STEMMEN N UIT JERUZALEM. \ jaargang. 4. AUGUSTUS 190 5. ) Zie de achterzijde van den omslag. J. R. KLOOSTER, Groningen. BRO Kruitlaan 2i. 1905:30 >e belijdenis van Jezus, noodzakelijk onder alle omstandigheden des levens. LEERREDE oveh Mattheüs 10 : 32, 33, dook J. WILLEMZE, Predikant der Ned. Herv. Gemeente te Sloten ffr.J Jaargang 5. — No. 4. ..STEMMEN UIT JERUZALEM". Augustus 190 5. Uitgever-Drukker: J. R. Klooster, Groningen. f ^ B1'' . OTHEEK THEOLOUSCHc UNIVERSITEIT APELDOORN v 1 J EEN WOORD VOORAF. De uitgave dezer leerrede, gehouden op den verjaardag van den slag bij Waterloo, geschiedt niet op verzoek, maar heeft ten doel de Waarheid in liefde te dienen. Mij is namelijk gebleken, dat sommige hoorders den indruk hebben meegenomen, dat hier een lans werd gebroken voor de Liberale Partij. Hoe dat mogelijk is, is mij een raadsel. Om dezulken uit den droom te helpen, meende ik niet beter te kunnen doen dan hen in staat te stellen de leerrede in haar geheel te lezen, en heb daartoe opneming daarvan in dit Maandschrift verzocht. Moge de lezing daarvan ook anderen nuttig zijn, die meenen dat waarschuwen tegen een verbond met Rome gelijk staat met voorstaan van het Liberalisme. Moge zij verder in het algemeen bevorderlijk zijn aan eene ongeveinsde belijdenis van onzen dierbaren Heiland, in woord en wandel, onder alle omstandigheden des levens. Dat geve God! J. W. Mijne Geliefden! Wij vieren heden den Waterloodag. Dat wil zeggen: het is heden Waterloodag; of wij dien ook vieren, is eene andere vraag. Want de viering van zulk een vaderlandschen gedenkdag bestaat niet slechts in het simpele uitsteken van een enkele vlag, maar voornamelijk daarin, dat het gemoed zich verheft tot dien God, Die groote daden gewrocht heeft aan onze vaderen, hen verlossend van het Fransche juk; Die niet met hen naar hunne zonden heeft gehandeld, maar in den toorn Zijner ontferming heeft gedacht. De ware dankbaarheid voor die weldaden bestaat daarin, dat wij niet betreden de »wegen der valschheick, waardoor des Heeren toorn over onze vaderen werd opgewekt, maar rechte paden kiezen voor onzen voet; m. a. w. dat wij den Revolutiegeest zijn afscheid geven, en bewandelen den weg van Gods eeuwiggeldende geboden. Die Revolutiegeest wijkt niet voor een naam, die ons als tegenstanders der Revolutie moet kenschetsen, — maar alleen voor een beslist volgen van het Woord en den Geest des Heeren, een richten van hart en wandel naar Zijn gebod. Er is in deze dagen van gisting en strijd, vooral van staatkundigen wedijver, reden te over om daaraan te herinneren. De hedendaagsche wereld is vol van schijn, de lucht is met valsche leuzen bezwangerd. Mooie woorden en mooie namen genoeg, — maar wat hebben we Gelezen: de Wet des Heeren en Matth. 10 : 1 33. Gezongen: Ps. 105 : 1,3; Ps. 37 : 3, 19; Ps. 2:6, 7; Gez. 170 : 5. daaraan, zoolang niet de daden daarmee overeenstemmen? Zoolang nog de waarheid met de leugen gekoppeld wordt, zoolang geloof in den zin der Heilige Schrift op ééne lijn wordt gesteld met wat daarvan afwijkt, — zóólang worden de paden der Revolutie bewandeld, want dat is de gronddwaling van het revolutionaire stelsel. En waaraan is dit euvel, deze zonde te wijten'? Wel Geliefden! eenvoudig daaraan, dat de harten der menschen niet recht zijn voor God. Men poogt maaral te veel God èn de wereld te dienen, het gezas en ' o n de ordening Gods te rijmen met het zichtbare. Eerst als er rechte paden zijn in het hart, zullen ook rechte paden betreden worden in heel onzen wandel. Gods weg gaat altoos recht, door z^e; Hij weet van geen schipperen, haat alle kronkelpaden. Die Hem eeren, zal Hij eeren; maar die Hem versmaden, zullen licht geacht worden. En de eer, die God wil, is niet eene eer welke alleen met de mond wordt toegebracht, maar bestaat daarin dat èn woord èn wandel overal en te allen tijde getuigen, dat wij kennen den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, Dien Hij heeft gezonden. "Wie Hem kent, die zal Hem ook erkennen in alle dingen, in alle levensbetrekkingen waarin hij zich hier beneden ziet geplaatst. Daarin zal dan ook de ware dankbaarheid bestaan, welke wij den Heere betoonen voor de verlossing uit de tyrannie van Napoleon, waaruit die God in Zijne Genade onze vaderen vóór negentig jaren heeft bevrijd, toen Hij dezen geweldenaar het onderspit deed delven op het slagveld van Waterloo. — Den Zoon te eeren gelijk den Vader, dat is het wat de Heere van ons wil. Opdat wij dan daartoe opgeleid worden, willen wij heden een woord van onzen Heiland en Zaligmaker overwegen, dat hierop wijst. Tekst: Mattheiïs 10 : 32, 33. »Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is. Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik ook verloochenen voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is«. De noodzakelijkheid der belijdenis van Jezus onder alle omstandigheden des levens wordt ons hier door den Heiland Zeiven voor oogen gesteld, terwijl Hij wijst op 1. de gelukzaligheid dergenen, die Hem voor de menschen belijden; 2. de rampzaligheid dergenen, die Hem voor de menschen verloochenen. Bij deze beide stukken willen wij de aandacht bepalen, om daarna de toepassing daarvan te maken op onszelven. I. »Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is.« Zoo heeft onze Heere Jezus Christus gesproken tot Zijne jongeren, de Twaalven, toen Hij hen uitzond als Zijne heilsgezanten. Zóó heeft Hij gesproken om hun een riem onder het hart te binden, om hen te wapenen tegen nood en aanvechting, die onvermijdelijk over hen zouden komen, wijl Hij hen uitzond als schapen in het midden der wolven. Opdat zij te midden van allen tegenstand, verguizing, vervolging, volstandig zullen blijven in hunne belijdenis van den Christus, wijst Hij hen op de gelukzaligheid dergenen, die Hem belijden voor de menschen. En daarop wijst dat woord ook ons, nog heden ten dage, om ons van de noodzakelijkheid dier belijdenis te overtuigen. Jezus belijden voor de menschen. Wat is dat? O, zegt ge, dat is zeer eenvoudig: voor Hem uitkomen in tegenwoordigheid der menschen, zoo noodig tegenover hen. — Opperbest, maar we moeten dat toch nauwkeuriger bezien. Jezus belijden, d. i.: Jezus openlijk erkennen als Dengene, Die Hij waarlijk is: den Christus Gods, den Gezalfde des Heeren, Die een weinig tijds minder geworden is dan de engelen van wege het lijden des doods, maar nu in heerlijkheid is gezeten aan 's Vaders rechterhand. Het is: openlijk voor Hem uitkomen als onzen Koning, Die ons met Zijn dierbaar bloed gekocht heeft Zich tot een eigendom, Die daarom de Eenige is, welke zeggenschap over ons heeft. Het is: openlijk getuigen, dat in Hem al ons heil is voor tijd en eeuwigheid, en dat wij daarom van geenen anderen heer willen of kunnen weten. Het is: openlijk getuigen, dat in Hem alleen het behoud ligt van de ziel, van heel onzen persoon, van huisgezin, van kerk en maatschappij, van land en volk, in zijn geheel zoowel als in al zijne deelen. En nu hebben wij hier niet te denken aan eene belijdenis, welke alleen met den mond wordt uitgesproken, maar aan eene belijdenis, die belichaamd wordt in heel onzen wandel. Met druk spreken over »Koning Jezus«, met schreeuwen zelfs over Zijn Rijk, zijn wij er nog niet. Dat lijkt er niet naar. Neen, de ware belijdenis zal daarin bestaan, dat wij voorzeker in ons woord uitkomen voor Hem, — maar tegelijkertijd daarin, dat wij ons ook gedragen als onderdanen van dezen Koning; dat wij dus afgerekend hebben met alles wat buiten Jezus ligt, met allen die in eenig opzicht van Hem afwijken; dat wij ons in waarheid door Zijne hand laten regeeren, ons voegen naar Zijnen wil, onzen weg dus richten uitsluitend naar het Getuigenis Gods. Ook hebben we hier niet te denken aan eene belijdenis ■— in woord en wandel — op zeker tijdstip, of op eene reeks van oogenbl ikken, onder zekere omstandigheden, die voor ons gunstig schijnen, maar aan eene belijdenis, die onafgebroken wordt afgelegd, ook in de moeilijkste oogenblikken des levens, wanneer alles op het spel staat. Eene belijdenis dus, vastgehouden zonder met het zichtbare rekening te houden. Eene belijdenis, welke