STEMMEN UIT JERUZALEM. °VV)S&e 3aaY9anö- %• OGTOBER 1905. Zie de achterzijde van den omslag. R. KLOOSTER, Groningen. 3 Kruitlaan 21. Psalm 103 : 1, 2. Loof, loof den Heer, mijn ziel! met alle krachten; Verhef Zijn' Naam, zoo groot, zoo heilig t' achten. Och of nu al, wat in mij is, Hem preez'! Loof, loof, mijn ziel! den Hoorder der gebeden; Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden! Vergeet ze niet; 't is Grod, Die z' u bewees! Loof Hem, Die u, al wat gij hebt misdreven, Hoeveel het zij, genadig wil vergeven, Uw krankheên kent en liefderijk geneest; Die van 't verderf uw leven wil verschoonen, Met goedheid en barmhartigheên u kronen; Die in den nood uw Redder is geweest. Geliefden in den Heere Jezus Christus! Wat maakt gelukkig'? Geld en goed, voorspoed in de wereld, dat men verkrijgt alles, wat het hart begeert, wat de zinnen en lusten des vleesches streelt? Och, dat geluk is wisselvallig en onbestendig. Bezit men geen hooger geluk, dan ontzinkt het ons toch, als wij sterven en de wereld met al wat in haar is ons begeeft. Gelukkig, in waarheid gelukkig is hij, die den Heere kent als zijn algenoegzaam deel, zijn hoogste goed; die verkregen heeft de hemelsche schatten, welke blijven ook in nood en dood. Welgelukzalig is de mensch, wiens zonden vergeven zijn, die den Heere heeft gevonden als zijnen genadigen God en verzoenden Vader. Doch, wie bekommert zich om dat geluk, dit eeuwig de aarde is" (Gen. 9 : lü). Aldus sprak de Heere in Zijne groote barmhartigheid. Maar wij, — gedenken wij aan Zijne goedertierenheid en trouw, als wij dezen boog zien'?! Nochtans, God houdt getrouw Zijn Woord. Al wat. Hij heeft gesproken, blijft vast en onverbroken. Zoo gewis dit teeken aan den hemel komt ter bevestiging van 's Heeren Woord, even gewis zal Hij niet toornen noch schelden op Zijn volk, hetwelk Hij Zich ten erve verkoren heeft. Niet toornen, noch schelden, dat is de belofte van het verbond Zijns vredes. De Heere belooft genade en vrede, heil en leven aan al Zijne gnnstgenooten. Het is de betuiging Gods aan hen: „Ik zal uw God en uws zaads God zijn". Ik zal niet uw vijand, maar uw vriend zijn, uw behoeder en beschermer. Ik zal u een goedertieren God, een liefderijk Vader wezen. Ik zal niet gedenken aan uwe zonde en de veelheid uwer overtredingen, maar O / lk zal al uwe ongerechtigheden vergeven. „Ik, Ik ben het, Die uwe overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk aan uwe zonden niet" (Jes. 43 : 25). En ja, de waarheid dezer belofte hebben ondervonden, van onze eerste ouders in het Paradijs af tot op dezen stond, alle arme zondaars, die uit de diepten van ellende tot den Heere geroepen en gezucht hebben: „O, God, wees mij zondaar genadig!" en zij hebben door den Heiligen Geest leeren zingen: „Loof den Heere, mijne ziel, en al wat binnen in mij is, Zijnen heiligen Naam. Loof den Heere, mijne ziel, en vergeet geene van Zijne weldaden. Die al uwe ongerechtigheid . vergeeft, Die al uwe krankheden geneest; Die uw leven verlost van het verderf, Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden" (Ps. 103 : 1—4). II. O, dat is gewisselijk waar: God zal niet toornen noch schelden, maar Hij zal zich over Zijne ellendigen ontfermen. Daarop kunnen wij staat maken. Wat ook wanklen moog of wijken, Gods verbond zal nooit bezwijken,— „Want bergen zullen wijken en heuvelen zullen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer" (vs. lü). De vergeving onzer zonden, genade en vrede, heil en leven bij God, al deze weldaden zijn ons gewaarborgd door dit machtig en heerlijk getuigenis uit Zijnen mond. Hij kon het wel niet sterker uitdrukken. Onder het meest Vaste in de natuur behooren de bergen en heuvelen, — en denkt hierbij aan het geweldige en sterke rotsgebergte, — welnu, vaster is Gods goedertierenheid, vaster Zijn vreêverhond. Zullen bergen en heuvelen ook wijken en wankelen, — de sterkste rots zal eens