De Ned. Herv. Kerk in haar tegenwoordigen toestand, - - door - - Ds. M. van Grieken, Ned. Herv. Pred. te AMEIDE, en Lid v. h. Hoofdbestuur van den Gereformeerden Bond tot vrijmaking der Ned. Herv. Kerken. BRO 1908:28 JBBE&y'i 'VO — ?DENl:OL. UTRECI T. wijk ( ; , |Uj I I' Onze Ned. Herv. (Geref.) kerk is niet het land der heidenen gelijk, terwijl wij uit onze gevangenis, uitgaande na den bes;emden tijd Gods, vrij dan kunnen wonen in Kanaan. Onze Ned. Herv. (Geref.) kerk, onze Vaderlandsche kerk, het erf onzer Vaderen is onze moeder. Haar zonde is onze zonde. Ons past over te nemen het woord van Jeremia 3 : 21 „wij liggen inj onze schaamte, en onze schande overdekt ons; want wij hebben tegen den Heere, onzen God, gezondigd, wij en onze vaderen, van onze jeugd aan tot op dezen dag; en wij zijn der stemme des Heeren, onzes Gods, niet gehoorzaam geweest." En neen! dan past niet, om in één adem te lezen: „vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar" (Jes. 52.) Maar wel wat Jes. zegt in het 58ste hoofdstuk van zijne Godspraken: „de fundamenten, van geslacht tot geslacht ver woest, zult gij opirichten; en gij zult genaamd worden: die de bressen toemuurt, die de paden weder opmaakt, om te bewonen." (vrs. 12.) Ut om met den Psalmist te bidden en te smeeken: „Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de Heidenen verdreven en hebt denzelven geplant; Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijne wortelen doen inwortelen, zoodat hij het land vervuld heeft. De bergen zijn met zijne schaduw bedekt geweest, en zijne ranken waren als cederboomen Gods. Hij schoot zijne ranken uit tot aan de zee en zijne scheuten tot, aan de rivier. Waarom hebt Gij zijne muren doorgebroken, zoodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken? Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroed en het wild des velds heeft hem afgeweid. O God der he'irscharen! Keer toch weder en aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek DEZEN wijnstok" (Ps. 80.) Ja — dat is onze hooge en heilige en goddelijke roepingi- Niet: „verderf dezen wijnstok, o Heere!" Neen: „keer toch weder en aanschouw uit den hemelen zie en bezoek dezen wijnstok." Want onze Ned. Herv. (Geref.) kerk is een plantihge Gods! * * * Of wij dan vijandig staan tegenover degenen die wél onze Ned. Herv. ({Geref.) kerk verlaten hebben, 't zij bij de Afscheiding in 1834 of bij de Doleantie in 1886? Geenszins! Veel, veel meer zijn zij onze broeders in onzen Heere Jezus Christus dan de Modernen, Evangelischen enz. die in onze kerk zijn, maar onze kerk haten en haar fundamentsteenen omwroeten gelijk het zwijn uit het woud. Maar, vriend zijnde van onze uitgetredene broeders, zeg gen wij met des te meer vrijmoedigheid, gelijk eenmaal Groen van Prinsterer tot zijn vriend Ds. Schwartz: „wij gaan niet met u mede, omdat wij niet m og e n!" „In het genootschap, hoe diep gezonken en ontaard, leeft de Hervormde kerk nog." (Groen, kerk gem. overleg iIlV pag. 100) Neen — wij verlaten onze kerk -nog niet. Niet tevergeefs is onze kerk gedrenkt met het bloed der martelaren. Wij geven het erfdeel onzer Vaderen nog niet over aan de vijanden. Te meer niet, daar de Heere nog zoo kennelijk bewijst aan onze Herv. kerk den scheidsbrief nog niet gegeven te hebben. Of weet gij het niet dat er nog op vele, vele kansels in de Ned. Herv. kerk het Evangelie Gods verkondigd wordt waarbij Christus op 't hoogst verheerlijkt en de zondaar op 't diepst vernederd wordt, terwijl de Heere met Zijnen H. Geest den rijken Christus aan de ziele van menig arm zondaar en gansch verlorene zondaresse lieflijk wil te genieten geven? Weet gij Wet niet, dat er nog honderden, neen! duizenden zijn overgebleven, die de Heere nog wil doen zijn: vrienden der waarheid? Zeker, ze zitten verspreid over gansch de erve onzer Vaderen. Ze moeten in de stilte vaak