niet wordt ingehouden of ingekort, of afgeslepen in de hoop eenig succes te behalen door de vriendschap van menschen, maar die wordt afgelegd, al komt de gansche wereld tegen ons in het harnas met open vizier of onder het masker van vroomheid. Eene belijdenis, waarbij men niet vraagt naar de meeningen van anderen, ook niet van de massa des volks, maar die wordt afgelegd ook al blijft men geheel alleen staan. Eene belijdenis, waarbij men niet ziet op mogelijke schade, die daardoor kan worden geleden, — maar die afgelegd wordt, al worden tengevolge daarvan al onze goederen geroofd , al moeten wij onze positie daarvoor verliezen, ja al moeten wij er het leven bij inschieten. Eene belijdenis kortom, die niet afhankelijk is van berekening der kansen, maar die tegenover alle zichtbare en onzichtbare machten Jezus in waarheid Jezus laat zijn; die het met Hem waagt, al gaat naar oogenschijn alles daarbij ten onder.— Wilt ge voorbeelden, denkt dan maar eens aan den Vader des Vaderlands, Prins Willem den Zwijger, die met blijdschap de rooving zijner goederen aanzag, vasthoudend aan den Potentaat aller Potentaten. — Denkt dan maar eens aan onze waarlijk Gereformeerde vaderen, die liever de rampen van den krijg verduurden dan prijs te geven de vrijheid om in Christus te gelooven en God te dienen naar Zijn Woord. — Denkt dun maar eens aan die schare v.ln bloedgetuigen, die liever hun leven lieten onder de wilde beesten, in martelvuur, op moordschavot, dan de knie te buigen voor heidensche afgoden, voor Rome's Maria of Rome's »broodgod« '). Hoe weinig begeerlijk zulk een belijden van Jezus voor het zelfzuchtige vleesch ook moge schijnen, die Hem alzoo belijden zijn er in waarheid gelukkig aan toe. Ja hunne gelukzaligheid is niet af te meten, want zij hebben de heerlijke belofte des Heeren: »Een iegelijk dan die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook bel ij den voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is«. Jezus zal hen belijden. Jezus, de Gezalfde des Heeren, de Zoon des levenden Gods. Hij zal hen belijden. Hij zal voor hen uitkomen. Hij zal hen niet vergeten, noch hunner Zich schamen. Hij zal niet zwijgen wanneer hun naam wordt genoemd of hun gelaat wordt gezien; maar Hij zal openlijk zeggen: »die behoort tot Mijne kudde; dat is Mijn schaap; die is de Mijne; dien heb lk Mij lot een eigendom gemaakt!« Zoo zal Hij hen belijden voor Zijnen Vader, Die in de hemelen is. ü Geliefden! welk een loon der genade zegt de Heere zulk een toe. Wie llem belijden zal voor de menschen, die stof en asch zijn, wier adem in hunnen neus is, — dien zal Hij belijden voor Zijnen Vader in de hemelen, voorden levenden God, aan Wiens wenk 't Heelal hangt. Wie Hem belijden zal voor de menschen, die zonder den wil Gods zich roeren noch bewegen kunnen, die dus in den grond der zaak niemand kunnen schaden, — dien zal Hij belijden voor Hem, Die spreekt en 't is er. Die gebiedt ') Zoo werd de hostie genoemd. en 't staat er. O welk een heil voor degenen, die Jezus belijden. Hij komt openlijk voor hen uit voor Zijnen hemelschen Vader; d. w. z. Hij behartigt hunne belangen daarboven voor den Tröon. Hij treedt daar op als hun Voorspraak en Pleitbezorger. Hij steunt hen met de heerlijkheid, welke Hij daar heeft. Hij komt voor hen uit onder alle omstandigheden, ook al worden zij door heel de wereld, met een schijnvroom, zoowel als met een openlijk goddeloos gelaat, verworpen; ook al worden ze door den duivel belaagd en belasterd. Ja, juist dan, als alle machten der duisternis tegen hen zich opmaken om hen in hét verderf te storten, komt Jezus voor hen uit, belijdt Hij hen voor Zijnen Vader in de hemelen, zegt Hij voor Diens aangezicht dat zij de Zijnen zijn, en brengt alzoo de heerlijkheid Gods over hen. Hij belijdt hen voor Zijnen Vader ook in het gericht, sprekende: »Vader! Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale; Ik heb verzoening voor hem gevonden». Door den Heere Jezus beleden te worden voor Zijnen Vader in de hemelen, dat is waarlijk gelukzaligheid. Dat waarborgt immers uitkomst uit eiken nood, eere door alle smaadheid. leven door eiken dood henen. En dat is het heerlijk deel van een iegelijk, die Hem belijden zal voor de menschen, die het met Hem waagt onder alle omstandigheden, in alle verhoudingen des levens. II. Tegenover deze onmetelijke gelukzaligheid dergenen, die Hem belijden voor de menschen, staat nu de rampzaligheid van allen die Hem voor de menschen verloochenen. Aldus heeft immers onze Heiland gesproken: »Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is«. Jezus verloochenen voor de menschen. Wat is dat'? Ook daarop is een eenvoudig antwoord te geven: zich gedragen alsof men Jezus niet kent; juist het tegenovergestelde van »Hem belijdend, het tegendeel van »voor Hem uitkomend-. Jezus verloochenen, dat is: doen alsof Jezus geen Jezus, alsuf Hij niet de Christus ware, alsuf Hij niet onze Heiland en Zaligmaker was, alsof niet van Hem alle heil afhing voör personen zoowel als voor gemeenschappen, alsof niet Zijne was alle macht in hemel en op aarde. Zulk verloochenen van Jezus geschiedt allereerst met den mond, wanneer men Hem niet huldigt als den Christus Gods, Hem niet prijst noch aanroept, — of zelfs uitdrukkelijk zegt, dat Hij de Christus niet is; uitdrukkelijk verklaart, met Hem geene gemeenschap te hebben noch te willen hebben. Maar zulk verloochenen van Jezus geschiedt in de tweede plaats nog veel meer met der daad, doordien iemand in zijn gedrag toont Hem niet te houden voor den Christus. En ook dat geschiedt wederom op verschillende wijze. Verloochening van Jezus is het, wanneer iemand niet al zijn vertrouwen op Hem zet, ook al wordt Hij met de lippen hoogelijk verheven. Verloochening van Jezus is daar, waar men Hem niet belijdt zooals Hij .ons van God is gegeven naar het uitwijzen van het heilig Evangelie; ook.daar, waar men de scherpe kanten der belijdenis afslijpt ter wille van menschen. Verloochening van Jezus is daar, waar men — ook al wordt daar de Naam Jezus elk oogenblik van den dag in den mond gevoerd — vleesch tot zijn arm stelt, bij menschen zijn heil en sterkte zoekt. Want daar handelt men alsof Jezus Christus niet in staat ware de zaken in het reine te brengen, alsof Hij niet leeft in eeuwigheid, maar dood is, — alsof' Hij, in plaats van alle macht te hebhen in hemel en op aarde, met machteloosheid ware geslagen, — alsof Hij, in plaats van de Eeuwiggetrouwe te zijn, de Zijnen vergat en overliet aan hun lot. Kortom, verloochend wordt Jezus overal, waar men Hem niet aan Z ij n e plaats laat; waar men het niet met Hein waagt; waar men Hem in woord en wandel de. eere niet geeft, die Hem toekomt; waar men aan Zijne majesteit tekort doet voor de menschen. Tot zulk eene verloochening komt een mensch lichtelijk door de macht van het zichtbare. Wij zien het aan Petrus, den zoo vurig liefhebbenden jonger des Heeren. Hij zag op Hoogepriester en Sanhedrin en priesterlijke dienaren, op de macht waarmede zij op dat oogenblik schenen bekleed, op het geweld dat zij uitoefenden, op het gevaar dat zij dat geweld ook op hém zouden uitoefenen.— En zoo gaat het menigmaal: menschen vrees leidt tot verloochening van Jezus: zij doet den mensch de macht des Heeren vergeten en aan Zijne hulp twijfelen. Wanneer de vijand naar het zichtbare de overhand heeft, dan is de mensch maar al te snel bezig zich van zichtbaren steun te verzekeren, alsof de macht des onzichtbaren Jezus niet toereikend ware om hulp en uitkomst te schenken.— Ook de eerzucht speelt hier eene groote rol. Men begeert voor zich eene eer, die men naar het zichtbare niet verkrijgt wanneer men Jezus en niets dan Jezus belijdt, terwijl men ze gemakkelijk ontvangt door een oogenblik af te wijken, — de verloochening is er eer men het zelf recht beseft. Ik herinner u aan dien koning van Erankrijk, die, door eene vrome moeder opgevoed in het protestantsch geloof naar den eisch der Heilige Schrift, tot de Roomsche kerk overging om rustig op den Eranschen troon te kunnen zitten, zeggende: » Parijs is wel een mis waard!