I HUIBERT JACOBUS BUDDING EN ZIJN KRING. (1834—1839.) Eene bladzijde uit de geschiedenis van de Afscheiding in Zeeland. UIT OORSPRONKELIJKE BESCHEIDEN BESCHREVEN DOOR D. DE RIJCKE. (OVERGEDRUKT UIT: ARCHIEF 1906, UITGEGEVEN DOOR HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN). MIDDELBURG. J. C. & W. ALT OREEER, DEUKKEES VAN HET GENOOTSCHAP. 1906. I BRO 1906:19 HUIBERT JACOBUS BUDDING EN ZIJN KRING. (1834—1839.) Eene bladzijde uit de geschiedenis van de Afscheiding in Zeeland. DIT OORSPRONKELIJKE BESCHEIDEN BESCHREVEN DOOR D. DE RIJCKE. (OVERGEDRUKT UIT: ARCHIEF 1906, UITGEGEVEN DOOR IIET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN). MIDDELBURG. J. C. & W. ALTORFEER, DRUKKRBS VAN HET GENOOTSCHAP. 1906. ( ^ BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN v afco \3c1G ^ ^ NB. Het cijfeigetal tusschen ( ) in kleiner lettersoort geplaatst, wijst de doorloopende pagineering aan van het Archief enz. 1906. HUIBERT JACOBUS BUDDING EN ZIJN KRING. (1834—1839.) Eene bladzijde uit de geschiedenis van de Afscheiding in Zeeland uit oorspronkelijke bescheiden beschreven door D. DE RIJCKE. In de volgende bladzijden, welke het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen de eer heeft aangedaan in zijn Archief, vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland op te nemen, waarvoor de schrijver zijne erkentelijkheid betuigt, vindt de geachte lezer eenige tot nog toe onbekende bijzonderheden uit het leven en den arbeid van den welbekenden predikant Huibert Jacobus Budding, den vader der Afscheiding in Zeeland, en wel uit het meest belangrijke en veelbewogen tijdperk van 's mans optreden, nl. uit de jaren 1834—1889. Budding en zijn kring gedurende deze periode eenigermate voor het geestesoog te doen leven, ziedaar het doel van deze bijdrage. Is dit den schrijver mogen gelukken, dan heeft hij dit voornamelijk te danken aan Budding en zijne vrienden zeiven, wier particuliere correspondentie het daartoe noodige leverde. Niet minder ook aan de archieven der Gereformeerde kerken Archief 1906 1 (84) te Middelburg (A) en te Goes, waar de schrijver in kerkeraadsnotulen en aanteekeningen veel van zijne gading kon vinden. Allen, die hem op eenigerlei wijze — waarom hier hooggeachte namen openlijk te noemen ? — door hunne gewaardeerde medewerking en sympathie in dezen aan zich verplicht hebben, zijn oprechten dank. I. Inleiding. In eene particuliere correspondentie — in dato 28 November 1834 — van D'. Joftannf.s van Khf.e, toenmaals predikant te Veen, aan zijne //Zeer Waarde en Yeel Geachte Vrienden" in de Langedelft te Middelburg, lezen we o. m. het volgende: l) «Gedurende mijne ziekte heeft D'. Scholte met de gemeente zich afgescheiden van het tegenwoordig kerkbestuur. Over die stap wordt ook onder Gods kinderen zeer verschillend geoordeeld. //D'. Moorkees — bedoeld wordt D'. B. Moorrrks , predikant te Wijk, in het land van Heusden, later zeer bekend geworden door zijne Adressen aan de Synode en zijn Woord aan al zijne geloofsgenooten — D". Moorkees keurt dezelve te eenenmaal af en laat er zich ook op den predikstoel zeer ongunstig over uit. //Ook de Nederlavdscke Stemmen a) zijn er niet mede vereenigd, gelijk vele bedaarde en niet zoo haastende naar des Heeren tijd, ook als Hij vertoeft en niet opstaat, om Zijne kerk te verlossen dat feit der openlijke afscheiding te voorbarig noemen. Met deze stem ik tot dusver in. //Zoodra D'. Scholte 8) van Appingadam, waar hij voor de ') Zie brief van Ds. J. van Rhee aan M. Noels (28 November 1834). ») Nederlandsche stemmen over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde. Amsterdam bij Van Peursum onder redactie van Da Costa , Koenen , Mr. A. M. C. van Hall en W. de Clercq. Zie o. a. Ned. Stemmen van 15 November 1835. 3) Hendrik Peter Scholte, predikant van Doeveren, Genderen en Gansoyen, was aangeklaagd, omdat hij in eene leerrede over Jesaja 8 vers 11—15 , op verzoek van den toenmaals geschorsten predikant Hendrik de Cock den (85) regtbank gedaagd is, in veiligheid terug is, wensch ik bedaard en uitvoerig met hem te spreken, hetgeen ook al door mijne ziekte verhinderd is. //Het zijn intusschen veruitziende tijden voor Gods kerke; donkere wolken pakken zich samen, maar uit dat donker zal zeker licht te voorschijn komen, zoodra het den vrijmachtigen Koning der koningen believen zal, eene ruime bedeeling van Zijn H. Geest over zijn arm en ellendig volk uit te storten en veler smakeloosheid voor de fundamenteele waarheden, waarvoor onze Vaderen alles veil hadden, vervangen zal zijn met een geest des onderscheids om de geesten te beproeven, of zij uit God zijn. //Dan zullen ook vele vromen niet zoo gehegt blijven aan het steenen gebouw, al hoort men daar weinig of niet, waarbij de ziele leven kan. //Maar ik kan niet uitweiden. //Het Classicaal Bestuur heeft mij ook reeds weder moeite aangedaan en noemt mij in eenen uitvoerigen brief, iemand, die bij zijne intrede al toonde, dat hij bezield was met eene rampzalige scheurziekte en zucht tot onruststoken. Tot dusver is het er bij gebleven, maar de minste overtreding zal ook schorsing ten gevolge hebben. //De Heere schenkt mij tot nu toe veel van Zijnen Vrijmoedigmakenden Geest en zegent de prediking aan veler harten, tot troost en moedgeving van Gods kinderen, die wijd en zijd van elders komen." Zooals de lezer bemerkt, verplaatst ons dit interessante # 10 October 1834 te Ulrum gehouden, dezen genoemd had een verdrukten leeraar en zijne afzetting strijdig met Gods woord, ook omdat hij gezegd had, dat de kerkelijke reglementen en verordeningen, voorkomende in eene groote portefeuille, mede strijdig waren met Gods woord, en dat hij de toehoorders gewaarschuwd had tegen derzelver opvolging. Men zag hierin eene overtreding van art. 202 Wetboek van Strafrecht. Zie hierover o. a.: H. P. Scholte , Laatste Getuigenis tegen de liefdelooze handelingen van het zoogenaamd Hervormd Kerkbestuur enz. 's-Gravenhage 1835 ; Van Velzen , Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde kerk, Kampen 1884. (8fi) schrijven van den Noordbrabantschen dorpspredikant in een felbewogen tijdperk van de geschiedenis der Nederlandsche Hervormde kerk, nl. in dat der Afscheiding. lerecht mocht de steller van dezen brief spreken van donkere wolken, die zich destijds samenpakten. In het noorden des lands, te Ulrum, had zich in de schorsing en latere afzetting van D8. Hendrik de Cock, eene groote maand vroeger, de electrische vonk ontladen, straks gevolgd door de uitbarsting te Doeveren en Genderen, in het land van Heusden en Altena. En zooals uit bovengenoemde correspondentie blijkt, was ook in het naburige Veen de vinger van het Classicaal Bestuur dreigend opgeheven tegen den woelzieken, weifelenden pastor loei, die reeds van vroeger met eene zwarte kool geteekend was. !) Zoo stond eenerzijds tegenover eene strenge gebondenheid aan //leer, dienst en tucht der vaderen", welke de nieuwberijmde psalmen gedoogde, doch de gezangen verwierp, een afkeer van synodale bemoeiing en anderzijds tegenover eene meer vrijzinnige en mildere opvatting van leer en belijdenis, eene overschatting der kerkelijke reglementen, streng gehandhaafd tot de letter toe. Botsing kon niet uitblijven. Ambtsdragers en leden tegen besturen en omgekeerd. De kerkelijke organisatie riep de hulp in van de wereldlijke macht. Dragonnades ~) woedden op Hollands vrijen bodem. Boete en kerkerstraf waren aan de orde van den dag. Inmiddels breidde zich des ondanks de kerkelijke beweging uit. Zelfs een drietal jeugdige predikanten ging, nadat zij geschorst en afgezet waren, tot de Afgescheidenen over. Het ') Zie o. a. Rajyport van het Classicaal Bestuur van Middelburg van 25 Februari 1836; Gunning , R. J. Budding. Leven en arbeid, Goes 1883. 2) Zoo noemt o. a. Dr Cohen Stuart de jammerlijke feiten hier bedoeld. Zie Zes maanden in Amerika, Haarlem 1875. (87) waren Antovy Brummelkamp, de geestdriftvolle leeraar van llattem, met zijn //blijmoedig gelaat, tintelend oog en rechtopstaand haar" 1), zijn zwager Simon van Velzen , de besliste dominee van ürogeham 3), benevens de welsprekende predikant van Almkerk Georgf, Frans Gezelle Meerburg, een //man des vredes , teeder van conscientie en //rijk in deugd". 8) Bij dit drietal getrouwen voegde zich weldra de candidaat Albertus Csristiaan van Ra alt e 4), zwager van Yan Velzen en Brummelkamp, Scholte's academievriend, die na een be- ') Allard Pieeson, Oudere Tijdgenooten. Haarlem 1904. ^ Dr. L. H. Wagenaar, Het Reveil en de Afscheiding, Heerenveen 1880. 3) Dr. L. H. Wagen aar id. 4) Later Afgescheiden predikant te Genemuiden, te Ommen en te Arnhem, in welke laatste plaats hij behulpzaam was in de opleiding tot den predikdienst. Van Raalte was klein van statuur, ruim van blik en bezat een koninklijk hart. Ook hij deelde ruimschoots in de vervolging tegen de „verboden associaties". Schertsend placht hij later wel te zeggen , dat zijne kleinheid van persoon hem destijds uitstekend te stade kwam. Want toen hij en zijn collega Van Velzen , ergens over straat gaande door het volk met steenen werden geworpen , kwam Van Raalte met den schrik vrij en kreeg Van Velzen al de steenen (mededeeling vau Rev. Pieters op de Synode der Christelijke Gereformeerde kerk, gehouden te 's-Hertogenbosch 1875). In September 1846 is Van Raalte met de zijnen naar Amerika vertrokken en werd daar de eminente leider der Hollanders. Met recht mag hij genoemd worden de vader der Hollandsche kolonie in Michigan. Rev. Dosker verhaalt de volgende, eigenaardige anecdote van Van Raalte. Achter de pastorie te Ebenezer lag een stuk land, dat vroeger een „swamp" , een moeras, geweest was. Toen de van koorts rillende eigenaar eens over dat stuk klaagde aan ds. Van Raalte , die over omgevallen boomstammen er over liep, zeide deze: „Schaap, ge zult hier nog tarwe oogsten". „Tarwe oogsten" , antwoordde de man, „kikkers oogsten , ja dat zou gaan". En toch werd Van Raaltes profetie meermalen vervuld. Het Rutger-college en een weinig later de universiteit van New-York hebben Van Raalte den doctoralen graad in de theologie toegekend. Van Mei tot September 1866 was hij in Nederland en predikte hij op verscheidene plaatsen. Na een rusteloos, veelbewogen leven is Van Raalte in 1876 gestorven. Eene levensbeschrijving begeerde hij niet. Met eigen hand vernietigde hij al de bouwstoffen daartoe. Later, in 1893, heeft Rev. Henry E" Dosker eene levensschets van dezen merkwaardigen man uitgegeven. Ze heeft tot titel: Levensschets van Dr. A. C. van Raalte, Nijkerk 1893. (88) vredigend proponentsexamen door het kerkbestuur van ZuidHolland werd afgewezen, omdat hij zich niet onvoorwaardelijk wilde binden aan de synodale reglementen. Voorts sloten zich vele zoogenaamde //oefenaars" bij de Afgescheidenen aan. Ze vormden met hunne '/gezelschappen" weldra gemeenten hier en daar. Allerwegen werd de bazuin aan den mond gezet, eene bazuin van geen onzeker geluid. //Roepstemmen aan de Gereformeerden in Nederland" weerklonken in dicht en ondicht, //adressen" werden aangeboden, '/opwekkingen" geschreven en //wapenkreten" aangeheven. Die stemmen gingen van stad tot stad, van dorp tot dorp en vonden weerklank bij vele eenvoudigen, die met een boekje in een hoekje mijmerden en treurden over «de verbrekinge Josefs". l) Het meerendeel der gescheidenen behoorde tot den kleinen burger- en boerenstand. Een man van kapitaal was onder hen eene hooge zeldzaamheid. In den regel moesten zij hard werken om aan den kost te komen en voor hunne gezinnen het dagelijksch brood 'te verdienen. Dit was er waarlijk niet beter op geworden, sinds zij zich gedrongen gevoeld hadden de kerk der vaderen te verlaten, en naar de teekenachtige uitdrukking dier dagen //buiten de legerplaats de smaadheid van Christus te dragen". 2) Velen hunner leden toen een kommervol bestaan, hetzij achteruitgezet in ambacht en bedrijf, of verarmd en geruïneerd door steeds stijgende boeten. Evenmin kon men lieden van studie en invloed onder hen aantreffen, eene enkele uitzondering daargelaten. :J) Zie over Dr. A. C. van Raalte ook: Rev. N. H. Dosker, De Hollandsche Gereformeerde kerk in Amerika, Nijmegen 1888 ; dr. Cohen Stuart , Zes maanden in Amerika , Haarlem 1875. ') Eene zeer geliefkoosde uitdrukking in die dagen en ook nog later. Zie o. a. Brief van den kerkeraad der Christelijke Gereformeerde gemeente te Middelburg aan de classis van Goes 25 Mei 1840. Archief Geref. kerk te Middelburg A. *) Reformatie I. ^ Mr. A. M. C. van Hall, advocaat te Amsterdam en mede-redacteur van (89) De positie van de Afgescheidenen was alzoo alles behalve rooskleurig of benijdenswaardig Van buiten strijd, van binnen vrees. Niemand wilde ze helpen en zichzelven konden zij niet helpen. In de kringen der kerkelijke wereld bespot of veracht, voelden zij zich nauwer aan elkander verbonden. Samen had men uit beginsel de '/valsche kerk" 1) verlaten, samen was men met Bünyan's pelgrim 2) de stad Verderf de Nederlandsche Stemmen tot November 1836. Da Costa , Capadose en De Clercq, waren de scheiding niet genegen. Ze waren en bleven mannen van het Reveil. Da Costa betreurde de scheiding, die naar zijne meening zooveel liefelijke banden verscheurde en den vijand deed triumfeeren. En De Clercq, ? Beslist ontkent hij onder de bepaalde vijanden van De Cock en Scholte gerekend te moeten worden, doch vier maanden later vertelt hij, kinderlijk-naïef genoeg (De Clercq,s Dagboek 2e dl. blz. 179), dat hij alles behalve op zijn gemak was over zekere Kaatje Sjonket , die zich zeer uit de hoogte had uitgelaten over grove en fijne Baaispriesters en gereed scheen om uit de kerk te gaan. En was Capadose niet met een bezwaard hart naar de Zeister vrienden heengereisd, alleen nog maar op het gerucht, dat Kohlbrügge tot de gescheidenen zou overgaan, na de bewijzen van liefde en toegenegenheid, welke deze prediker bij het afsterven zijner vrouw van de leden der verstrooide oefening mocht ondervinden? De broeders mochten toch al het mogelijke doen , om den invloedrijken Kohlbrügge van zulk een dwazen stap terug te houden {Dagboek blz.. 153). En deed Chevallier anders tegenover Groen van Prinsterer? (Zie Dr. L. H. Wagenaar , Het Réveil en de Afscheiding blz. 266 noot.) „De reden" , aldus schreef Groen in 1873 (Ned. Gedachten blz. 292) „waarom ik mij niet bij de Afgescheidenen gevoegd heb, ligt niet in de rechtstheorie van een geleerde, maar in het plichtsbesef van een lid der Gereformeerde kerk. Ik was van oordeel en ben het nog, dat door het vragen van autorisatie het beginsel en de kracht der opwekking tot onberekenbaar nadeel voor land en kerk, miskend en grootendeels verspeeld werd." Volgens Groen (Zie Maatregelen tegen de Afgescheidenen blz. 40) waren de Afgescheidenen een afgedwaald gedeelte, een voorbarig en op verkeerd terrein handgemeen gemaakte voorhoede der Gereformeerde gezindheid : in de hoofdzaak geheel eens met hen, die in het Kerkgenootschap blijven aandringen op behoud of herstel van het wezen der kerk. Zie o. a. Officieele stukken betreffende den uitgang uit het Nederlandsch Hervormde kerkgenootschap , Kampen 1861, blz. 229 en ook blz. 238. Zie ook Handelingen en Voorvallen betrekkelijk op de Gemeente onzes Heeren en Zaligmakers , Jezu Christi, die vergaderd wordt te Bêkerke c. a. l) John Bunyan , Pilgrims progress. (90) ontvloden. Samen wilden zij strijden, samen lijden en de gemeenschap der heiligen beoefenen. Dit was het ideaal, maar helaas, ook de Afgescheidenen waren en bleven menschen, met gebreken veel en groot. Het is waarlijk onnoodig hierover uit te weiden. Hunne tegenstanders hebben met bekwamen spoed den vinger weten te leggen op de wonde plekken, welke sommige gescheidenen zeiven zagen bloeden. ') II. De KEltKELIJKE BEWEGING TE BlGGEKEUKE ONDElt D'. JoHANNES VAN R.bee. Op ongeveer anderhalf uur van Zeelands hoofdstad ligt in eene welvarende streek in de onmiddellijke nabijheid der duinen het stille en vriendelijk dorpje Biggekerke. 2) Sinds 15 Juli 1832 stond aldaar als predikant de ons reeds bekende D'. Johannes van Rhee 3), van Gadzand naar deze gemeente overgekomen. Bij het volk stond hij bekend als een //geweldig prediker", van wien later ouden van dagen nog spraken als van een man, door weinigen geëvenaard in zeggingskracht en '/getrouwheid" in het waarschuwen. Uit de omliggende dorpen, zelfs uit Middelburg, trokken 's Zondags groote scharen naar dit stille dorpje, om den gevierden prediker te hooren. *) ') Het Classicaal Bestuur van Middelburg sprak ia zijn rapport als antwoord op eene vertrouwelijke missive van het Ministerie van Eeredienst (26 Februari 1833) van bet bekrompen doorzicht en de steile begrippen alsmede vau de diepe onkunde en den weinigen invloed der Afgescheidenen. In de wandeling ook wel Bêkerke genoemd. '*) Predikant te Biggekerke van 15 Juli 1832 tot 22 Juni 1834. Zijn voorganger aldaar was Jan Thomas Werndlï Cltnge (geb. 1 Januari 1787 , gest. 14 November 1831), die zijn vader in 1816 als predikant te Biggekerke opvolgde. Men noemde den jongeren Clingb bij voorkeur „Jantje Patrijs", omdat hij meer scheen op te hebben met hazen en patrijzen dan wel met zijne kleine kudde. In dezen was hij het tegenbeeld zijns vaders, die al het mogelijke deed om zijne schaapjes op het droge te brengen, wat hem trouwens goed gelukte. Zie over beide predikanten: K. Wieiemakee, Biggekerke, Middelburg 1904. *) Zeer dikwijls was het kerkgebouw te klein om de saamgekomen menigte te kunnen bevatten. Doch geen nood, daar buiten leunend tegen den kerkmuur of (91) D!. Van Rhee was alzoo een mail naar het hart des volks, echter niet naar dat zijner gade 8 ijt je Maria Houtkamp — volgens haar getuigenis was dominee '/een engel op stoel, een duivel in huis" — evenmin naar het hart van het Classicaal Bestuur. Want hij hield zich trouwer aan de leer dan aan de kerkelijke reglementen. De voorgeschreven avondmaalsvragen liet de man achterwege. l) Op Goeden Vrijdag verkoos hij niet te preeken. Liefst noemde hij den naam van dien dag niet, die was hem te paapsch. 