voorkwam. Bovendien moest hij zelf naar de vergadering priesters en leeken zenden, die uitblonken door vroomheid en gezonde leeringen, terwijl ook weer het openbaar maken van het verhandelde alleen met bisschoppelijke machtiging zoude mogen geschiedeu. Dan moest alles naar Rome worden gestuurd, opdat ter Curie konde worden beoordeeld, of hare bevelen door de vertegenwoordigers der wetenschappen met betamelijken eerbied waren opgenomen en ten uitvoer gelegd. Zeer waarschijnlijk is het, dat het Vaticaan, even goed als onze Calvinistensecte, al vast besloten is, om met de door Abraham Kuyper mede voor Rome door te drijvene veranderingen in dezen ten onzent weer deugdelijk in eigen geest zijn voordeel te doen. Doch met betrekking tot hetgeen voor grondslag der 'vrije' universiteit wordt uitgegeven, is nu eenmaal de kerk van Rome anders en ongedwongener gesteld dan het genootschap van Dordt. En zoo waar als het is, dat de Gereformeerde opvatting van den Bijbel meer dan de Calvinist wil weten slechts een erfstuk en overblijfsel uit het Katholicisme heeft te heeten, zoo waar is het, dat de vrijzinnigheid van zienswijze, die het Roomsche hof wat betreft de opvatting der Heilige Schriften in onze dagen is gaan gedoogen, met het armoedige en daarom voor rede en afdinging uiteraard niet toegankelijke conservatisme onzer Gereformeerden in opmerkelijke tegenstelling staat. Dit blijkt om zoo te zeggen van meet aan. 'De Katholieke Katechismus', die in 1902 te Rome in het Italiaansch verschenen is en het Imprimatur vertoont van den 'magister sacri palatii' zeiven, zegt op blz. 49: „Het scheppingsverhaal is volgens de Katholieke belijdenis waar; doch of het nu waar is naar de letter dan wel op de wijze der allegorie of door metaphers henen of dichterlijke taal, dat alles is onder de Katholieken voorwerp van vrije gedachtenwisselingen.1' (Zie Het Centrum van 12 Juli 1904.) Dit is nu wel is waar niet nieuw, in zooverre reeds Clemens, Origenes en Athanasius, Augustinus, Cassiodorus en Isidorus Hispalensis alsmede Thomas van Aquino van meening zijn geweest, dat de wereld in één oogenblik is geschapen. Doch zóóveel is duidelijk: dat op den grondslag der 'vrije' univer- siteit de kosmogonie en kosmographie der Vaticanisten niet vastligt, — dat ook zij in stilte zullen moeten glimlachen om eene 'Gereformeerde' mechanica en physica en chemie en physiologie op bijbelschen grondslag. In het algemeen gesproken durft men in de Roomsche gemeenschap tegenwoordig heel wat aan; „il faut se soumettre aux faits," schrijft bijv. Pierre Batiffol, recteur de 1'institut catholique de Toulouse op blz. 216 in den derden druk (1904) zijner 'Études d'histoire et de théologie positive', en hij haalt met volle instemming de volgende woorden aan van den in 1903 als hoofd van een Sulpiciërseminarie te Boston overleden pater Hogan. „Certains tliéologiens. . . contestent hardiment toute chose qu'ils ne peuvent justifier, et ce qui est trop bien attesté pour être nié, ils s'efforcent de le solliciter en conformité avec les conceptions plus pleines et plus précises d'époques postérieures. Mais les faits sont souvent trop forts pour eux et de la le nombre toujours croissant des théologiens qui, avec autant de pureté d'intention, mais avec plus de probité mentale, adaptent leur théories aux faits, au lieu de solliciter les faits pour les faire rentrer dans les théories préconpues." (Blz. 220.) „Quelque troublée que soit la situation,'" schrijft Lagrange, „elle est moins fatale au Catholicisme