« De zaak van Jezus, de zaak des Heeren maakt naar het zichtbare geen voortgang; door menschelijke hulp meent men heel wat te bereiken, — daar laat men de zaak niet aan den Heere over, maar grijpt zelve in om den Heere tot heerschappij te brengen, alsof Hij niet gezeten ware op Zijnen troon, met alle macht bekleed. — Om den Naam des Heeren moet men smaadheid lijden en allerlei verdrukking verduren, naar het zichtbare gaat men ten onder, dreigt alles te verliezen , ook zijn leven; door één voet grond te geven aan de vijanden des Heeren kan men alles behouden, — men geeft toe sneller dan iemand had verwacht. Men laat Jezus schieten, doet voor het oogenblik wat men anders verfoeit: de verloochening is er! Dit geschiedt ook, wanneer men om de vriendschap van menschen te winnen of te behouden, den broeder of de zuster, die om den Naam van Jezus heeft te lijden, alleen laat staan; want wat één van de minsten Zijner broederen aangedaan is, dat is Hém aangedaan. Opdat wij nu den ernst van zulk eene verloochening zullen beseffen, wijst de Heere op de rampzaligheid dergenen, die Hem verloochenen: »Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voorde menschen, dien zal lk ook verloochenen voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is«. Jezus zal hem verloochenen. Weet ge wat dat wil zeggen? Hij zal zwijgen, wanneer de naam van zulk een wordt genoemd en wanneer diens aangezicht wordt gezien. Ja nog meer dan dit : Hij zal zeggen dat Hij hem niet kent, dat er geene gemeenschap tusschen Hem en zulk een bestaat, dat Hij niets met hem heeft uittestaan. Jezus zal hem verloochenen voor Zijnen Vader, Die in de hemelen is. Gevoelt gij wel de ontzettende beteekenis daarvan, Geliefden? Jezus zal hem verloochenen voor Dien, van Wien alleen alle hulp en heil kan komen; voor den Hechter der gansche aarde. Hij zal niet optreden als zijn Borg en Pleitbezorger voor het aangezicht van dien God, Die te rein is van oogen dan dat Hij het kwade zou kunnen zien, — Hij zal hein daar alléén laten staan. Die mensch heeft geenen Voorspraak bij den Vader. Hij heeft dus geen hulp te wachten in eenigen nood. Hij heeft geene verzoening zijner zonden, geene bedekkende gerechtigheid in het gericht: hij moet zonder Borg in 't oordeel staan. Denkt u dat nog eens goed in: »Zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijnen Vader Die in de hemelen is«. Eene verloochening van Jezus voor de menschen is dus ook eene verloochening van Hem voor Zijnen hemelschen Vader. Niemand zal zich dus kunnen troosten met de gedachte: »Och, ik heb die verloochening maar uiterlijk gepleegd; mijn hart nam er geen deel aan, voor God ben ik Hem toch wel blijven belijdencc.— Wie Jezus verloochent voor de menschen, die heeft Hem daardoor verloochend voor God; die zal daarom ook door Hem verloochend worden voor Zijnen Vader in de hemelen. En daar denke niemand, dat dit alleen de goddeloozen geldt. Want de Heere zegt duidelijk: »zoo wie —d. w. z. een ieder, wie hij ook zij, die — Mij verloochend zal hebhen«. Niemand zal zich kunnen redden met te zeggen : »dat is me ontkomen; ik ben anders toch vroom !« De Heere Jezus heeft het uitdrukkelijk gezegd tot Zijne eigen jongeren, dien Hij nog wel uitzond als Zijne genadeherauten. Wie Hem verloochent voor de menschen, hij zij anders zoo vroom als hij wil, dien treft die ontzettende bedreiging: »dien zal Ik ook verloochenen voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is«. Wie Hem verloochend zal hebben voor de menschen, dien wacht aan het eind de bitterste teleurstelling: eeuwige rampzaligheid. Want voor een ieder, die door Jezus niet gekend wordt voor het aangezicht Zijns Vaders, is er geen leven, blijft niets anders over dan de eeuwige dood. III. Zoo is ons dan gebleken de noodzakelijkheid om onder alle omstandigheden Jezus Christus te belijden voor de menschen. Dat is ons gepredikt, opdat wij onszelven zullen toetsen. De prediking stelt ons vanzei ven voor de vraag: hoe staat het te dezen aanzien met u? Wat hebt gij tot heden toe gedaan: Hem beleden of Hem verloochend? Wat doet gij op dit oogenblik: belijdt gij