2) De invoering der Evangelische gezangen was hem een gruwel. Hoogst zelden gaf hij ze van den preekstoel af. Eene aanbeveling te meer voor de hoorders, die meerendeeh de gezangen als eene remonstrautsche nieuwigheid verwierpen. s) Het Classikaal Bestuur bemoeide zich er mede. Br volgden aanschrijving, berisping en schuldigverklaring. De overtreder neergezeten in het gras, kon de belangstellende hoorder schier ieder woord van de preek opvangen , want 's mans krachtige stem klonk tot over het kerkhof. i) Deze vier vragen waren door de Synode voorgesehreven sinds 1817. Volgens genoemde bepaling moest bij het einde der voorbereidingspredikatie in al de gemeenten van de Hervormde kerk in Nederland den leden, die het Avondmaal wenschten te vieren, verzocht worden om op te staan en vier vragen te beantwoorden. Velen beschouwden die vragen als eene nieuwigheid. Zie over genoemde vragen o. a.: S. van Velzen , Gedenkschrift der Chr. Geref. kerk, Kampen 1884. a) K. Wiehemaker , Biggekerke, Middelburg 1904. 3) De Evangelische gezangen hebben nooit genade kunnen vinden in de oogen der Afgescheidenen. Vooral in dien tijd trokken zij er dapper tegen te velde. In 1834 verscheen een werkje van zekeren Jacobus Klok , verver en koopman te Delfzijl, met eene korte voorrede van en uitgegeven door H. de Cock , gereformeerd leeraar te Ulrum. Het had tot titel: De Evangelische gezangen, getoetst en gewogen en te ligt bevonden. De schrijver noemt de gezangen o. a. „syrenische minneliederen en een te zamen geflanschte Alkoran". Dit werkje maakte destijds veel sensatie. In de Vaderlandsche Letteroefeningen maakte Yntema , bij wijze van recensie, de volgende woordspeling op schrijver en uitgever. * Hier noodigt ons een slechte kok, Op garstig spek en uyen, En bezigt een gescheurde klok, Om ons tot 't maal te luyen. (93) der kerkelijke wetten kwam vooralsnog met de betaling der kosten vrij. x) En D'. Van Rhee mocht zich gelukkig achten, dat hij bij zijn vertrek naar Yeen 2) bij Heusden geene onmogelijke getuigschriften medekreeg. 3) Het vertrek van D'. Van Rhee bracht hoegenaamd geene verandering in den toestand der gemeente. De kerkeraad ging voort op het ingeslagen spoor, liet het zingen van gezangen na, en het grootste deel der gemeente volgde. Onder de toenmalige kerkeraadsleden te Biggekerke trekken een tweetal ouderlingen onze bijzondere aandacht als vooraanstaande in de kerkelijke beweging dier dagen. Zie over de Gezangenliteratuur in dit tijdvak o. a. S. va.n Velzen , Gedenkschrift , Kampen 1884 blz. 152. ') Ze beliepen 12.02 '/a gld. 2) 7 Juli 1834 werd hij te Veen bevestigd door zijn vriend H. P. Scholte van Doeveren en Genderen met eene leerrede uit Handelingen 10 vs. 9 en 10, intrede doende met Ephese 6 vs. 19 en 20. Ds. Van Rhee had beloofd, zich voortaan stiptelijk aan de reglementen te zullen houden. Te Veen werd het er echter niet beter op. Ook daar dezelfde vergrijpen, en ook dezelfde dreigementen. Weldra brak de bom los. Te zamen met den jeugdigen predikant van Almkerk en Emmichoven, G. F. Gezelle Meerburg, diende Ds. Van Rhee in den zomer van 1835 (1 Juli) by de Synode een Adres in, met verzoek om nadere verklaring van het onderteekeningsformulier, welk adres als in „inhoud en vorm hoogst onvoegzaam" zeer euvel door de Synode werd opgenomen (Zie Officïéele stukken, Kampen 1861 blz. 277 vlg.). Bij voortdurend verzet tegen het gebruiken van de uitgeschreven Avondmaalsvragen en het zingen der Evangelische gezangen werden beiden van hunne bediening ontzet (24 November 1835). Nu sloten ze zich met velen hunner gemeenteleden bij de Afgescheidenen aan. Jaren lang diende Ds. Gezelle Meerburg de Afgescheiden kerk te Almkerk met eere. Minder gunstig liep het, af met D3. Van Rhee (Zie 0. a. Dr. L. H. Wagenaar, Hel Réveil en de Afscheiding blz. 190 ; Van Velzen, Gedenkschrift, Kampen 1884 blz. 100). Deze werd van onzedelijke handelingen beschuldigd. Met verzwarende omstandigheden onttrok hij zich aan het verzoek om zich te verantwoorden. Daar zijn wangedrag onwedersprekelijk gebleken was, werd hij door de eerste Synode der Afgescheidenen van het leeraarsambt ontzet. Zie over deze eerste Synode, die te Amsterdam gehouden is op de Baangracht, op eene bovenkamer van het huis , dat tot opschrift heeft, de drie fonteinen, Handelingen der opzieners der gemeente Jezu Christi, Höveker en Golverdinge, 1836. (98) Vooreerst Job Wisse, destijds landbouwer op het hof "Grijpskerke" een zeer bejaard, gemoedelijk man en ijverig voorstander der gereformeerde leer, welke hij gaarne beoefende. ~) Door zijn beminnelijk karakter was //de oude Wisse'1 in groote achting bij velen. Aan zijne zijde stond Pieteb, Wijnand, woonachtig op Krommenhoeke s), jonger van jarea, niet minder trouw aan de leer, en die evenmin als zijn mede-ouderling Wisse zich op zijn gemak gevoelde in de vaderlandsche kerk. Het vertrek van D'. Van Rhee baarde hun veel zorg. Aan de keuze van een geschikt opvolger was zoo veel gelegen. En daarom besloot de kerkeraad zeker op hun voorstel om niet zoo spoedig tot beroepen over te gaan 4), maar eerst voldoende inlichtingen in te winnen omtrent een voor deze gemeente geschikt leeraar. En zoo geschiedde. Zien we nu, langs welken //bijzonder aanbiddelijke(n) weg" in de vacature te Biggekerke voorzien werd. °) III. Een Middelburgsche Vriendenkuing. Op den hoek van de Langedelft en het Reigerstraatje te Middelburg, tegenover den boekhandel van de firma Van Benthem en Jutting , in het huis, waar thans de vergulde vijzel boven de deur de apotheek van den heer Nonhebel ') Thans bewoond door Abk. Jansen. l) Zie K. Wielemaker, Biggekerke, blz. 130. Op de hofstede, nu bewoond door Cornelis Dekker. 4) De toenmalige consulent, Ds. B. Fijnebuik van Zoutelande, drong in de kerkeraadsvergadering van 18 Juli op spoedige beroeping aan. Zie Akteboek van Biggekerke (VI) 1832—1876. Nadat Ds Van Rhee het beroep naar Veen had aangenomen, reeds vóór zijn vertrek, kwam zekere proponent Moothof te Biggekerke op beroep preeken. Hij beloofde bij eventueel beroep er voor te zullen zorgen, dat de approbatie binnen veertien dagen zou inkomen. De kerkeraad, vooral Wijnand, wilde echter noch van den man, noch van zijn belofte iets weten. Mededeeling vau Jan Wijnand tgeboren 25 Juli 1823). 5) Zie Brief van J. H. den Ouden te Amsterdam aan M. Noem (18 September 1834). (94) aanwijst, werd in die dagen een kleinhandel in koloniale waren gedreven. Bedoeld huis was minder fraai dan tegenwoordig, toch liep het niet minder in het oog. Het behoorde onder de weinige gebouwen in Middelburg, waarvan de gevel niet van steen, maar van hout was opgetrokken 1), en heette eigenlijk 't Huis de Morinne. Men noemde het echter in de wandeling het huis met den houten gevel. 2) Daar woonde destijds de kruidenier Masinus Noels, een geboren Zuidbevelander 3), een man in de fleur van zijn leven, begaafd, ontwikkeld en dichterlijk aangelegd, met zijne vrouw Janna , die een tweetal jaren ouder was dan hij en //een moedertje in Israël" mocht heeten. Bene oude, zeventigjarige grootmoeder woonde bij hen in. 4) Al gingen de zaken maar stilletjes, heel stilletjes zelfs, de marktdag maakte eene gunstige uitzondering. Dan kwamen er geregeld buitenmenschen, vooral ook van Biggekerke. Gewoonweg sprak men onder de Bêkerksche vrienden van Janna Wijnand, als men de vrouw van Nof.ls bedoelde. Ze was daar eene oude bekende, immers de zuster van Pietee Wijnand, den boer van Krommenhoeke. Ook deze eenvoudige lieden waren sinds lang niet meer op hun gemak in de vaderlandsche kerk. Toch waren ze nog te ') Zooals velen zich nog zullen herinneren, stond vroeger voor het perceel B 125 in de Laugedelft een dergelijke houten gevel, nog te zien in den tuin van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. ^ Op het kohier van den 100''. B. ¥ijnebuik van Zoutelande, tot zijn dienstwerk ingeleid met eene leerrede over 1 Timotheds 3 vers 15 en 16. *) De jeugdige leeraar hield zijne intreerede naar aanleiding van de woorden uit Openbaringen 1 vers 8: '/lek ben de Alpha en de Omega, het begin ende het eynde, seght de Heere, Die is, ende Die was ende Die komen sal, de Almaghtige." l) Behalve den bevestiger namen verschillende predikanten uit den omtrek aan de oplegging der handen deel. -) Hoe gaarne was ook de Amsterdamsche uitgever, Budding's vaderlijke vriend, bij die plechtigheid tegenwoordig geweest. Hij had er nog aan zijne Middelburgsche vrienden over geschreven : maar hij zag tegen de reis op. ') i) Zie Aktenboek van Biggekerke (VI) 1832—1876. In welk eene diep ootmoedige stemming deze proponent zijn dienst aanvaardde, blijkt uit zijn brief aan Noels (16 September 1884). „Zijne genade alleen zal het moeten zijn, die mij tot het gewigtige werk, dat ik met mijne keuze aanvaard heb, zal moeten bekwamen. Want in mij zeiven bespeur ik dagelijks meer afgekeerdheid van Hem en Zijnen dienst, vijandschap en tegenkanting tegen Zijne waarheid en Zijn volk. Waarde vrienden, de Heer zal er alleen de eer van moeten hebben, zoo het wel mag gelukken." De vrienden hadden hem, den jeugdigen proponent, reeds trachten te bemoedigen, nu hij gereed stond zijne taak als „arbeider in den wijngaard des Heeren" te aanvaarden. De taak is zwaar , en de krachten zijn klem, maar , zoo schreven ze hem (zie brief van 16 September 1834), „dit ontzette u niet, geliefde Broeder, noch het zij te groot in uwe oogen ; uw onvermogen hiertoe is het juiste middel, om in den weg van afhankelijkheid alles te vragen, alles te verwachten. Zing met den koninklijken dichter 'tls Isrels God, die'krachten geeft, Van wien het volk zijn sterkte heeft. Nu dat volk, dat het van Isrels God verwacht, heeft ook de God Jacobs tot hunne sterkte ; dat maakt hunne zaligheid uit en doet hen uitroepen : „Niet ons, niet ons, maar Uwen naam alleen zij d'eer.' *) Volgens Gunnino (ff. J. Budding , Leven en Arbeid) de predikanten Fyne- buik , Bol-vin , Steenmeïer , Wallek en Calkoen. 3) Zie brief van J. H. den Ouden aan Noels (18 September 1834). Veertien dagen later - Zondag 28 December — bediende de nieuwe dominee V (106) Zoo had dan Budding zijn wensch verkregen, nl. eene eigen gemeente. De verandering was groot, maar de dominee had vooreerst geen tijd, om daarover te denken. Vóór Nieuwjaar moet hij ten minste negenmaal voor de gemeente optreden. Zijne preeken schrijft hij geheel af tot de gebeden toe. //Was ik wat meer gevorderd met mijn werk", schrijft hij twee dagen vóór Kerstdag aan zijne Middelburgsehe vrienden, '/ik geloof, dat ik dan nog een kort uitstapje zou wagen, maar door de verhindering (nl. eene ongesteldheid) van gisteravond heb ik van de drie preeken voor aanstaande Kersmis eerst één geheel af en ben aan huis gebonden". Buddintg nam ook dit deel van zijne taak met ernst op. Hij preekte naar den trant dier dagen. Eerst worden de tekstwoorden verklaard uit het verband, vervolgens worden inhoud en strekking van den tekst nader ontwikkeld , en ten slotte volgt de toepassing. 2) De Evangelische gezangen waren destijds geen struikelblok voor Büdding's conscientie. Hij gaf ze op en zong ze dapper voor de eerste maal den H. Doop en wel aan Huberta Jacoba Adbiana Huysman , volgens gebruik dier dagen naar den leeraar vernoemd. Bij die gelegenheid schonk deze aan de ouders van de doopelinge een kerkboek met haken van gedreven zilver. Op het schutblad schreef Ds. Budding eigenhandig het volgende: „Ter gedachtenis van Hukertus Jacobus Budding , Bedienaar des Woords in de Gemeente van Bêkerke. Bij gelegenheid van zijne eerste Bediening des Heiligen Doops aan Huberta Jacoba Adbiana Huisman op Zondag den 28""1 December des Jaars 1834." Daarnaast staat: „Dat het boek dezer wet niet en wijke van uwen monde, maar overlegt het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen na alles dat daarin geschreven is: want alsdan zult gij uwe wegen voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandelijk handelen". Jozua Cap. 1 vers 8. Beiden, doopelinge (echtgenoote van Jan Melis te Biggekerke) en Bijbel, zijn nog in aanwezen. ') Zie brief van Ds. Budding aan Noels (23 December 1834). 2) Zie Bundel nagelaten leerredenen van H. J. Budding (1834—1835). Uitgever W. J. van Nas te Rheneu. (107) mee. Zelfs alleen met den voorzanger , toen eerlang heel de gemeente zweeg. a) Dit voor de vrienden , die er zeker van waren, dat een '/bekeerd mensch" dadelijk de gezangen staan liet, onverklaarbaar verschijnsel werd aanleiding tot Wijnand's vraag aan den jeugdigen leeraar: «Hoe nu dominee, zijt ge onzer of onzer vijanden" ? De vraag moeht hem door de ziel snijden, een jaar lang hield Budding dit pijnlijk duet vol! Dit laten zingen der gezangen belette echter niet, dat eene ') Budding vond te Biggekerke als onderwijzer, tevens koster en voorzanger zekeren Adkiaan Pleite (overleden 9 Januari 1842) , die zijn vader reeds in 1796 als zoodanig was opgevolgd. Da school stond naast 's meesters woonhuis in de kom van het dorp en was diens bijzonder eigendom. Met dezen zonderlingen schoolmeester kon de nieuwe dominee blijkbaar niet opschieten. En waarlijk geen wonder. Na zijn ontslag (1 Mei 1837) leidde de niet-onbemiddelde man een alles behalve zedelijk leven , „ergerde de gemeente door dronkenschap en huiskrakeel" (zie WiEMMAKEa, Biggekerke) en was meermalen de schrik zijner omgeving. Beu van 's mins leerlingen verhaalde aau schrijver dezes, hoe meester Pleite , door den drank beneveld, op zekeren winterdag op zijne terugreis van Middelburg naar zijne woonplaats langs den bevroren watergang, zijn „reiszak" had verloren , welke den anderen dag als „de male van den meester" aan zijne woning werd afgegeven. De zonderlinge schoolmeester nam de zaak al heel kalm op en trok er schertsend de volgende moraal uit, zeker tot stichting van de lieve dorpsjeugd : „Die van 't ijs gaat op het land , Die heeft veel verstand. Maar die van 'tland gaat op het ijs Die is niet wijs." Later, toen Ds. Budding reeds van Biggekerke vertrokken was, en zijne vele vrienden en kennissen aldaar liet groeten , maakte de dominee wel eene uitzondering voor meester Piette , die als voorzanger het dominee lastig genoeg gemaakt had des Zondags in de kerk. „Groet de vrienden bij name" , zoo schrijft hij 16 April 1836 van uit Rhenen, „inzonderheid de Bêkerksche ; geen uitgezonderd als de meeste r". Zie brief van Ds. Budding aan Noels (16 April 1836). 2) Zie Nabuïs. Eenige bijzonderheden uit het leven van H. J. Buiding Zetten, 1871. (108) menigte '/heilzoekenden uit de omliggende dorpen, alsmede uit Middelburg kwamen, om den vurigen prediker te hooren. ') Budding was nauwgezet in alles. Streng voor zichzelven en zoo noodig ook voor anderen. En in zijn ambt ging hij op. -) Steeds was hij de dominee. Nooit sprak hij over "Wereldsche dingen' , en altoos gaf hij ernstige woorden van raad en bestuur voor 't leven des geloofs. Een zijner ouderlingen herinnerde zich D3. Budding slechts eenmaal bij zich aan huis gehad te hebben, dat deze een niet-godsdienstig gesprek had gehouden. Bij die gelegenheid vertelde de dominee, hoe hij in den Belgischen veldtocht s) ') De vrienden bleven zeer aan Budding gehecht en hij aan hen. Vooral ook de familie Noels. Deze ontving uit Bêkerkc 23 December 1834 een hartelijken troostbrief over 't onverwacht afsterven der oude moeder. Ongesteld had hij mondeling van „Leuntje", daarop uit een brief van Noels de „ontzetting verwekkende gebeurtenis" vernomen en bestelt de hartelijke groeten aau Baas Willem, moeder Jane en mijnheer De Winter. Toen Budding zijn 25sten jaardag vierde — 19 Januari 1835 — schreven Noels en vrouw eenen „hartelijke zegenwensch" in rijm aan huuuen „veel Geliefden en Hooggeachten Vriend , den WelEw. Zgl. Heer H. J. Budding, Gereformeerd predikant te Bêkerke", waarin o. a. het volgende: Ja vijf en twintig jaar is 't heden , Dat God U op deez' aarde bragt, En weinig dagen is 't geleden , Dat God D riep op Sions wagt. Wat samenloop van wondre dingen, Wat diep geheim hier ook in ligt, t Kortzigtig oog zal 't nooit doordringen , Dan op aGods tijd — En bij Gods ligt. Ja neem het aan als van degenen Die d'eersten uwer kennis zijn, En die het ook van harte meenen : Dat onze vriendschap nooit verdwijn! 2) Hij ontzag moeite noch zorg, om boerenjongens, die liever 's Zondags in de „bakkeet zaten te vrijen, dan ter kerk te gaan, op te zoeken en te vermanen , op gevaar af minder heusch en vriendelijk bejegend te worden, wat eene enkele maal moet gebeurd zijn. 3) Budding had ook behoord tot het corps „vrijwillige jagers", dat 11 No- (109) zoo'n dorst geleden had, dat hij en zijne kameraden modderwater filtreerden door hun zakdoek. Maar onmiddellijk brak hij het gesprek af, zeggende: // t past niet, 't past niet , en ging direct over een geestelijk onderwerp praten. 1) Onder oud en jong wekte zijn optreden ontzag ; zijne verschijning alleen was soms voldoende om anderen van het kwaad of van naar dominee's inzicht minder goede plannen terug te houden. Zoo is het wel gebeurd, dat hij de opgeschoten knapen opzocht, die 's morgens bij hem gekerkt hadden en zich ouder gewoonte na etenstijd bij t //aanplakbord verzamelden tot eene gemeenschappelijke wandeling onder den middagdienst. De dominee sprak ze dan aan en zei, vriendelijk genoeg, dat hij het aardig vond, dat ze nog eens bij elkaar kwamen, zeker om over de morgenpreek te spreken. Zoo hield hij hen bezig, tot de klok begon te luiden, waarop de dominee zei: «komaan, nu gaan we wêer naar de kerk" en — allen volgden hem. 2) vember 1830 uit Utrecht naar België trok. Zie hierover Utrechtsche Studentenalmanakken van 1831 en 1832. ') Reeds ala student te Utrecht — Budding werd den 26 Juli 1828 als zoodanig ingeschreven — was de 18-jarige jongeling zeer tot ernst en nadenken geneigd, wat professor Heringa aanleiding gaf, na een bezoek, dat Budding hem had gebracht, te zeggen : „Als die jongen niet zwaar orthodox wordt, weet ik het niet. Vroeg zijne moeder verloren, en dan onder zoon oude meid . . . let maar eens op". Zie Dr. J. H. Gunning J.Hz., H. J. Budding. Leven en arbeid. 