STEMMEN UIT JERUZALEM. JUNI 1 9 O 5. 4» , 2^" Zie de achterzijde van den omslag. BRO 1905:28 R. KLOOSTER, Gronvigen. h'raitlaan 21. „Hel) acht 05 uzelven, en op de leer". I. E E R R E D E ovrcii 1 Timotheüs 4 : 16, doom J. VAN BOLHUIS, Predikant der Ned. Ilerv. Gemeente te Groningen. Gehouden ter inleiding van Ds. F. W. C. L. SCHÜLTE, 7 Mei 1905, in de gemeente te Groningen. Jaargang 5. — No. 2. „STEMMEN UIT JERUZALEM"; Juni 19 0 5. Uitgever-Drukker: J. r. Ki.oo.stek, Groningen. Psalm 84 : 1. Iloe lieflijk, hoe vol Heilgenot, O Heer, der legerscharen God, Zijn mij Uw huis en tempelzangen! Hoe branden mijn genegenheên, Om 's Heeren voorhof in te treên! Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen; Mijn hart roept uit tot God, die leeft En aan mijn ziel het leven geeft. Geliefden in den Heere Jezus Christus! Wederom is er eene gewichtige ure voor u aangebroken , want wederom wordt u een nieuwe herder en leeraar toegevoegd. Gewichtige ure ook voor u, waarde Broeder in de bediening des Woords, wien heden in deze groote gemeente mede de herderstaf wordt toevertrouwd. Een gewichtige ure voor leeraar en gemeente samen! Immers een leeraar, als hij van God gezonden is, zoo komt hij niet om zich zeiven, maar om de zielen hem toevertrouwd, van welke hij ook gewisselijk God zal rekenschap geven. En de gemeente: wat vrucht zal zij ontvangen van den dienst eens gezants van Christus? Het gaat toch niet om christelijk vertoon en menschelijke inzettingen naar eigen lust en wil, maar om den vrede met God, om eeuwige behoudenis, om een wandel tot Zijne eer; het gaat om van allen menschelijken grond af te komen en gesteld te worden op den van God gelegden grond, waarop wij verlost zijn van zonde en dood, van wereld en duivel! Gelezen: de Wet des Heeren; 1 Tim. 3 : 16—1 Tim. 4 : 16. Het heil van gemeente en leeraar, van leeraar en gemeente, beider heil berust in de Hand van den Heere Jezus Christus, onzen van de dooden verrezen, onzen verhoogden Koning en Zaligmaker. Als een herder en leeraar door Hem geleid en gezegend wordt, zal ook de gemeente zeker gezegend zijn door Zijnen dienst. Laat ons het dan van eenen dienstknecht en apostel van Jezus Christus vernemen, hoe een leeraar dien zegen van Christus voor zich en voor de hem toevertrouwde gemeente verkrijgt. Tekst: 1 Timotheüs 4 : 16. Heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij èn uzelven behouden, èn die u hooren. In het ons voorgelezen tekstwoord geeft de apostel Paulus aan Timotheüs door den Heiligen Geest: 1. een noodig bevel; 2. een troostvolle, vaste belofte. Psalm 84 : 2. Zelfs vindt de musch een huis, o Heer,— De zwaluw legt haar jongskens neêr In 't kunstig nest. Bij Uw altaren, Bij U, mijn Koning en mijn God, Verwacht mijn ziel een heilrijk lot; Geduchte Heer der legerscharen, Welzalig hij, die bij U woont, Gestaag U prijst en eerbied toont. I. Timotheüs was een leeraar, een prediker, een opziener en herder van de gemeente van Jezus Christus. Paulus noemt hem zijnen oprechten zoon in het geloof, en terwijl Timotheüs te Efeze arbeidde , heeft de apostel hem vele dingen geschreven aangaande het opzienersambt, in de gemeente en alzoo ook dit woord: »Heb acht o.p ii zeiven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij èn uze 1 ven behouden, èn die u hooren«. En uit zulk een apostolisch woord vernemen leeraar en gemeente allereerst, met welk een noodig bevel de Heilige Geest de gezanten van Christus in de gemeente uitzendt. Geeft de apostel dan aan Timotheüs een bevel*? Ja geliefden, het is er niet om te doen in eene ure als deze, dat de een den ander slechts aanprijst; —dat doet geen apostel van Jezus Christus. Het- gaat niet om den mensch, het gaat om Gods eer en der gemeente