Hem of verloochent gij Hem? O daar zijn velen, die Hem volstrekt niet belijden, in geenen deele voor Hem uitkomen; niet eens in hun woord, laat staan in den wandel. Daar zijn er velen, die Jezus van Nazareth volstrekt niet erkennen als den Christus, den Gezalfde des Heeren, den eenigen Middelaar Gods en der menschen; die Hem dus niet huldigen als hunnen Koning, die zich volstrekt niet om Hem bekommeren, die hunnen weg door het leven gaan als zat Jezus niet op Zijnen troon. Dat er bij dezulken geen uitkomen voor Hem wordt gevonden, behoeft wel niet in den breede door ons betoogd te worden. Ieder voelt wel, dat hier eene verloochening van Jezus wordt aangetroffen, zoo grof als het maar kan. Maar als wij niet behooren tot dezulken, als wij veeleer gerangschikt wenschen te worden onder de belijders van den Christus, -— dan komt de vraag met te grooter kracht tot ons: »hoe staat het met u? belijdt gij Hem of verloochent gij Hem?« Met te grooter kracht? Maar die vraag is immers onnoodig! Als ik een belijder-van den Christus wensch te heeten, spreekt het wel vanzelve, dat ik Hem belijd, en niet verloochen! En toch komt die vraag tot u met te grooter kracht, met te hooger ernst. Want ge weet wel, dat zeggen nog geen doen is, dat de mond wel eens wat uitspreekt dat, niet leeft in het hart, en daarom ontbreekt in den wandel. Al is er eene mondbelijdenis aanwezig, daarmede is nog niet gezegd dat de daadbelijdenis er ook is. En daar gaat het toch juist om. Het is de vraag of wij Jezus belijden in de practijk, in heel ons leven in al zijne vertakkingen; niet alleen in de binnenkamer, maar ook in de wereld die ons omringt. O Geliefden, wanneer wij eens in oprechtheid onderzoek gaan doen bij onze eigen personen zoowel als bij ons volk als geheel, wat hebben wij dan reden om te sidderen en te beven voor het woord des Heeren: »zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijnen Vader, Die in de hemelen is«. Hoe staan wijzelven, die met den mond Jezus belijden , schuldig op allerlei wijze aan verloochening des Heeren in de praktijk des levens. Wij hebben daarmede toch heiligen ernst te maken, Geliefden! want de Heere Jezus maakt er ook heiligen ernst mede. Wee dengene, die er de hand mee wil lichten; want de Heere Jezus licht er de hand nimmer mede! Zegt mij maar eens: komt het niet menigmaal voor, dat wij zwijgen waar wij moeten spreken, omdat b. v. de eer onzes Heeren werd aangerand? Komt het niet menigmaal voor, dat wij ons in een hoekje verschuilen, uit vrees dat wij anders moeite krijgen, onaangenaamheden hebben te verduren, niet verkrijgen zullen wat wij begeeren, wanneer de menschen weten wat geesteskinderen wij zijn? — Komt het niet voor, dat wij, om vriendschap en vrede te houden met menschen, in hun gezelschap maar zwijgen van Hem, in Wien toch alleen al ons heil is? Een ieder steke de hand maar in eigen boezem! — Komt het niet voor dat wij in oogenblikken, die onder de moeilijkste onzes levens behooreri, daar henen gaan in angst en benauwdheid, in angstig heen en weer loopen, alsof wij geenen Heiland en Koning hadden in den hemel, zoodat de ongeloovige de handen ineenslaat over zulk doen van menschen, die anders zoo weten te roemen? — Komt het niet voor, dat wij, in plaats van onze zaak den Heere te bevelen, Die ons gekocht heeft, de heele wereld (om zoo te zeggen) in den arm nemen, en zelfs paden inslaan waartegen ons geweten ons waarschuwt, omdat wij anders vreezen het gewenschte doel niet te bereiken? -—Moeten wij niet onszelven aanklagen, dat wij zoo menigmaal niet wandelen in des Heeren wegen; niet, gelijk het discipelen van Jezus betaamt, in ootmoed en oprechtheid, in gerechtigheid en heiligheid,— maar handelen en wandelen alsof het met de zonde bij den Heere Jezus wel wat kan lijden? —Wij kunnen slechts enkele grepen doen, — maar die zijn dan ook wel genoegzaam om den oprechte te overtuigen, dat het met betrekking tot de belijdenis van Jezus in ons persoonlijk leven alles behalve in het reine is. En laat ons nu ook uit dit oogpunt eens een blik slaan op land en