2) De volgende voorvallen illustreeren de wijze , waarop Ds. Budding in het gewone, dagelijksche leven placht om te gaan met zijne luidjes. Meermalen kwam onze jonge dominee zijn ouderling Wijnand op Krommenhoeke een bezoek brengen. Ook wel bij winteravond. Op een dier avondvisites, terwijl het gezin van vader Wijnand gezellig rond den haard zat, en de dominee ouder gewoonte de gesprekken leidde, sloeg de hond op het erf aan. Jan , een knaap van 10 a 11 jaren, sloeg de schrik om het hart. Wat zou er gaande zijn. „Toe Koo , ga eens kijken , wat er op het hof te doen is" , vroeg hij stilletjes aan zijn ongeveer vijf jaren ouderen broeder , en zag broer Koo daarbij smeekend in het gelaat. Koo bleef echter zitten, boewei de hond maar steeds doorblafte. (HO) De invloed van Budding's voorbeeld en prediking op het leven der dorpelingen werd van lieverlede merkbaar. Het zoogenaamde speel- of duinrijden i) vooral op kermis dat ondar de boerenbevolking in zwang was, en waarbij het Da domine3 had Jan's vraag gehoord en zei: „Jan, ga gij eeü8 Bi was echter stem noch opmerking J;° r» L"" *• J"mi" uruK . „jan, ga g ij eens kijken . De angstige knaap miste daartoe allen moed. Hij bleef als op zijn stoel ee bonden. Nn kwam echter vader tnsschenheiden. g „Hij durft niet dominee", sprak deze. Zonder een woord te spreken, stond toen Ds. Budding op, nam Jan vrienyk by de hand en leidde hem de denr uit naar buiten. Samen gingen zij nu in donker rond hn.s en sehuur, het heele erf langs. Nergens was onraad te bespeuren. „Wel Jan, wat hebt gij nn gezien?" vroeg dom,nee, toen beiden weer goed en wel in het vertrek terug war den knaap daarb.j van onder zijne kleine oogjes leuk aanziende. "Ik heb nlk3 gezien, dominee", was het korte antwoord zwi00' ïïvrcieQ toch waart sij z°°bans- waar°m dan Dit "komt " maai' ZÖSgea?" Z" d°mille3 °P "ie^lijken toon. „Dit komt, mijn beste jongen, dat het daar van binnen" - en hier wees dominee veelbeteekenend op de plaats van Jan's popelend hart - dat het daT nog met goed zit. Daarom ben je bang in het donker." " Het andere is niet minder karakteristiek. Op zekeren dag zou Jan Wijnand ominee een gestroopten haas brengen. De vriendelijke jnffrouw Van Nas dominee s huishoudster, 1,et onzen jongen Wunand in de huiskamer. Doeh hoe betrok dominee s gez.cht to.n hij vernam, dat die haas voor hem bestemd was „Daar komt gy met eerlijk aan, mijn jongen. Gij hebt dien haas gestroopt dus gestolen , ze, dommee. „Gij hebt toeh geene akte?" „Ja maar, dominee " zei Jan vrijpostig genoeg „ge zoudt zoo niet spreken, als ge zoo'n last hadt van de hazen als vader. Ze vreten al vaders witte boonen op." „Neem gij den haas maar mee terug, .k moet geen gestolen goed in mijn huis hebben, in'de Schrift staat: „Geef den Keizer, wat des Keizers is, en Gode wat Godes is" n Jan kon met z.jn haas naar Krommenhoeke terag. Toch scheen dominee te houden van den ronden jeugdigen strooper, want bij het weggaan stopte hij hem een gulden in de hand. J -) Zie o. a. hierover den „Zeeuvscke Nachtje,", in 1633 uitgegeven, en wel het vers „Domburgsche Reyse," waarin deze betuiging: „Onlangs als wij door het landt Reden naer het Domburghs zand, Juist even op dat pad, (111) luidruchtig genoeg kon toegaan, nam in het eerste jaar van Budding's verblijf merkbaar af. x) VII. Budding's Afscheiding VAN DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK. Er kon onder de leiding van denijverigen, ernstigen, jongen leeraar veel goeds verwacht worden voor de kleine gemeente van Biggekerke. 3) Toch is veel van dit goede uitgebleven. De toestand van de //vaderlandsche kerk1 deed ook in Zeeland zijn invloed gevoelen. Velen begonnen te gelooven, '/dat 's Heeren tijd gekomen was", om zich //af te scheiden". Tot die velen behoorde ook weldra de dominee van Biggekerke. Verschillende oorzaken hadden daaraan meegewerkt. Niet slechts de nawerking in de gemeente van Van Ehee's prediking en vurig verzet, maar voorzeker ook de veelvuldige omgang met zijne meerendeels de Afscheiding genegen kerkeraadsleden en Middelburgsche vrienden, zijne sterk afwisselende gemoedsstemming 3) en zijn onverzettelijk, onbuigzaam karakter , niet het minst ook de strenge gerichtsoefening over de overtreders der kerkelijke reglementen, waarmede Budding evenmin dweepte als met de Evangelische gezangen, brachten den 25-jarigen jonkman in benarde positie voor zichzelven. Meermalen dacht hij er zelf ernstig over, om zijn ambt neer Als het daer de peerd-merckt was; Wat en hoeveel soetigheydt, Ondermengt met nuttigheyt, Wat vermaecking, wat geklueht Diend' ons doen al voor genucht I" 1) In 1834 reden er nog zeven speelwagens van het kleine dorpje, in het volgende jaar slechts twee. 2) Ze bestond destijds (1835) uit 197 lidmaten. De burgerlijke gemeente telde + 460 zielen. *) In Augustus leed Budding „geestelijke verlatingen". Hij gevoelde zich „geestelijk dood". Zoo kon hij niet bidden, niet prediken. In verslagenheid cn moedeloosheid zat hij, waar hij zat. „Buiten hope". . . . (112) te leggen. Soms was 't hem onmogelijk om op te treden. Dan werd er „preekgelezen" uit Comuik of uit Smytegelt door ouderling Wijnand, en luisterde Budding als een verslagene toe. A) In dien tweestrijd werd hem afscheiding meer en meer begeerlijk, zelfs noodzakelijk. Binnen enkele maanden volgde de beslissing. Budding koos openlijk de zijde van SchoL en de zijnen. ) ens preekte hy ln geen zes weken. Maar ongedacht kwam hierin verandermg. Op zekeren middag kreeg meester Pmvte bericht, dat hij om vier uren zon lu.den, want dat dc dominee 's avonds zou preeken. Natuurlijk een buitenkansje voor ds lieve schooljeugd. Want een uur vroeger dan gewoonlijk kregen de kinderen vrij, met de boodschap voor hunne ouders, dat het 's avonds vy uren kerk was. Dan zou de dominee preeken. „Ge zult het om vier uren wel hooren had de meester gezegd , „ook op Krommenhoeke, want ik zal luiden dat het gansche dorp beeft". Bij meester PLEÏTE ging ook 9chool Jan Wijnand_ e(m zoon — — 0Uderling' °" ^ ^ —d,eblijde tijding de 8choo] uitgejaagd"-vroeg ^ om^f neen'/,dr": ^ antW°°rd' »ik k°m dat van avond om vijf „ren de dommee preekt." „De dominee preeken? hoe kom je er bij jougen. „Ja vader, ge zult het wel hooren om vier uren. De meester zal uiden , ^ dat het dorp er van beven zal en wc het hier op Krommenhoeke kunnen hooren. „Wel, wel, Jane" Wijnands vrouw heette Adriana van Sparrentak - zrn vader tot zijne vrouw, „wat is die meester toch vijandig" Jan's zeggen kwam uit; want toen Wijn and tegen vier „ur naar buiten ging om te luisteren, hoorde hij zoowaar het klokgelui. Het was muziek in zijne ooren. Dc dominee zou dan toch waarlijk preeken Kort daarop zagen ze de menschen al gaan. Het stroomde volk, toen de boer sTtaampvoimme met T1'°UW eU kr0°8t °P h6t d°rP kWam' Het k<^ »as Bij die gelegenheid preekte de dominee uit Daniël, en wel over de bekende geschiedenis van de jongelingen in den brandenden oven. De dominee preekte zo'ó over de goden van Babel en het gouden beeld dat Zetenl "' " ^^ niet ^ en al rJdd hiMrTJe ,WaS hBt T Sebl'0ken' V°°rtaan Preekte de ) De Synode van Amsterdam (2—12 Maart 1836) schreef een algemeenen „Vast- en Bededag" uit en wel voor Woensdag 20 April 1836 (Zie Handelingen der opzieners der gemeente J. O., Höveker en Golvekdingen 1836;. 6) Zie bovengenoemden brief van 16 April 1836. (118) hij met Scholte en diens aanhangers in kerkelijke gemeenschap. x) En eenige dagen later 3) teekent Huibert Jaoobus Bul>ding , zich noemende herder en leeraar bij de Gereformeerde gemeente, zijti domicilie hebbende te Middelburg , de Acte van verbintenis van de synode der gemeente Jezu Christi, die eenige weken te voren te Amsterdam gehouden was. s) Nu vangt Budding's eerste zwerftocht aan. Onvermoeid trekt hij van stad tot dorp, Utrecht en Holland door, optredende in gezelschappen of in pas gestichte Afgescheidene gemeenten. 4) Zoowel des Zondags als in de week. Afscheiding is zijn wachtwoord. Lang niet altijd had dit optreden een kalm verloop. Te Bodegraven wordt hij beboet fc), en te Hilversum wordt de /■/verboden associatie" uiteengedreven. Doch de strenge verbodsbepalingen en hooge boeten baren hem weinig zorg. 6) ') 21 April 1836. Zie Dr. L. H. Wagenaar Het „Réveil" en de „Afscheiding". 2) 25 April 1636. Zie Reformatie VI blz. 275. 3) Zie over deze Eerste Synode: Handelingen der Opzieners der gemeente Jezu Christi, Höveker en Golverdinge 1836 ; H. H. Middel, Eenvoudig verhaal van Gods menigvuldige reddingen uit de grootste nooden, 's-Gravenhage 1866. 4) Den lsten Mei predikte Budding te Utrecht, den volgenden Zondag te Linschoten, op Hemelvaartsdag te Woerden, en op Pinksteren te Bodegraven. Vervolgens bezocht hij Leiderdorp, Noord wijk (waar eene Afgescheidene gemeente ontstaan was onder leiding van den voorganger tevens visscher Noordduyn , die door Budding onderzocht werd in de leer in tegenwoordigheid des kerkeraads. Budding beloofde Noordduijn te bevestigen als predikant, wat echter nooit gebeurd is. Zie hierover Engelbert , de Gereformeerde kerk in Nederland, Zwolle 1869), Leiden, Bunschoten, Hilversum, Oud Loosdrecht en zijne geboorteplaats Rhenen. Overal waar Budding in die dagen preekte, was de toeloop verbazend groot. Van alle kanten kwamen de hoorders op. Op 5 Juni 1836 preekte Budding op de buurt „Eist" bij Amerongen in eene tabaksschuur voor eene schare van omstreeks 2500 toehoorders. Zie Dr. G. Keyzer, TJit de gescMedenis der Gereformeerde kerken 2e druk, Kampen 1905. 5) Eene boete van honderd gulden. Zie Middelburgsche Courant van Juli 1836. «) „De Gouverneur van de Provincie" (Utrecht), zegt Budding, „heeft eene (119) Budding was als een andere Franciscus van Assisi //aan geld en 'goed en gemak volkomen verloochend". Na eene rondreis van langer dan drie maanden besloot Budding naar Zeeland terug te keeren. Op Woensdag 27 Juli 1836 arriveerde hij te Middelburg, waar hij zijn domicilie had, en bezocht twee dagen later zijne vroegere gemeente. IX. De afscheiding te Middelburg. Reeds vroeger hebben we opgemerkt, hoe er ook binnen Middelburg enkelen waren, die de Nederlandsche Hervormde Kerk den rug hadden toegekeerd. Des Zondags bleven zij stilletjes thuis, lazen uit Comrie en Yan der Groe j) , of gingen met anderen uit den omtrek naar Biggekerke, om Budding te hooren 't Waren //baas Willem", Noels en //moeder Jane" s), //de tuinman en zijne vrouw" 3), Siebrecht, Minderhout, Reinieii, Geelhoedt en nog wel anderen. Meermalen hadden ze elkander ontmoet, hetzij //in den houten uiterst strenge orde tegen de bijeenkomsten van meer dan 20 personen, die hier anders ongehinderd gehouden werden, uitgevaardigd. Maar de Koning der Koningen zal zoo min uit vergaderingen van 2 a 3, dan van 200 a 300 geweerd kunnen worden." Zie brief van Ds. H. J. Budding aan Noels (16 April 1836). ') Theodorus van der Groe , oudste zoon van ds. Ludovicus van der Groe te Zwammerdam, studeerde te Leiden en was achtereenvolgens predikant teRijnsaterwoude en Kralingen. Hij is de schrijver van vele stichtelijke predicatién en leefde omstreeks het midden der 18e eeuw. ') Zie brieven van Ds. Budding aan Noels van 16 September en 23 December 1834. 3) Bedoeld worden de tuinbaas van Toorenvliedt, Ernst Moorhoff en zijne vrouw Anna Philippo, die ook wel bij Budding kerkten en op 10 Januari 1836 met de gemeente te Biggekerke het Heilig Avondmaal vierden met goedvinden van den kerkeraad aldaar en wel met eenige andere „vrienden en vriendinnen" uit den omtrek , o. a. Pieter van den Berge van Oostkapelle , Maatje Stroodekker, vrouw van Lein Willeboordse van Zoutelande, alsmede Adriana Fileus , vrouw van C. Hartman , en bakker J. Post , beiden van Middelburg. Deze laatste had zich „om grondige redenen reeds gedurende tien jaren in de gemeente van Middelburg van het Heilig Avondmaal moeten onthouden". Zie Aktenboek Biggekerke ^VI) 1832—1876. ♦ (120) gevel" of wel in de pastorie. Eenerlei opvatting, ook van de kerkelijke aangelegenheden, bond hen samen, en Budding was sinds de eerste kennismaking aller vriend. Met spanning hadden zij later van dominee's tweestrijd kennis genomen, en vooral toen deze openlijk de zijde van Scholte had gekozen, met sympathie de kerkelijke beweging te Biggekerke begroet en gevolgd. En vóór nog Büdding zijn //non possum" liet hooren, hadden de Middelburgsche vrienden met enkele anderen de hand aan den ploeg geslagen om samen //den hals te buigen onder het juk Jezu Christi", en zich af te scheiden van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap. Zeer eenvoudig was dit toegegaan. In eene kamer van een gewoon burgerhuis op den //Wal" '), waar de kolenhandelaar Cornelis van Assen de let woonde, waren op Donderdag 10 Maart 1836, ongetwijfeld na afloop van den marktdag, behalve den bewoner een tiental personen bijeengekomen. Laten we u het gezelschap mogen voorstellen. Op rang en stand behoeven we hier niet bijzonder te letten; want allen zijn lieden uit de gewone burgerklasse. Na den gastheer C. van Assendelft, noemen we achtereenvolgens den stadstimmerman Marinus Goossen , een gemoedelijk en bescheiden man, evenals de eenvoudige Johannks Minderhout s) , molenaar op //de Hoop'1, baas W illem Brombacher, den bekenden loodgieter uit de Sint-Pieterstraat, voorts den gouvernementsdrukker Antonie Pietkr de Winter, gewoonlijk //Mijnheer de Winter" genoemd. Ook is alhier aanwezig Johannes van der Meulen , die een beddenwinkel heeft in de Langedelft 3). Voorts de tuinbaas van //Tooreuvliedt'" 4) 1) Perceel B 103. 2) Minderhout woonde destijds even als Goossen in de Gravenstraat, later naast zijn molen op het bolwerk. 3) Over de Sint-Jansstraat, in het huis thans bewoond door den heer Theune. 4) Buitenplaats op den Koudekerkschen weg, even buiten Middelburg, toenmaals het eigendom van jhr. J. C. Schorer. (121) Ernst Moorhoff *), een man van bijzondere gaven, als geknipt voor octavist 3), de behoeftige Carel Christiaan Reinieu uit de Brakstraat, en eindelijk zijn er nog de bakkers Johannes Post van het Wagenplein en Pieter Lankester uit Vere 3) en de manufacturier en koopman Johannes Antonie Sifbrecht uit de Krommeweele. Deze allen zijn hier eendrachtig bijeen. Bijeen, '/op onderlinge begeerte en verzoek" i). ') Moorhoff was als tuinman bij de Schorers goed gezien. Twintig jaren lang was hij als tuinbaas op „Toorenvliedt" werkzaam geweest, waarvan de laatste zes jaren bij jhr. Johan Cornelis Schorer, den eenigen zoon van zijn vroegereu heer, toen de Afscheiding begon. Ze had Moorhoff's volle sympathie, en ook die zijner vrouw. "Weldra sloten beiden zich bij de Afscheiding aan. Ze bezochten met de vrienden de „verboden associaties". Mookhoff werd er zelfs voor beboet. Uit alles kostte den man zijne betrekking. Hij moest van de plaats af en elders brood gaan zoeken. Vóór zijn vertrek ontving hij het volgende eerediploma van zijn vroegeren heer : Certificaat. Ik ondergeteekende verklaar, dat ik mij ten allen tijde bereid houde, om teu aanzien van E. Moorhoff , tuinbaas in mijn dienst, de beste getuigenis af te leggen, zoowel teu opzichte van zijne bekwaamheid als vau zijn gedrag, en dat hij in die betrekking 14 jaren bij mijne ouders en 6 jaren bij mij is werkzaam geweest , en dat de reden van zijn vertrek alleenlijk daarin bestaat, dat hij zich van het kerkbestuur heeft afge. scheiden. Middelburg, 2 Januari 1837. (w. g.) J. C. Schorer van de Souburgen. Zie J. Verhagen, Geschiedenis der Christelijke Gereformeerde kerk in Neder/and, Kampen, G. Ph. Zalsman 1887. 2) Octavist is een „singulier begaafde" naar Art. VIII der Dordsche kerkenorde. Scholte vestigde later na Budding's vertrek, de aandacht der Goesche gemeente op dezen man. Hij zon dan voor zijne opleiding zorgen, d. w. z. hem onder zijne leiding nemen. Zie Archief Gereformeerde kerk te Goes. 3) Beiden later naar Amerika vertrokkeu. 4) Zie Aktenboek Gereformeerde kerk te Middelburg A. Notuleu 10 Maart 1836. Eerlijk gezegd missen we hier nog enkele bekenden. Wie zou hier nl. niet verwacht hebbeu Pieter Geelhoedt , den sleeper en bleeker van buiten de Vlissingsche poort, alsmede Budding's bijzonderen vriend Noels , den winkelier uit den houten gevel? Wie toch zou in die dageu hunne separatistische neigingen voor verdacht gehouden hebben? Naar alle waarschijnlijkheid zijn beiden ver- (122) Goossen wordt verzocht, als oudste in jaren, de vergadering inet gebed te openen. De bescheiden man ziet op naar »baas Willem", en deze heeft geene vrijmoedigheid om het stilzwijgend verzoek van zijn vriend Goossen, nu ook dat van het gezelschap , af te wijzen Tevens zal hij de vergadering leiden. Na psalmgezang en gebed wendt hij zich tot de saamgekomenen, die zich //in gemoede verpligt en genoodzaakt gevonden hadden, om zich van het alles tolereerend kerkbestuur af te scheiden 3); hij houdt hun de verplichting voor, om overeenkomstig de Gereformeerde belijdenis //zich te voegen" bij //de ware kerk". 2) De leeraar van Biggekerke wordt hun hierin ten voorbeeld gesteld. Deze heeft op een en ander //zicht gekregen1'. 3) Van daar zijn tweestrijd. Zijn optreden zal ongetwijfeld op afscheiding uitloopen. En als hij eenmaal //los" is van het Hervormd kerkbestuur, wil hij zich voegen bij de //ware Gereformeerden". //Langs dezen weg" zal Budding bij hen beroepen kunnen worden. 3) hinderd geweest, de samenkomst te bezoeken. Voor den laatste kan wellicht de drukte van den marktdag als verontschüldiging in aanmerking komen. Alles wat er in de week buitenshuis te doen ia, moet hij laten slippen, schrijft hij eene maand later alleen in wat andere bewoordingen aan zijne godsdienstige vrienden, te gelijk met het bericht, dat hij eene schriftelijke verklaring van „uitgang" bij den Hervormden Kerkeraad te Middelburg heeft ingediend. Om intusschen alle noodelooze verdenking in dit opzicht weg te nemen, willen we hier ten overvloede mededeelen, dat beiden, zoowel Geelhoedt als Noels , den 16den Maart 1836 hunne handteekeningen gezet hebben op de officieele lijsten , bevattende de namen van hen, die gebroken hadden of zouden breken met het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap. ') Gezongen wordt Ps. 123 vers 1. 2) Zie Notulen 10 Maart 1836. De spreker illustreert de „verregaande ongesteldheid en doodlijkheid" van de „vaderlandsche kerk" als volgt: „Een aankomend leeraar moet onder eede beloven, de belangen der kerk van Christus te behartigen en (die van) het Hervormd Kerkbestuur te zullen bevorderen". Zulk een prediker moet allen als leden der kerk toelaten, en zijn ze eenmaal toegelaten, als wettige leden ook vrijen toegang geven tot de sacramenten. Hierin ligt de „grootste en verregaandste tolerantie". 