eeuwig heil. Alzoo een bevel! Heeft de eene mensch dan recht om den ander te bevelen? Als hij niet spreekt naar Gods Woord door den Heiligen Geest, neen, dan niet! Dan ware het een pauselijke aanmatiging; dan is ook elke prediking een pauselijke aanmatiging. Alléén omdat de Heilige Geest den apostel drijft en hij met Gods Woord komt, daarom is zijn bevel een bevel des Heiligen Geestes, een bevel van Christus, en alzoo is het hier een bevel des Heiligen Geestes tot eiken herder en leeraar: een onafwijsbaar bevel, een noodig bevel. Wat heeft dan hier de apostel Paulus door den Heiligen Geest bevolen aan den herder en leeraar, o 7 wien de herderstaf in eene gemeente wordt toevertrouwd? »Heb acht op u zeiven en op de leer!« Wordt hier »de leer« achter gesteld voor iets anders, omdat er aan vooraf gaat: »Ileb acht op u zelven«? Geenszins, het gaat juist om de leer, en zooals we meteen zullen zien, het strekt om het aanzien en gezag der ))leer« te verhoogen, opdat de leer te meer ingang vinde. Dat, moogt gij, geliefde gemeente, dan verwachten van eenen gezant, die waarlijk van Christus gezonden is; dat moet gij als een eerste voorwaarde beschouwen, zal een leeraar een gezant van Christus zijn, en dat heeft uw leeraar ter harte te nemen met allen, die tot dit treffelijk ambt geroepen zijn: »Heb acht op 11 zeiven en op de leer«. »De leer!« ls het haast geen hatelijk woord geworden in onze dagen, om te spreken van »de leercc'.' Moet men niet schuchter zijn om »de leer« zelfs ook te noemen'? Ieder heeft zijn eigen leer en leert wat hij wil, maar het woord »de leer« is gehaat en gesmaad. Wie zou zich niet schamen om dat nog het ambt van een gezant van Christus te noemen: »Heb acht op de leer«? — Een hooggeleerde heer heeft in den jongsten winter te Rotterdam met groote autoriteit verklaard, en hoe vele minder geleerden volgen hem daarin, dat het «Wezen des christendomste niet in »de leer« bestaat, maar in den Persoon van Jezus Christus. Is deze tegenstelling waar en billijk, daar niemand iets van onzen Heere Jezus Christus weet, dan uit »de leer der Heilige Schriften«'? En daarna komen zij met de naïve betuiging, dat er toch eene leer noodig is. Maar wiens leer dan'? De hunne? »üe leer!« Neen, zegt men, niet de leer, maar leven moet het zijn. — Maar hoe komt het dan, dat de Heere Christus spreekt: »Mijne leer« en zegt: »Mijne leer is de Mijne niet, maar Desgenen, die Mij gezonden heeft« (Joh. 7 : 16)? En van de Pinkstergemeente lezen wij : »En zij waren volhardende in de leer der apostelen« (Hand. 2 : 42). En Johannes, wel genoemd de apostel der liefde, hij zegt: »Een iegelijk, die overtrê'edt en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet; die in de leer van Christus blijft, deze heeft beide, den Vader en den Zoon« (2 Job. : 9). Da;irom gaat de apostel der liefde aldus voort: «Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hein niet in huis« (2 Joh. : 40). Gij die roept: «niet de leer, maar leven!« — hebben dan Christus en Zijne apostelen «het leven« veronachtzaamd en zult gij op het ware leven uit zijn, gij boven hen? Of zoudt gij Christus en Zijne apostelen met hunne woorden willen wegcritiseeren? Zullen zij, als gij aan «de leer« u ergert, door hunne leer niet veeleer u met uw zelfgemaakt leven beoordeelen en veroordeelen, wegcritiseeren? Geen leven is uit God, dan waar de O ' leer van Christus ons hart bekeert; immers, alzóó is des Heeren Christus' Woord: «De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven!« (Joh. G : G3). Het ware leven en de waarlijk goede werken vloeien voort uit de leer van Christus, en geliefden , hoe de Heere Christus alle leven en alle werk verwerpt, dat niet uit waar geloof Zijner leer voortvloeit, dat spreekt Hij onomwonden uit, als Hij van den zendingsijver der Farizeën en Schriftgeleerden zegt: «gij omreist zee en land om een Jodengenoot te maken; en als hij het geworden is, zoo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer dan gij zijt«. Wij leeraars zijn blinde leidslieden als wij u «de leer« niet prediken. En wat leven in «de leer« is, dat blijkt o. a. uit het sterfbed van de huisvrouw van Calvijn. Calvijn schrijft van haar: ten zeven ure luisterde zij nog met een stil gemoed naar «de leer«, toen zij ten acht ure stierf. «De leer«, geliefden, was het geheim van het leven en sterven der Hervormers. Maar wat is dan de leer waarvan Paulus zegt: «Heb acht op de leer?« Wat is de leer? — zegt men gaarne, ■— er wordt zoo velerlei geleerd, en wat geleerd wordt, het strijdt niet zelden lijnrecht tegen elkaar. Volkomen juist, geliefden, maar hoe komt het, dat Paulus aan Timotheüs eenvoudig kortweg schrijft: «Heb acht op de leer«, en hoe komt liet, dat Timotheüs geen nadere aanduiding behoeft'? O, de leer was voor de gezanten van Christus niet zoo zoek, en is ook thans niet zoek, als men met den profeet Jeremia (Hfdst. 15 : 1(3) zeggen kan: »Als Uwe Woorden gevonden zijn, zoo heb ik ze opgegeten, en Uw Woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten«. Maar daarvoor moet men een arm zondaar zijn geworden zooals de Profeten en Apostelen! Het schijnt meermalen in de gemeente wel te gaan als in de dagen van Juda's koning Josia, toen het Wetboek des Heeren gevonden werd, niet gemaakt door een onbekende grootheid, maar gevonden, — het oude Wetboek *). Het was zoek, evenals de Bijbel in Luthers dagen. En de leer van Christus is dikwijls zoek onder al de menschelijke leeringen. »De leercc echter was wel bekend aan Paulus en Timotheüs, er was geen andere leer dan de leer van Christus, door Profeten en apostelen van het Paradijs af gepredikt. En wat is de inhoud der leer'/ Wilt gij het in een enkel woord, — haar inhoud is: God op het hoogst verheerlijkt en de mensch op het diepst vernederd! De leer van Christus predikt niets goeds van den mensch, maar alles goeds van den Heere, — zij getuigt: gij mensch, hoe hoog gij staat en wat gij u inbeeldt, gij zijt gevallen, gij zijt nu buiten God en zonder leven ten goede, zonder God en zonder hoop in de wereld, en ligt veroordeeld onder het vonnis des doods. Uw eerste geboorte is geheel zonde, gij moet wederom geboren worden uit den Heiligen Geest. Maar God is rechtvaardig, en er is *) Dat kan eene gezonde critiek niet toegeven, dat zulk een Wetgever, een evenknie van Mozes, zelfs bij name onbekend zou gebleven zijn. Daarom: het oude Wetboek van Mozes! geen leven en zaligheid dan in Hem en Zijne Genade. Hij heeft ons gezocht in Zijnen Zoon, Zijnen Christus. Jezus Christus is ons geworden wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en geheele verlossing, en Hij zoekt on^ door de leer van Christus. Welzalig, die Hem vindt om begenadigd te worden, — die van den vloek der Wet ontslagen wordt door Hem, Die een vloek geworden is tegen onzen vloek. Maar nu, geliefden, komen wij tot de reeds gestelde vraag, of de apostel toch »de leer« niet achterstelde voor iets anders, nu hij eerst zegt: »Heb acht op uzelvencc, en eerst dan: »en op de leer«? Neen, geliefden, daardoor wordt te meer alle nadruk gelegd op de leer. O, het is geen wonder, als »de leer van Christus« weinig gepredikt wordt, zooals Christus zegt: »De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige. Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijnen oogst uitstoote«. Men kan geen prediker des Evangelies worden door eigen verstand of eigen kracht. Voorwaar, dat verstond ook Timotheüs. Het komt er op aan, dat de leer van Christus, dat de leer van Gods vrije genade een leeraar als in hart en nieren is overgegaan. Een gezant van Christus, is eerst zelf voor God in het stof geworpen, — Gods gerechtigheid en zijn eigene ongerechtigheid is hem ontdekt, de genade van Christus is hem ontdekt als zijn eenige troost in leven en in sterven. Maar waar Gods rechtvaardigheid niet aan ons is geheiligd, och, daar moge men al het goede van zich zeiven denken, daar neemt men het ook niet nauw om Gode te behagen , daar oefent men zich zeiven niet om een on- <1 " ergerlijke conscientie te hebben bij God en de menschen. Daarvan zegt Calvijn: »De leer zal weinige kracht hebben, tenzij dat de eerbaarheid en de heiligheid fles levens daarmede overeen komencc. Ja, dat zal Timotheüs en dat zullen alle gezanten van Christus wel van den apostel aannemen, dat wij, wat wij aan anderen prediken, eerst onszelven zullen gepredikt hebben. Zoo wij voor onze eigene zielen geen gevaar zien, hoe zullen wij gevaar zien voor de zielen ons toevertrouwd'? Zoo wij geen gerechtigheid Gods kennen, hoe zal het ons om gerechtigheid gaan in het leven? — De leer van Christus sta der gemeente in den 1 eeraar voor oogen, zooals de apostel schrijft in vs. 12: »Zijt een voorbeeld dei' geloovigen in woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid«. Wat wordt er anders van de leer en hare predikers? Dat zegt de Heere Christus in Matth. '23 zelfs van de meest orthodoxe leeraars, als hij van de Schriftgeleerden en Farizeën getuigt: »zij zitten op den stoel van Mozes«, d. w. z. zij leeren over het algemeen wel recht, «daarom al wat zij u zeggen dat gij houden zult, houdt dat en doet dat, maar doet niet naar hunne werken; want zij zeggen het, en doen het niet«. O wij voorgangers der gemeente moeten bedenken, dat in eiken oorlog de aanvoerders er het ergst aan toe zijn. Die soldaat handelt immers verstandig, die aanlegt op den aanvoerder der vijanden; maar juist daarom heeft de duivel en de wereld het op de voorgangers der gemeente gemunt. Is de herder geslagen, dan worden de schapen verstrooid, — indien de voorganger vlucht of in zonden wandelt , zoo gelooft men niet aan de zaak, die hij voorstaat. En staan wij, predikers, niet immer bloot voor de verzoeking om onszelven niet in alles aan de leer van Christus, aan Gods gerechtigheid en genade te onderwerpen, om eigen eer en voordeel meer Ie zoeken dan Gods eer en het eeuwige goed, om menschen meer te willen behagen dan Gode? — óók om al te moedeloos en al te neergeslagen te zijn als de leer van Christus, die niet is naar den mensch, door de menschen wordt aangevochten en weerstaan'? Gedenken wij toch, dat Mozes, getrouw hoven allen, evenwel met Aaron het aardsche Kanaan niet mocht ingaan, omdat zij éénmaal den Naam des Heeren niet geheiligd hadden voor de oogen van Israël! Wat is het dan een trouw hevel des apostels aan Timotheüs, en hoe gaat het er hier om, dat de leer van Christus op de harten des volks beslag zal leggen en vrucht zal voortbrengen: »Heb aclil op u zei ven, en op de leer!« Maar nu luidt bet voorts: »Vol hard d au rink De bazuin moet steeds geblazen worden en geen onzeker geluid geven, de leer van Christus moet steeds weerklinken door de leering van Christus' gezanten. O, geliefden, de verborgenheid der godzaligheid is groot, »God geopenbaard in vleeschcc. Dat is groot, dat God bemoeienis gemaakt heeft met vleesch, dat Hem verworpen en nooit naar Hem heeft omgezien en met zijn schoonste zaken God vijandig is; — dat is groot, dat Hij Zelf in Zijnen lieven Zoon in vleesch gekomen is, om te doen wat alle vleesch onmogelijk is, om in dat offer van Christus gerechtigheid , leven, vrede en zaligheid aan te brengen, en dat Hij, Die Christus uit de dooden heeft opgewekt, het