volk. Daar worden we in deze dagen van staatkundige beweging als vanzelve henengeleid. Wordt in ons openbare leven Jezus beleden of verloochend? Helaas dat het antwoord op deze vraag niet twijfelachtig kan zijn. Van eene belijdenis van Jezus, den Jezus der Schriften, is in onze openbare instellingen geen sprake. Daarover behoeven we niet lang uit te weiden. — Daar zijn er genoeg, die den godsdienst naar de binnenkamer willen verwijzen, en dus de belijdenis van Jezus binnen de muren beperkt houden; onder de leuze der neutraliteit wordt Jezus uit de openbare samenleving verbannen. — Daar zijn er ook, die zeggen: de Overheid is in de gewetens der Overheidspersonen gebonden aan Gods Woord, maar kan als Overheid geen partij kiezen, omdat ons volk nu eenmaal in verschillende richtingen uiteengaat. Ge gevoelt wel, dat dit voor de praktijk op hetzelfde neerkomt1): het eind is dat het terrein van den Staat aan de heerschappij van den Christus wordt onttogen, — voorzoover dit n.1. aan menschel) mogelijk is, want Christus zit toch op Zijnen troon. — En als we eens letten op de praktijken, bij de stembus gevolgd, dan ziet men ook dingen, die droefheid wekken in de ziel van allen die God vreezen. Het kwaad schuilt niet alleen bij degenen, die den Christus der Schriften vijandig zijn. Dat die vleesch tot hunnen arm stellen is te verwachten; zij hebben geenen anderen dan vleeschelijken steun. Doch het woord des apostels tot de gemeente des Heeren: » wordt der wereld niet gelijkvormig!« wordt helaas al te veel vergeten. Daar is wel veel geroep van »Christus! Christus!« Maar hoe komt de innerlijke onwaarheid van dat geroep telkens aan den dag: het is kansberekening op echt vleeschelijke wijze, die men alom aanschouwt. Is het wonder, dat de klacht van Jeremia oprijst in onze ziel: »Och, dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een sprinkader van tranen: zoo zou ik dag en nacht beweenen de verslagenen der dochter mijns volks!« (Jer. 9 : 1). De scharen worden opgeroepen om voor de eere van Christus te strijden, en in het eigen oogenblik wordt de eere van dienzelfden Christus vaak jammerlijk vertreden. Want met Jezus alleen durft men het niet wagen. Om het doel te bereiken ziet men verbonden aangaan met degenen die van den Christus der Schriften niet zijn gediend, met het pauselijke Rome, ') Zooals de volksmond het uitdrukt, is 't hetzelfde of de beet komt van de kat of van den kater: de beet wordt toegebracht. dat iederen dag in de bediening der mis de eenige offerande van Christus verloochent. Ik weet dat ik hier een in onze dagen teere plek aanraak; maar ik mag niet zwijgen, terwijl het kwaad goed wordt geheeten en menige argelooze ziel wordt misleid. Daar moge men voorgeven, dat Rome toch de twaalf artikelen des Geloofs onderschrijft en belijdt, — het ware goed, dat men dit eens nauwkeurig onderzocht; dan zou niet in den doofpot gestopt worden de uitspraak van Calvijn, dat Rome's leer op geen enkel punt zuiver bevonden zal worden, dat zij op de • meeste punten van de leer der apostelen niet minder verschilt dan de duisternis van het licht '). Het woord van onzen Catechismus blijft staan, dat de mis eene verloochening is der eenige offerande van Jezus Christus, en eene vervloekte afgoderij. En men vergete niet, dat samengaan met degenen die Christus verloochenen, zelf eene verloochening des Heeren is. In de praktijk bewijst men niet te gelooven wat de mond belijdt: »Jezus leeft, Zijn is het Rijk« 3). O, als men eens bedacht, wat smaadheid daarmede den Christus wordt aangedaan, dan zou men de verloochening van den Christus niet uitsluitend zoeken bij de voorstanders der zoogenaamde neutraliteit, maar de hand in den eigen boezem steken. — Geliefden, ook hier kunnen wij slechts een enkelen greep doen, maar ook hier is die ééne voldoende om in het licht te stellen, dat het met de belijdenis van den Christus ook in het openbare leven nog verre van recht is. Geliefden! Zoo wij oprecht zijn, moet ons bij het ') Zie voor de eigen woorden van den Hervormer diens uitlegging van de Handelingen der apostelen, uitgave Wielenga, op Hand. II : 40—42, pag. 99. 