que la stagnation d'il y a vingt ans. Le pis est qu'on était content de soi, ignorant même ces irrisiones infidelium dont saint Thomas aftirme qu'on doit se garder." ('La Méthode His- torique' p. xvin.) „Mais il est bon qu'on sache que nous avons toute liberté pour mettre a proüt les connaissances du temps.'' (Blz. xix.) „On serait mal inspiré en niant le progrès de la doctrine, qui ne peut se faire sans nouveautés . . . personne n'a le droit d'interdire a 1'Esp rit-Saint de répandre sur 1'Église de nouvelles lumières sous prétexte que les anciens ont tout vu et tout dit." (Blz. 3.) „Je me souviens que nos anciens t-héologiens eussent trouvé trés mauvais qu'un moderne prétendit en savoir plus long que les Apötres; et avec raison! Et derechef on eüt sans doute embarrassé un fidéle de la primitive Église en lui demandant è, brüle-pourpoint combien il y avait d'hypostases en Jésus-Christ et combien dans la, trèssainte Trinité." (Blz. 38.) „Nous n'avons pas besoin de soutenir que la loi civile des Juifs est venue du ciel." (Blz. 171.) „L'humanité est trés ancienne et le peuple hébreu est relativement trés jeune." (Blz. 194.) „Grèce k une merveilleuse découverte nous pouvons mettre dans son plein jour historique la législation civile des Flébreux; la part que Dieu y a prise nous apparait moins sensible. Nous ne pouvons plus parler avec tant d'assurance de la supériorité de cette loi: elle est moins avancée dans 1'ordre de la civilisation qu'une loi plus ancienne de mille ans." (Blz. 169.) Anders gezegd, Ex. 21—23 staat in vele opzichten minder hoog dan de wet van Hammurabi, koning van Babel omtrent 2225 v. Chr. En ook in andere opzichten, wij weten het reeds, bewondert Lagrange de Heilige Schriften niet onvoorwaardelijk; „on ne voit pas, par exemple, oii est 1'enseignement religieux du livre de Ruth." (Blz. 89.) „La morale des Proverbes et de 1'Ecclésiastique, trés pratique assuréraent, mais souvent sans grande élévation morale, (est) sans cette délicatesse exquise qui est la fleur des vertus chrétiennes." (Blz. 91.) — „Dans quelle mesure est-il de foi que Joubal (Gen. 4:21) a inventé la musique?" (Blz. 211.) Dat vrage men eens aan 'de plattelandsche schutterij', die hare geschiedkennis heeft verworven op den grondslag der 'vrije' universiteit! Hoe pater Lagrange over de Psalmen denkt, hebben wij bereids gezien. Onnoodig te zeggen, dat hij even vrij denkt over de afkomst en het ontstaan, niet alleen der vijf boeken van Mozes, maar ook van de andere heilige schriften. „II est des livres inspirés pseudonymes. Je sais que je touche ici k un point trés grave, mais il est décisif; il faut s'en tenir a la rigueur des principes et se rappeler que nous ne devons point consulter ici les délicatesses de notre conscience littéraire, mais analyser les faits pour en tirer les conclusions qu'ils comportent. M. Vigouroux a écrit du livre de la Sagesse: II a été attribué è, Salomon, paree que celui qui 1'a composé, usant de fiction, s'exprime comme s'il était le fils de David. L'ouvrage de M. Vigouroux est classique comme 1'exem- ple lui-même. Ici, il fallait bien se rendre èi 1'évidence; 1'ouvrage est écrit en grec et défie raême la traduction en hébreu. Qui a tranché ici? La critique philologique des Grecs. Or la critique philologique des hébraïsants exige la même conclusion s'il s'agit de 1'Ecclésiaste; le révérend père Condamin, de la Société de Jésus, qui a laissé un si honorable souvenir, 1'a montré après tant d'autres. La critique n'est pas moins exigeante