Hel- Neo-Maiïhusianisme en het beainsel der Revolutie JMJUH Qp. rijk kramer. BRO 1 1908: 4 J Kampen - J. H. KOK - 1908. Het Neo-Malthusianisme en het beginsel dep Revolutie. Het Neo-Malthusianisme en het beginsel der Revolutie DOOR Dp. rijk kramer. Kampen — J. H. KOK — 1908. f f2 / —^ - " /: ' r ' ' / bibliotheek theologische universiteit apeldqqbm Het Neo-Malthusianisme is een vraagstuk, dat nog steeds de algemeene belangstelling geniet. Door velen en op velerlei wijze is de oplossing beproefd doch in tegengestelden zin gevonden. Met geestdrift wordt het verdedigd en met verontwaardiging bestreden. De één begrijpt niet wat een redelijk mensch er toch op tegen kan hebben, ook in dezen redelijk te handelen en de ander begrijpt niet dat een zedelijk mensch, middelen als deze, niet als onzedelijk verwerpt. Daartusschen beweegt zich een breede schare, telkens heen en weder bewogen door de aangevoerde motieven. Uitgenoodigd door den Anti N. M. Bond en de vereeniging Rein Leven-beweging x) groep Enkhuizen en den Haag, over dit onderwerp eene lezing te houden, heb ik gemeend geen betere bijdrage te kunnen leveren tot oplossing van deze quaestie dan door een principiëele behandeling van dit onderwerp, temeer omdat m.i. tot dusverre nog niet voldoende uit de geschriften zelf gewezen is op het verband dat ook in deze zaak bestaat tusschen leer en leven. Toch behoeft men niet veel gelezen te hebben om dit te gevoelen. Reeds de twee geschriften, waarmede de N. M. Bond mijne hoorders te Amsterdam verraste n.1. „voor of tegen het N. M." en „de gevaren der vruchtafdrijving" bewijzen dit. Het eerste is op te vatten als een program van beginselen, doch onderscheidt zich van andere belijdenissen in ongunstigen zin, doordat een essentieel bestanddeel van den inhoud bestaat in het afgeven op den tegenstander. Zoo wordt aan „den Anti N. M. Bond met zijne conservatieve elementen en de kerkelijke partijen" verweten „dat hij zich niet ontziet om het doel en streven 1) De beginselverklaring van R. L. door Menno Huizinga Jr., 1905, van den Bond van al wat vuil en leeliik is verdacht te maken" en „dat ze elke voorkomende gelegenheid gebruikt om de arbeiders en middenstand die een trede naar boven willen, terug te slingeren naar den afgrond van het proletariaat". „Godsdienst wordt in een adem genoemd met „vooroordeel, onverstand en onverschilligheid" en daarvan gezegd dat ze leeraren: „Gaat onbeperkt uw gang". Het tweede, door een geneesheer geschreven, begint aldus: at moet het standpunt van de vrouw zijn tegenover de vruchtafdrijving? De vrouwen moeten er tegen zijn. Niet omdat de kerk en staat den abortus verbieden; want och, die trekken er zich anders ook niet te veel van aan als de vrouw geen raad meer weet! Ook niet omdat de moralisten het verbieden; die verbieden zooveel! Maar omdat — hoe men het wendt of keert — het wegmaken van zwangerschap, zelfs wanneer deze pas is ingetreden, altijd in meerdere of mindere mate een gevaar oplevert voor de gezondheid van de vrouw". Bij aandachtige lezing kan 't niemand ontgaan, dat uit beide geschriften eenzelfde geest zich uitspreekt. ^ aartoe dat afgeven van Br. Rutgers op kerk en staat en de moralisten in plaats van de hulp te waardeeren welke hij in deze zaak ontvangt, zooals te verwachten was. Waartoe in „voor of tegen het N. M." de bedoelingen van de Anti N. M. Bond in zulk ongunstig daglicht gesteld en godsdienst met „het bekende trio ' gelijk gesteld! Al voortlezende — de geheele bibliotheek van den Anti N. M. Bond uit — werd ik steeds meer getroffen door het feit, bepaalde gedachten en bepaalde denkbeelden min of meer duidelijk uitgesproken, telkens terug te vinden en werd het me steeds duidelijker dat het X. M. niet is een vraagstuk dat