vergaan, — des Ileeren goedertierenheid blijft, het verbond Zijns vredes wankelt niet. Wel moge het somwijlen naar onze bevinding zijn, alsof Gods goedertierenheid van ons wijken zal, alsof er geen vrede voor ons is; als wij wegens onze zonden den toorn Gods gevoelen, als Zijne hand zwaar op ons drukt door kastijding en beproeving, als de Heere onze ongerechtigheden bezoekt, — of als Zijne oordeelen en gerichten op aarde zijn, als de vijanden der waarheid schijnen te triumfeeren en het rechtvaardig volk des Ileeren verdrukt en vervolgd wordt, en als wij in den strijd met den duivel, de wereld en ons eigen vleesch onderliggen, — o, dan schijnt het wel, alsof de Heere ons vergeten heeft, „vergeten heeft genadig te zijn, alsof Hij Zijne barmhartigheden door gestort heeft in den dood; Die eens voor de zonde geleden heeft, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zoude hrengen. Hij, Gods Eeniggeborene, onze Heere Jezus Christus, heeft den vloek en toorn Gods tegen de zonde van ons weggenomen en ons met God verzoend. Door Hem, door Zijne zoenverdiensten zijn ons genade bij God, gerechtigheid en eeuwig leven verworven. In Hem staat ons de hemel open, het Vaderhuis Gods. Door Hem zijn verlorene zonen en dochters tot den Vader weêrgebracht. Zoo rust Gods heilverbond op een onverwrikbren grond, dien niets kan ondermijnen. Zonde, dood, wereld en hel zijn overwonnen door den Zoon Gods, Die geopenbaard is om de werken des duivels te verbreken, Die, ja, dood is geweest en ziet! Hij leeft in alle eeuwigheid, en Hij heeft de sleutels der hel en des doods; Die gezeten is aan Gods rechterhand in den hemel en heerschen moet als Koning, totdat Hij al de vijanden onder Zijne voeten zal gelegd hebben. Psalm 111 : 5. 't Is trouw, al wat Hij ooit beval; Het staat op recht en waarheid pal Als op onwrikbre steunpilaren; Hij is het, Die verlossing zond Aan al Zijn volk; Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren. III. Gel.! Wij hebben het heerlijk getuigenis van Gods goedertierenheid en ontferming gehoord. O, hoe moest ons hart getroffen worden door zoo onuitsprekelijke liefde, waarmede de Heere ons betuigt: Grimmigheid is bij Mij niet. Doch, ach, wat een onverschilligheid bij menigeen! wat een koudheid des harten bij het vernemen van zoo blijde boodschap, van zulk een liefelijk Evangelie! Wat bewijst dit? O, het bewijst, dat men geen deel heeft aan de belofte van Gods vreêverbond. Want hij, die deelt in deze goedertierenheid Gods, kan niet anders dan blijde zijn, waar hij zoo troostrijke beloftenis verneemt. Als ik geen kind des huizes ben en ik hoor den vader zeggen: „Ik zal niet op u toornen", dan laat dit zeggen mij onverschillig, het raakt toch mij niet. Maar ben ik kind, en wel kind dat kastijding, straf verdiend heeft, dan zal het mij zeker blij maken, als ik hoor, dat mij mijn kwaad vergeven is en ik 's vaders vriendelijk aangezicht aanschouwen mag. Of is dat niet het geval, dan zeker, ofschoon kind des huizes, ben ik zoo in het kwade verhard, dat mij de liefde mijns vaders onverschillig is geworden; maar dan ben ik ook gelijk, heb zelf mij gelijk gemaakt aan een', die buiten 's vaders huis behoort, aan een vreemde. Wie zich dan in waarheid in dit Evangelie verblijdt, wiens hart er warm door wordt, deze is als zulk een kind des huizes, voor wien het niet onverschillig is of vader, op hem toornt of niet; hem is aan 's vaders liefde alles gelegen; heeft het kwaad gedaan, 't is over zijne verkeerdheid bedroefd, omdat het tegen zijn goedertieren' vader misdaan heeft, het wil de straf wel dragen, als er maar vergiffenis voor hem is. Is deze er, en geen toorn maar liefde, wordt het vriendelijk oog van vader gezien, — o, dan wordt het kind blij en vroolijk, het verheugt zich in de goedheid des vaders. M. H.! Verstaat gij nu, wie deel heeft aan des Heeren belofte: Ik zal niet op u toornen, noch u