pour Daniël, M. Turmel vient enfin de le dire." (Blz. 83.) „On peut affirmer que dans les temps qui ont précédé notre ère, 1'usage d'emprunter un masqué littéraire était une fiction tellement répandue, qu'elle n'était même plus une fiction et ne trompait personne." (Blz. 84.) „II ne répugne donc pas que la gr&ce de 1'inspiration ait été saisir un auteur demeuré inconnu de son temps comme du notre. Après cela on admettra encore beaucoup plus volontiers qu'on se soit mis è, plusieurs pour composer un livre inspiré." (Blz. 86.) Wat Lagrange dan toepast zoowel op 'de Spreuken van Salomo' als 'de Boeken van Mozes'. En men denke niet, da,t de vrijzinnigheid der nieuwere Roomsche opvattingen zich uitstrekt enkel tot de oude bedeeling! „Jésus est ressuscité et il est le Christ: voila tout le thème des douze," zegt Batiffol ronduit op blz. 13 zijner in 1897 voorgedragene 'six le9ons sur les Évangiles'. En Lagrange schrijft: „II est sur que le Yerbe incarné est une adaptation théologique, mais qui n'a pu être faite par Jean qu'en supposant acquise la divinité de Jésus, qui permettait de donner au Yerbe son vrai caractère." ('La Méthode Historique' p. 229.) „Quoi qu'il en soit des vérités physiques et historiques, il faut bien reconnaïtre que Jésus a possédé du moins une science suréminente des vérités religieuses.1' (P. 244.) „Jésus ressuscité ne meurt plus, mais vit d'une vie mystérieuse et communicable," zegt weder Batiffol, aan het slot zijner 'zes lessen over de evangeliën' (vgl. Rom. 6 : 9), hetgeen dan wil zeggen, dat ook hij, evenals Lagrange, in een op den grondslag der 'vrije' universiteit niet zeggelijken trant weet te onderscheiden tusschen den Jezus van Nazareth, die tijdelijk in het vleesch heeft gewandeld, en den Godmensch van het geloof en de idee, zooals die zich in het geestelijke leven der Gemeente, door de zélfontwikkeling der Gemeente, bij wijze van gevoelvolle voorstelling als eeuwig moment van de goddelijke Drieëenheid heeft kenbaar gemaakt. VI Men begrijpt reeds, dat eene zienswijze van den hier aangeduiden verhelderingsgraad niet halt houdt voor de letter ook onzer evangelieverhalen, — dat zij ook wat betreft de heilige schriften des Nieuwen Yerbonds wat beters en hoogers doet dan genoegen nemen met de willends blinde eerbiedsbetuigingen en dom werktuiglijke nazeggingen, waartoe men op den grondslag onzer 'vrije' universiteit verplicht wordt. Sprekende van ons eerste en ons derde evangelie zegt o. a. Batifïol: „Ni 1'un ni 1'autre n'a été rédigé è, «Térusalem, et ni 1'un ni 1'autre ne représente absolument le pur témoignage des apötres: il représente davantage." ('Six Le^ons' p. 51.) „Ces deux rédactions supposent des sources auxquelles leurs éléments ont été puisés." (P. 55.) Hij bespeurt overeenkomstigheden als Mt 10:17—22 + 24:8—14 = Mc 13:9—13 = Lc 12 : 11—12 + 21 : 12—19, Mt 10 : 32—33 + 16 : 27 pour irrémissibles: Tidolatrie, la fornication et 1'homicide." (P. 83.) „A Rome donc, avant Calliste, 011 condamnait une fois pour toutes ces trois catégories de pécheurs è la pénitence perpétuelle." (P. 87.) „Le Pasteur d'Hermas avait été le manifeste de la morale indulgente contre la morale encratite, et sous rinfluence du Pasteur et de son esprit s'ótait affirmé le droit au pardon pour le chrétien failli." (P. 87.) „Nous ne connaissons aucun texte positif qui établisse le dog me du pouvoir des clés a cette époque." (PP. 207—208.) „II semble indubitable que les martyrs de Lyon remettent le péché même par la vertu de la prière qu'ils