op zich zelf staat, doch dat het verband houdt, met de moraal, de economie en de natuurphilosophie of juister gezegd met een bepaalde richting op t gebied der moraal, der economie en der natuurphilosophie, de mechanische (materialistische). De denkbeelden daarover concentreeren zich dan ook in één enkel wortelbeginsel, dat in de historie bekend staat als het beginsel der Revolutie. In deze studie zal ik trachten, dit uit de litteratuur zelf te bewijzen en tevens aantoonen de analogie welke ongetwijfeld bestaat tusschen de Fransche Revolutie en het Neo-Malthusianisme, welke analogie alleen verklaard kan worden door eenheid in beginsel. Steeds dieper dringt door in het leven der volken een strijd welke in de 18e eeuw is aangebonden, en zich uitstrekt op elk terrein van het leven. Geconcentreerd wordt deze strijd in de vraag naar de souvereiniteit. Volgens hen die God als Souverein erkennen is toen de grondslag der dwaling gelegd, volgens hen die den mensch autonoom verklaren, zichzelf een wet, vangt in dit tijdstip de vrijmaking van den mensch aan. „Geen God en geen Meester" is het beginsel van het ongeloof, dat in de Fransche Revolutie van 1795 zijne triumphen heeft gevierd, inzonderheid op 't gebied der staatkunde, waar het de volkssouvereiniteit gehuldigd heeft; doch niet alleen daarin; ook op het gebied van het zedelijke leven heeft het zijne verwoestingen aangericht. Voor den souvereinen mensch was de band van het huwelijk een onzedelijke dwang en daarom werd een wet der echtscheiding ontworpen, met het gevolg, dat de basis waarop de familie rust en dus ook de grondslag voor eene geordende samenleving, een tijdlang, als een belemmering der vrijheid opzij is geworpen. Maar nu bleek dat men „voor een vloek had gehouden wat als een zegen was aan te merken". (Gr. v. Pr.). In de vergadering der 500 riep Reynaud uit „dat 't moeilijk zou zijn al de onheilen te schilderen, door deze wet der echtscheiding veroorzaakt. Men heeft gedacht dat men de afkeer van het huwelijk en de ontrouw zou doen ophouden. Noodlottige dwaling ! Men heeft ze vermenigvuldigd". Mailhe beschrijft 't huwelijk dier dagen als een zaak van speculatie. „Men neemt een vrouw als eene koopwaar wTaarvan men het profijt berekent, dat ze af kan werpen, en waarvan men zich ontdoet als ze geen voordeel meer afwerpt". Zelfs het getal huwelijken was zooals Alfred des Cilleuls opgeeft afgenomen '). In „bloed en tranen" is de revolutie geëindigd en veroordeeld, want zooals Gr. v. Pr. zegt 2), de uitkomst is het tegendeel der 1) Alfred des Cillenls. La popnlation 1902 pag. 38—54. 2. Groen v. Prinsterer. Ongeloof en revolutie. Uitgave H. A. van Bottenburg 1903. pag. 163. voorspiegeling geweest: „Voor regt onregt, voor vrijheid dwang, vooi verdraagzaamheid vervolging, voor humaniteit onmenschelijkheid, voor zedelijkheid zedenbederf'. (Gr. v. Pr. 161). De revolutie is veroordeeld; doch niet de theorie waarvan ze het noodzakelijk gevolg was, zooals op staatkundig gebied door Gr. v. Pr. met ijzeren logica in zijn „Ongeloof en Revolutie" is aangetoond; niet de philosophie van de materialisten van de 18e eeuw. Zoo wordt duidelijk, hoe 't mogelijk was dat het bekende werk van Darwin, over ,,'t ontstaan der soorten" een vonk was, welke thans meer op wetenschappelijk gebied opnieuw de revolutie deed ontbranden ; en allen, die „onbevooroordeeld"' waren, weder hun wierook deed offeren op het altaar der rede. Darwin had het raadsel der eeuwen opgelost en door natuurlijke oorzaken de natuur verklaard. Kenschetsend is het woord waarmede Dr. Kuyper J) zijne magistrale rede van 1899 begint: „Onze negentiende eeuw sterft weg onder de hypnose van het Evolutie-dogma". De 20e eeuw begint met te ontwaken uit dien droomtoestand. Prof. Heymans 