hun weg gaan. Maar ze mogen ook bij elkander komen. Ze mogen ook met elkaar vergaderen, spreken en bidden. En hoe het staat, zoo staat het, maar Art. 11 van het Algemeen Synodaal Reglement schrijft nog altijd voor, dat aan alle Besturen in onze Ned. Herv. kerk (kerkeraad, Classicaal Bestuur, Provinciaal kerkbestuur en Synode) is toebetrouwd en opgedragen: handhaving van de leer der kerk. En immers, dat kan nooit een andere leer zijn dan de officieele leer onzer kerk: De Drie Formulieren van Eenigheid. Zoodat zij, die op den bodem der H. Schrift staan en belijders der Geref. waarheid zijn, de kinderen van onze kerk zijn, terwijl degenen, die van de Geref. leer in hoofdzaak en beginsel afwij ken, officieel gestempeld zijn als vreemdelingen en indringers. Daarom is onze Ned. Herv. kerk ook niet een valsche kerk. De leer der vrije genade is niet kerkelijk verboden en de handhaving der leer is niet in strijd met haar wezen. Neen — door 's Heeren rijke barmhartigheid is de Geref. waarheid officieel in onze kerk ongeschonden gebleven, terwijl de Heere nog vele trouwe vrienden der waarheid deed overblijven, die mogen leven onder een rechte prediking des Woords. We zeggen dat n i e t, om de zonden van onze Ned. Herv. kerk te vergoelijken of hare breuke te verkleinen. Maar we zeggen dit tot roem en prijs van Gods rijke barmhartigheid — alsook om onze gescheidene blroeders tot voorzichtigheid aan te manen, als ze niet weinig hoog/ hartig en kwetsend den volke verkondigen, dat er niets goeds meer in de Ned. Herv. kerk, het groote Babel, is overgebleven. Neen, des Heeren barmhartigheden zijn veel te talrijk, dan dat men zoo op onze kerk zou schelden, zonder eenige barmhartigheid te kennen. En veel liever dan weg te gaan van de plaatse, waar onze zonde ligt en des Heeren barmhartigheden nog niet zijn afgesneden, willen wij blijven op onze Vaderlijke erve, smekende: „o God der heirscharen! Keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok, en den stam, dien Uwe rechterhand geplant heeft en dat om den Zoon, dien Gij u gesterkt ,hebt!" (Ps. 80 : 15, 16.) Wij zeggen het den profeet Jesaja, met droefheid des harten na, wat hij i'n het 5de hoofdstuk van Zijn godsspraken meldt: „Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik mijnen wijngaard doen zal: Ik zal zijnen tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijnen muur zal Ik verscheuren, opdat 'hij zij tot vertreding. En Ik zal hem tot woestheid maken; hij zal niet besnoeid noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opgaan: en Ik zal den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen. Want de wijngaard van den Heere der heirscharen is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn eene ' plant zijner verlustingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is schurftheid; naar gerechtigheid, maar ziet, het. is geschreeuw." (Jes. 5 : 5—7.) Wij gedenken met srrtart -wat de Heere bij Hosea zegt: „Ik zal verwoesten haren wijnstok en haren vijgeboom" (2 : 11) ,,En Ik zal over haar bezoeken de dagen des Baals, waarin zij dien gerookt heeft" (2 : 12.) Maar wij mogen ook gedenken, dat de Psalmist op zijn aangezichte viel en smeekte: „Heere gedenk uwen wijnstok" (Ps. 80) en dat de Heere in de godspraken van Hosea laat zien, hoe zijn harte omkeert over Zijn erfdeel en zegt (2 : 13) „Daarom, ziet Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar harte spreken. En ik zal haar geven hare wijngaarden van daar af, en het dal Achor tot een deur der hope, en al- daar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. En het zal te dien dage geschieden spreekt de Heere, dat gij Mij noemen zult: Mijn man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baal." (Hosea 2 : 13—15) Dat is onze hope; omdat onze Ned. Herv. kerk niet het Babel der heidenen is maar de plantinge Gods, ons Vader lijk erfdeel. En