3) Btjdding zou na zijne afscheiding „zich begeven, daar waar ZWE. wezen moest, om zich aan te sluiten aan de ware Gereformeerden , en zoude langs dezen (123) Hiermede had de inleider zijne taak volbracht. Na onderling overleg wordt nu besloten, dat men wachten zal op de afscheiding van Budding , om zich alsdan door dien //wettigen en verordenden leeraar" overeenkomstig de Dordsche leerregels //te laten vormen tot eene gemeente". Voorts verbindt zich ieder der aanwezigen tot eene jaar lij ksche bijdrage bij eventueel beroep en verklaart zich tevens bereid zich te onderwerpen aan de tucht //volgens Gods woord en de formulieren der ware Gereformeerde kerke Christi", alsmede tot de onderteekening van een en ander met zijn naam. Tot ouderlingen worden voorloopig gekozen Marinus Goossen en Johannes Minderhout; als //scriba" zal fungeeren Coiinelis van Assendelft. Hierop wordt de vergadering l) door eerstgenoemde //met eene treffende en doelmatige dankzegginge" gesloten. Op de volgende bijeenkomst 2) waren zes en veertig personen, zoowel mannen als vrouwen, tegenwoordig, die allen als sympatliiseerende met de Afscheiding, diensvolgens hunne handteekeningen zetten. In den loop der maand werd al het mogelijke gedaan, om de Afscheiding binnen en buiten Middelburg te bevorderen. 3) weg dan ook beroepbaar worden bij diegenen, die in leer en leven getrouw wensehen te zijn, om dan alzoo tot ons weder te keeren en de gemeentens te ordenen en in te zegenen". Zie Notulen 10 Maart 1836. ') In de Notulen vermeld als „eerste bijeenkomst van de afgescheiden leden en toegekeerden tot de ware Gereformeerde kerke Christi en Belijdenisse overeenkomstig onze Dordsche regels, met die van onderscheidene steden of dorpen in deze Provincie Zeeland". 2) Wegens het vergevorderd uur „inzonderheid voor de leden, die nog naar elders moesten vertrekken", werd de onderteekening uitgesteld tot deze bijeenkomst op Woensdag 16 Maart 1836. Buiten de Middelburgers waren nog tegenwoordig, behalve E. Moorhoff en vrouw, Pieter Lankester van Vere, Jan Mondeel van Nieuvvland, alsmede Van den Berge en vrouw van Oostkapelle. Twee der aanwezigen teekenden als analphabeten met een X. 3) Er werden o. a. lijsten ter teekening neergelegd bij Van Assendelft. Daar kon men ook inlichtingeu bekomen , alsmede af'scheidiugsl'ormulieren en wel des (124) Voorloopig werd s Maandags vergaderd, later ook 's Zondags ') en wel bij Van Assendelft op den Wal, in welke samenkomsten Brombacher op verzoek 2) voorging. X. De Afscheiding te Biggekerke. Inmiddels was ook te Biggekerke na Budding's vertrek de Afscheiding begonnen. Op Woensdag 27 April vergaderde Donderdags, zeker ook met het oog op de vrienden van buiten. Zulk een afscheidingsformulier luidde als volgt: „Aan het Bestuur van het Hervormde Kerkgenootschap te De ondergeteekende geeft aan Ulieden vrijwillig en d u i d e 1 ij k te kennen , dat hij, volgens artikel 32 der Christelijke Gereformeerde Geloofsbelijdenis verwerpt alle menschel ij ke vonden en alle wetten, ingevoerd om God te dienen en door dezelve de conseientiën te binden en te dwingen, in - wat maniere het ook moge zijn; en daarom ook Uw bestuur, vonden, wetten, sedert 1816, buiten toestemming der Gereformeerde kerk ingevoerd; dat hij zich, volgens artikelen 28 en 29 van voornoemde geloofsbelijdenis, van Uw kerkgenootschap afscheidt en zich vereenigt met de Gemeente , welke in leer, tucht en dienst vasthoudt aan de Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, de Geloofsbelijdenis, Catechismus en Leerregels der Synode, gehouden te Dordrecht in 1618 en 1619 ; wenschende met die Gemeente den hals te buigen onder het juk Jesu Giikisti, het eenige Hoofd zijner uitverkorene Gemeente. Zeggende hiermede alle kerkelijke gemeenschap met Ulieden op, totdat Gij met mij wederkeert, tot de bovengenoemde Leer en Tucht der Kerke Christi, verlangende te dien einde, dat Gijlieden (ten gevolge vau artikel 2 van hel Algemeen Reglement van Uw Genootschap) mijn naam uit Ulieder Lidmatenboek zult uitdoen." Uit verschillende streken en plaatsen van Zeeland o. a. uit Axel, Groede, Zierikzee , ontving de kerkeraad van Middelburg brieven om nadere inlichtingen , hoe te handelen , bijaldien men zich wilde afscheiden. Het land van Axel werd destijds (1836) bewerkt door J. P. Oggel. Te Zaamslag scheidden zich van 1836 tot 1845 , dus in negen jaren tijds, 136 personen af. De Afgescheidene gemeente aldaar werd erkend op 12 Jauuari 1844. ') Zie Notulen 12 Mei 1836. 's Zondags vergaderde men tweemaal en wel 's morgeus 10 uur en 's namiddags 3 uren. ')■ Bkomhachek uam die vereerende nitnoodiging aan, onder voorwaarde, dat hij eene schriftelijke aanstelling zou bekomen, welke hem later verstrekt is. (135) ten huize van Pieter Wijn and een zestal '/Christelijke Gereformeerden" 1), waaruit Job Wisse en Jacobus Konraad provisioneel tot //opzieners"' en Pieter Wijnand tot //scriba werden gesteld, die de //belangen der Gemeente alhier" l) voorloopig zouden regelen. Men leefde blijkbaar in het vertrouwen, dat Budding zijne kleine schaar getrouwen niet zou vergeten. Zooals we reeds zagen, kwam de gewenschte man 2) op Woensdag 27 Juli te Middelburg. Twee dagen later was hij te Biggekerke. 'a Zondags daarop predikte hij driemaal en wel telkens uit het Hooslied in de schuur van Job Wisse. 3) In den loop dier week vergaderde tien mannen en acht vrouwen met Budding ten huize van Jacobus K.onuaad. Zij verklaarden allen op een na plechtig, '/dat zij zich wenschten te verbinden aan de ware Gereformeerde Kerk, overeenkomstig hunne eenmaal afgelegde belijdenis" 4). Bij die gelegenheid werden tien jonge kinderen als doopleden ingeschreven. De mansledemateu 5) kozen nu i) Zie meergenoemde „Handelingen en Voorvallen". Bij schrijven van 5 April 1836 deelt E. Mookhoff , de tuinbaas van „Toorenvliedt", den Middelburgschen Afgescheiden kerkeraad mee , dat hij, te Bêkerke zijnde, vernomen heeft, hoe drie ouderlingen en één diaken benevens een paar leden zich van het Hervormd kerkgenootschap hebben afgescheiden , en dat hunne hartelijke begeerte is zich bij de „kerke Christi" te voegen Gaarne zou hij aan P. Wijnand de „acte van afscheiding" toezenden, om de vrienden te Biggekerke uader in te lichten. Zie Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. *) Zie „Handelingen en Voorvallen", waar Budding genoemd wordt „de van God over ons gestelde en aan ons verbonden Herder en Leeraar . 3) 's Morgens predikte Budding over Hooglied 1 vs. 7 , 's namiddags over Hooglied 1 vs. 8 en 's avonds in de bidstond over Hooglied 1 vers 6C. Behalve in de schuren van Job Wisse en Pieter Wijnand werd er ook wel godsdienstoefening gehouden ten huize van Suzan na Otté , weduwe van Antonie de Rijke , op het dorp, die op de kerkeraadsvergaderiug van 19 Augustus 1836 de „acte van afscheiding" teekende, en „onder de lidmaten der gemeente werd opgenomen". <) Dit laatste kon niet geschieden door een der aanwezigen nl. Adriana Moens , als hebbende nog geeue Belijdenis des Geloots voor den Keikeiaad atgelegd. Zie „Handelingen en Voorvalleu". s) De vrouwen „onttrokken zich vrijwillig aan deze stemming". (126) verder definitief tot ouderlingen Job Wisse en Pieteiï Wijnand en tot diakenen Jacobus Ko.vraad en Christiaan Dekker. Voorts werd besloten voortaan in de gemeentel ij ke samenkomsten de oude psalmberijming van Dathenus *) te gebruiken, wat den Zondag daarop voor het eerst plaats v o n d Bij de drie diensten op dien dag verscheen telkens de plaatselijke overheid 3). Op Zondag 21 Augustus werd //voor het eerst sedert de Herstelling der Gemeente het H. Avondmaal gevierd en wel «ten huyze van Job Wisse" 4). Niet altijd liep deze schuurprediking zonder stoornis af; doch soms gebeurde het, dat bij de komst der veldwachters de vergaderden door de eene deur de schuur verlieten, om ze straks na hun vertrek weêr door eene andere binnen te gaan. 6) Later werden de beide ouderlingen Job Wisse en Pieteiï, Wijnand wegens het laten prediken in hifnne schuren beboet en bij weigering van betaling te Middelburg gevangen gezet. Alleen de naaste betrekkingen werden bij hen toegelaten. 6) De vrienden lieten zich niet onbetuigd. Ze bezorgden hun het noodige op milde, onbekrompen wijze. 6) In den eersten ') Deze psalmberijming is tot 1773 in de Nederlandsche Hervormde kerk gebruikt geworden, toen ze vervangen werd door de nieuwe berijming, welke veel tegenkanting en verzet heeft gevonden vooral op Walcheren (Zie o. a. Dr. L. H. Wagenaar, Walcheren in 1778), Zelfs werden volgens een uitgebracht rapport in 1826 in enkele Nederlandsche Hervormde gemeenten op Walcheren nog leden gevonden, „die zich op den duur van de psalmberijming van P. Dathenus bleven bedienen". *) Zondag 7 Augustus 1836, 's namiddags vóór de predikatie, werden de op Donderdag 4 Augustus gekozen kerkeraadsledeu in hunue ambten bevestigd. Zie „Handelingen en Voorvallen". 4) Zie „Handelingeu en Voorvallen". s) Zie K. Wielemaker, Biggekerke, Middelburg 1904. °) Den 29 November 1836 kwamen twee „dienders" Wijnand (geboren te Middelburg 3 Juli 1792 en gestorven 27 Januari 1868) en ook den 6fi-jarigeu Wisse (gestoiven 25 September 1837) halen. Te Middelburg werden zij achter (127) tijd waren beide gevangenen «gemoedigd" J) in huil lot. Later werd Job Wisse ongesteld en daarbij ook neerslachtig. Ten slotte begon hij zich te beklagen. Niet alzoo Wijnand. Deze was immer bereid zoo noodig het uiterste af te wachten. De kerkeraad der Afgescheidene gemeente te Middelburg nam toen het initiatief om beide gedetineerden te lossen, daarbij rekenende op de medewerking der overige gemeenten. De boeten werden betaald, en zoo raakten de gevangenen vrij. 3) XI. Voortgang dek, Afscheiding op Walcherem. Van lieverlede nam de Afscheiding op Walcheren toe. De kleine kring van '/Christelijke Gereformeerden1 te Biggekerke slot en grendel gezet in een vertrekje, nauwelijks 3.5 M. lang en 2 M. breed. Eens per maand mocht de familie de gevangenen bezoeken op vertoon van een toegangsbewijs. Gedurende den tijd van het bezoek waren betrekkingen en gevangene door een traliehek van elkander gescheiden. Spijs en drank hadden ze in overvloed, zóodat zij den .gewonen gevangeniskost konden laten staan. De ons bekende Johannes van dek Meulen voorzag beide gedetineerden uit zijn winkel van de noodige bedden en dekens. Daags na de opsluiting ontving Wijnand de droeve tijding, dat bij den geduchten storm, welke over een groot deel van Nederland woedde, het rieten dak van zijne schuur was afgewaaid. Na drie maanden werden Wijnand en Job Wisse uit de gevangenis ontslagen , als zijnde gelost. Zie ook brief van A. P. de Winter te Gorinchem aan Noels (10 December 1836). ') Zie brief van A. P. de Winter te Gorinchem aan Noels (10 December 1836) 2) Zie brief van den Middelburgscken kerkeraad aan dien van St. Jan ten Heere (27 Maart 1837). Er was echter ééne gemeente, welke niet met de handelingen van den Middelburgsehen kerkeraad in dezen was ingenomen en wel die van St. Jan ten Heere. Deze gaf niet onduidelijk te kennen , dat de kerkeraad in de hoofdstad wel wat eigendunkelijk gehandeld had in dezen. Buiten en tegen den wil der gevangenen hadden zij (de leden des kerkeraads) de boeten betaald. Ergo was het op zijn minst geldverspilling, naar zij meenden. Namens den kerkeraad van Middelburg trachtte toen Budding in een herderlijk schrijven de leden van de gemeente St. Jan ten Heere (zie over deze gemeente blz. 129) van hun ongeloof te overtuigen. Er is, zoo zegt Budding o. a„ geen sprake van eigendunkelijke handelingen ; het is eenvoudig de vervulling van een liefdeplicht, de beoefening van de gemeenschap der heiligen. Een uitstel, al was het slechts van één dag, ware hardheid geweest. Zie verder brief van den Middelburgschcn kerkeraad aan dien van St. Jau ten Heere (27 Maart 1837). (128) breidde zich langzamerhand uit. l) Bij afwezigheid van Bud- ding werd des Zondags in de '/onderlinge bijeenkomst'1 2) eene predikatie voorgelezen uit Comiue 3) of uit Smytegelt *). •) In de kerkeraadsvergaderiug der Nederlandsche Hervormde gemeente te Biggekerke (4 Januari 1837) werden 21 „verzoekschriften" ter tafel gebracht, successievelijk ingekomen van April tot en inet Augustus 1836, „houdende verklaringen , dat de inzenders „zich afscheiden van het bestaande kerkgenootschap der Hervormden of Gereformeerden, en vorderende te dien einde royement hunner namen uit het register der Ledematen dezer gemeente". Deze „verzoekschriften" werden alle gewezen van de hand en wel op de volgende gronden : 1°. dat in den tijd , toen de verzoekschriften zijn aangenomen , geen behoorlijk georganiseerde kerkeraad in deze gemeente bestond, dewijl een groot gedeelte van deszeifs leden goedgevonden had, deszelfs betrekking eigendunkelijk te verlaten en wanorde te stichten, wier namen dan ook onder de bovenopgenoemden gevonden worden ; 2°. dat geen der opgenoemde personen zich voor den wettig vergaderden kerkeraad heett gesisteerd ; ja zelfs, dat de meesten ■ de verzoekschriften niet eens in persoon aan den eenigen, in die dagen nog fungeerenden ouderling hebben overhandigd; 3». dat er alle grond bestaat, om aan de echtheid van onderscheidene op die verzoekschriften voorkomende naamteekeningen te twijfelen, dewijl dezelfde namen , blijkbaar door eene andere hand, op de verschillende stukken zijn ter neder geschreven; enz. enz. 8°. dat deze vorderingen ten eenenmale in strijd zijn met art. 2 algemeen reglement van het Bertuur der Hervormde kerk in het koningrijk der Nederlanden , gearresteerd bij K. B. van 7 Januari 1816 n". 1, alsmede met art. 4 van het besluit der Algemeene Synode der Hervormde kerk in het koningrijk der Nederlanden in dato 14 Juli 1836 ; 9». dat dus het royeeren van namen op de doop- en ledematenboeken , zoo immer, althans op zoodanige verzoekschriften, wier duidelijkheid en volledigheid, zoo veel te verlangen overlaten, in allen gevalle niet kan worden toegestaan. Zie „Handelingen en Voorvallen". 3) Alexander Comrie , philosophiae doctor en predikant te Woubrugge, supralapsariër , schrijver van verscheidene dogmatische verhandelingen over de rechtvaardiging van eeuwigheid en ook van prakticale predicatiën. 4) Bernardus Smytegelt, predikant te Middelburg (1695—1745). Zie over dezen bij velen zoo geliefden prediker de voorrede van zijn werk: Des Christus heil en sieraad door Ds. A. W. de Beveren , Middelburg 1740 ; P. de Vrieze Historisch verhaat van het leven en sterven van Ds. Smytegetd, Rotterdam 1836 ; Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen, Middelburg 1803. (129) Ook onder Domburg was eene gemeente ontstaan. J) Deze vond een beschermer in jhr. Willem Versluys '), een vermogend landedelman, die zonder eeuigen schroom ondanks de vele waarschuwingen zijne schoone buitenplaats St. Jan ten Heere, onder den vorigen eigenaar zoo moeilijk te bezichtigen -), beschikbaar stelde voor de prediking der //oude, zuivere waarheid". Zij noemde zich '/Gereformeerde gemeente Jesu Ghristi, die vergadert te St. Jan ten Heere". In het najaar van 1838 bestond haar kerkeraad uit de volgende personen. Aduiaan Klinkk, Simo.v Wisse, Adriaa.v Cuppoolse, David Passenier, Peter de Voogt en Anthonie Provoost. Geregeld waren daar in een of meer appartementen van het ruime heereuhuis samenkomsten gehoudeu onder leiding van zekeren oefenaar Vijgebooh 3) Keue enkele maal predikte i) Jhr. Willem Versluis was een zoon van Martnus Emanuel Cornelis Versluys (geb. Februari 1752 te Mulst). Deze laatste, voor eene administratieve loopbaan opgeleid , kwam ten kantore van Johan Pieter van den Brande te Middelburg , om diens uitgestrekte bezittingen te helpen besturen. Op 42-jarigen leeftijd huwde deze Marinus Emanuel Cornelis de 28-jarige dochter, Maria Petronella van den Brande (overl. 1823). Tot zijn overlijden 29 Juli 1825) bewoonde hij 's winters het aanzienlijk huis door Van den Brande gebouwd in de Langedelft te Middelburg, thans het gebouw van de Provinciale Bibliotheek, en 's zomers het landgoed St. Jan ten Heere ouder Domburg. Deze prachtige buitenplaats hield hij echter streng gesloten voor vreemdelingen, zoodat het bezwaarlijk ging , daar een kijkje te nemen. '-) Zie daarover het verhaal van een reistochtje van prof. W. A. Ackersdijk , medegedeeld in Be Vriend des Vaderlands; F. Nagtglas , Levensberichten van Zeeuwen. In 1780 behoorde het landgoed, welks oorsprong van oude tijden dagteekent, aan bovengenoemden Johan Pieter van den Brande ; vervolgens ging het over op diens dochter Maria Petronella van den Brande, gehuwd met M. E. C. Versluys, wiens zoon Jhr. Wtllem Versluys tot zijn dood eigenaar is geweest. Op Woensdag 26 Januari 1876 werd tot openbaren verkoop overgegaan. Het buiten, bestaande uit heerenhuis, koetshuis, oranjerie, tuinmanswoning , fraai aangelegd bosch en. tuin met waterpartijen , hertenhuis en hertenkamp , benevens de hofstede met bouw- en weilanden, ter gezamenlijke grootte van 72.2728 H A. werd toen ten overstaan van notaris L. L. Woutersen in het Schuttershof te Middelburg publiek geveild* 3) Johan Willem Vijgeboom , tuinman van beroep, was reeds een veer- (130) I>uüding aldaar. Yoorloopig bleef deze te Middelburg, eerst bij de "vrienden'' later in eene eigen woning op Seisdam. 2j Van daar uit bereisde hij verschillende deelen van Zeeland. tiental jaren vroeger — omstreeks 1822 — in het land van Axel begonnen, in „schuren en dergelijke onvoegzame plaatsen" voor „de oude, beproefde leer der waarheid" het woord te voeren, waardoor hij, volgens een van 's mans tijdgenooten, alles behalve zijn vriend, „samenscholingen" veroorzaakte (Zie Van dhr Baan , Geschiedkundige beschouwing van Zaamslag). Als zoodanig kan hij aangemerkt worden als voorlooper en tevens bewerker der Afscheiding te Axel en Zaamslag. Overal „oefende hij, zelfs te Leeuwarden , waar bij die gelegenheid een volksoploop plaats had. Behalve te Leeuwarden (7 December 1822) werd hij ook om het oefenen beboet te Goes (boeten en proceskosten samen f 385,20), welk vonnis juist drie maanden later (27 Mei 1823) door de Middelburgsche rechtbank werd bekrachtigd. De meerdere kosten van appèl beliepen / 3,60. In een Adres aan de Iweede Kamer, ook aan den Koning (1824), vroeg Vijgeboom , als voorganger der „Herstelde kerk van Christus" te Axel, namens zijne geloofsgenooten de onbelemmerende uitoefening van hun godsdienst. Later kwam hij op zijne reizen, ook de Schelde over en vond in jhr. W. Versluys en zijne onderhoorigen belangstellende hoorders eD op diens buiten eene veilige wijkplaats. Hij sloot zich bij de Afgescheidenen aan en „oefende", doch weigerde zich aan een examen te onderwerpen. Zie brief van Van de Luyster aan J. Minderhout 24 Januari 1839. Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. Ben ooggetuige — een eenvoudige boerenarbeider — verhaalde schrijver dezes van een dier samenkomsten het volgende. „Als jongen van 15 jaar zou ik Vijgeboom ook eens gaan hooren. Ik kwam op „St. Jan ' — zoo werd het buiten van jhr. Versluys gewoonlijk genoemd — en ging het heele heerenhuis rond, mijne oogen naar boven, om te zien, waar ik ergens wezen moest. Door de ramen zag ik „twee latten kruiselings" — geimproviseerde lichtkroon — waarop kaarsen. Nu wist ik den weg, en weldra was ik binnen. De kamer zat vol, ik was juist de eeu en twintigste. De „oefening was reeds begonnen. Dicht in de nabijheid van Vijgeboom zat mijnheer Versluis. Zijne latere vrouw en twee harer zusters waren er ook. Een poosje later kwam er nog iemand binnen. Het was de veldwachter van Domburg. Die schreef de namen der aanwezigen op, wat eenige stoornis veroorzaakte. Mijnheer Versluys betaalde later al de boeten." Vijgenoom vertrok uit Zeeland als „oefenaar" bij de Afgescheidenen te Bunschoten , en deed daar al het mogelijke om leeraar te worden. Zonder di«n wensch verkregen te hebben is bij overleden. Zie over Vijgeboom en de „Herstelde kerk van Christus": Dr. L. H. Wagenaar Het „Réveil" en de „Afscheiding"; S. van Velzen , Gedenkschrift, Kampen 1884. ') O. a. op Vrijdag 26 Augustus 1836. 2) In het perceel destijds Q 23. (131) Zijn eerste werk te Middelburg na zijn terugkeer uit Holland, de catechisatie daargelaten, was de organisatie der gestichte Afgescheidene gemeente. Dit geschiedde op den avond van Donderdag den llden Augustus 1836. Bij die gelegenheid werden tot ouderlingen gekozen Maiiinus Goossen, Johanïjes Minderhout en Ernst Moorhoff, tot diakenen Johannes Antonie Siebreciit en Pieteh Geelhoedt. Allen behalve Minderhout, die op zijn verzoek eerst in het begin van het volgende jaar in dienst zou treden als ouderling, werden aan den avond van Vrijdag 2 September 1836 in hunne ambten bevestigd. De Middelburgsche gemeente was als eene oudere zuster, welke door middel van haar correspondent x) andere Afgescheidene gemeenten voornamelijk in den omtrek diende van raad en advies. Langzaam breidde ze zich uit. Schier op iedere kerkeraadsvergadering verschenen personen om zich bij haar aan te sluiten. 3) 's Zondags werd als naar gewoonte //geoefend" door Brombaoher. Preekdienst was er bijna niet, want Budding was zelden thuis. XII. De Afscheiding op Zuid-Beveland. Was Budding ooit //eene geopende deure" s) gegeven om de Afscheiding te bevorderen, dan was het ongetwijfeld in het ') Daartoe werd aangewezen Cornelis van Assendelft. 2) Eene enkele maal moest eene attestatie worden afgegeven. Zoo b.v. in het begin van September 1836 die van den algemeen geachten Antonie Pieter de Winter, die zijn huis in de Langedelft reeds vroeger aan Johannes yan der Meulen had verkocht en naar Gorinchem verhuisde. Bij advertentie in de Middelburgsche Courant van Donderdag 23 Juni 1836 verzocht De Winter „al degenen, welke iets van hem te vorderen hebben, of aan hem verschuldigd zijn , daarvan opgave en betaling te doen voor 25 Juli a. s.". 3) Eene geliefkoosde uitdrukking van Budding. Zoo schreef hij 14 Februari 1838 uit Middelburg aan zijn lateren vriend Johannes de Jonge, bakker te Goes: „De Heere had ook hier eene deure geopend en wel in Ter Vere" Archief 1906 4 (182) //land van ter Goes". Keeds vroeger was eene enkele stem tot afscheiding opgegaan in het kleine landstadje van dien naam, welks bewoners 's Zondags in grooten getale opgingen naar de statige Magdalenakerk, en die weinig neiging gevoelden om die roepstem te volgen. Een jaar te voren ongeveer had zekere Henduik Zwieter, spekslager in de Langevorststraat L), zich afgescheiden a), later nog enkelen, te zamen een zestal 3), en daarbij bleef het voorloopig. Ook in enkele dorpen van Goes werd de kerkelijke beweging merkbaar. Vooral in den //Batschen polder" en te Kruiningen. Daar ter plaatse kwam eene kleine gemeente bijeen in de woning van zekeren vrachtenaar Jacobus Nieuwenhuyse. 4) Zoodra Budding van een en ander kennis kreeg, besloot hij, zoo spoedig mogelijk, het land van ter Goes te bezoeken. Op den eersten Zondag van September 1836 — de Goesche kermis was juist voorbij — predikte Budding voor de eerste i) In den volksmond „Langevost" geheeten. Een Hervormd ouderling had hem toegovoegd: „Zwieter, uwe afscheiding is niet geldig"; maar Zwieter had naar zijn zeggen, geen plan „om onder de meineedigen te blijven". Zie Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. ^ Zwieter (sinds October 1835) en zijne vrouw, ook de ouders van een ongedoopt kind, alsmede „twee behoeftige zusters". Zie brief (April 1836) van Zwieter aan den Middelburgschen kerkeraad. 4) De gemeente te Kruiningen is gesticht geworden 29 Juni 1836. Behalve uit genoemden Jacobus Nieuwenhuyse bestond de kerkeraad uit Hendrik Stroosnijder te Krabbendijke en Johannes Butijn van Rilland. Jacob de Boe , de scriba, meldde 15 Juni 1836 , aan den Middelburgschen kerkeraad, dat in den omtrek van Kruiningen zich 23 leden van de Nederlandsche Hervormde kerk hadden afgescheiden. Zie Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. Ook de vrouw van genoemden vrachtenaar — Neeltje Steketee — behoorde tot de Afgescheidenen. Zij kende Goossen. Vóór 10 a 11 jaren heeft zij hem ontmoet te Arnemuiden. Wat zou zij den ouden man toch gaarne nog eens op Kruiningen zien. En anders een paar lettertjes van zijne hand. Hoe zouden die haar gelukkig maken. Wellicht heeft Goossen van haar hooren spreken. Steketee, de kleermaker, is haar neef. Zie Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. (brief Juli 1836) Zie over de familie Steketee : Nagtglas , Levensberichten van Zeeuwen. (133) maal in Zuid-Beveland en wel onder 's-Heer-Arendskerke op eene boerenhoeve. x) Eene week later trad hij op te Borssele. Hier werd 's morgens de kerkeraad bevestigd van de gecombineerde gemeenten Borssele, Heinkenszand en 's-Heerenhoek, nl. J. v. d. Luister en J. Pijke als ouderlingen en B. G. van Loom als diaken. Deze laatste was deurwaarder. 2) Den volgenden Zondag preekte Budding te Oudelande in de schuur 8) van Stoffel de Mol. Daar ter plaatse, in de open lucht, werd bij die gelegenheid de kerkeraad van Goes bevestigd, welke 's Woensdagsavonds te voren ten huize van den smid Martinds Bobijn in de Nieuwstraat onder leiding van Budding door de Goesche Afgescheidene gemeente was gekozen. En wel als ouderlingen Benjamin Bemijnse (71 j.), Hendrik Zwieter, spekslager in de Langevorststraat (64 j.), alsmede Martjnus Bobijn, smidsbaas in de Nieuwstraat (63 j.); als diakenen Pieter Geense, boomkweeker (59 j.), Laurus Laurusse, huurkoetsier (49 j ), Johannes Fredeeik Anrooy, boekbinder (39 j ), en Johannes Hoogesteger, schildersknecht (30 j.) «). Zoo had dan mede door Budding's ijver de Afscheiding vasten voet gekregen op het grootste der Zeeuwsche eilanden. Binnen een groot half jaar telde men op Zuid-Beveland een zevenhonderd Afgescheidenen. XIII. Molestatie te Middelburg. Op denzelfden Zondag, dat Budding predikte op de hoeve ') Budding predikte dien dag driemaal, 's Morgens bevestigde hij den kerkeraad der Afgescheidene gemeente te Nieuwdorp : Chr. Steketee en P. van Westen als ouderlingen en W. de Jager en W. Dekker , als diakenen. ") Zie h. o. Iets betreffende de geschiedenis der Christelijke Gereformeerde gemeente te Goes door Filoclezius , Goes 1886. 3) De predikers der Afscheiding waren in 't minst niet verwend. Sinds de kerken voor hen gesloten waren, predikten zij veelal in woningen, pakhuizen, stallen en schuren, somtijds onder den blooten hemel als de hagepreekers uit den Geuzentijd. 4) Zie Archief Gereformeerde kerk te Goes. (134) van den eerzamen De Mol onder Oudelande, zat de Middelburgsche Afgescheidene gemeente in zak en asch. Op den singel buiten de Langevielepoort lag op Koudekerke's grondgebied, de zoogenaamde Chineesche tuin1), eene soort uitspanningsplaats uit vroegere dagen. Het huis , dat er bij behoorde, was een tamelijk ruim gebouw, waarin de vorige bewoner — zekere Meulblok — een kleinhandel in hout had gedreven. Bedoeld perceel en omgeving waren het eigendom van jhr. W. Versluyh van St. Jan ten Heere, die een en ander bereidwillig aan de Afgescheidene gemeente te Middelburg ten gebruike had afgestaan voor hare Zondagbijeenkomsten. Den eersten Zondag ging alles naar wensch. Maar in die week kwam den kerkeraad ter oore, dat sommige heethoofden een plan beraamd hadden om de volgende maal de samenkomsten in den Ghineeschen tuin gewelddadig te verstoren. In allerijl werd daarom 's Zaterdags de bijeenkomst voor den volgenden dag nog afbesteld. Door misverstand waren toch enkele gemeenteleden, onder wie ook Moorhoff en Geelhoedt, op den gewonen tijd daar ter plaatse aanwezig. 3) De voorlezer Noels, onze bekende kruidenier uit den houten gevel, zou juist beginnen, toen eene woeste hoop zich voor de deur posteerde en door schelden, razen en tieren de vergaderden dermate bemoeilijkte, dat deze zich verplicht zagen, de samenkomst te sluiten en het vergaderlokaal te verlaten. Buiten gekomen, konden zij ternauwernood aan het ruw geweld ontkomen. 's Middags kwam de bende terug en begon het spel opnieuw. Maar nu was hun optreden nog driester. Brutaalweg drong men binnen; stoelen en banken werden naar buiten geworpen en de glazen gedeeltelijk stuk geslagen. De burgemeester van Koudekerke, geassisteerd door den gemeenteveldwachter, ') Thans het verbouwde perceel C 131 op den tramsingel bij den Nieuwen Vlissingschen weg. 2) Zie kerkeraadsnotulen yan 16 en 17 September 1836. (135) zag dit alles lijdelijk aan. *) Het gerucht liep echter, dat soldaten uit Ylissingen gerequireerd waren. Van een en ander werd proces-verbaal opgemaakt — niet echter tegen de onruststokers, maar tegen de //knikkerianen . i) Op Vrijdag 14 October 1836 waren gesommeerd om voor den kantonrechter te verschijnen Eknst Moorhoff en Pieter Geelhoedt, beiden als leiders van //ongeoorloofde samenkomsten" 3), benevens jhr. W. Versluys, als eigenaar van den 1) Ziehier het relaas, zooals het onier den indruk van het oogenblik in het kerkelijk aktenboek is neergeschreven. Nadat de schrijver verhaald heeft, hoe 's morgens de godsdienstoefening was verstoord geworden, gaat hij aldus voort: „Het is in de namiddag gebleken, alsdat de meergemelde rustverstoorders, tot daadtzake zijn overgegaan, zijnde omstreeks de tijd, wanneer men zou vergaderen , des nademiddags begonnen met inbraak in bovengemelde plaats en hebben toen met gewelt binnen gebroken zijnde de plaats of kamer, waar men plagt te vergaderen om stnk geslagen, stoelen , banken, deeze buiten geworpen hebbende; daar bij nog de glazen gedeeltelijk om stuk geslagen en zou daarbij de vrouw van de vorige Bewoonder Mewlblok nog moollest hebben aangedaan , was het niet, dat er nog aanwezig was een persoon, die het voornemen verijdelde , zelfs in het bijwezen van de Burgemeester met zijn champetter of veldwachter van de gemeente Koudekerke , waaronder gemelde plaats behoort, welke scheen , dat zijn gezag niet heeft kunnen doen gelden , zoodat men nu zag, dat de Magt der Duisternisse was losgelaten, waarom het Nu bevestigt wiert, dat de Heere ons daarvan heeft gelieven te bevrijden." 2) Werden de Afgescheidenen in het noorden van ons land Cocksianen genoemd , in Zeeland werden ze „knikkers" en „knikkerianen" gescholden. 3) Deze vonnissen werden geveld op grond van de artikelen 291 294 van den Code Pénal. Art. 291. Nulle association de plus de vingt personnes, dont le but sera de se réunir tous les jours ou a certains jours marqués pour s'occuper d'objets religieux, litéraires, politiques ou autres, ne pourra se former qu'avee 1'agrément du Gouvernement et sous les conditions qu'il plaira a 1'autorité publique d'imposer a la société. Dans le nombre des personnes indiquées par le présent article ne sont pas comprises celles domiciliées dans la maison ou 1 association se réunit. Art. 292. Toute association de la nature ci-dessus exprimée, qui se sera formée sans autorisation, ou qui après 1'avoir obtenue aura enfreint les conditions a elle imposées, sera dissoute. Les chefs, directeurs ou administrateurs de 1 association seront eu outre punis d'une amende de seize francs a deux cents francs. Art. 294. Tout individu, qui sans la permission de 1'autorité municipale, aura accordé ou couseuti 1'usage de sa maison ou de son appartement en tout ou (136) daartoe afgestanen Ohineeschen tuin. Ze werden allen veroordeeld tot eene geldboete, de beide eersten ieder tot 25 gulden en in de kosten. Edelmoediglijk heeft Domburg's grondeigenaar genoemde boeten voor de beklaagden betaald. Zoo liadden de //rustverstoorders" eigenmachtig en eigendunkelijk uitvoering gegeven aan artikel 292 van den Code pénal. i) Hierdoor zag zich het handjevol Afgescheidenen voor geruimen tijd van eene doelmatige vergaderplaats verstoken. s) Eenigszins schuw en teruggetrokken als gevolg van hare benarde positie, sukkelde de kleine gemeente voort bij gemis en partie, pour la réunion des membres d'une association même autorisée ou pour 1 exercice d'un culte, sera puni d'une amende de seize francs a deux cents francs. ) foute association de la nature ci-dessus exprimée, qui se sera formée sans autorisation .... sera dissoute. 2) De gemeente vergaderde beurtelings bij Minderhout , Van Assendelft , Reinier en Van der Meulen. Eerst later kregen de Afgescheidenen een eigen vergaderlokaal (13 el 25 duim laug en 8 el 25 duim breed) en wel op den Kinderdijk, welk gebouw (nu het pakhuis „Moriaanshoofd") na aankoop van de Sint-Barbarakapel of Gasthuiskerk eene wijle dienst deed als pastorie. De Sint-Barbarakapel in de Langedelft behoort onder de oudste gebouwen van Middelburg, zooals uit de stadsrekeningen blijkt. Den 22 April 1590 werd deze kerk, als derde kerk, door de Hervormden in gebruik genomen , doch alleen voor den morgendienst. Een achttal jaren later werd ze in bruikleen afgestaan aan Engelsche kooplieden, die zich uit Duitschland te Middelburg vestigden en het monopolie van den lakenhandel verkregen. Bij hun vertrek werd de kapel weêr door de Hervormden in gebruik genomen en in 1798 bij de scheiding tusscheu Kerk en Staat aan de Roomsch-Katholieken toegewezen, welke het gebouw in eigendom behielden tot 1845. In dat jaar kwam de Sint-Barbarakapel door aankoop in het bezit der Christelijke Afgescheidene gemeente, welker kerkeraad reeds in het voorjaar van 1839 bij het Roomsch Katholiek kerkbestuur pogingen had aangewend , hoewel te vergeefs, om daartoe te geraken. De enkele nog daarin aanwezige antiquiteiten als „ronde blok", waarop een „omziend lam", alsook eene „vrouwebuste", omgeven van „slingerlijstje" en „roset" , beide afkomstig van het afgebroken en het plat gemaakte dakkoor aan den achtergevel, werden op verzoek van dhr. C. A. (Rethaan) Macaké welwillend door den kerkeraad afgestaan voor de Middelburgsche oudheidskamer, die in 1841 op zijn initiatief was tot stand gekomen. Zie over de Sint-Barbarakapel o. a. Zelandia Illustrata ; Nagtglas , De a/gemeene kerkeraad der Nederl. Hervormde gemeente; g. A. (Rethaan) Macaré , Inventaris van voorwerpen betrekkelijk de geschiedenis en oudheidkunde aanwezig in de oudheidskamer van Middelburg, 1855. (137) van degelijke leiding. Budding was meestal elders, zwervende en dolende door de Zeeuwsche polders. x) XIY. Budding uit ingezonkenheid opgericht. Half November 1836 ging de onvermoeide zwerver weêr een poos Zeeland uit. Ditmaal naar Amsterdam voor kerkelijke aangelegenheden. Noode zagen de broeders hun //veelgeliefden leeraar1' vertrekken , wat bleek uit het hartelijk afscheid den avond te voren 2) Den morgen vóór zijn vertrek moest Minderhout in naam des kerkeraads den leeraar eene som van vijfhonderd gulden ter hand stellen als een deel van het traktement, waarop Budding recht had, en waartoe de kerkeraad dan ook in beginsel besloten had. Een paar dagen te voren had Brombacher den kerkeraad nog op een en ander gewezen 3) en herinnerd aan het mozaïsch voorschrift 4) met betrekking tot den dorschenden os. Maar Budding, die zijn gansche leven door meer genot vond in geven dan wel in ontvangen, weigerde — zij het ook met //eene bijzonder gemoedelijke toespraak1" — de aangeboden som in ontvangst te nemen. 6) En zonder welvoorzienen buidel zegt i) In het begin van Octoher was Budding te Krabbendijke. i'j Zie kerkeraadsuotulen van 15 November 1836. 3) De betrekking, waarin Budding als leeraar stond tot de Afgescheidene gemeente te Middelburg en tot die gemeenten in Zeeland , is moeilijk aan te geven. Ze ligt veelszins in het duister. Zeer aannemelijk komt het ons voor, dat Budding sinds zijne breuk met het Hervormd kerkbestuur beroepen werd als predikant voor de gezamenlijke Afgescheidene gemeenten in Zeeland, welke na dit tijdstip, niet het minst door Budding zeiven, waren gevormd. Samen brachten zij dan ook het traktement bijeen, voor welks uitbetaling blijkbaar de kerkeraad te Middelburg zorg droeg. In dier voege was zeer waarschijnlijk de beroepsbrief , waarvan we nergens kopie konden vinden, ingericht. Het origineel is later 'door Budding op eene Provinciale vergadering in stukken gescheurd, eene zinnebeeldige handeling, van groote beteekenis voor al de Afgescheidene ge¬ meenten van Zeeland, daar vertegenwoordigd. 