schelden; Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken; Mijn vreêverbond zal voor u bestendig blijven; Ik ontferm Mij over u met eeuwige ontferming'? Deze mensch is hel, die het erkent, met verbroken hart, met smart en leedwezen over zijne zonden bekent, dat hij slechts vloek en tobrn verdiend heeft, en o, zoo blijde zal zijn, als hij 't hoort, dat hem al zijne zonden vergeven zijn, dat hij genade bij God heeft gevonden, dat de Heere tot hem van vrede spreekt. Zijn er dan onder u M. H., die wegens hunne zonden tot God schreien om vergiffenis, — die worstelen om genade, om gerechtigheid, om vrede bij den Heere,— die verlangen naar Zijnen troost, naar Zijnen zegen, neen, niet om de zonde te blijven dienen, maar om van hare heerschappij verlost te zijn, om in des Heeren dienst te leven? Zijn er zoodanigen onder u? O, hoe ellendig gij u ook bevindt, gij moogt de woorden des Heeren in onzen tekst als tot u gesproken hooren en moogt u verblijden in Gods goedertierenheid en ontferming, ja, over u. Ach, zegt deze of gene: Ik heb zoo zwaar gezondigd, ik ben Gods gramschap dubbel waardig; geldt mij wel des Heeren belofte? als ik nog maar iets goeds Hem toonen kon, maar 't is alles verkeerd bij mij , ik heb het zoo in alle opzichten voor Hem bedorven?! Ja, mijn vriend, dat zal wel zoo wezen; maar dat behoeft u niet te doen wanhopen. Hoor toch goed ! Wat God hier spreekt, zegt de Heere, uw Ontfermer. Hij vraagt niet naar iets goeds of waardigs in u; o, Hij kent u als een overtreder van jongs af, als een zondaar door en door, als een geheel goddelooze. En, over zulk een menschenkind ontfermt Hij Zich, d. w. z. vergeeft, vergeeft hem alle zonde en overtreding, spreekt hem vrij van alle schuld en straf, en rekent hem toe de gerechtigheid van Christus, en verzekert hem in Diens gemeenschap de erfenis des eeuwigen levens. En dat alles schenkt Hij uit loutere goedheid, naar Zijn eeuwig welbehagen. O, gij aangevochtenen en vreezenden, en toch zoo verlangenden naar Gods heil, roept des Heeren Naam aan, Zijn Ontfermers-naam, en — gij zijt geholpen, gered, zalig! Machtige, geweldige troost Gel., brengt toch de prediking van de vrije ontferming Gods. Maar, wordt er gefluisterd, is dat geen ietwat gevaarlijke prediking, zal men daarbij niet blijven zondigen zonder kommer over de onderhouding van Gods geboden'? M. H., als antwoord op die vraag las ik eens ongeveer deze opmerking: „Ja, zij is gevaarlijk voor den duivel, want daardoor raakt deze zijn onderdanen kwijt". En dat is, o, zoo waar. Bij deze prediking toch kan het de goddeloo/.e in zijne goddeloosheid en de eigengerechtige in zijne eigengerechtigheid niet uithouden. Zij alleen maakt in Gods hand van zonden vrij, leert smart hebben over de zonde, doet vragen naar de gerechtigheid, welke voor God geldt en doet wandelen in haar wegen. Deze prediking leert de ware heiliging en vernieuwing des levens, de heiligmaking des Geestes. Zij doet eeren Gods Wet, al des Heeren rechten en inzettingen; zij neigt het hart tot de vrees van 's Heeren naam en dringt tot alle goede werken, werken der liefde Gods en des naasten. Ziet, zoo doet zij het rijk des satans afbreuk en maakt slaven des duivels tot Gods kinderen en erfgenamen. Gemeente! Doe de Heere ons Zijn Evangelie verstaan en bewaren in onze harten. Leere Hij ons en onzen kinderen er onze vreugde in vinden, onzen waren troost, zoodat wij geen hooger geluk kennen dan te mogen deelen in Gods eeuwige ontferming in Christus Jezus den Heere. Moge het dan in dit leven met ons gaan door uit- en inwendigen nood, door algemeene en bijzondere nooden, in bangen strijd . . ., wij vreezen en beven, wij hebben slechts ondergang voor oogen,— nochtans, nochtans veilig zijn wij, wèlgeborgen bij onzen God; „Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen; maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere uw Ontferrner". Geloofd zij de Heere in eeuwigheid! Amen. Psalm 89 : 1. 