ons, als Hij ons roept en trekt, ook schenkt in den Heiligen Geest, zoodat die groote verborgenheid ook in den Geest gerechtvaardigd wordt en God daarvoor verheerlijkt en geprezen, — maar, geliefden, de apostel zegt in vs. 2: »de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leeringen der duivelencc. En waarop komen al die booze leeringen in den grond neer? Daarop, dat het vleesch zich onttrekt aan Gods geboden en dat het voor God wat wezen en worden wil met eigen w erken en vroomheden; dat het kent noch eigen zonde en verderf, noch ook in waarheid wat de genade van Christus is. Dan wordt de groote verborgenheid der godzaligheid niet geacht en de dingen van het vrome vleesch heeten groot. Ziet, waarde Broeder in de heerlijke bediening des VVoords, het kan niet anders: de satan wil de gemeente eenerzijds tot zorgeloosheid en alle grove zonde verleiden, en anderzijds tot valsche geestelijkheid en vroomheid des vleesches, die niet minder zonde zijn. Daarbij wordt de mensch groot, naar het verleidende woord: »gij zult als God wezen!« Ziel, daartegen, tot Gods eere en tot bekeering en vertroosting van allen, die de Vader den Zoon gegeven hééft, zal een gezant van Christus volharden om acht te geven op zich zei ven en op de leer. Ja, hij zal daarin volharden, opdat hij als herder zelf den Goeden, Grooten Herder volge, en opdat de Heere der heerlijkheid, onze Heere Jezus Christus, Zich verheerlijke in het toebrengen tot de gemeente, die zalig wordt, en in den welstand, in don zielenvrede, in den godzaligen wandel en in de volkomene behoudenis dei1 Zijnen. — O, wat zware zaak voor gezanten van Christus, als wij het leeren, dat wij zoo zwak zijn, dat wij in den strijd des geloofs niet één oogenblik kunnen bestaan tegen den duivel en de wereld en ons eigen vleesch! Maaide leer van Christus leert ons, dat zij, die van Christus zijn, niet te vergeefs bidden om den Heiligen Geest, en dat wij in de kracht Gods bewaard worden. Gezang 55 : 1, 2. God heeft ons Zijn Woord gegeven; 't Woord van God blijft eeuwig waar: Wat zou ons dan ooit doen beven, Zelfs in 't allergrootst gevaar? 't Woord van God blijft eeuwig waar, Zelfs in 't allergrootst gevaar; Wat zou ons dan ooit doen beven? God heeft ons Zijn Woord gegeven. Trotsche hergen zullen wijken, Vaste rotsen eens vergaan; Zijne trouw zal nooit bezwijken, Zijn verbond blijft eeuwig staan. Laat de wereld zelfs vergaan, Zijne trouw blijft eeuwig staan; Wat ooit wanklen moog' of wijken, Zijn verbond zal nooit bezwijken. II. Wanneer een herder en leeraar gaarne getrouw wil zijn in den Heere, en wanneer eene gemeente om des Woords wille zulle een herder en leeraar hoort, dan is het hun te zarnen hoogst troostelijk om te vernemen wat de apostel Paulus hun door den Heiligen Geest belooft: »want, dat doende zult gij èn uzelven behouden, èn die u hooren«. Ja, dat is het doel, waar het al om gaat in de prediking des Woords, dat een gezant van Christus met die hem hooren behouden worden. Zijn ambt is noch politiek, noch sociale werkzaamheden; — waar »de leer« gehoorzaamd wordt, daar wordt ook recht geregeerd en komen de sociale verhoudingen in orde*), maar zonder »de leer« verderft men alles hoe langs zoo meer. En hoe klaar spreekt de apostel het uit, dat de behoudenis des voorgangers en der gemeente, dergenen, die hem hooren, zoo nauw te zamen hangt. Behoudenis van herder en kudde te zamen. »Gij zult uzelven behouden en die u hooren«. Dat wil zeggen: de herder is er nog niet; hij is nog niet aan het einde zijner loopbaan, *) Zooals wij zien uit de verhouding van Boas en zijne maaiers. Ruth 2 : 4. waar men de kroon der rechtvaardigheid ontvangt, en de kudde al evenmin. In Hebr. '13 : 7 lezen wij : »Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling». En waar de prediker zichzelven zal behouden en die hem hooren , — daar gaat het immers door gevaren en verzoekingen heen van zonde en wereld, van den duivel en ons eigen vleesch, ook door nooden en angsten en zwakheden. »En wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden!« Daarom zullen wij predikers acht hebben op ons zeiven en 0[> de leer en daarin volharden, opdat wij die beloofde behoudenis verkrijgen. Zelfs een Paulus getuigt: »dit doe ik om des Evangelies wil, opdat ik hetzelve mede deelachtig zou worden«. En wie op het einde ziet, moet gedurig beven als hij van Paulus hoort: »ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid , opdat ik niet eenigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk wordecc. Voorwaar, zullen wij hier niet uitroepen: «Wie is tot deze dingen bekwaam!« Wie zal niet omkomen en bezwijken in zoovele verzoeking en aanvechting en zwakheid'? Wie heeft verstand en wijsheid? Wie heeft kracht? O, wel hem, die den nood kent! De kracht is niet der sterken en de loop is niet der snellen! Het is de vaste belofte des Heiligen Geestes, dat aan een iegelijk prediker, der Waarheid Gods , die zich ootmoedig buigt voor het bevel: »Heb acht op uzelven en op de leer, volhard daarin«, ook de belofte vervuld zal worden: »dus doende zult gij èn uzelven behouden èn die u hoorencc. Is toch in deze belofte ons niet alles gegeven, alles gewaarborgd? De apostel zegt het hier toch wel in denzelfden zin gelijk hij elders zegt: «Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven, want het is God, Die in u werkt, heide het willen en het werken naar Zijn welbehagen«. — Ja, in deze belofte ligt niet slechts het loon der gezanten van Christus, in deze belofte ligt ook al onze bekwaamheid en kracht. »Verzuim de gave niet, die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen des ouderlingschaps, opdat uw toenemen openbaar zij in alles®, zoo luidt het twee verzen tevoren tot Timotheüs, en ook al onze bekwaamheid en kracht ligt niet in onze wijsheid en sterkte, maar in de openbaring van Jezus Christus aan ons hart, in Zijn Geest en Woord. Hoe langs hoe meer leert een van Christus gezonden leeraar, dat het de Heere is, Die hem behoudt. Als wij gevaar loopen met onze eigene wijsheid en kracht en begeerlijkheden onszelven te verderven, daar behoudt Hij Zijnen gezant op eiken weg, in eiken toestand, in elke duisternis, van dag tot dag, en wel door hem te leiden en ook te kastijden, door hem te verlichten en ook te bekrachtigen. En zal een gezant van Christus dan in zijne moeiten en in zijnen arbeid ook niet getroost worden door het loon, in deze belofte beloofd, het loon, dat hij aan het eind ontvangen zal van den oversten Herder der kudde Gods'? Voorwaar, hij zal geheel behouden zijn , — hij, die door Gods genade op zichzelven en op de leer heeft acht gegeven, en tot den einde toe daarin volhard. Gelijk de volharding hem gewaarborgd is in deze belofte, en hij zich steeds met bidding en smeeking mag uitstrekken tot den oversten Herder, zoo zal hij zich behouden zien van de macht der zonde en het eeuwig verderf. — Welk eene heerlijke belofte is het dus voor een van Christus gezonden prediker! Zijne moeiten, zijn arbeid, zijn zorgen, al zijn strijd en nood zijn niet te vergeefs; — in den ondergang der onboetvaardige wereld zal hij niet mede te gronde gaan. Alzóó zal hij zichzelven behouden. Maar dal is het niet alleen, dat zon een gezant van Christus niet genoegzaam kunnen troosten, -— hij, die acht geeft op zichzelven en op de leer, hij zal ook behouden die hem hooren. Dat vindt niemand, die afgeweken is van de leer van Christus; — ook bij den grootsten uiterlijken bloei der kerk verleidt en