4) Deuteronomium 25 vers 4. s) Zie kerkeraadsuotulen van 15 November 1836. (138) hij op dien eigen dag Zeelands hoofdstad voor eene wijle tijds vaarwel. Zijn adres geeft hij op; het zal vooreerst bij de vrienden te Gorinehem zijn. Want daar hoopt hij te vertoeven en er zijn daar vertoevenden doodkranken collega en vriend Scholte op te zoeken na afdoening der zaken te Amsterdam. Intusschen werd in de eerste weken dit plan niet verwezenlijkt. De vrienden in Gorinehem wachtten en bleven wachten , een veertien dagen lang; doch Budding kwam niet. En schrijven deed hij evenmin. Er lagen al twee brieven voor den dominee aan het opgegeven adres. De vrienden raakten er mee verlegen. *) Maar daar komt op het '/alleronverwachts" dominee van Raalte. Hij was met de boot van den Haag meegekomen. Op zijne terugreis naar Genemuiden wilde hij even te Gorinehem vernemen naar den toestand van Scholte. Van Raalte wist den vrienden te vertellen, dat Budding in liet begin van December goed en wel te Utrecht zat en zeer waarschijnlijk nu te Rhenen was bij zijn vader. ') En dit was ook zoo. Daar in de omgeving zijner gouden jeugd bracht Budding de laatste dagen des jaars door. Even als in Augustus 1835 in de pastorie te Bêkerke in //geestelijke verlating", hoewel niet zoo volstrekt als toen; immers nu en dan gevoelde hij //eenige hevige aandoeningen" en //uitlatingen" des Heiligen Geestes. Ook had hij nu onherroepelijk //met de wereld gebroken . Ook hoopt hij, dat nog eens weêr //nieuw leven" rijzen zal uit zijnen dood. Iwee dagen na Nieuwjaar schrijft Budding aan zijn evenzeer bedrukten vriend Noels, die wegens achteruitgang van zaken -) zijn winkel in de Langedelft had moeten sluiten en 1) Zie brief van A. P. de Winter te Gorinehem aan Noels (10 December 1836). 2) In eene advertentie in de Middelburgsche Courant van Zaterdag 17 September 1836 las men de volgende oproeping: „De ondergeteekende, provisioneele syndix in den boedel van Marinus Noels, winkelier te Middelburg, roept bij deze al deszelfs crediteuren op, om binnen den tijd van veertien dagen aan hem syndic of ter griffie van de Regt- (139) eene week na Sint-Nieolaas had zien verkoopen l) — de crediteuren hadden geweigerd de //aangeboden schikking" te aanvaarden — een langen brief, doch zonder troost. Zoo toch schreef de ingezonken held — een Elia onder den jeneverboom: //Terwijl gij misschien ondervindt, dat de uitgestelde hope het harte krenkt" — zijn vriend had een verzoekschrift ingediend bij 'L. M. den Koning, om in het bezit gesteld te mogen worden van eene aanzienlijke nalatenschap hem rechtens toekomende, naar hij meende, doch sinds nog niets daarvan vernomen — '/zit ik zonder eenige bepaalde hope, geene uitkomst ziende, werkeloos, stil, onverschillig, nu eens wat opgebeurd, dan weder bezwaard. Wel is waar, ben ik te huis bij mijnen vader, maar dat heeft ook grootelijks zijne bezwaren en het lot der huurlingen mijns vaders — Budding bedoelt hier de knechts in de brouwerij — komt mij dikwijls benijdenswaardig voor." En na geïnformeerd te hebben naar den toestand van zijne gevangen vrienden, Wijnand en Wisse, die hij ook laat groeten , zegt hij verder: //Het schijnt, of ze vooralsnog geene begeerte hebben, om mij hun lot te doen deelen. Meermalen heb ik er naar verlangd, vooral omdat ik anders vreesde, dat het met de scheiding eene afgesneden zaak zou worden; gelijk ik nu inderdaad vooreerst ten minste niet anders verwacht. ' (3 Januari 1837.) bank van Koophandel alhier , ile bewijzen hunner schuldvordering over te brengen. Middetbnrg , 15 September 1836. (w. g.) C. J. van Waterschoot van dee Gracht." i) Keil 14den December 1836 werd door notaris Stuart Makken , na bekomen authorisatie , verkocht het huis A no. 88, genaamd de M o r i n n e , en wel voor de som van 2400 gulden. Zie Naamlijst der ondertrouwde, geborene en overleden personen enz. benevens van openbaar verkochte huizen en landerijen enz. binnen de stad Middelburg en derzelver ambachten 1836. Zie ook advertentie Middelburgsche Courant van Donderdag 8 December 1836. Later woonde Noels in de Wagenaarstraat over de Bree, en op het laatst van zijn leven op den Kinderdijk, in het gebouw waar de Afgescheidenen hunne bijeenkomsten hielden (destijds P 103), waar hij 26 Juli 1841 op 42-jarigen (140) Doch voor de sombere brief wordt toegelakt, legt de medelijdende man er een geldswaardig papiertje in en voegt in verband hiermede aan zijn schrijven het postscriptum toe. //Nevensinliggend briefje zal ulieden wel geworden, hoop ik. Ik heb over weinig te beschikken, maar het weinige moge uit een toegenegen hart welkom zijn/1 Ongetwijfeld werd dit openhartig schrijven, hoe weinig opwekkend ook, onder de vrienden te Middelburg rondgezonden en gelezen. Sinds zijn vertrek hadden de kerkeraadsleden nog geen schrijven van Budding ontvangen. Bij het afscheid nemen den avond vóór zijn vertrek hadden zij gevraagd, wanneer de dominee dacht weder in hun midden te zijn. En de dominee had geantwoord: een veertien dagen of iets langer, naardat de zaken zich schikken. x) En werkelijk, nadat de veertien dagen om waren, had Budding er ernstig over gedacht om zijue belofte gestand te doen en naar zijne woonplaats terug te keeren. Met een schipper te Utrecht had hij zoo goed als afgesproken om naar Zeeland mee te varen; want daar lag zijne roeping 2) Van dit plan was echter niets gekomen. 8) En zoo was de man aan het uitstellen gegaan. Zooals we zagen, zat Budding bij het begin des jaars nog goed en wel te Rhenen. De zware reis- leeftijd is overleden. Zijne weduwe, die hem nog lang overleefde, is den 31sten October 1862 in den ouderdom van 65 jaren op eene bovenwoning in de Krommeweele (K 108) gestorven. ') Zie brief van den kerkeraad in dato 22 Januari 1837 : „UEd. weet, wat gij ons beloofd hebt, sedert dat gij van ons hebt afscheid genomen in den avond van den . . . , wanneer wij U vraagden wanneer UEd. meende, weder in ons midden te zijn en gij bepaaldet het op 14 dagen of iets meer, naardat de zaken zich schikten. En kort na dien verschenen tijd vernamen wij, hebt UEd. een schipper gesproken, ik meen wel te Utrecht, waar (lees aan wien) gij verklaardet als geresolveerd te zijn om mede te varen naar Zeeland, omdat uwe roeping daar lag. 2) Zie brief (brouillon) van den kerkeraad in dato 22 Januari 1837. ^ Misschien was Budding afgeschrikt van eene reis over water door den vreeselijken storm van den vóórlaatsten November 1836 , waarbij zoovelen hun graf in de golven hadden gevonden. (141) mantel was aan den kapstok gehangen; teruggetrokken en in zich zeiven gekeerd, zat de volijverige en onvermoeide prediker van weleer op zijne kamer ter neder. Was er ooit reden voor Budding om naar verandering te staan, dan was het nu. Dat begreep dan ook de kerkeraad van Middelburg. Een opwekkend schrijven met felicitatie — Budding was eenige dagen te voren jarig geweest ') — maar vooral met het dringend verzoek om zoo spoedig mogelijk terug te keeren naar zijn vorigen werkkring werd naar Rhenen verzonden. -) De uitwerking was verrassend. Binnen enkele dagen 3j was Budding in hun midden terug. Zijn ijver scheen verdubbeld. Hij leidde de vergaderingen, zelfs eene provinciale 4), doopte, preekte en werd beboet als te voren 6). 1) Budding is geboren 19 Januari 1810. 2) Zie brief van den Middelburgschen kerkeraad aan Ds. Budding (22 Januari 1837). ^ 26 Januari was hun „geliefde leeraar gearriveerd. *) De lste Provinciale Vergadering der Afgescheidene gemeenten in Zeeland werd gehouden van den 8sten tot den 9den Februari 1837 te Middelburg. De onkosten daarvan bedroegen achttien gulden. Zie Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. b) Zooveel preeken, zooveel beboetingen schier. Overal werd Budding achtervolgd , overal verdreven. Eene plank over de sloot was hem welkom , want daar was het neutrale grond. Er is veel geleden in die dagen, ontzettend veel. Zelfs het buitenland was met die ongehoorde vervolgingsinanie in het aloude land der vrijheid gemoeid. Vooral uit Zwitserland kwamen welsprekende bewijzen van sympathie voor de. verdrukte Afgescheidenen. VcJór nog Groen van Prinsterer zijn protest had doen hooren, werd in het Oratoire te Genève een afzonderlijk biduur gehouden voor de verdrukte gemeenten in Nederland. Meer dan 170 leeraars uit de „Eglise nationale du canton du Vaud" zonden een smeekschrift aan Koning Willem I, om godsdienstvrijheid voor zijne onderdanen en _ tevens een verzoek aan de leeraren der N e d e r 1 a n d s c h e Hervormde kerk, dat zij toch de voorspraak zouden zijn voor hunne vervolgde medebroeders in den geloove. Ook in Amerika gingen dergelijke stemmen op. — Zie over een en ander : Ilandelingen der Synode (Nederlandsche Hervormde kerk) 1838; Jrchives du Christianisme 17 Maart 1837; Nederlandsche Stemmen VI; llev. N. II. Dosker , De Hollandsche Gereformeerde kerk in Amerika, Nijmegen 1880 ; Br. J. Reitsma , (U2) XV. Krachtsontwikkeling onder vervolging. Het jaar 1838 was een jaar van krachtsontwikkeling onder het kruis. Op Zondag 28 Januari 1838 predikte J) Budding voor de eerste maal in de stad Goes. En dat wel in eene schuur — een soort bergplaats van hout — in de Wijngaardstraat, welke schuur in gemeenschap toebehoorde aan Leendert Glerum en Johannes de Jonge Jhz., beiden bakkers. Buddjng predikte dien Zondag driemaal, alleen 's avonds zonder stoornis. Onder het gebed kwam des morgens de commissaris van politie binnen met twee agenten. Regelrecht loopt hij op den prediker toe en verzoekt hem in naam des Konings de onwettige vergadering te sluiten. Doch Bun ding antwoordt: «Indien de saamgekomenen zulks verlangen, zal ik de vergadering sluiten, anders niet." Een poosje later zongen de hoorders een tweetal verzen 2) van psalm 119. Des namiddags kwam de commissaris met zijne dienders terug en hernieuwde zijn bevel van 's morgens, onder bedreiging , dat Budding zich voor den rechter zou moeten verantwoorden. Doch ook nu te vergeefs. In den avonddienst zag men den politiedienaar niet weer. Wellicht zat de man op zijn bureau het proces-verbaal te schrijven. Huibert Jacobus Büddinö, de //gedemitteerde predikant te Middelburg", zou er binnenkort wel meer van hooren. En de gastheeren, de beide bakkers, eveneens. Twee dagen later ontvingen Budding en de geheele kerkeraad der Afgescheidene gemeente te Goes een bevel van dagvaarding. 8) Op Donderdag 15 Februari 1838 werd hunne zaak behandeld. Alleen Budding, de //gedemitteerde predikant", Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde kerk der Nederlanden, Groningen , Wolters. ') Zie: Iets betreffende de geschiedenis der Christelijke Gereformeerde gemeente te Goes, Goes 1886. 2) De verzen 75 en 76. 3) Zie desbetreffend vonnis van 15 Februari 1838. (143) was niet verschenen. De rechtbank was saamgesteld uit Mr F. N. van der Bilt, president, Mr. B H. Janssen en Mr. Yerbrugge; present de commies-griffier P. van Dalen, welke allen als zoodanig het vonnis hebben geteekend. De beklaagden werden allen veroordeeld, ieder tot eene geldboete van eenhonderd gulden en daarenboven samen in de kosten van het geding l), welke boeten en kosten op de veroordeelden solidair eu bij wijze van lijfsdwang konden worden verhaald. •) Langzamerhand was Budding aan sommaties gewoon geraakt. In dit opzicht was hij een andere Gallio en liet zich eenvoudig bij verstek veroordeelen. 3) Met zulk een ijver hield Budding verboden associaties en deed Justitia haar plicht, dat de boeten binnen korten tijd opgeloopen waren tot veertigduizend gulden. Maar toen was ook de maat vol, en de tijd gekomen tot het statueeren van een exempel. Budding werd te Mid- 1) X)e kosten beliepen de som van 3,785 gulden. 2) Beboet werden H. J. Budding, Johannes de Jonge Gz., M jaar, koperslager, Pieter Geensk, 61 jaar, boomkweeker, Johannks Hoogesteger Mz„ 30 jaar, 'schildersknecht, Joh. Fr. van Anrooy Pz„ 38 jaar, binder, Leendert Glerem Jz., 23 jaar, broodbakker, Johannes de Jonge Jz., 29 jaar, broodbakker. Den 2den Maart 1838 werd alles betaald, volgens kwitantie, berustende in het archief der Gereformeerde kerk te Goes. Beiden, Pieter Geünse en Johannes de Jonge Gz„ betaalden ieder de helft, nl 352 gulden (700 gulden boeten, benevens 3.785 gulden kosten en 0.21 gulden zegel, samen alzoo 703.995 gulden). Wat er later van de medebeboeten en van anderen tot schadeloosstelling zou worden ontvangen, zou volgens afspraak gelijk gedeeld worden, als hebbende ieder voor zich daarop gelijke aanspraak. Den 27sten Februari hadden ze eene „waarschuwing" thuis gekregen om binnen acht dagen te komen betalen ten kantore van den ontvanger De Kanter. Zie Archief Gereformeerde kerk te Goes. *). O. a. voor de rechtbank te Zierikzee, voor zijn prediken te Nieuwerkerk. Daar té Nieuwerkerk op Duiveland predikte Budding op de hoeve van Dirk van Farowe, een voorstander der Afscheiding, die meermalen met de justitie kennis maakte uit oorzaak van de „verboden asscociatie". Vroeger was Budding de trappen van het Goesche stadhuis wel eens opgegaan , om zijn vonnis aan te hooren. Zelfs nog in Augustus van het vorige jaar 1837 had Pieter Geelhoedt te Middelburg hem met ziju wagentje voor dit doel naar het Sloe gebracht. Zie kerkeraadsnotulen te Middelburg 4 Augustus 1837. (144) delburg achter slot en grendels gebracht *) Het huis op Seisdam werd gesloten en juffrouw van Nas, Budding's huishoudster, ging voorloopig naar hare familie. Zeer gemoedigd zat de 28-jarige Budding in de kamer der droefenis ter neer. ~) Zijn trouwe vriend Noels en anderen waren er spoedig bij om hem te bezoeken, doch kregen geen toeöang. ) Brieven mocht Budding ontvangen en verzenden *), ) Vooraf had de justitie zijn goed en huisraad verkocht. Toen de oproeper zou beginnen, zongen de huisgenooten een vers uit Ps. 27 (berijming van P Dathenus) : n Opdat ik daer mach merken end aenschouwen, Heer, uwes huys seer schoone heerlijckheyt, End den 'tempel vrij zijnde van 't benouwen, Wel mach alsins doorsien met vrolijckhevt: Want als ick sal wezen beswaert met noot, lek sal daer verborghen zijn t'aller tijt, En in een heymelijck oort zijn bevrijt, End daarna verhoocht zijn in eeren groot." Zie Gunning, ff. J. Budding, Lenen en arbeid. Zie ook brief van A P de Winter aan Noels (20 Juli 1838). 2) Zie brief van A. P. de Winter aan Noels (20 Juli 1838). 3) Zie brief van A. P. de Winter aan Noels (20 Juli 1838). Een zekeren Van de Wal uit Nijmegen , vroeger te Vlissingen , mocht het gelukken, den gevangene even te zien en te spreken. Zie bovengenoemde!, brief 4) In die gedwongen eenzaamheid en afzondering, waardoor hij tot stilzitten en werkeloosheid was gedoemd — op zich zelf reeds eene straf voor den werkzamen, volijverigen man - dacht Budding meer dan ooit aan zijne catechisanten Voor zijne leerlingen te Grijpskerke, Aagtekerke en omstreken had hij tot dusver catechisatie gehouden in eene nu sinds meer dan twaalf jaren afgebroken arbeiderswoning in de„Pekelinge", en wel in het huisje , toenmaals bewoond door zekeren Jacob Kodde en zijne huisvrouw Christina de Bree (gehuwd 6 Juni 1829), staande in het weiland tegenover de hofsteden van W. en J. de Visser waar hij de meergevorderden uit Hellenbroek en uit den catechismus onderwees' Daar kwamen ook geregeld een drietal kinderen van den Grijpskerksehen molenaar Houterman, een vurig voorstander der Afscheiding, die mede de „verboden associat.es bezocht, en een trouw volgeling was van Budding. Aan Houterman en zijn gezin was Budding dan ook zeer gehecht, üit zijne gevangenis schrijft hg aan zijne „zeer geliefde leerlingen", onder wie het bedoelde drietal Marinus I ieter en Jacoba Houterman bij name wordt genoemd, het volgende: „Zeer geliefde leerlingen, Dat de genade van den Heere Jezus uw deel zij en dat de liefde Gods in uwe (145) zeker onder de noodige controle. Een en ander gaf hem nog wat afleiding, doch bezorgde hein intusschen ook veel droefheid en ergernis. XVI. Het vragen om //vrijheid". De toestand der Afgescheidene gemeenten was zorgelijk genoeg. Zoolang deze zich bij de regeering aandienden als de aloude Gereformeerde Kerk der Nederlanden, bleven hare samenkomsten verboden ondanks de vele ingediende adressen. In zooverre werd op het verzoek der adressanten gelet, dat, wanneer //in eenige plaats een eenigszins aanmerkelijk aantal harten moge worden uitgestort, opdat de liefde tot de wereld en de zonden in ulieden gedood worde door de werking des H. Geestes, ia mijn wenseh en bede. Ik word verhinderd door de bestellingen van den Regter dezer aarde om ulieden mondeling onderwijs te geven. Maar door de goedheid van den Hemelschen Heere, Die onze opperste Koning, Wetgever en Regter is, ben ik nog in de gelegenheid om ü schrijvende aan te spreken over het belang uwer zaligheid. En daar God nog door Zijne goedheid lust geeft, om uit belangstelling in Uw tijdelijk en eeuwig belang de moeite te doen om na te schrijven wat ik onlangs van een godzalig man las, dat ik oordeelde voor ulieden geschikt om onder Gods zegen nuttig te kunnen zijn, zoo wenseh ik ook, dat gijlieden lust mag hebben dit te lezen en te behartigen ter Uwer onderrichting en zaligheid. Het zijn de woorden van eenen Leeraar, die nu reeds lang in den hemel is, maar die nog tot U spreekt na zijn dood (volgt het stuk, meest vragen). Ik wenseh, dat de Heere dit geschrevene aan ulieden zegene tot Zijne eere en uwe zaligheid. Hetgene ik U tot taak wekelijks opgegeven heb zoo van den Middelaar des genadeverbonds als uit de Catechismus wenseh ik, dat gij trouw zult leeren en het iedere week bij uwen vader opzeggen. Als uw vader hard opleest des avonds, verzoekt dan , dat hij die stukken eens uit Brakel voorleest, die door ieder moeten geleerd worden. En geeft dan vooral goed acht op de toepassing, die Bbakel achter ieder hoofdstuk maakt. Zij staan in Brakel Ie dl. van het 16e tot het 23e kapittel. Het zal ü onder Gods zegen zoo nuttig kunnen zijn, als gij daarop acht geeft, alsof gij uwen leeraar bij U had, om het geheel uit te leggen en toe te passen. Nu geliefde kinderen, vreest God, eert uwe ouders en maakt trouw gebruik van de middelen om den drieëenigen God in Wiens naam gij gedoopt zijt, recht te leeren kennen. Groet van mij uwen vader en uwe moeder , die ulieden wenscht te zijn Uw liefhebbende en heilzoekende Leeraar, H. J. Budding." (U«) personen mocht zijn", welke eeae Afgescheidene gemeente zouden willen vormen en hunne eeredienst vrij zouden willen uitoefenen, deze zich //bij een door hen individueel geteekend adres , onder overlegging van de vereischte verklaringen, door middel van den gouverneur der provincie bij de regeering zouden kunnen vervoegen. J) Weuschten de Afgescheidenen boven het getal van twintig als bijzondere personen binnenshuis //godsdienstig saam te komen" , dan konden zij daartoe vergunning aanvragen bij de plaatselijke besturen 3) De meeste Afgescheidenen verklaarden zich niet te kunnen onderwerpen aan deze bepalingen. Hunne gemeenten vormden h. i. geen //afzonderlijk kerkgenootschap", zij waren en bleven //de ware Gereformeerde Ker k". 