2) rekent het overmatig vertrouwen in de onfeilbaarheid van het denken tot „de normale kinderziekten" in het leven der wetenschappen, en ontdekt de fout van vele onderzoekers; eene fout ook door Darwin en zijne volgelingen in het algemeen gemaakt, nl. „dat eerst op grond van algemeene indrukken en redeneeringen een plausibel schijnende indeeling geconstrueerd wordt, en deze eerst daarna met enkele voorbeelden geïllustreerd wordt, in plaats van eerst de feiten te verzamelen en dan te zien wat zich daarop laat bouwen". Reinke 3), een beroemd botanicus in Duitschland, ziet de slavernij waarin de wetenschap verkeert en zijne poging haar uit hare onnatuurlijke banden te bevrijden, wordt reeds met succes bekroond; en Hugo de Vries 4), een van Darwins grootste vereerders, moet erkennen, wat reeds voor meer dan 30 jaren door Chr. Natuurphilosophen is uitgesproken, nl. „dat de selectie niets vermag dan slechts een blooten schijn van een eigenmachtig ingrijpen te bewerken". 1) Dr. A. Kuyper. Evolutie 1899. 2) Ned. Tijdschr. v. geneesk. 1907, pag. 1241. 3) J. Reinke. Zie zijn : Die Welt als Tat. en Theor. Biologie. 4) Hugo de Vries. Die Mutationstheorie. "• De II 1903 pag. 422. Zoo is dan het Darwinisme, dat meende door natuurlijke oorzaken de natuur te kunnen verklaren, wetenschappelijk overwonnen; maar niet het ongeloof, dat thans weder heil zoekt bij de mutatie-theorie. Te vergeefs echter; want de mutaties ontstaan spontaan en aldus geeft deze theorie geen steun aan de mechanische wereldbeschouwing, welke juist de spontaniteit loochent. Evenmin zijn reeds overwonnen de dwalingen waaraan het de oorsprong gaf. Daartoe reken ik onder meer de toepassing van het Darwinisme op zedelijk gebied. Zooals de wereld zich mechanisch ontwikkeld heeft, zoo ook de moraal. Gewoonte en erfelijkheid zijn de factoren waaruit met noodzakelijkheid de plicht ontstaat. Letourneau ]) beschouwt het geloof, dat de mensch een afzonderlijk wezen voorstelt, als „een delirium van een metaphysicus, en tijd verbeuzelen daarbij stil te staan." „Essentieel verschilt de mensch niet van het dier; er bestaat tusschen beide slechts een gradueel verschil". „De zeden en bijgevolg de regel der zeden, de moraal, zijn uit de samenleving zelf ontstaan en met haar veranderlijk". „Het altruïsme is niets anders dan eene natuurlijke subordinatie van het egoïsme aan het geheel" ; „welbegrepen eigenbelang". „Gevolg van de sociale toestanden heeft de moraal zich met die toestanden gewijzigd en in den strijd om het bestaan ontwikkeld ; wijl de volken met lagere moraal uitsterven" 2). „De religieuse ethiek is eene afwijking van den moreelen zin, want de religie bepaalt de waarde der daden niet naar het nut, zooals dat de mannen der 18e eeuw doen" en vrij van godsdienst ziet Letourneau in de moraal der mieren het ideaal van het streven van den mensch". Ik bespaar u de beschrijving van de verschillende phasen, welke doorloopen zijn voor 't heden bereikt is, als beest, als cannibaal, als barbaar, 't Is louter phantasie, trots de suggestieve bewering „dat de evolutie van de moraal aan de realiteit beantwoordt en door observatie bevestigd wordt". Zoo heeft de materialistische philosophie, welke op 't gebied van de staatkunde uitging van eene conventie, waarvan het bestaan nooit is 1) Ch. Letourneau. L'évolutiou de la morale. 1894. 2e édition. Lecons professées pendant 1'hiver de 1885—86. 