adressent a Dieu." (P. 89.) „La doctrine du pouvoir des clés n'est pas exclue, mais elle n'est pas clairement présentée par Tertullien, taudis que Calliste l exprimera absolument." (P. 77.) „Un acte du pape Calliste se trouve constituer un des mouvements capitaux de 1'évolution de la doctrine pénitentielle." (PP. 89—90.) „Calliste fait état de ce que le Sauveur èt, permis a. 1a. pécheresse de baigner ses pieds de larmes, et aussi de ce que le Sauveur a conversé avec la Samaritaine. Notons que Calliste ne fait aucun usage du fait de la femme adultère, qui aurait été bien plus probant pour sa thèse. — Calliste n'a guère en propre que l1 argument qu'il tire du fait de 1'incestueux de Corinthe, argument d'ailleurs de nulle valeur." (P. 93.) Om de maat vol te maken, had Batiffol hier alleeu = Mc 8:38 = Lc 9:26 + 12:8—9, Mt 10:38—39 + 16 : 24—25 = Mc 8 : 34 35 = Lc 9 : 23—24 + 14:27—33, Mt 13:12 + 25:29 = Mc 4 : 25 = Lc 8:18 + 19:26, en schrijft niet eene rondheid en eerlijkheid, waaraan Abraham Kuyper en zijne helpers nog een voorbeeld kunnen nemen: „Le phénomène des doublés récits, si souvent observé dans les livres historiques de Tanden Testament, se retrouve ici, indubitablement, et 1'on en peut conclure la dualité de sources sousjacentes." (P. 69.) „Puisqu'on veut faire de 1'apologie," zegt Lagrange, op zijne beurt over de evangelisten sprekende, „peut-on d'abord les présenter utilement comme des témoins oculaires ? Ce n est pas le cas pour saint Mare et saint Luc, deux disciples, et saint Luc le dit assez clairement. On ne peut pas non plus le prétendre pour 1'évangile de saint Matthieu, puisque notre évangile canonique a été écrit en grec, et que la tradition veut que saint Matthieu ait écrit en hébreu ou en araméeu. D'ailleurs, il suffit de lire son évangile pour reconnaitre qu'il ne se donne point comme témoin oculaire." ('La Méth. Fiist.1 p. 247.) „Enfin, c'est la loi de 1'histoire que les paroles ne peuvent ordinairement être transmises avec une entière lidélité et que les faits changent de physionomie avec le temps ... la comparaison des évangélistes entre eux, tous étant également iuspirés et canoniques, prouve que 1'inspiration ne les a pas préservés de cette condition de 1'humanité, et de plus qu ils ont obéi è cette auti'e loi qui veut que l'historien le plus pénétré de son röle d'historien introduise dans son récit quelque chose de ses idéés et des idéés de son groupe: de lèt leurs divergences. — D'autre part, les ressemblances ont prouvé qu'ils se servaient de sources écrites, nouvel élément du problème évangélique, et le plus délicat è, apprécier." (P. 248.) „Si notre S. Matthieu a été écrit en grec, quoiqu'en substance d'après le S. Matthieu araméen, nous ne pouvons insister sur chaque détail en rappelant que Matthieu 1'Apötre a vu tout cela de ses yeux." (P. 26.) „La critique estime que 1'évangile canonique de S. Matthieu a été écrit en grec; une tradition ancienne rapporte que 1'apötre Matthieu écrivit son évangile en araméen. Ce n'est donc point le même ouvrage. On ne peut recourir a 1'échappatoire d'une traduction. Mais la critique admet volontiers un original sémitique, source partielle des évangiles de S. Matthieu et de S. Luc; elle ne saura jamais très-exactement en quoi consistait eet évangile." (P. 23—24.) „Quant a saint Jean, mon ami Batiffol a dit, avec une justesse parfaite: Les historiens qui inclinent a reconnaïtre dans le quatrième évangile une combinaison de la pensée johannine et de souvenirs objectifs et personnels