3) i) Zie Koninklijke Besluiten van 5 Juli 1836 Staatsblad 42. Van af 1834 zijn bij verschillende Koninklijke Besluiten beschikkingen genomen in zake de Afgescheidenen, en wel bij de volgende: K. B. van 27 November 1834; K. B. van 11 December 1835; K. B. van 5 Juli 1836 Stbl. 42; circulaire van 31 Juli 1836, betrekkelijk de uitvoering van het K. B. van 5 Juli 1836; K. B. van 14 Februari 1839 no. 87; K. B. van 9 Januari 1841 Stbl. 2 K. B. van 17 October 1852 Stbl. 184; K. B. van 1 October 1868. Door dit laatste K. B. is elke beperkende bepaling voor het bestaan in rechten weggenomen geworden. Zie over den inhoud dezer Koninklijke Besluiten o. a. Dr. L. H. Wagenaar, Eet „Réveil" en de „Afscheiding". Ook Be Vrije kerk 16e jaargang 1890, waarin op bl. 300 vlg. deze Koninklijke Besluiten zijn afgedrukt. ») Ze moesten daartoe opgeven namen en woonplaatsen der personen, alsmede „de dagen en uren waarop en van het lokaal, waarin die samenkomsten zouden plaats hebben". Zie Koninklijk Besluit van 5 Juli 1836 Staatsblad no. 42. 3) Over het zoogenaamde „vrijheid vragen" drukte zich de heer J. A. Wormser — en hij was daarin de tolk van velen — aldus uit: „Ik kan mij geen bevel van den Heer herinneren, dat, ook slechts van verre, aanleiding zou geven , om aan de regeering te vragen, of de kerk van Christus er zijn mag, of om de Overheid te verzoeken, dat de geloovigen hunne onderlinge bijeenkomsten mogen waarnemen. Integendeel, op vele plaatsen dringt de Heer aan om hen , die de magt hebben, het ligchaain te dooden, niet te vreezen in de belijdenis Zijns naams, om zich Zijner niet te schamen. Zoo de Christenen openbaar maken en te kennen geven, dat zij er zijn, en zoo zij openbaar vergaderen, staat het aan de Regeering, op haar eigen risico, hen te vervolgen of hen te beschermen. De Kerk is een geestelijk ligchaam met geestelijke hoedanigheden; (U7) Zoo dacht en sprak ook Budding. l) Geen wonder derhalve, dat Budding niet ingenomen was met de beweging, die zich later in meer dan eene Zeeuwsche Afgescheidene gemeente — ook in die te Middelburg — openbaarde, om in eenig opzicht te voldoen aan het Koninklijk Besluit van Juli 1836. s) Het zoogenaamde //vrijheid vragen" werd dan ook eene der oorzaken, waardoor verwijdering ontstond tusschen hem en zijne talrijke Zeeuwsche vrienden. De kwestie der Psalmberijmingen maakte de scheiding volkomen. XVII. De kwestie der psalmberijmingen. Budding was — in tegenstelling met den kerkeraad der gemeente van Middelburg — tegen de nieuwe psalmen, zoowel om den inhoud als om de wijze van invoering. Die nieuwe psalmberijming was volgens hem de eerste openbaring geweest van den afval der vaderlandsche kerk. En ze was — naar hij zeide — ingevoerd //op eene van God veroordeelde, onreine manier door onwettige, hoogmoedige en onchristelijke besluiten en handelingen". 3) Allerlei pogingen stelde hij in ea zij vormt geene associatie." (Zie J. A. Wormsek , Brieven aan Groen van Primterer, Hovekeb en Zoon 1874.) Zie ook omtrent dit punt o. a. K. Smit, Tets over Vrijheid en Scholen, met eene voorrede van L. G. C. Ledeboeb, 's-Gravenhage 1846; L. G. C. Ledeboek, Een spiegel dezes tijds, 's-Gravenhage 1841. ') „Geen nieuwe namen voor de echte zonen van het huis , zoo was Budding s leuze. Zie Dr. J. H. Gunning JHz., II. J. B udding, Leven en arbeid, Goes 1883. '2) Reeds 1 Mei 1839 werd door de Afgescheidenen te Goes aan Z. M. den Koning een request opgezonden om vrijheid van godsdienst te erlangen. Het bevatte 77 handteekeningen. Te Middelburg werd eerst in het voorjaar van 1841, na de afkondiging van het Koninklijk Besluit van 9 Januari 1841 Staatsblad no. 2, bevattende eene wijziging van meergenoemd besluit van 5 Juli 1836 Staatsblad no. 42, een adres aan Z. M. den Koning gezonden , om erkend te worden als eene Christelijke Afgescheidene gemeente. Slechts een klein deel der gemeente was er tegen. Zie „Adres aan Z. M. den Koning der Nederlanden", naar 's-Hage verzonden 24 Maart 1841. 3) Op de kerkeraadsvergadering van 12 Mei 1887 , te zijnen huize gehouden, Archief 1906. (148) het werk om den kerkeraad van zienswijze te doen veranderen, doch. zonder succes. Dit verschil van gevoelen werkte intusschen treurig in de gemeente na. Een deel hield het met den kerkeraad, een grooter deel met Buddinö. En onder de leuze: //vóór of tegen de oude psalmen" l) ontstond een nietsontziende twist. De woordvoerder 2) voor de nieuwe berijming was baas verlangde Budding , die bij den huisgodsdienst de oude berijming gebruikte , dat de leden op het vroeger genomen besluit, om nl. in de gemeentelijke samenkomsten de nieuwe psalmen te zingen, zouden terugkomen. Doch de broeders zetten zich schrap en zeiden van neen. De nieuwe berijming was eenmaal aangenomen door de gemeente en wel „zonder bezwaar" , alsmede door de synode te Amsterdam. Voorts drong de kerkeraad aan op het bijeenroepen eener algemeene synode, die de bezwaren van Budding tegen de nieuwe berijming onder de oogen zou zien. In beginsel was Budding daar niet tegen; hij wilde zelfs daartoe medewerken , „maar was zelve niet begeerig om in persoon daar te verschijnen". Zie Notulen 12 Mei 1837. !) De voorstanders van de oude berijming redeneerden aldus: „De Kerk is met de psalmen van Datheen als in een geestelijk huwelijk verbonden, reeds in 1580 op de synode van Middelburg; later op nieuw bevestigd te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619. En alzoo zouden we bij verwerping der psalmen ons schuldig maken aan bondsbreuk en huwelijksschennis." Of zooals Ledeboer het later uitdrukte (zie Een spiegel dezes tijds, 's-Gravenbage 1841) „de oude psalmen gaan bovenal, want ze zijn als David in een eenvoudigen linnen lijfrok, doch huppelend voor de arke des Heeren. Hagar, de nieuwe berijming, dient verdreven te worden en Sara, de echte vrouw, in eere hersteld". Laten we even naar 's mans logica luisteren: „De godzalige van dee Gjeloe" , zoo zegt hij, „laat beiden onveroordeeld liggen , wat deszelfs inhoud betreft (daar de Evangelische gezangen omverwerpelijk zijn) maar wel onder het oordeel bragt, met betrekking tot deszelfs hoogmoedigen invoer en zondig misbruik, gelijk hij doet over de feestdagen en wij vinden Deuteronomium 28 vers 23—24 van den hemel, aarde en regen, die als koper, ijzer en pulfer voorkomen, maar dat bederf niet in zich zelf bezit, waartoe het als middel tot uitbreiding van Gods oordeel dienstbaar was om der zonden wille, want dan zou datzelve onafgebroken blijven voortduren, maar integendeel tot een uitgebreiden zegen gesteld is, zoodat men niets moet verwerpen om deszelfs zondig misbruik, maar wel om deszelfs bederf. Zoo zouden de oude psalmen in het zondig, nedrig misbruik zelf afgodendienst zijn en niet betamelijk, om in eene vergadering te gebruiken, omdat het zingen om menschen zou kunnen zijn en niet den Heere". „En zoo meen ik" , zegt de loodgieter, „over de psalmen, dien grooten man en laatsten profeet van ons vaderland te verstaan". (149) Willem (Brombacher), destijds diaken. De verstandhouding tusschen hem en Budding werd er jammerlijk door gestoord. l) Doch Budding bleef onverzettelijk. 2) Intusschen nam de verdeeldheid vooral door persoonlijke verwijdering met den dag toe. s) De vergaderingen van ker- Voorts haalt de man er bij den „Geestelijke Opwekker" van Lodensteïn , de Franeker faculteit, de „godzalige" Du Bogard , om te eindigen met de Dortsche vaderen en art. 86 kerkenordening, altemaal, om te bewijzen, dat hij gelijk, maar zijn dominee ongelijk heeft. Zie brief van Brombacher aan Ds. Budding (26 October 1838). ') Anderhalf jaar lang liep de dominee 's mans deur in de Sint-Pieterstraat voorbij. Dat was met opzet, meende Brombacher. Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding (26 October 1838). a) Meermalen preekte Budding in het stille Vere. Ook daar had zich een kringetje gescheidenen gevormd. Bakker Lankester op de kade en „meester Westveer" waren er de ziel van. De eerste had bereidwillig zijn huis opengesteld voor de samenkomsten, waarin hij zelf wel voorging. Op een der Februarizondagen van 1838 preekte Budding bij vernieuwing aldaar. Er moesten kerkeraadsleden bevestigd worden. Budding weigerde beslist de nieuwe psalmen te laten zingen, zooals daar gebruikelijk was. De kerkeraad protesteerde; doch het baatte niets. Budding ging als naar gewoonte zijn gang. Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding (26 October 1838); Gunning, H. J. Budding, Leven en arbeid, Goes 1883. Later is de Afgescheidene gemeente te Vere te niet gegaan. Jaren daarna (31 Mei 1870) werd er eene Christelijke Gereformeerde gemeente gesticht door de Middelburgsche predikanten A. Littooy en M. Keulemans. De betrekkelijk kleine gemeente vergaderde tot verleden jaar in een gewoon huis, tot kerk ingericht. Sinds 15 November 1905 is de Gereformeerde kerk van Vere in het bezit van een nieuw, doelmatig kerkgebouw en nu ook van eene nette, nieuw gebouwde pastorie, vormende samen een goed geheel. ®) Na zijn wedervaren in Vere besloot Budding in het vervolg slechts daar te prediken, waar men „eenstemmig overhelde, om ook in den openbaren dienst het voetspoor onzer vaderen te volgen, zooals bepaald is bij art. 69 der Dortsche kerkorde". Zie Gunning, H. J. Budding, Leven en arbeid, Goes 1883. Op elkander acht geven deden de leden getrouw ; doch het was meer in den trant der zevenstuiversmannen uit Napoleon's tijd, dan naar de apostolische vermaning. Dit blijkt o. a. uit het volgende: De winter van '37 op '38 was streng. De liefhebbers van het ijsvermaak konden hun hart ophalen. Ook den beminnaars van Datheen was het aangeboden genot te machtig. Zij reden en sleedden, dat het een aard had. En Brombacher zei, als hij zulks zag of hoorde, alleen in wat andere bewoordingen: „Dat zijn nu die heeren van gemoed, bij wie geen nieuw psalmpje door kan.. .. (150) keraad en gemeente bleven achterwege x) De vreeze voor inwendige scheuring deed voor eene wijle den strijd naar buiten vergeten. 3) En de meerdere vergaderingen, volkomen op de hoogte van de treurige toestanden in de Middelburgsche gemeente s), meenden voorzichtigheidshalve niet beter te kunnen doen, dan de kwestie der psalmberijming op de lange baan te schuiven. Zoo sukkelde men een tijd lang voort. Om zoo der wereld gelijkvormig te worden" ... Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding. ') Niet het minst door toedoen van Budding zeiven. Op zekeren Maandagavond, onmiddellijk na het gebeurde te Vere, pakte hij alle boeken en papieren , welke hij van de gemeente onder zijne berusting had, in een bundel bijeen en liet ze in allerijl wegbrengen, zeer denkelijk naar zijn ouderling in de Gravenstraat. En de eerste kerkeraadsvergadering de beste daaraanvolgende bij Budding aan huis, toen men broederlijk over de geschillen wilde handelen, verwijderde zich ZWE., inwendig ziedende van toorn, uit hun midden. Budding ging eenvoudig naar eene andere kamer — de pastorie was groot genoeg — en liet zijn kerkeraad alleen. Zoo werd deze van zelf genoodzaakt onverrichter zake te vertrekken en nog wel „in beroering de3 gemoeds". Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding. Volgens het Notulenboek is er in 1838 slechts ééne kerkeraadsvergadering gehouden, nl. op 5 Januari ten huize van den leeraar. Met voorbedachten rade is ook van het verhandelde op vele kerkeraadsvergaderingen, in 1839 gehouden, in de notulen geene melding gemaakt. De „verwarde toestand" der gemeente maakte zulks wenschelijk. Zie Notulen 23 Mei 1839. 2) Zie Kerkeraadsnotulen van 23 Mei 1839. „Och", zoo zucht de kerkeraad, „och, dat de Heere geliefde om Zijns naams wille in ontferming op ons neder te zien, die toch eene schijnbaar verloren zaak kan herstellen en oprichten. Hij, de Heere , doet eene afgesneden zaak op aarde. Hij verhoore de gebeden, die in het openbaar en verborgen tot Hem worden opgezonden, en schenke ons uit Zijne oneindige liefde en barmhartigheid, dat wij onder Zijne eeuwige armen ondersteuning ontvangen, om al het noodige te doen in de roeping tot weder samen te brengen , wat zoo onder ons verbroken ligt met den geest der zachtmoedigheid, ziende op zichzelven." 3) Nog in het voorjaar van 1838 had Brombacher een schrijven gericht aan de Provinciale vergadering, welke toen in Goes gehouden werd, waarin hij mededeelt, hoe „Hoeksch eq Kabeljauwsch" het in de Middelburgsche gemeente toegaat, die meerdere vergadering aansporende, tot voorzichtigheid en waakzaamheid met de bekende woorden a la Molenaar: „Nu, wat ik u allen zeg, waak t". Zie brief van 14 Maart 1838. Ook werden de Middelburgsche troebelen overgebriefd naar de vrienden in Holland. Een hunner — de ons bekende (151) Omstreeks dezen tijd viel Budding s inhechtenisneming. Brombacher, zijn hartstochtelijke vriend van vroeger, zag daarin Gods straffende hand over Budding. ;) Had deze echter kannen besluiten den loodgieter-diaken de door hem aangevraagde aanstelling als oefenaar af te geven, de breuk tusschen beide invloedrijke mannen ware misschien geheeld. Doch Budding, die Brombacuer's eerzuchtige bedoelingeu doorzag, weigerde beslist hem hierin ter wille te zijn. Uit de gevangenis, waar hij het verzoek ontving, schreef Budding , dat hij daartoe niet bevoegd was. Brombacher, kende hem eeue macht toe, welke hij niet bezat. 2) Tegelijk zond Budding den tekstvasten loodgieter een briefje thuis, waarop 1 Samuel 26 vers 19 s) geschreven stond: //Ende nu, mijnheere de Koning hoore doch na de woorden s ij nes knechtes. Indien U de De Winter — schrijft van uit Gorinchem terug (zie brief van A. P. de Winter aan Noels van 31 Maart 1838): „Bij vernieuwing" , zoo zegt hij, „werd ik ontroerd over den gedeeltelijken inhoud uwer brief ten opzigte der voortdurende oneenigheden en scheuring tusschen uwen waardigen J)s. Budding , kerkeraad en gemeenteleden wegens het doorzetten der oude psalmen. Dat de dominee de nieuwe psalmen van 's Heerenwege niet meer mag of kan zingen, laat ik daar, noch in zijn huis wil laten gebruiken of medezingen, daar is ZWEerw. vrij in, maar niet te willen prediken, waar de nieuwe gezongen worden en zich daardoor van zoovele jaren beproefde Christenen te verwijderen en scheiding in de gemeente te maken, is te verregaand ... Als de een van Gods knechten het niet eens is met de Psalmen , de andere (niet) met den Doop en de derde (niet) met de kleeding, waar moet dat eindelijk heen. De God des vredes kan geen welgevallen hebben aan twistingen, eigen zin of hoogmoed, voornamelijk onder Zijne in eeuwige liefde gekenden en een huis, dat tegen zichzelven verdeeld is kan niet blijven bestaan en (heeft) 's Heeren ongenoegen, in plaats van Zijnen zegen te wachten, ofschoon de Heere op Zijnen tijd wel alles zal schoon maken tot Zijner eer en 's volks zaligheid." ') Zie brief van W. Brombacher aan Ds. Budding (26 October 1838). 2) Allerminst wilde Bddding volgens zijn zeggen den schijn op zich laden , heerschappij te willen voeren over de kudde des Heeren. Zie brief van 10 October 1838 , Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. 3) Deze woorden paste Budding toe op Brombacher en diens specialen vriend (waarschijnlijk J. A. Siebrecht) , die of uit zich zeiven of op aanstoken van anderen hem als leeraar bemoeilijkten, evenals Saul het David had gedaan. (152) Heere tegen mij aanporret, laat Hem het spijsoffer riecken; maar indien het menschen kinderen zijn» zoo zijnse vervloekt voor het aangezichte des Heeren, dewijle sij mij heden verstooten, dat ik niet en mag vastgehecht blijven in het erfdeel des Heeren, zeggende: Gaat henen, dient andere goden." Dit briefje werkte als olie in het vuur. De revanche bleef niet uit. In een uitvoerig epistel, vol eigenaardig aangehaalde bijbelteksten *), betuigt de diaken-oefenaar in groote woorden zijne onschuld en leest zijn «geliefden broeder in den Heere" *) daarbij duchtig de les. Een kleine vier maanden later, op Dinsdag 15 Januari 1839 's avonds 8 uur werd de gevangenis voor Budding geopend. 2) Uit de eenzaamheid kwam hij in de verwarring. XVIII. Budding als I/eeraar der christelijke Afgescheidene gemeenten ontslagen. Vast besloten om niet langer kerkelijk saam te leven met de verwerpers der //oude psalmen", deelde Budding eerst op eene ledenvergadering der Middelburgsche gemeente s), later op i) Dit schrijven is Budding nimmer in handen gekomen. Wel werd het op Seisdam afgegeven in handen van jufl'rouw Van Nas , Budding's huishoudster, met de bedoeling, dat deze voor de verdere verzending zou zorg dragen. Doch de kerkeraad kwam er achter en achtte het raadzaam, den bewusten brief achterbaks te houden, om Budding in zijne gevangenschap niet noodeloos te bezwaren. Zie brief van W. Brombachee aan Ds. Budding (26 October 1838). i) Zie brief van J. Minderhout aan D. van Fabowe te Nieuwerkerk (17 Januari 1839). „Hij (Budding) is weer al moedig opgetrokken in het prediken openbaar", zoo schrijft J. van de Luyster te Borssele aan J. Minderhout. Zie brief 24 Januari 1839 , Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. 3) Deze ledenvergadering werd gehouden 23 Januari 1839. Naar hij voorgaf, wilde Budding de gemeente een voorstel doen in zake de kwestie der psalmbe- (153) eene Provinciale vergadering mede, dat hij van nu voortaan ophield leeraar te zijn van hen, //die de nieuwe berijming bleven aankleven". Zelfs scheurde hij zijn beroepsbrief in stukken. -) Budding's hoop was nu gevestigd op de gemeenten in ZuidBeveland Bij onderzoek bleek echter, dat ook verreweg het grootste deel der Afgescheidenen aldaar zich voor de nieuwe psalmberijming verklaarde. 