2) Evenmin als het wergaan der ongeschikte soorten een verklaring is van het ontstaan der soorten, evenmin kan 't uitsterven van volken met lagere moraal verklaren de ontwikkeling van de moraal bij andere volken. aangetoond, waarvan veeleer bewezen is, dat deze nooit heeft plaats kunnen hebben, zich op het gebied der natuur laten verleiden door den „schijn van een eigenmachtig ingrijpen" (Hugo de Vries) en na de dwaling als axioma aangenomen te hebben, het gebouw van zijne wetenschap daarop opgetrokken. Is aldus aangetoond dat er verband bestaat tusschen de evolutiemoraal, het Darwinisme en de philosophie der 18e eeuw, aan welks invloed zelfs een Malthus in zijn leven niet is ontkomen, thans rest mij nog het bewijs te leveren, dat het N. M. niet slechts door het verband met de evolutie-moraal, het Darwinisme en de leer van Malthus indirect samenhangt met die philosophie, doch ook direct zijn ontstaan te danken heeft aan het beginsel der revolutie. Ik doe dit naar aanleiding van een werk ') van een geneesheer dat ongeveer 1875 uitgegeven en 35 maal herdrukt is, dat door Mr. v. Houten -) is geprezen als een „overigens door mij hooggeschat werk", (pag. 39) waarvan de Hollandsche vertaling door den N. M. Bond eertijdster lezing is aanbevolen. Aan de hand van een reeks van citaten toon ik u aan wat Gr. v. Pr. op staatkundig gebied heeft gedaan, nl. dat „de gansche ontwikkeling van een valsch beginsel, zoodra het eenmaal aangenomen is, betrekkelijke waarheid verkrijgt". „De hoogste waarheid, die uit God is, blijft immers de grondslag van alle waarheden op het gebied van geloof en zedelijkheid. Loochen den grondslag; de reeks van dwalingen uit die ééne dwaling voortgekomen, verkrijgt het karakter van waarheid, terwijl elke waarheid, onwaarheid, wanbegrip, vooroordeel, bijgeloof wordt". — „Ontken de geopenbaarde waarheid, bijgeloof wordt ze dan, het ergste beletsel op den weg naar verlichting en zelfvolmaking". (Gr. v. Pr. 172.) Hoort nu zelf den schrijver van de Sociale Wetenschap, wiens naam echter onbekend is: De grootste revolutie wordt geheeten „de vooruitgang van de bovennatuurlijke tot de natuurlijke religie" (427). ,,Het religieuse geloof heeft de waardigheid van den mensch grootelijks verminderd" (411). „Hare moraal is tot hiertoe radicaal valsch geweest" (339). ..Niet gebaseerd op de wetten der natuur" (338). 1) The Elements of Social Science, or physical, sexual and natnral religion bij a Doctor of Medicine. Thirty-fonrth Edition. 2) Mr. S. van Bouten. Herdrukken betreffende N. M. en Vrouwenrecht pag. 39. Zie verder citaat pag. 89. „Ze legt hinderpalen op den weg der liefde en het gevolg is geweest, armoede, coelibaat, prostitutie, vroegtijdige dood" (594—596). „Ze erkent slechts de gehuwde liefde, en juist dit is de bron van misdaad en ellende, de oorzaak van de degradatie van de vrouw" (355). „De physische religie neemt aan de gelijkheid van geest en stof, de gelijkheid van alle organen, de gelijkheid van man en vrouw. Zij staat daarom lijnrecht tegenover de christelijke religie, die de geest boven het stof stelt" (4). „Onschuld is onwetendheid, reinheid ziekte, kuischheid een kwelling (15) zelfopoffering zwakheid" ; daarentegen hartstocht, liefde, want „de liefde is, gelijk alle andere menschelijke hartstochten en lusten onderhevig aan verandering" (353). Zedelijkheid is: „leven naar de wetten der natuur". „Tot hiertoe was alle geluk gebouwd op het ongeluk van anderen, tengevolge van de wanverhouding, welke bestaat tusschen de beide eerste levensbehoeften van den mensch, liefde en voedsel' (338). „De oplossing van Malthus „zelfbeheersching", is een verschrikkelijk kwaad, meer een natuurlijke zonde dan een deugd, want sexueele onthouding is een van de meest verschrikkelijke oorzaken van ziekte en lijden in de moderne tijden" (345). „Dit niet te erkennen is een fundamenteele dwaling in de geneeskunde en moraalphilosophie". „Allerlei oplossingen zijn beproefd (strijd tegen dronkenschap, verspreiding van het Christendom), doch tevergeefs, want hierbij werd steeds over het hoofd gezien de