daarom, gevoelende de breuke, willen wij onze wegen doorzoeken, en op den Heere aanloopen, die gezegd heeft: „keert weder, gij afkeerige kinderen! Ik zal uwe afkeeringen genezen" (Jer. 3 : 22). Gelijk wij het woord van Groen overnemen, gesproken in de diep treurige dagen, dat onze kerk door de Zaalbergsche kwestie beroerd werd: „verbreking van kerkgemeenschap met de modernen!, voorzeker, dit is, volgens Ds. Schwartz, zoowel als voor mij plichtsbetrachting. Maar ik verlang ze niet door Afscheiding, veeleer door doeltreffenden strijd op een tegelijk confessioneelen en reglementairen grondslag. Thans meer dan ooit is afscheiding in mijn oog onraadzaam en voorbarig. Voorbarig in 1837; en na dertig jaar ook thans voorbarig." (Groen: kerkgem. overleg VI, 95). ,,In het genootschap, hoe diep gezonken en ontaard, leeft de Hervormde kerk nog" (Groen kerk gem. overleoVI pag. 100). Maar nu zal die Hervormde kerk ook uit dat genootschap, met z'n synodale organisatie, moeten worden vrijgemaakt. Daar ligt de genezing; opdat onze Ned. Herv. (Geref.) kerk weer vrij zal kunnen gaan leven naar Gods heilig Woord, met hare Geref. belijdenis en hare Geref. Kerkeorde. * * * Door adressen aan de Synode te richten heeft men reeds herhaalde malen beproefd verandering te krijgen in onze treurige kerkelijke toestanden. In 1823 schreef Da Costa zijn boekje „bezwaren tegen den geest der eeuw." In 1827 schreef Ds. Dirk Molenaar van den Haag een adres aan al zijn Hervormd-1 geloofsgenooten. In 1842 een adres aan de Synode van „de zeven Haagsche heeren ' zijnde Groen van Prinsterer en zijn vrienden ( van Hogendoip, Gevers, Capadose, Elout van Soeterwoude Siegendonck en van der Kemp.) In 1843 een adres aan de Gemeenten. In 1841—42 adressen van Z. van der Brugghen en twee andere lidmaten der gemeenten Nijmegen; van Ds. I. I. Ie Roy en T. van Schuylenburgh, pred. te Oude-Tonge en Hellevoetsluis; van Ds. B. Moorrees, pred. te Wijk bij Heusden, ge teekend door bijna 9000 gemeenteleden; van Ds. C. C. Callenbach en S. J. de Hoest, pred. te Nijkerk o. d. Veluwe; van Ds. J. C. Eijkman pred. te Oosterwolde van Ds. D. A. Detmar pred. te Ede, Ds. J. G. Oosterbeek të Wildervank, Ds. G. E. Engels, pred. te Nieuwolda enz. In het bekende adres van Ds. Morrees lezen we o.a. dit: „dat de hooge kerk vergadering de Gereformeerde kerk herstelle op hare oude en vaste grondslagen, door het handhaven der Formulieren van Eenigheid, door het herstellen van het oude formulier tot onderteekening van aankomende leeraren en herziening der kerkelijke reglementen en verorningen, ten einde dezelve in overeenstemming te brengen met Gods Woord en de kerkenorde van D o r d t". En wat dorst men op deze kloeke taal, waarbij duidelijk een weg tot .kerkherstel werd aangewezen, te antwoorden? Dit: „onze gansche kerkelijke inrichting aan te randen, aan onze Hervormde kerk, gelijk zij thans bestaat, een verderfelijken onchristelijken geest toe te dichten; een aantal achtenswaardige leeraren in gevaar te brengen het vertrouwen hunner gemeenten te verliezen, en alzoo de jammerlijkste onheilen in onze kerk voor te bereiden, in een tijd waarin alle krachten zich moesten vereenigen om aan de Pauselijke kerk eendrachtelijk het hoofd te bieden; waarlijk, zulk een daad verdient zoo zeer alle afkeuring, dat wij niet aarzelen te zeggen, dat Leeraren, die zich daartoe geleend hebben, zich eene ernstige bestraffing naar kerkelijke verordening, hebben waardig gemaakt!" Zoo dorsten dus toen mannen, die God en Christus las terden, over godzalige mannen te oordeelen, die klaagden over de breuke Sions in ons Vaderland, den weg van Gods Woord roemende als den éénen waren weg tot ge nezing en vrede. Is het niet ontzettend! En ja, Groen van Prinsterer heeft het eenmaal naar waar heid gezegd: „de Synode is de reglementaire toovercirkel, die telkens meer de gemeente onder