verderft hij èn zichzelven, èn die hem hooren. Maar gelijk eens Paulns was op een schip, dat te gronde ging, en gelijk de Heere op zijn gebed tot hem sprak: » Vrees niet, Paulus, God heeft u geschonken, die met u varenc, zóó zal God het ook eenen trouwen herder en leeraar geven, geven tot zijn loon en kroon, dat hij, boven eigen behoudenis, óók zal behouden, die hem hooren. Eu is nu zulk eene beloftenis niet waard om hier beneden te strijden den goeden strijd des geloofs, om acht te hebben op zichzelven en op de leer, al gaat het daarmede door moeite en zorgen heen, al Worden wij daarom door al de wijsheid en den godsdienst der wereld veracht en bespot? Is Christus Zelf niet geacht als een uitzinnige door de Joden en door Zijne bloedverwanten (Joh. 10 : 20; Marcus 3 : 21)? En is Zijn kruis niet tot dwaasheid en ergernis? —O, het is niet mogelijk, dat het Woord Gods te vergeefs zij; het Evangelie van Christus, Zijne leer is een kracht Gods tot behoudenis van degenen, die God ons geeft. — En zal men, als men acht geeft op zichzelven en op de leer, al niet allen behouden, zoo zal een dienaar van Christus toch behouden , die God hem geeft en die hem hooren om des Woords wille en om het heil hunner zielen. Dat moge dan ook de gemeente bedenken, wanneer de Heere haar een leeraar schenkt, die begeert acht te hebben op zichzelven en op de leer. Want dan hoort de gemeente uit het apostolisch woord, dat ook hare behoudenis gelegen is in het acht hebben op zichzelven en op de leer van Christus, om haar alleen te gehoorzamen en om te vlieden en te schuwen alle leer, die afwijkt van de leer van Christus, want zij is afgoderij en leidt ons tot ons eeuwig verderf. Maar óók hoort hier de gemeente, dat men daarop niet roemen of rusten zal, dat men nu voor de Waarheid is en de leer in zijn hoofd heeft, of als men waarlijk de leer van Christus in zijn midden heeft; — zal een gezant van Christus tot Zijne behoudenis acht hebben op zichzelven en op de leer, de gemeente evenzeer. Want waar de leer van Christus weerklinkt, daar komt zij met hare prikkelen en nagelen, die zij diep inslaat, inslaat in ons hart en geweten, als onze zonde wordt bestraft, — als de bedriegelijke grond, waarop wij zoo gaarne bouwen, ons wordt blootgelegd en onze ongehoorzaamheid aangetast. Wanneer een prediker de leer van Christus eerst aan. zichzelven predikt, en daarom ook met nadruk aan zijne gemeente, Christus zegt: »Wie u hoort, die hoort Mij« (Lucas 10: 16). Wee dan den mensch, die in zijn hart zegt: »Wie is de Heere, Wiens stem ik gehoorzamen zou?« Maar welke blijde zaligheid komt naar de apostolische belofte tot zulke hoorders, die, al hebben zij ook lang weerstaan, door Geest en Woord aan hun zonden ontdekt, zich buigen met verslagen hart en nu steeds komen met al hun zonden en wonden, met al hun nooden en ellende, met al wat hunne behoudenis bestrijdt, ja alzoo komen tot de leer van Christus met ooren, geopend door God! Daar moge de leer van Christus eene somberheid en verschrikking zijn voor den in eigen oog zoo goeden en zelfgenoegzamen mensch, — geen mensch noch menschelijke leer kan eenen armen zondaar troosten, maar hemelsche vreugde klinkt ons tegen uit de leer van Christus, als een Paulus uitroept: »Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig , dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig te makencc, — en die trouwe broeder zegt na zijne bekeering: »van welke ik de voornaamste ben!