ware wortel van het kwaad, de overbevolking" (341). „Liefde en overbevolking zijn gelijk aan twee renpaarden van ongelijke snelheid aan elkaar geketend ; van daar de voortdurende armoede". „De armoede is een sexueele quaestie en kan daarom op geene andere wijze, dan door sexueele middelen worden hersteld" (341). „De eenige oplossing geeft het preventief verkeer ; zonder dat blijft de maatschappij een chaotisch tooneel van egoisme, onrechtvaardigheid en ellende'" (347). In plaats van immoreel is het preventief verkeer de eenig mogelijke wijze om ware zedelijkheid in de menschelijke samenleving te brengen (352). Uit 't vorige worden dan de volgende twee plichten afgeleid, n.1. Ie de plicht van beperkte nakomelingschap, 2e de plicht van sexueel verkeer welke als al reëele plichten, gebaseerd zijn op de wet- ten der natuur, of, wat gelijk daarmede staat, op het principe van nut", pag. 595. Op dit standpunt volgt 't andere onvermijdelijk. „Indien toegestemd wordt, dat overbevolking de oorzaak is van armoede; en indien toegestemd wordt dat alle leden van de maatschappij gehouden zijn mede te werken tot verwijdering van dat kwaad; moet de eerste plicht toegestemd worden. Wederom, indien toegestemd werd dat de wet der oefening een van de wetten der gezondheid is ; en indien verder toegestemd wordt dat ieder individu mannelijk of vrouwelijk, gehouden is deze wetten te betrachten; is ook de tweede plicht onafwijsbaar. Tot het vervullen van deze beide plichten is de eenige wijze overgelaten door de Wet der bevolking voor de bewoners van een bevolkte streek, het .preventief sexueel verkeer"'', (pag. 595.) Zoo heeft dan het N. M. zijne intrede gedaan en vindt weldra in den materialist Bradlaugh en in Annie Besant, zoolang zij het materialisme omhelsde, een paar bekwame en moedige pleitbezorgers, met het gevolg, dat in 1877 de bekende League werd opgericht en systematisch propaganda voor de beginselen van hetN. M. gemaakt. De voorstelling alsof 't N. M. een op zichzelf staand verschijnsel is, vindt aldus, in de historie geen steun; integendeel, historisch is vast te stellen dat het X. M. zijn ontstaan te danken heeft aan het beginsel der philosophie van de 18e eeuw en steun zoekt bij een economie, een moraal en een natuurphilosophie, welke eveneens in dat beginsel wortelen. Velen echter zijn zich niet bewust dat achter hun handelen een beginsel heerscht, houden zich zelf voor „onbevooroordeeld'' en verdedigen het N. M. met een beroep op „de natuur" doch niet minder zeker is te bewijzen dat ook hier, al is het onbewust, het materialisme ten grondslag ligt. Dr. Mensinga *) noemt onthouding „onnatuurlijk en de eisch daartoe ongeoorloofd". „Een bloote waarschuwing is inhumaan, daar deze de natuurdrift niet werkzaam en voortdurend vermag weg te nemen". Mr. A. P. Th. Eyssel 2) noemt het N. M. wegens de gevaren daar- 1) Dr. Mensinga Facultative Sterilitat 1892 pag. 76. 2) Zie adviezen over het N. JI. 1897. aan verbonden slechts „betrekkelijk aanbevelenswaardig" anders ziet hij er geen bezwaar in want: „'t lijdzaam volgen der natuur is toch onbestaanbaar". WilpertJ) gaat nog verder niet zijn beroep op de natuur: „Het sexueel verkeer buiten den echt is op zich zelf niet schadelijk en eerloos, wijl 't natuurlijk is. „Warum verbietet man etwas, was die Natur verlangt" ? Dr. Rutgers a) zegt: „Wij zijn zóóver van de natuur afgedwaald, dat het natuurlijke ons schandelijk voorkomt". Dr. Wijnaendts Francken 3) vindt 't argument „onnatuurlijk" tegen 't N. M. ingebracht „een belachelijke ongerijmdheid in onze huidige beschavingsperiode". Waartoe meer citaat. Luce clarius is, dat al deze schrijvers, stilzwijgend van een bepaalde opvatting uitgaan, en deze geen andere is dan die van den schrijver