de slavernij van het ongeloof brengt" (kerkgem. overleg I, pag. 1) Of wat hij elders zegt: „De Synode, om des lieven vredes wille, bracht telkens de waarheid ten offer en „met de overige kerkbesturen heeit ze telkens, wanneer men tegen de verkrachting van de leer opkwam (art. 11.) den weerstand der gemeente onder het looden juk van haar oligarchische oppermacht gesmoord." (kerk gem. overleg IV, pag. 47.) Waarin nog niet zoo heel veel veranderd is, getuige het feit, dat Dr. Bronsveld van mannen als Dr. Hoedemaker en Prof. Gunning dorst getuigen in de Sept. kroniek van 1902: „dat zij onrust stokers en verbreiders van onwaarachtige voorstellingen waren." Wee u dan, wanneer gij de Synode durft naderen met Uw conscientie — klachten, dat in onze Herv. kerk de leer van Gods Woord geweld wordt aangedaan en dat dat moet veranderen — want het geldt nog altijd wat Prof. Doe des eenmaal zei: „niet de afwijking van de belijdenis der kerk, maar het ijveren voor de handhaving dier belijdenis wordt als ketterij beschouwd- * ♦ ♦ Hoewel onze Vaderl. Kerkgeschiedenis vanaf Molenaars adres (1827) tot op den hluidigen dag toe een doorgaand protest is tegen de synodale staatsorganisatie van 1816— '52 is er van de Synode tot reformatie van onze diep gevallene kerk niets te verwachten. Want niet alleen, dat onze Synode uit haar aard taaivasthoudend aan het eenmaal bestaande is en in de hoogste mate conservatief — maar zij is blind voor het feit dat héél onze kerkelijke organisatie in strijd is met de Gereformeerde beginselen van kerkregeering. Haar staat niets anders voor oogen, dan maar b ij e 1kander te houden wat met onderscheidene belijdenis in de ééne „groote" kerk samenwoont — terwijl wij niet moeten zwijgen, om de Gereformeerde beginselen van kerkregeering bekend te maken en aan te prijzen, waarbij wij de leuze van wijlen Prof, Gunning overnemen: „niet bij elkander houden — maar uit den grond opbouwen." En neen — wanneer wij dan belijden, dat de breuke van onze Herv. (Geref.) kerk diep is, omdat zij Gods Woord heeft verworpen als kenbron en regel voor leer en leven — daarbij uitsprekende, dat wij, met erkenning van onze zonden1 bidden en werken willen voor haar herstel op haar aloude fundamenten, die van God gelegd zijn — Neen! laat ons dan niet droomen, dat alles langzamerhand nog wel terecht zal komen in ons lieve Vaderland, waar nu de partijen zoo scherp tegenover elkaar staan en de verachting van Gods geopenbaarde waarhetd gruwelijk is' Laat ons niet droomen met de Confessioneelen van een Gereformeerde Staatskerk en een Gereformeerde Overheid — alles één zijnde voor heel ons volk en héél ons Vaderland. Want ja — wij kunnen die droombeelden wel lieflijk en schoon vinden. Maar nuchter en waakzaam zijnde, hebben wij te letten op de teekenen der tijden; en dan wijst de Heere ons met de vinger aan, dat op een Gereformeerde kerk voor heel onze natie niet meer valt te hoopen Want voor samenwonen van heel de natie in eene groote kerk is over eenstemmig in belijdenis noodig — en wij ge looven niet in de illusie der Confessioneelen, dat de Moderne zijn weg zal verlaten, dat de Evangelische het ware Evangelie zal aannemen, dat de Ethische in onze Gereformeerde kerk zal leeren spreken naar het beschreven Woord van God. Neen, wij belijden, dat de zonde van onze kerk is: dat zij Gods Woord verlaten heeft en dat zij, met verachting van de waarheid, de leugenleeraars in haar midden vredig doet wonen. — Waarom wij ook belijden, dat dit de verlossing uit de ellende zal wezen, wanneer zij weer fier op eigen terrein leert uitspreken: Uw Woord, o Heere, is de waarheid — en alle leer, die met dat Woord in strijd is, is van God vervloekt en mag in onze aloude Geref. kerk niet worden geduld. — Er zijn toestanden, zoo ongerijmd, zoo ondragelijk, dat daaraan een einde moet worden gemaakt. Toestanden, waarin men