3) Overeenkomstig het gevraagd advies *) van D'. S. van Velzen, vroeger Nederlandsch-Hervormd predikant te Drogeham, maar sinds een drietal jaren rijming. Doch in plaats van een voorstel kreeg zij een besluit van hemzelven te hooren. En toen het meerendeel der saamgekomenen verklaarde zich m deze zaak aan een besluit der laatstgehoudene Provinciale vergadering te houden, verliet Budding de vergadering. ') Deze Provinciale vergadering werd 30 Januari 1839 te Middelburg gehouden ten huize van Ds. Budding (Seisdam), op wiens verzoek deze vergadering belegd was. , , ... , 2) Daarover later ondervraagd zijnde, gaf Budding te verstaan, dat hij den beroepsbrief aan stukken had gescheurd, om de gemeente te ontslaan van de verplichting tot het betalen van zijn traktement. Het zou hem in de gegeven omstandigheden bezwarend zijn geweest om dit te ontvangen. Dit argument beschouwde de commissie, die met het onderzoek was belast, als een uitvlucht. Zie brief van J. Mindebhout aan H. Zwieïeb. te Goes, in dato 8 Maart 1839, Archief Gereformeerde kerk te Middelburg A. 3) Zie brief namens de classicale vergadering te Goes (13 Februari 1839) aau Budding. Budding wordt in dit schrijven genoemd: „Onzen geliefden en naar waarheid beminden Herder en Leeraar en Broeder in Jezus Christus". O. m. zegt de classis: „Zoo gevoelde de vergadering zich gedrongen en buiten vrijheid, om den band te verbreken, maar integendeel dezelve des te meer te moeten vasthouden , om onder opzien tot den Heere en Koning Zijner duur gekochte Kerke, den getrouwen Herder der schapen, die alle harten in Zijne hand heeft, ook dat van UEW., biddende te begeeren, dat het Hem mogte behagen, de nu zoo geschokte en van UWE. zijde verbroken band, nog eens te herstellen in Zijn gunst om zich genadelijk na den rijkdom Zijner genade , die in Jezus Christus is te willen ontfermen over meer dan duizend zielen, die nu als verlaten zijn." 4) Zie brief van ds. S. van Vemen aan de classis Goes, geschreven uit Leeuwarden in dato 25 Februari 1839 , als antwoord op een schrijven van genoemde classis in dato 16 Februari 1839. Daarin drukt hij den Zeeuwschen broeders op het hart, om met behoud van hunne rechten en den eenheidsband tusschen de verschillende gemeenten in het (154) als predikant //voor de gezamentlijke Christelijke Afgescheidene gemeenten in .Friesland1' te Leeuwarden woonachtig, werd eene commissie ') naar Budding gezonden om te trachten hem van zijn voornemen af te brengen. De commissie moest echter onverrichter zake terugkeeren. Budding was niet te bewegen zijn eenmaal ingenomen standpunt te verlaten, iiin zoo bleef de zaak daardoor ~) sleepende tot den nazomer van hetzelfde gaiiscJie land. toch al het mogelijke te doen om den onderlingen vrede te bewaren. ;;Ook moet gij, zooveel mogelijk den leeraar voor uwe gemeenten trachten te behouden , schrijft hij verder. ^Daarom raad ik U om van wege de gemeenten twee of meer broeders van de godzaligsten naar ZEW. te zenden, opdat deze hem met alle bescheidenheid bij zijne roeping en verplichting om de gemeenten te dienen, trachten te bepalen." Ook ds. H. de Cock drukt bij schrijven van 20 April 1839 en wel aan den Middelburgschen kerkeraad zijn leedwezen uit, dat ds. Budding tot zulk een stap is gekomen. ;;lk hoop , zoo schrijft hij, ;;dat ds. Budding bij nadenken zien zal, dat niet om allerlei oorzaken scheuring cn scheiding geoorloofd zij, maar alleen dan, wanneer het fondamenteele gronden raakt." En verder in denzelfden brief schrijft hij : ;;lk hoop, dat JDs. Budding van ons, van ulieden, ja bijna van de geheele afgescheidene en uitgeleide gemeente des Heeren zich om zulke verkeerde en nietige redenen niet zal afscheuren en scheiden, maar zich wederom met ulieden mag vereenige en gij ook hem broederlijk wederom aannemen" (zult). ') De kerkeraad van Goes droeg deze zaak op aan dien van Middelburg, bij schrijven van 1 Maart 1839. z) Uit een schrijven in dato 8 Maart (?) 1839 van J. Minderhout mede namens M. Goossen en P. Geelhoedt , waarin zij aan den kerkeraad van Goes mededeeling doen van den uitslag van het bezoek, aan Budding gebracht, blijkt het volgende. Genoemde commissie las den bewusten brief van Van Velzen voor, alsmede het schrijven uit Goes. üudding verzocht met lezen van dit laatste schnjveu op te houden, daar het gelijk!uideud was met het schrijven van Van Velzen. En toen de Commissie vroeg, welk antwoord zij naar Goes moesten schrijven, noemde Budding de volgende punten: 1°. beklaagde hij er zich over, dat de door hem gezonden brief niet aan de gemeente is voorgelezen. JDe kerkeraad van Krabbendijke had er aan Budding over geschreven. 2J. 3J. Naar zijn zeggen had hij de gemeente niet verlaten. Op de laatstge- (155) jaar 1839. Lmniddels werd eeiie deputatie ') afgezonden naar de Provinciale vergadering van Ziuid-llolland om advies in deze hoogst gewichtige aangelegenheid. JJeze vergadering oordeelde eene Provinciale vergadering in Zeeland hoogst noodzakelijk. Daar kon de aanhangige kwestie nogmaals //bedaard en ernstig" 2) worden onderzocht mede met behulp van //eeu of meer leeraars" -), deswege naar keuze der gezamenlijke gemeenten uit te noodigen. s) En zoo is dan ook geschied. °) konden i^rovineiale vergadering had hij nog uitdrukkelijk gezegd, dat hij de kinderen wdde dooien, en ook in zijn huis hen wilde ontvangen, die hunne kinderen willen laten doopen. 413udding üad den. beroepiugsbriet' alleen stuk gescheurd, omdat de gemeente in liet vervolg ontslagen zou zijn om liet traktement te betalen, daar liet voor hem hoogst bezwarend zou zijn , het te ontvangen. Ó'. Indien de gemeenten de bijeenroeping eener algemeene synode ter beslechting van het geschil wenschelijk achten — Ds. van Velzen had in dien geest geschreven — welnu, Budding zal er zich niet aan onttrekken. Verzoeken doet hij er echter niet om. li*;. In zake het „vrijheid" vragen, meende Budding, dat de gemeenten over het geüeele vaderland nadden moeten geraadpleegd worden in zulk eene hoogst gewichtige zaak. Nu bescnouwt hij dit vrijheid vragen meer ais eene eigenmachtige en eigendunkelijke handelwijze van Scholte. •) Ze bestond uit J. de Luyster en A. Steketee , schipper te Baarland. De vergadering werd te Dordrecht gehouden onder presidium van Scholte op 29 en 30 Augustus 1839. Zie brief van J. van de Luyster aan J. Minderhout van 31 Augustus 1839. *) Zie schrijven van J. van de Luïster aan J. Minderhout in dato 31 Augustus 1839 , waarin eene copie van den brief van de Provinciale vergadering te Dordrecht (onderteekend door H. P. Scholte , president, en G. li. Overkamp , seeretaris) aan ;Jde gemeenten van J. C. in Zeeland . J) Vooral' werd eene classicale vergadering belegd om het advies der Provinciale vergadering van Zuid-Holland te bespreken. Te Goes vergaderde de classis op 17 September 1839. Van de volgende gemeenten in Zuid-Beveland waren algevaardigden aanwezig: Borssele (aigev. J. van de Luyster), lleiukenszand (algev. J. pijke;, Nieuwdorp Valgev. VV. de Jager,), Wolphaartsdijk (afgev. J. de Jonge) , Goes Nalgev. P. Geense, , Kapelle ^algev. C. van Zweden; , Baailand Valgev. b. de Mol), Kruiningen Vatgev. H. JM'ibuwenhuize). Van Krabbendijke was geen algevaardigde tegenwoordig. Op deze vergadering, die gepresideerd werd door P. Geense , werd het besproken advies van Zuid-ilollan.i aangenomen. (156) De bewuste vergadering werd 23 October 1839 te Goes gehouden. *) Scholte 2) was op uitnoodiging present, wellicht ook Gezelle Meerburg ; Budding 8) was afwezig. Aan eene commissie werd opgedragen nogmaals met Budding te spreken; doch 't was zonder gewenscht resultaat. En nu wist de Provinciale vergadering, wat haar te doen stond. Met zeldzame eenparigheid van stemmen werd Budding, de man, om zijne //opregtheid en zuiverheid in de leer van allen hartelijk geliefd en bemind" 4), als //Herder en Lee- Ook waren op deze vergadering, ingekomen „stembriefjes" van de gemeenten Middelburg, Axel, Nieuwerkerk en Oud-Vosmeer, waarop volgens advies van de Provinciale vergadering van Zuid-Holland, op nadere aanschrijving van de gemeente Middelburg, een tweetal namen van predikanten om in de zaak van Budding op de bijeen te roepen Provinciale vergadering in Zeeland, van advies te dienen. Bêkerke en Domburg hadden bezwaar gemaakt. Bêkerke achtte zulks niet wenschelijk —• ze vertrouwde haren leeraar ten volle (zie schrijven van den kerkeraad van 17 September 1839 , onderteekend door P. Wijnand) — Domburg „onnoodig" (zie schrijven van den kerkeraad 27 September 1839 onderteekend door Adriaan Coppoolse). Bij de opening der gezamenlijke stembriefjes op de classicale vergadering te Goes bleek, dat benoemd waren tot provinciale adviseurs in de zaak Budding , Ds. H. P. Scholte en Ds. G. F. Gezelle Meebburg , respectievelijk met 9 en 7 stemmen. Tot plaatsvervanger werd benoemd Ds. S. van VELZENmet 3 stemmen. Zie o. a Handelingen der Classicale Vergadering der Afgescheidene Christelijke gemeenten in Zuid-Beveland 17 September 1839, ten huize van P. Geense te Goes. ') Ten huize van Pieter Geense in de Voorstad. 2) 24 October 1839, dea dag na de bewuste vergadering, doopte Scholte te Goes een tiental kinderen der gemeente. Zie Archief Gereformeerde kerk te Goes. 3) Budding was ook uitgenoodigd. In Augustus 1839 had J. van de Luyster een vriend uit Gelderland op de stoomboot hooren zeggen , dat Budding bij zijn vader was en geen plan had naar Zeeland terug te keeren. Zie brief van J. van de Luystkr aan J. Minderhout in dato 31 Augustus 1839, Archief Gereformeerde kerk Middelburg A. Dit is zeker, 8 October 1839 is in Zeeland het adres van Budding onbekend. Bij gelegenheid van de uitnoodiging aan Scholte (zie brief 8 October 1839) wordt bij deze naar Budding geïnformeerd. 4) Zie brief van s October 1839 aan Scholte te Utrecht. Budding wa9 zeer gevoelig voor vriendschap en bewees die ook in ruime mate , het liefst aan armen en kinderen. Zie ook in dit verband een schrijven van Budding van 9 Augustus 1841 (157) raar" *) der Afgescheidene gemeenten in Zeeland //in 's Heeren naam ontslagen" 2) (23 October 1839). XIX. Besluit. Onverzettelijkheid en veranderlijkheid wisselen af in 't karakter en leven van Ds Budding. 3) Er zou een tijd komen, dat hij ook anders ging oordeelen over 't zingen van oude en nieuwe psalmen. Ongeveer drie jaren later *) waren de bezwaren weggevallen, en werd Budding predikant van de Afgescheidene Gemeente te Groningen. 6) uit Goes aan Mejuffrouw J. Wijnand wed. Noels , zijnde een brief van rouwbeklag na bet overlijden van baren echtgenoot. „Tot vertroosting" , zegt hij in dit schrijven, „tot vertroosting weet ik niet te schrijven, en schrijve (ik) ook daarom niet; maar wel om U te verzekeren, dat ik, zoo verre mij bewust is, nog steeds de welwillendheid gedenke, die gij mij ten allen tijde gedurende mijn verblijf op Bêkerke hebt betoond, en dat het mij aangenaam zal wezen U daarvan meerdere bewijzen dan dit schrijven te kunnen geven." En dan volgt de uitnoodiging om te Goes te komen logeeren, „al was het ook maar eeu acht of veertien dagen". Ze zal te Goes even vrij zijn „om bij de andere afgescheidenen (hare) samenkomsten bij te woonen" als te Middelburg. „Ge moet maar denken", schrijft Budding verder, „als ge nl. gelegenheid hebt om te komen, dat ge naar Uw eigen huis gaat. De „reiskosten uit en t'huis" neemt hij op zich , zoo hij niet buiten de mogelijkheid mocht komen , te betalen". En wat zou haar dus kunnen hinderen om aan die vriendelijke uitnoodiging te voldoen. Of het moest zijn „te groote gehechtheid aan Middelburg", en dat ze „nu en dan eens als er menschen komen , zou moeten hooreu oude Psalmen in zijn huis zingen". 1) Zie Brief van de Provinciale Vergadering van Zeeland aan Ds. Budding 23 October 1839. 2) Zie brief van Scholte in dato 11 November 1839, Archief Gereformeerde kerk te Goes. 3) Onoverkomelijk", zoo had hij te voren aan zijne vrienden geschreven, „onoverkomelijk zijn de zwarigheden, welke zich in den weg zullen stellen, dan niet te groot voor allen, die in den weg verloochend aan zichzelven , wenschen gescheiden te zijn en meer te worden van den wereldschen trant dezer eeuw , zoo in leer, tucht en dienst, overeenkomstig Gods woord." Zie Gunning ff. J. Buiding, Leven en arbeid. Na bet ontslag van Budding was C. van der Meulen, November 1839 door Scholte geëxamineerd, bereid voorloopig de Zeeuwsche gemeenten te dienen. Later werd deze leeraar van de Afgescheidene gemeente te Goes, en bleef zulks tot aan zijn vertrek uaar Amerika. 4) Budding had toen zijne tweede gevangenschap achter den rug. 5) In het najaar van 1840 deed Brummelkamp., destijds predikant te Schiedam , al het mogelijke, om Budding nogmaals voor de kerken der Afscheiding (158) toen door het vertrek van IX C. van der Meülen i) naar Amerika -) (1847) de gemeente te Goes vacant werd enep men hem aldaar tot predikant. ») Hij meende echter te ÏlTrdam' Tl' ™ï"^ "" " ^ algmeeUe S^ode worden gehouden van rtr-hTr" °- " ^ al °f erkennen de Dordsche kerkenorde en iet stuk der vrijheid, zouden alsdan ter sprake omen Het tgdstip was door Brummklkamp - hij moest de synode oproepen- kron ZÜ°f Steld- dat J Zittin8ea der V"*> ™nden samenvallen met de ki mng van Koning Willen, II. Brummelkamp wilde nl. de synode in de ge egenheid stellen u.t haar midden eene eommissie te benoemen, om Z M te verzoeken de rechten der Algescheidene kerken te handhaven. Daarom deed'hij zond h0gt m°e,te' °m °°k BUDDING " d6Ze beWegI^te betrekken. Zelf! zond inj daartoe een e.genhandig sehnjven aan Budd.ng ; doch deze weigerde Zie 1840 7 f Mtddelb urgschen kerkeraad aan (11 November 1S4U,, Aicniet Gereformeerde kerk te Middelburg A. r V ^ \ D°ST "* VaQ Us' VAN Dm MKULEN L°™»*chet* van Dr. A C. Van Kaalte,: „Bij eene diepe mensehenkennis, paarde hy een ruim en gezond inzicht m de waarheid en een singulieren tact om menschen te buigen naar W! ' V,AN DEil MEULEN 3tierf 23 Augustus 1876' biina 76 jaren oud ) In de kerkeraadsvergadering van 16 Februari 1847 gaf „de leeraar (C :AN MEUMN' keaais' dat Z-^» door de vereenigde landverhuizers naar' . oord-Ainerika tot hun leeraar is beroepen". Ds. Van der Meulen teekende Maart 1847 voor het laatst de notulen van den kerkeraad. Eigenaardig voorzeker dat Ds. Van der Meuien, die een jaar te voren nog in publieken geschrifte (opwekking tot het houden van een algemeenen Dank-, Vast- en Biddag op Woensdag 25 Februari 1846) gewaarschuwd had tegen het „heengaan" naar „vreemde gewesten" uit „wereldsgezindheid" , om „ruimer bestaan" te vinden „onder voorwendsel, wij kunnen dan met eerbaarheid door handenarbeid, ons brood verdienen, en dit kunnen wij in ons Vaderland niet meer » eigenaardig voorzeker dat ds. Van dek Meulen het volgend jaar, tegen zijne eigen waarschuwing en raadgeving in , zeil naar de nieuwe wereld trok en nog wel aan het hoofd van een vierhonderd emigranten, om zich daar bij de kolonie van Van Kaalte te voegen, locn was er alleszins reden voor emigratie. De vooruitzichten voor vele Afgescheidenen waren donker. Velen waren verarmd door het betalen der boeten; verder heerschte er malaise op velerlei gebied en kwam nog daarbij de schrikkelijke plaag der aardappelziekte Zie over Ds. C. van der Meulen: Dr. M. Gühen Stuart, Ze, maanden in Amerika, Haarlem 1875 ; ltev. N. H. Doseer, De Eollandsche Gereformeerde kerk m Amenka, Nijmegen 1888; Kev. Henk E. Dosker,, Levensschets van Dr. A. C. Van Kaalte, Nijkerk 1893. a) Op de buitengewone vergadering van 3 Januari 1848 werd Budding met 29 stemmen uit een drietal predikanten (bestaande uit Budding , Klijn (16 st.) en Wildebeest tot predikant bij de Afgescheidene gemeente te Goes beroepen. (159) //na vier weken beraad" x) voor die roeping te moeten bedanken.2) Te Groningen was Budding ondanks het vele goede niet op zijn gemak. Zijn rusteloos hart haakte telkens naar verandering. De nieuwe wereld begon hem aantetrekken. En in den zomer van het jaar 1848 dobberde Budding op de ongewisse baren van den Atlantischen oceaan het land der vrijheid te gemoet. Ook daar wachtte hem dezelfde teleurstelling. Binnen enkele jaren keerde hij naar het vaderland terug. Budding had intusschen in zijne leer en zijn geloofsleven eene metamorphose ondergaan, welke hem schier onkenbaar maakte voor het meerendeel zijner vroegere volgelingen, van welke zeer enkele met voorbeeldige standvastigheid hem trouw bleven tot aan zijn dood. 3) ') Zie brief van Ds. Budding aan den kerkeraad te Goes (25 Januari 1848). 2) Na Budding werd de predikant Wildebeest beroepen, die eveneens bedankte , later A. de Bruyne , die het beroep aannam , en op Woensdag 3 October 1849, na examen, tot de bediening werd toegelaten. Sinds 28 Februari 1841 bezat de Afgescheidene gemeente een eigen kerkgebouw. Ze was door aankoop in het bezit gekomen van de zeepziederij „De "Wereld" in de Wijngaardstraat nabij de voormalige Koepoort. In 1871 werd op de plaats van de oude eene nieuwe, doelmatige kerk gebouwd, waarin zes jaar later een orgel geplaatst werd. 3) Budding is gestorven 10 November 1870 te Goes en 16 November d. a. v aldaar begraven. Zijr» heele leven lang bleef hij ongehuwd, 's Mans welvoorziene bibliotheek is in 1874 te gelijk met die van de heeren A. M. Snouck Hurgronje en J. H. Q. Janssen door de boekverkoopers Van Benthem & Jutting te Middelburg geveild. Zie over zijne „plechtige en indrukwekkende uitvaart": Gunning, B. J. Budding , leven en arbeid, Goes 1883. Na zijn dood hebben zijne vrienden zijn portret (?) laten schilderen. Later zijn er van dat portret fotografische afdrukken genomen. Budding had behalve van assureeren en vaccineeren , ook grooten afkeer van portretteeren. Daarin volgde hij het voetspoor van Ledeboer , met wien hij meer karaktertrekken gemeen had. Budding's individualiteit sprak zelfs uit zijne kleeding. Behalve korten broek en lage schoenen, naar der vaderen trant, de deftige steek niet te vergeten, droeg de zonderlinge man een wijden mantel met opstaand kraagje. Veelal liep Budding met den traditioneelen „gouwenaar" langs s heeren straten, iederen voorbijganger minzaam groetend, den kinderen, wier vriend hij was, gewoonlijk „Gods zegen" toewenschende. STOOMBOEKDRUK VAN J. C. & W. ALTORFFER, TE M1DDELBURO.