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên! Uw waarheid 't allen tijd vermelden door mijn reên. Ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen Naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen. Zoo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken , Zoo min zal Uwe trouw ooit wank'len, of bezwijken. et verbond des vredes. LEERREDE OVER Jesaja 54 : 9, 10, DOOK A. J. EIJKMAN, Predikant der Ned. Herv. Gemeente te Amsterdam. Jaargang 5. — No. 6. ..STEMMEN UIT JERUZALEM", öctober 190 5. Uitueyer-Drukker : J. R- Klooster, Groningen, r n BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN V \WS-.VL > heil? Gaal daarnaar het verlangen iïws harten uit'? Doet gij van harte de vraag: Is God mij genegen? Is er en hoe is er voor mij, zondaar, genade bij Hem? Hebt gij geen rust, voordat gij weet, op goeden grond weet, dat u de zonden vergeven zijn, dat gij bij God geen toorn, maar goedertierenheid zult vinden? Zoo ja, wie zal u dat zeggen, zóó zeggen, dat gij er u op verlaten kunt, dat gij waarachtigen vrede in uw binnenste hebt? . . . Dat kan rle wereld met al hare wijsheid n niet, zeggen, dat kan geen menschenkind u zeggen. Dat moet de Heere Zelf u bekend maken. Welnu, dat doet Hij ook. Hij zal Zijn heil u openbaren, u, die er bij Hem om aanhoudt met gebed en smeeking. Hij zal het u zeggen en zegt het 11 door Zijn Woord en Geest. Ja, het is de Heilige Geest, Die met het Woord Gods, het geschrevene en gepredikte Woord, tot onze harten inkeert en tot onze ziel van vrede spreekt. Wilt gij zulk een woord hooren? Slaat open onzen Bijbel, de Heilige Schrift; daarin doet Gods Geest ons Zijne stem hooren, de blijde boodschap van genade en vrede, van vergiffenis van alle onze zonden , van eeuwige zaligheid. — Gij leest mijnen Tekst: Jesaja 54 : 9, 10: Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zondert gaan; alzoo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch 11 schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer. Gij verneemt hier de betuiging uit Gods hart, hoe Hij over een zondig en schuldig volk eeuwige gedachten des vredes heeft. I^aat mij diensvolgens u een weinig spreken over Gods vreêverbond: 1. wat de FTeere daarin belooft; 2. hoe het vast is; 3. wie er deel aan hebben. Gezang 55 : 2. Trotsche bergen zullen wijken, Vaste rotsen eens vergaan; Zijne trouw zal nooit bezwijken, Zijn verbond blijft eeuwig staan. Laat de wereld zelfs vergaan, Zijne trouw blijft eeuwig staan; Wat ooit wanklen moog of wijken, Zijn verbond zal nooit bezwijken. I. Geliefden! Wij lezen in het 2e boek van Mozes, Exod. 34 : 6, 7, dat de Heere, toen Hij voor het aangezicht van Mozes voorbijging, Zijnen naam uitriep. Zoo riep Hij: „Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid, Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden , Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen in het derde en vierde lid". Dit predikt ons, dat de Heere, ofschoon Hij naar Zijn rechtvaardig oordeel op ons toornen , ons straffen moet wegens onze gruwelijke zonden, — ja, een' iegelijk onzer, want niemand is onschuldig voor Hem,— nochtans ons ten goede Zich bedwingt, opdat Hij ons niet afhouwe. O, Hij is traag tot toorn; God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus (1 Thess. 5 : 9). Heeft Hij ook de eerste wereld wegens hare schrikkelijke boosheid en bedorvenheid door den zondvloed moeten verdelgen, maar dat niet gedaan dan na lang, lang geduld, de menschen in allen ernst der liefde vermanende en waarschuwende, opdat zij zich mochten bekeeren, — Zijn lust is niet verderven, maar behouden. Dat betuigde Hij aan Zijnen knecht Noach als antwoord op diens dankoffer voor de redding, de genadige verschooning over hem en de zijnen, toen Hij sprak: „Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des menschen wil; want het gedichtsel van 's menschen hart is boos van zijne jeugd