van de „elementen der sociale wetenschap" die sexueele onthouding zelfs „zondig" vindt, daar het „oneindig meer onnatuurlijk is dan het preventief verkeer". Onthouding stelt hij onvereenigbaar met gezondheid en geluk en van daar de keuze in het alternatief : onthouding of N. M.: „wij moeten onnatuurlijk handelen." Hemelsbreed nu moge het verschil zijn tusschen hen, die zooals Dr. Mensinga 4), Dr. Schröder s) en zoovele andere geneesheeren het N. M. verdedigen, alleen daar waar ziekte der vrouw of de zorgen des levens verdere zwangerschap ongewenscht maakt en tusschen hen, die in het buiten-echtelijk verkeer niets immoreels zien, zooals de reeds geciteerde Engelsche schrijver, een Wilpert en anderen, doch waar door hen een beroep op de natuur gedaan wordt, stemmen zij iti met het beginsel der revolutie, en openbaart zich een quantitatief, geen qualitatief verschil. Vóór men zich beroepen kan op 't begrip natuurlijk moet bewust of onbewust het antwoord vaststaan op de vraag wat de mensch is, wat de natuur van den mensch is, zijn wezen; want 't is juist op de natuur van den mensch, op zijn wezen, op het mensch 1) J. v. Wilpert. Die Ehe der Zukunft. 1898 pag. 17, 31. 2) Dr. J. Rutgers. Rasverbetering. 1905 pag. 34. 3) Dr. C. J. Wijnaendts Francken. Sociale vertoogen, 1907, pag. 95. 4) Dr. Mensinga. Facultative Sterilitat. 5) Dr. H. Schröder. //Die Vorbeuging der Empfangniss aus Ehenoth". zijn, dat zich ook beroepen allen die tegen het N. M. gekeerd zijn. Ik herinner slechts aan „de sexueele moraal" van Lod. v. Mierop, waarin het geheele betoog gebaseerd is op het echt menschelijke of aan „De gevaren van het N. M. voor de lichamelijke, zedelijke, en geestelijke natuur van den mensch" door B. J. de Feyfer -v. Essen 1), waarin vooropgesteld wordt het essentieel verschil tusschen mensch en dier. Onthouding moge onphysiologisch zijn, niet het normale ; doch onnatuurlijk niet. Aldus is duidelijk dat het antwoord op de vraag natuurlijk of niet afhangt van het antwoord op de vraag : Evolutie of Schepping ? De evolutieleer heeft met schijn van wetenschap de grenslijn uitgewischt tusschen mensch en dier en steun gegeven aan de philosophie der 18e eeuw en zoo is het beroep der N. M. op de natuur, een nagalm van de roep van Rousseau: „Terug tot de natuur". Op minder wankelbare basis dan de leer der evolutie, staat de leer van de Schepping van den mensch, als een redelijk zedelijk wezen. Als zoodanig heeft hij te volbrengen den wil zijns Scheppers. Daartoe behoort „heerschappij te voeren op de aarde" doch ook zijne zinnelijke neigingen te onderwerpen aan het redelijk inzicht in de wet der 10 geboden. Zoo beschouwd is er geen tegenspraak zooals Dr. Mack en Dr. Weijnaendts Francken veronderstellen; als men eenerzijds „niet de natuur zijn gang laat gaan" en men anderzijds op het gebied van het sexueele leven, kunstmatig ingrijpen afkeurt. Hierin tegenspraak te zien, getuigt slechts hoe weinig men de beteekenis verstaat van het woord onnatuurlijk, hoe weinig rekenschap zij van zich geven van het standpunt van hen die het N. M. bestrijden. Hoe zeer dit zich wreekt, toon ik u aan met een citaat van Dr. W. Fr. 3) uit zijn „Sociale vertoogen", een werk dat van vele zijden met ingenomenheid is begroet. Het onderscheid toch dat er bestaat tusschen natuur en natuurdrift wordt geheel over 't hoofd gezien, zooals uit 't volgende blijkt: „Over de leefregels met betrekking tot het huwelijk, die het N. M. aanprijst, wordt vaak met groote heftigheid de staf gebroken ; men noemt ze onzedelijk, onkiesch, onnatuurlijk. Doch vraagt gij naar 11 Levenskracht, maandblad 2e jaarg. 