niet lijdelijk mag blijven, daar men anders medeplichtig wordt en den ondergang bevordert. (Groen.). En daarom, laat ons de Gereformeerde beginselen meer en meer bloot leggen en aanprijzen — en het dan erkennen, dat in 1816 van Regeeringswege er alles op aangelegd is om het Gereformeerde beginsel in onze Hervormde kerk te dooden en de leugenleer vrijspel te laten en tot heerschappij te brengen. Daarom moet heel de geschiedenis van de Synodale or- ganisatie worden herzien, omdat de Gemeente van Christus recht heeft op haar belijdenis en op hare vrije beweging in de wegen van Gods getuigenis. Onder de opperhoogheid van Christus regeere de kerk zich zelve en spreke recht en geve wetten door den kerkeraad als haar orgaan — in alles gebonden aan Gods Woord, gevoelende elkanders leden te zijn en daartoe samenkomende in Classicale vergadering en Provinciale en Nationale Synoden, zooals van ouds gewoonte is geweest. De kerk worde weer zich zelf — belijde den Naam van haar Heer en koning — en ervare: „wat vree heeft elk, die Uwe wet bemint, zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten." Hoe zullen wij dan ooit tot oplossing van het kerkelijk vraagstuk komen? Wij willen helt nog eens herhalen: wat zou het heerlijk zijn, wanneer alle menschen in één kerk zouden kunnen samen wonen en zoo de Hervormde (Gereformeerde) Kerk de kerk van héél de natie kon zijn. Maar juist om dat héél de historie van onze kerk bewijst, dat er tal van geesten onder ons volk heerschappij voeren, die de Regeering met de hand der Synode gedwongen heeft, om in één huis saam te wonen, waarbij dan natuurlijk de waarheid moest verkracht worden en den Naam des Heeren smaadheid worden aangedaan — willen wij het openlijk bekennen, dat dat ons geleerd heeft, dat er Igeen andere en geen eerlijker oplossing is, dan dat de Regeeringsdaad van 1816—'52 worde te niete gemaakt en uit elkander gaat, wat niet bij elkaar behoort — dan zal bij elkander komen wat van één belijdenis is: de Gereformeerden in onze Hervormde kerk — de anderen in hunne eigen gemaakte tenten, om daar voor eigen gemaakte afgoden te knielen en te leven naar eigene inzettingen. Of dat dan gjeen verscheuring van onze kerk zal geven? Ja — gewisselijk. Althans van ons tegenw. kerkgenootschap, zooals dat sedert 1816 bestaat. Maar een verscheuring, zooals er verscheuring plaats had in Jakobs huis, toen hij gereed stond om het land Kanaan binnen te gaan, komende uit Mesopothamië — want toen beval hij: „doe uit u midden weg! de vreemde goden, die gij uit Ur der Chaldeën hebt medegebracht." Die scheur moest er komen. Omdat de Heere alléén God is. En zoo werd Jacobs huis niet verteerd, maar mocht groeien en bloeien en groot worden. Zoo gelooven en belijden wij ook ten opzichte van onze Ned. Herv. kerk, dat de vreemde goden, die uit de dagen van Neerlands slechte tijden in ons kerkgenootschap zijn over gebleven en door de hand der Regeering en der Synode sedert 1816 worden beschermd en gfehandhlaafd, moeten worden weggedaan — en wij gelooven en belijden daarbij dat de God des Verbonds dan in onze Geref. kerk veel volks zal bewaren, zich daarin betoonende de God des eeds en des Verbonds, die met Zijn Woord ons volk nog niet heeft losgelaten. Gelijk Groen van Prinsterer zeide: laat ons hetlChristelijk geweten eener bevolking, bij welke het Evangelie nog niet in vergetelheid geraakt is, niet te licht achten." (kerk gem. overleg VI pag. 110). Neen — wij zijn niet zoo bang voor die groote woorden van de vijanden der waarheid, die de menschen willen bang maken voor den Geref. Bond door toeroepen: men wil onze kerk verscheuren en verdeelen en er allerlei kerkjes van maken. Neen — dat is een valsche en laffe beschuldiging- Wij willen alleen uitspreken, dat waarheid en leugen niet bij elkaar in één kerk kan en mag wonen en dat men niet moet talmen om hierin te getuigen