5) Vergelijk hierbij Heidelb. Catechismus vr. en antw. 30. hdoren van des Heeren Jezus' Woord: »Zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijnen Vader Die in de hemelen is« de moed wel ontzinken. Want aan alle kanten rijzen beschuldigingen tegen ons op, tegen onze personen, tegen ons volk, — beschuldigingen, waarvan wij ons niet kunnen vrijpleiten. Wee den mensch, maar ook wee het volk, dat door Jezus verloochend wordt voor Zijnen Vader in de hemelen! Beiden gaan ten verderve. Het is alleen de lankmoedigheid Gods, die ons tot hiertoe heeft gespaard. Wat zullen wij dan doen'? — Allereerst geliefden ! onze schuld en zonde erkennen voor den Christus Gods; onze persoonlijke zonde zoowel als de zonde, die ons als leden onzes volks aankleven. Laat ons de versevin"- o O daarvan bij Hem zoeken. Ook voor deze zonde is er genade bij God, is er verzoening in den Heere Jezus: daarvoor staat ons de houding des Heeren tegenover Petrus, Zijne erbarming over dien afgedwaalden discipel, borg. Laat ons belijden dat wij onbekwaam zijn tot de belijdenis van Jezus voor de menschen, en Hem bidden inet eene algemeene stem, dat Hij Zelf door Zijnen Heiligen Geest ons alzoo leere en leide, dat wij alle heil in Hem alleen zien, en daarom voor Hem uitkomen te allen tijde, onder alle omstandigheden , in heel onzen wandel. Dat gebed vindt gewisselijk verhooring. Als Hij ons alzoo leidt, dan zullen wij wel veel strijds moeten doorstaan. Doch geen nood! Wordt gij dan ook voor een onpraktisch mensch gehouden, met wien men niet saam kan werken, en van wien voor de uitbreiding van Gods koninkrijk niets is te wachten, — moet gij zoodoende ook wellicht geheel alleen staan , — geen nood; getroost u dien smaad maar, door zoogenaamd-chri stel ijk, door niet-christelijk en on-christelijk te worden verworpen. Waag gij het, maar met Jezus, al schijnt alles daarbij ten onder te gaan. Dien weg moet het op! Gaat het dien weg niet op, dan gaat het met land en volk ten verderve; dan zullen we straks geheel verzinken in den nacht van ongeloof en bijgeloof, onder het rechtvaardig oordeel Gods. Land, land, land! hoor des Heeren stem! Gaat het dien weg op, dan zal de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus met ons wezen; en wie zal dan tegen ons zijn'? Wie zal dan onzen vrede verstoren'? — Waagt het toch met Jezus, met Jezus alleen! Laat u niet door voorgespiegeld succes van het oogenblik verblinden. Blijft gij met uw getuigenis alleen staan,— geen nood. Belijdt gij in woord en wandel Jezus voor de menschen, Hij zal ook 11 belijden voor Zijnen Vader, Die in de hemelen is. De smaadheid, die gij deswege draagt, is smaadheid van Christus; gij zijt nochtans met Zijne heerlijkheid omkleed. Dat Hij u belijdt voor Zijnen Vader in de hemelen, is meer dan alle aardsche macht, eer en goed tezamen. Gij zult leven, en eeuwig in Zijne gemeenschap u verheugen daarboven voor den Troon, Amen, THEOL. UNIV. APELDOORN liiiiiiiifiniiiiii O 3198 00044896 8 •—• — - - — (IETHOU WD: A. J. EIJK MAN JR., ber. pred. van Meliskerke, en E. J. RITTERSHAUS, die mede namens hunne Ouders bedanken voor de hartelijke bewijzen van belangstelling, bij hun huwelijk ondervonden. Amsterdam, 25 Juli, 1005. De »Stemmen uit Jeruzalema. verschijnen elke maand. De prijs is 00 ct. per jaar bij in tee kening. Kik nummer afzonderlijk 10 ct. Over de abonnementsgelden wordt beschikt te Groningen per 3 maanden, buiten Groningen per halfjaar, terwijl de portkosten worden bijberekend. — Aduertentiën 10 cent per regel. Grootere letters naar plaatsruimte. Verkrijgbaar: te Leiden bij A. L. de Vlieger; te Heiningen bij Wed. A. Nijhoff; te Sloten bij J. de Wilde; te Leerdam bij firma C. van Tuinen en Zoon; te Amsterdam bij J. II. van Dam. |pJT* Voor Jaargang IV der „Stemmen" zijn nog BANDEN verkrijgbaar a 25 ets., fr. p. p. 30 ets. — Inbinden der jaargang zeer billijk. Ook voor jg. I, II en III zijn nog banden te bekomen. De Uitgever. Boekbinderij. J. R. KLOOSTER, Kruitlaan 21, Groningen.