sur le Christ, doivent confesser la difficulté qu'ils éprouvent et qu'on ne se fait pas faute de leur opposer, k distinguer les deux éléments. Je n'essaierai pas de justifier leur vue, que je crois, quant & moi, légitime. — Cela suffit pour que nous ne puissions apporter en toute assurance le témoignage de 1'historien Jean, considéré comme tel." (P. 247.) „Ces vieux textes," zegt weer Batiffol, „oü se sont fixés par écrit les récits et les discours évangéliques, ne sont pas des textes purement liistoriques.'1 ('Six Lecons p. 73.) ,,Cela est en tout cas manifeste pour S. Jean," urgeert Lagrange, ,,dont Clément d'Alexandrie avait reconnu le caractère pneumatique, c'est a dire inspiré de préoccupations doctrinales qui pénètrent la trame même des faits. Cet aveu est pour dérouter ceux qui, pour mieux réfuter Baur, avaient tant insisté sur la candeur des évangélistes et les auraient volontiers représentés comme de simples mïroirs réflecteurs." (P. 25.) ,,11 faut de bon coeur renoncer a 1'impossible. Puisque Jésus n'a pas lui-même lixé son enseignement par écrit, il était impossible que les termes en fussent toujours conservés d'une faQon mathématique. Ceux des évangélistes sont en partie empruntés a 1'Église et ren dus k 1'Église.' (P. 26.) Eene schitterende proeve van hoogere bijbelkritiek gedoogt de Roomsche kerk in P. Batiffol met betrekking: tot Joh. 7 : 53 8:11, over welks zwakke handÖ ' schriftelijke waarborgen de gemeente op den grondslag der 'vrije' universiteit niet veel te hooren krijgt. Batiffol, toch, zegt in zijne 'Études d'histoire et de théologie positive': „Pour Tertullien, comme pour toute 1'Église de son temps, trois péchés sont tenus behoeven bij te voegen, dat Joh. 7 : 53 8 : 11 merkwaardige overeenkomsten vertoont met het wedeigevondene fragment van het vermoedelijk uit Rome afkomstige Petrusevangelie. In het boek over de Handelingen der Apostelen weet Batiffol te onderscheiden tusschen een paulinizeerend en een judaïzeerend gedeelte. En van het laatste zegt hij o. m.: „Ce récit judaïsant, avec les antithéses trés judaïsantes aussi de sa phrase, veut exprimer, d'abord, que les nouveaux convertis, en devenant chrétiens, sont demeurés fidèles k la loi juive. . . II veut exprimer, en second lieu, que eet état d'ame est pour les nouveaux convertis accompagné d'une grande paix." ('Études' 285— 286.) Vergelijkt hij Hd 2: 42 met Hd 2:46—47, dan komt hij tot de slotsom: „Tandis que la source paulinienne parle de la fraction du pain co mme d'un acte purement religieux et la place sur le même rang que la doctrine et la prière, la source judéo-chrétienne qui voit d'abord le culte du Temple, subordonne la fraction du pain, en la reduisant k une observance privée." (P. 287.) Lagrange ziet, dat de 'Paulus' der brieven de Alexandrijnsche schriftenvertaling bezigt en zegt: „Ce n'est pas le sens du texte hébreu. Faudra-t-il dire avec saint Augustin que le texte des Septante est inspiré aussi bien que 1'autre? Nous disons seulement que saint Paul s'appuie sur un texte reQu de son temps." ('La Méth. Hist.' 101.) En van de Johanneïsche Openba- ring zegt weder Batiffol: „Nous avons dans 1'Apocalypse, non pas uiie apocalypse, mais un recueil d'apocaIvpses, dont les plus anciennes expriment 1'émotion que la persécution néronienne d'abord et la disparition de Jérusalem ensuite put susciter dans 1'ame d'un disciple de Jésus-Christ, sans toutefois que cette conclusion nous interdise de croire que ce recueil ait été fixé et pour ainsi dire scellé