naar uitwijzen van Gods Woord. Er is reeds zoolang een zondig stilzwijgen bewaard. Ja — Groen van Prinsterer getuigt: „vrees voor rustverstoring, voor tweedracht en scheiding, gaf de dierbaarste en heiligste belangen en rechten der gemeente aan het ongeloof prijs Dat is in 't kort 'de geschiedenis van het Hervormd kerkgenootschap sedert 1816" (kerk gem. overleg IV pag. 45.) Om de wille van het beginsel en het karakter van onze Hèrv. (Geref.) kerk moet dus getuigd worden dat uit elkander moet gaan wat niet bij elkander behoort! Die des Heilands eeuwige godheid, de schuld uitdelgen- de kracht Zijner offerande, de persoonlijkheid des H. Geestes, de onfeilbaarheid der H. Schriften enz. ontkennen, hebben geen recht om te wonen in hèt midden onzer Herv. kerk — hoewel de Synodale organisatie van 1816 dat gaar ne wilde bevorderen en het als een van hare idealen beschouwde. Uit elkander moet gaan — wat niet bij elkander hoort! Het is naar uitwijzen van Gods Woord, om op de teekenen der tijden acht te gegeven, met beproeving der geesten of ze wel uit God zijn! En allen die dan zoo laf bang zijn, om waarheid waarheid te noemen — en maar altijd roepen: niet scheuren niet scheuren!, die mogen het woord van Groen wel ter harte nemen: „Scheiding of revolutie vreest men. Laat men dan in het oog houden, dat men, door ze tot eiken prijs te ontwijken, naar scheiding of revolutie geleid wordt." (kerk gem. overleg IV. pag. 56.) ♦ * * Uit elkander moet gfrtan — wat niet bij elkander hoort. Er ligt een diepe kloven tusschen hen die Gods Woord eeren naar de opvatting onzer Geref belijdenisschriften en hen, die onze belijdenisschriften verdraaien of verwerpen. En oneerlijk is hfct, wanneer die te samen wonen in één huis. Want zingende: „hoe lieflijk is 't, dat zonen van hetzelfde hu'is als broeders samenwonen" — iroet men elkander bestrijden en tegenstaan, om der waarheid wil. En daarom zij, eerlijkheidshalve, onze leuze: „uit elkander, wat niet bij elkander behoort!"— dan komt bij elkan- dei wat één is in leer en leven! — * * * Maar hoe zullen wij uit elkander kunnen gaan — en hoe zullen wij bij elkander kunnen komen? Zou het anders kunnen, dan met waarachtige verootmoediging voor den Heere, belijdende onze zonden? Hoe groot is de ongerechtigheid! Hoe lang is er stilzwijgen en overtreding geweest! En neen — dan geen blijven bij de overtreding — maar een afleggen van het juk der zonden, in de kracht des Heeren, die het roepen der ellendigen hoort. Ja — onze persoonlijke ongerechtigheid zullen wij moeten gevoelen en belijden voor God en voor de menschen maar dan mag er ook geen stilzwijgen en geeni stilzitten bij ons gevonden worden. (Rom. 16 : 17.) Dan zullen alle Gereformeerden zich moeten vereenigen rondom de banier der waarheid en onze Hervormde kerk moet worden opgeëischt als ons Vaderlijk erfdeel — om vrij van de Synodale banden, die de Overheid onze Geref. kerk heeft aangelegd, den Heere weer vrij te eeren op elk terrein des levens, zijnde een getrouwe getuige Christi, een pilaar en vastigheid der waarheid, een licht op den kandelaar. En zullen wij dan handelen, alsof heel de historie van 1816 er niet geweest is? Alsof wij aan die synodale organisatie, die ontworpen is om modernen van allerlei slag vrij spel te geven, geen part of deel hebben? i * * ♦ Alsof wij kunnen gaan en staan, waar wij willen)? Immers dat kan en mag niet. Want ach, dan staat maar één weg open, dat Gij uw gehoorzaamheid aan de Synode opzegt — maar dan staat Gij ook buiten onze Herv. kerk, al deed Gij het met honderden en duizenden en tienduizenden tegelijk. Want de Regeering en de Synode kennen maar één toetssteen om te onderzoeken wie Hervormd is en wie niet, en die toetssteen is: gehoorzaamheid aan de Synodale organisatie van 1816—'52. Wie onder de organisatie leeft, deelt in alle rechten en aanspraken der Ned. Herv. kerk — maar wie die organisatie verlaat, staat naakt aan den dijk: het is al mooi, dat men U niet meer, zooals in 1834, vervolgt, beboet en in de gevangenis werpt! De Regeering heeft altijd de bril van het staatscreatuur van 1816 op. Zij vraagt niet: wie is trouw aan de belijdenis der Ned. Herv. kerk en wie is ontrouw daaraan. Neen — zij vraagt: wie is gehoorzaam aan de Synodale organisatie en wie verzet zich daar tegen. En als gij dan, uit liefde tot de Geref. belijdenis onzer Herv. kerk, bezwaar maakt tegen die organisatie, dan wordt Gij buiten alle rechten en aanspraken gesteld en de Modernen, de Evangelischen enz. die rustig het synodale juk blijven dragen krijgen recht op al het kerkegoed en op al de geldelijke voordeelen van rijks tractement enz. Daarom zal de Regeering, die zich in 1852 terugtrok, maar toen alle macht des konings overdroeg aan de Synode, dat college dat boven de kerken staat, en sinds dien tijd maar één weg bewandelt, zeggende: gehoorzaam aan de Syn. organisatie = deelen in al de rechten en aanspraken der Ned. Herv. kerk, maar ongehoorzaam aan de Syn organisatie = verstoken zijn van alles — daarom zal de Regeering van dezen verkeerden weg moeten terugkeeren. Het is onrechtvaardig, dat in onze kerk niet gevraagd wordt: wie zijn kinderen der Geref. kerk en wie zijn indringers en vreemdelingen. Waarbij wij ook aanstonds willen belijden: desnoods willen wij aan die indringers en vreemdelingen, die in den tijd van de triumfen der Synodale organisatie in onze Herv kerk geboren zijn en wederrechterlijk, uit de hand der Synode, allerlei geestelijke rechten hebben ontvangen wel een deei van het kerkelijk goed afstaan, als onze kerk maar vrij mag komen om op geeste ijke wijze vrij den Heere te dienen, naar uitwijzeti van Gods Woord. * * * 't Is ons dus allerminst om het geld te doen of om de kerkelijke goederen. Integendeel. Want zijn wij er niet onverschillig voor, gelijk wij als rentmeesters door den Heere zijn gesteld over hetgeen Hij onze kerk in den loop der tijden wilde schenken — wij willen het g e e s t e 1 ij k e boven het stoffelijke stellen en jagen naar de geestelijke vrijheid onzer kerk, om den Heere vrij te mogen dienen naar Zijn Woord. Wij geven de rechten van onze Geref. kerk niet prijs. Wij verlaten haar niet, omdat zij ons Vaderlijk erfgoed is en de Heere haar niet gesticht heeft om te worden overgegeven aan de vijanden. Maar omdat men nu een eeuw lang aan het ongeloof vrij spel gelaten heeft en rechten heeft gegeven, mede door ons zondig stilzwijgen, daarom willen wij desnoods een deel van de stoffelijke dingen prijs geven, daar wij gelooven dat wij anders nooit tot oplossing v.h. kerkelijk vraag stuk komen, waarbij stoffelijke dingen altijd een groote rol spelen. Daarom oordeele men over onze pogingen rechtvaardig en men beschuldige ons niet van dingen, die wij van gansciter harte verwerpen. Neen — wat wij willen is — zooals Groen van Prinsterer zeide: „een middel niet tot scheiding maar tot hereeniging; een redmiddel uit jammerlijke verdeeldheid, een opbeuring uit een diep gezonken toestand." (kerk gem. overleg VI, pag. 98). Laat men dus eerlijk zijn in deze. De kwestie van het kerkelijk goed is een zaak die achteraan komt en naar onze bescheidene meening eenvoudig niet weg te cijferen is, wanneer de reformatie van onze Ned. Herv. kerk eenigen voortgang verkrijgen zal. Maar het gaat allereerst en allermeest om de g e e s t e1 ij k e zijde van het herstel van onze kerk — en wel hierom: dat de organisatie van 1816, die er op aangelegd is, om het Geref. beginsel te dooden en aan de leugenleer vrij spel te laten, verdwijne en de kerk weer vrij door haar eigen orgaan, den kerkeraad, leve en zich bewege, Jezus Christus erkennend als haar Hoofd en Heer, van Gods Woord gietuigend: „Uw Woord is een lamp voor onzen voet en een licht op ons pad." Het gaat om