aan; en lk zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden" (Gen. 8 : 21, 22). En zoo hooren wij Hem in onze tekstwoorden getuigen: „Want dat zal Mij zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer, dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan, alzoo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal" (vs. 9). De Heere had aan Noach een teeken gegeven, dat Hij de aarde niet meer door een vloed verderven zou. Dat was bet teeken van Zijn vredeverbond. Het was als eene eedzwering: Zoo waarachtig als Ik leef, lk zal niet meer den aardbodem vervloeken. Dat teeken, gij weet het, is de regenboog. „Als deze boog in de wolken zal zijn, zoo zal lk hem aanzien om te gedenken aan het eeuwig verbond tusschen God en tusschen alle levende ziel van alle vleesch, dat op toorn heeft toegesloten" (Ps. 77 : 10). Nochtans, Gel., des Heeren belofte is vast en Zijn verbond bestendig. Voor een kleinen oogenblik heb Ik u verlaten, maar met groote on t fer mingen zal Ik u vergaderen. In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een oogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de Heere uw Verlosser" (vs. 7, 8). Ja, dat oogenblik moge ons lang vallen en het moge ons bang zijn in deze ure van verberging van Gods vriendelijk aangezicht; vreezen en beven mogen wij, zuchten en schreien tot den Heere om genade, om verlossing uit zonde, nood en dood, — voorwaar, wij hebben Zijn geduchten, Zijn grooten, Zijn eeuwigen toorn verdiend, — evenwel, wij zullen ondervinden, dat Hij Zijns verbonds van genade en vrede gedachtig blijft. Al toeft Hij ook, Hij kent Zijn tijd; Hij zal niet achterblijven, maar komen zal Hij en handhaven Zijn Ontfermers-naam. Vast, eeuwig vast staat Zijn verbond, en al Zijne beloften zijn getrouw; zoo velen als er zijn, zij zijn ja en amen in Christus Jezus, Gode tot prijs en heerlijkheid. Jezus Christus toch is de Middelaar en Borg van dit verbond; het is vastgemaakt in Zijn dierbaar bloed. God de Vader ging eigenlijk met Zijnen Zoon het verbond Zijns vredesaan, toen Hij Hem in Zijn eeuwigen raad verordineerde tot den Verzoener en Verlosser onzer zonden, en de Zoon het op Zich nam, om al den wil des Vaders te volbrengen. Als wij het 53ste hoofdstuk van Jesaja's profetieën lezen, zien wij ons duidelijk den grond aangetoond, waarop Gods vreêverbond met al Zijne heilsbeloften rust. Het is de arbeid der ziel van den rechtvaardigen Knecht des Heeren, op Wien de Heere al onze ongerechtigheden heeft doen aanloopen, Die Zijne ziel uit- THEOL. UNIV. APELDOORN 1111111111 li lil O 31 98 00044898 4 . De mm emTiien, ui v j er uTra terne, verscnijnen eme maand. De prijs is 60 ct. per jaar bij inteekening. Lik nummer afzonderlijk 10 cl. Over de abonnementsgelden wordt beschikt le Groningen per 3 maanden, buiten Groningen per half' jaar, terwijl de poHkosten worden bi,berekend. — Advertentiën 10 cent per regel. Groot ere tellers naar plaatsruimte. Verkrijgbaar.; le Leiden bij A. L. de Vlieger; te Heiningen l»j Wed. A. N ij h o ff; Ie Sloten bij J. de Wilde; le Leerdam bij firma G. van Tuinen en Zoon; te Amsterdam bij J. II. van Dam; te Rotterdam, Westzeedijk ül'2, bij-G. de Graaf Jzn. Mede verschenen bij Uitgever dezer: Rebekka en Jakob. Belangrijke feiten uit hun leven, naar de verklaring van CiLVIJN, ZWINGLI en LUTHER, gevolgd door eene Proeve van behandeling van HET LEVEN VAN JAKOB. Bijeengebracht door J. VAN BOLHUIS, Predikant te Groningen. Prijs 30 cent. Franco per post 35 ct. Buitengewone Aanbieding. Het Roepen van den Wachter, ZEVENTAL LEERREDENEN van B. LÜTGE, Predikant der Nederl. Geréf. Gemeente te Elberfeld. Gehouden tot afscheid van de Ned. Herv. Gem. te Groningen, in September 1901. Vroeger f 0.70, thans 25 ets., fr. p. p. 33 ets. Gebonden in netten Stempelband, vroeger f 1.00, thans 50 ets., fr. p. p. 60 ets. Slechts zoolang de voorraad strekt. J. R. KLOOSTER. GRONINGEN, Krüitlaan ï?/.