ti la date traditionelle que nous nous plaisons, avec M. Harnack, k lui assigner: 95 environ." ('Six Lecons' p. 104.) „Ne comptez pas que je vous donne la clé de 1'histoire et du sens de ce livre énigmatique. La science ne 1'a pas encore découverte." (P. 101.) Zoo verwacht men dan in de Roomsche kerk het rechte begrip in dezen nog van onderzoekingen. Abraham Kuj^per, zich houdende, alsof hij staat, niet op een verouderd standpunt van schriftopvatting en schriftuitlegging, maar op een van en voor zichzelven getuigenden grondslag van Gods Woord, zal, doof vooralle rede en in doordrijvende partijzucht, zijne Gereformeerde school bij de wet verheffen tot eene inrichting, die wetenschappelijke graden verleent met rechtsgevolg. De school, wier ongelijkslachtigheid met eene ware universiteit hij zelf heeft erkend, de school, waar men zonder beroep op de overheid kan worden uitgeworpen, zoodra men afwijkt van wat de smalle gemeente haren grondslag noemt, waar een allengs tot 'onrechtzinnige' opvattingen gekomen leerling kan worden heengezonden zonder graad en zonder dat de overheid voor hem redres heeft, — die bijzondere en aan het ondoordachte geloof eener benepene gemeente gebondene, uiterst onvrije school gaat het recht ontvangen om hare kweekelingen te stempelen tot mannen, die zonder meer tot staatsambten benoembaar zijn. De Kerk weer boven den Staat! Doch heeft het Calvinisme op zijne wijze vroeger den vooruitgang gediend, het zal dit, naar wij willen hopen, ook nu doen; de redelijkheid der goddelijke Idee weet de boosheid in iets goeds, de duisternis in het licht, het onredelijke in het redelijke te verkeeren. Achterna beschouwd dient ook Satan de doeleinden Gods! Dit echter neemt niet weg, dat in de onmiddellijkheid van zijn opzet de leidsman onzer Calvinistische kleine luiden, begunstigd door de omstandigheden, die hem, schoon op zichzelven voorman eener kleine minderheid, het roer van staat hebben in handen gespeeld, aan de wetenschap eene misdaad gaat begaan. In dien zin is Abraham Kuyper de partijdrijver en volksmenner reeds nu geoordeeld. Leiden, Augustus 1904. Bij navolgende de MEN VAN PROF. BOLLAND: Het Wereldraadsel f6.25; in prachtband f 7.5O Hierin is opgenomen de intreerede 'Verandering en Tijd', bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt uitgesproken. Eene Levensbeschouwing f 0.75 Aanschouwing en Verstand „ 1.50 Spinoza „ 0.50 Alte Vernunft und neuer Verstand „ 0.90 Het Verstand en zijne verlegenheden „ 1.50 Zuivere Rede „ 5.— Petrus en Rome. Vierde, aanmerkelijk vermeerderde, druk „ 0.75 Open brief aan den heer H. J. A. M. Schaepman . . „ 0.80 Oude Gegevens uit het verre verleden der Kerk. Tweede druk „ 1.25 Rome en de Geschiedenis. Herziene en vermeerderde druk „ 1.25 Roomsche Historie. Tweede, vermeerderde, druk . . „ 1.25 De Kerk van Utrecht „ 1.— Wat is Protestantenplicht bij de eerstkomende algemeene verkiezingen ? „ 0.60 De Roomsche biecht in hare wording „ 0.90 Het Maatschappelijk Vraagstuk en zijne slechte oneindigheid. Tweede druk. (Mede opgenomen in'Zuivere Rede') „ 0.50 De Grondslag der 'Vrije' Universiteit „ 0.50 Die althellenische Wortbetonung im Lichte der Geschichte 1.40 Gabler's Kritik des Bewusstseins „ 2.50 J. E. Erdmann's Grundriss der Logik und Metaphysik „ 1.50 J. E. Erdmann's Abhandlung über Leib und Seele . „ 1.50 Hegel's Kleine Logik „ 3.25 Hegel's Philosophie des Rechts • . . . „ 5.50 Hegel's Philosophie der Religion . I f6.75, II, le . „ 2.75 (Die beiden Teile werden nur zusaininen geliefert.)