de ware vrijheid; n.1. om God te mogen dienen naar Zijn Woord, de waarheid verkondigend en de leugen veroordeeld. En neen! dan zeggen wij niet, dat wij beter zijn dan de Modernen, de Evangelischen enz. Neen. geenszins! Wie door genade, bij ontdekkend licht van Gods Geest iets van zich zelf hföeft mogen leeren kennen, zal alzoo niet spreken. Maar wij belijden wél, dat de Geref. leer beter is dan de moderne leer, en dat in onze aloude Hervormde (Ge. ref.) kerk niet anders dan de Geref. leer thuis hoort. En daarom M. Br. en Zusters, laat ons ophouden met de zonde van onze kerk te vergoelijken of te bestendigen. Laat ons de bieuke mogen gaan gevoelen en voor den Heere onze zonden belijden. En laat ons daarin één mogen zijn, om naar Gods Woord te vragen en de Geref. beginselen van onze belijdenis te bepleiten en te verdedigen. Dan zal waarheid en leugen moeten onderscheiden worden — en in) onze Hervormde kerk zal het Vaderlijk erfgoed moeten worden verdedigd, om haar te mogen brengen tot de gewenschte vrijheid om den Heere te mogen dienen naar Zijn Woord. En ja — dan zal dat rijke evangelie in Christus weer alom gehoord worden dat de Heere wil bekend maken aan al de plaatsen Zijner heerschappij — waarbij Sion mag zingen: Des Heeren vrees is rein, zij opent een fontein van heil dat nooit vergaat!" De Heere geve dan veel gebed. Hij geve samenbinding in liefde onder de broeders en zusters. En Hij zie op ons Volk en op onze kerk neder in genade, om de wille van Sions koning, die van eeuwigheid is gezalfd. Hij brenge ons weder in de Geref. kerk, de plantinge Zijner handen, en Hij doe ons vrij wonen in ons Vaderlijk huis, waarvan wij de rechten willen handhaven, om de wille van Gods eere; waarvan wij de opbouwing begeeren, tot lof onzes Gods; waarvan wij het welzijn van ganscher harte bedoelen, Sion tot vrede en vreugde en vele onsterfelijke zielen, om Christus wil, tot behoud en zaligheid. Ik heb gezegd. Hoe wonderbaar is Uw getuigenis! Dies zal mijn ziel dat ook gerouw bewaren; Want d'oop'ning van Uw woorden zal gewis, Gelijk een licht, het donker op doen klaren; Zij geeft verstand aan slechten, wien 't gemis Van zulk een glans een eeuw'gen nacht zou baren. Ps. 119 : 65. Abonneert U op: telen de Garven opgelezen. PREDIKATIËN voor eenvoudigen door Prof. Dr. H. VISSCHER. WIJZE VAN UITGAAF. Deze korte Predikatiën zullen verschijnen in afleveringen van 16 pag. druks, royaal formaat, met duidelijke letter gedrukt, tegen den prijs van slechts 10 cent per aflevering voor Abonné's op het „Gereformeerd Weekblad" en zal compleet zijn in 14 a 15 afleveringen, bevattende minstens 18 Predikatiën, terwijl bij het verschijnen der laatste aflevering tegen matigen prijs, een band verkrijgbaar zal ■worden gesteld. Zij die zich wenschen te abonneeren en geen abonné zijn op het „Gereformeerd Weekblad", kunnen dit doen tegen betaling van 15 cent per aflevering. DE UITGEVERS Hardenbol & Verploeg. De aandacht van Heeren Predikanten en Ouderlingen wordt gevestigd op de navolgende werkjes, welke zeer geschikt zijn ter behandeling op de Catechisatie en welke uitgegeven worden bij KEMINK & ZOON, over den Dom te Utrecht. M. VAN GRIEKEN. Leerboekje voor Bijbelsche Ge^ schiedenis (Oude Testament) voor Catechisanten opgesteld. Prijs f0.15. M. VAN GRIEKEN. Kort voorbeeld der Goddelijke waarheden. Opgesteld naar orde van het voorbeeld van Hellenbroek en vermeerderd met aanhalingen uit de drie Formulieren van Eenigheid onzer Kerk. Prijs f 0,20. M. VAN GRIEKEN. Kerkgeschiedenis, leerboekje ten gebruike bij het Catechetisch onderwijs. Prijs f 0,20. M. VAN GRIEKEN. De drie Formulieren van Eenigheid. (De Ned. Geloofsbelijdenis, De Heidelb. Catechismus, De 5 Leerregels van Dordt) zijnde de drie Historische Fundamentstukken onzer Nederlandsche Gereformeerde (Hervormde) Kerk. Prijs f 0,45. Zie vooral de binnenzijde dezer omslag.