« E11 in onzen tekst troost het immers het volk Gods, dat hunne behoudenis zoo nauw te zamen hangt met de behoudenis des predikers. Zulk een herder toch, die acht heeft op zichzelven en op de leer, voert geene heerschappij over de kudde Gods om eigen eer en macht, en zoekt niet het hunne, —dat doen allen, die het apostolisch bevel minachten,— maar zulk een zoekt hen zeiven en hun eeuwig behoud; en waar hij zelf luistert naar dit apostolisch woord, daar moet de gemeente ervaren, hoe door zulken dienst de Opperherder haar troost en in de goede weide leidt, haar ook van hare dwaalwegen verlost,— in één woord: haar behoudt! — naar de belofte: »dat doende, zult gij èn uzelven behouden, èn die u hooren«. Mijne geliefden, groote dingen hebben wij dan in het kort overdacht van het ambt en den troost eens getrouwen leeraars, dingen, die ons wel zeggen, hoe treffelijk zulk een opzienersambt is, en hoe groot de verantwoordelijkheid. Waarde Broeder in deze heerlijke Bediening des Woords, het is mij eene vreugde, dat gij mij de gelegenheid hebt geschonken, met deze woorden u tot de gemeente in te leiden. God de Heere geve u, dat gij naar dit apostolisch bevel in uw heerlijk ambt moogt arbeiden en dat gij deze heerlijke belofte moogt verkrijgen ! Geliefde gemeente, ontvangt ook dezen leeraar naar den regel van het overdachte woord. En wilt uwe dienaars om Christus' wil gedenken in uwe gebeden tot God. De goede Herder zegene u met Zijne leer, met de leer in Zijnen Naam door profeten en apostelen en door Zijne gezanten gepredikt. Verdraagt de gezonde leer, opdat zij u verdrage en u behoude, en onze Heere Christus haar als een regen op u doe nederdruipen en Zijne rede u zij als de morgendauw. Leeraar en gemeente, ziet te zamen op naar den Herder en Opziener uwer zielen, onzen Heere Jezus Christus. Zijt in Zijne leer samen verhonden, zoo zijt gij ook in Zijnen hoogheerlijken Persoon saam verbonden, en moogt Hem bevolen zijn, het Hoold Zijner Kerk. Amen. Psalm 89 : 7, 8. Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, Heer, in 't licht van 't God'lijk Aanschijn voort; Zij zullen in Uw' Naam zich al den dag verblijden ; Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt hen in 't lijden; Uw onbezweken trouw zal nooit hunn' val gedoogen, Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhoogen. Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d' eere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen: Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven, En onze Koning is van Isrels God gegeven. Na de bevestiging is gezongen: Psalm 134 : 2. Heft uwe handen naar omhoog; Slaat naar het heiligdom uw oog En knielt eerbiedig voor Hem neêr; Looft, looft nu aller lieeren Heer! Rebekka en Jakob. Belangrijke feiten uit hun leven, naar de verklaring van CALVIJN, ZWINGLI en LÜTHER, gevolgd door eene Proeve van behandeling van HET LEVEN VAN JAKOB. Bijeengebracht door J. VAN BOLHUIS, Predikant te Groningen. Prijs 30 cent. Franco per post 35 ct. De s>Sternmen uit Jeruzalem« verschijnen elke maand. De prijs is 60 ct. per jaar bij inteekening. Elk nummer afzonderlijk 10 ct. Ouer de abonnementsgelden wordt beschikt te Groningen per 3 maanden, buiten Groningen per half jaar, terwijl de portkosten wo) den bijberekend. — Advertentie)) 10 cent per regel. Grootere letters naar plaatsruimte. Verkrijgbaar: te Leiden bij A. L. de Vlieger; te Heiningen bij Wed. A. Nijhoff; te Stoten bij J. de Wilde; te Leerdam bij firma C. van, Tuinen en Zoon. Bericht. Voor de Vierde Jaargang van „Stemmen uit Jeruzalem" zijn nog BANDEN te bekomen. „Stemmen uit Jeruzalem", Jaargang IV, is op voorzijde en rug in goud aangeduid. De prijs van dezen BAND is slechts 25 cent. Buiten Groningen franco per post 30 cent. De ondergeteekende belast zich tevens met het inbinden van den Jaargang, tegen zeer billijke prijsberekening. De geachte abonnés worden vriendelijk verzocht bij voorkomende bestelling dit te doen zoo spoedig mogelijk. De Uitgever: J. R. KLOOSTER. ; Kruitlaan 21. Ht