1908 No. IV. 2) Dr. C. J. Wijnaendts Francken. Sociale Vertoogen 1907 pag. 91—93. de gronden dezer meening. Zoo blijven die gewoonlijk achterwege. Men veroordeelt het stelsel, omdat het indruischt tegen begrippen en voorstellingen die men steeds heeft aangekleefd, maar nooit aan een nauwlettende kritiek onderworpen." „De juistheid dezer woorden springt in 'toog wanneer wij het argument in oogenschouw nemen, dat eene opzettelijke gezinsbeperking daarom ten eenenmale verwerpelijk is, omdat men daarmede ongerechtigd ingrijpt in het natuurlijk verloop der physische verschijnselen. Het is soortgelijk aan dat, ingebracht tegen de koepokinenting, hoewel men er hoegenaamd geen bezwaar tegen maakt om in andere gevallen medische hulp in te roepen, noch tegen heel wat ernstiger chirurgisch ingrijpen. Zonderling mag het heeten, hier plotseling op zoo besliste wijze een natuurlijk verloop voor te staan, terwijl het toch wel bekend is dat juist de vermeerderde beschaving onophoudelijk allerlei maatregelen treft om niet alleen in ziektegevallen, maar ook ten opzichte van allerlei andere natuurverschijnselen de voor den mensch daaruit voortvloeiende ongewenschte gevolgen in den strijd om het bestaan te voorkomen; men denke slechts aan zeeweringen, dijken, bliksemafleiders, het castreeren van vee e tutti quanti. Daarenboven het argument zou alleen dan waarde kunnen hebben, indien wij, buiten de Nieuw-Malthusiaansche middelen om, werkelijk in ons sexueele leven zoo ganschelijk volgens de wetten der natuur ons gedroegen en dezen haren vrijen loop lieten. Maar wie zal durven beweren, dat wij inderdaad in ons geslachtsleven een oorspronkelijke natuurlijke onbevangenheid behouden hebben, en dat de uitingen daarvan niet voor een groot deel den stempel dragen van kunstmatigen dwang? Van onze prille jeugd af aan wordt ons zelfbedwang opgelegd en geleerd ons te beheerschen; onophoudelijk moeten wij onze sexueele neigingen bedwingen ; en over elke bevrediging daarvan wordt een geheimzinnige sluier geworpen. Wil men alzoo het voorkomen van mogelijke bevruchting als iets onnatuurlijks gaan bejammeren, welnu, dan zou men consequent diezelfde weeklaging ook moeten uitstrekken over het feit, dat er mannen zijn die een strikte kuischheid bewaren, of dat er zoovele ongehuwd blijvende vrouwen tegen haar wensch in van het moeder- schap verstoken blijven. En is men inderdaad zoo hoog gestemd voor een onbeperkt moederschap, waarom worden dan terzelfder tijd de ongehuwde moeder en het buitenechtelijk kind, hetwelk toch zijn ontstaan dankt aan de roepstem der natuur, in zoo hooge mate verketterd en als paria's gebrandmerkt? Waarlijk het loflied op de natuurlijkheid als argument tegen het Nieuw-Malthusianisme is niet anders dan een belachelijke ongerijmdheid in onze huidige beschavingsperiode." Waarlijk ! „Zoo we niet wisten hoe men door revolutionaire vooroordeelen kan worden verblind, zouden we ook hier verbaasd staan bij de wonderlijke misvattingen van beroemde en verdienstelijke auteurs" (Gr. v. Pr. 8±). Een juiste voorstelling geeft het volgend citaat van Dr. Kuyper (Chr. Sociaal Congres) : „Kortom, op elk gebied der natuur treedt menschelijke kunst op, niet om het leven der natuur te vernietigen, veelmin om er mechanisch een anderen opstal naast te plaatsen; maar wel om de krachten die in de natuur schuilen bleven, er aan te ontlokken, of ook om de wilde krachten die van haar uitgaan te regelen", doch ook stelt hij den plicht „eigen innerlijke natuur te veredelen". Bij Dr. Mack ') een zeer gematigd N. M. feitelijk een aanhanger der facultatieve steriliteit op medische indicatie, treffen we eenzelfde redeneering aan als bij W. Fr.; ook bij hem zou uit de bestrijding van het N. M. volgen „dat de mensch dan ook niet het recht heeft in het natuurlijk verloop der dingen in te grijpen" ook niet als hij ziek is de hulp van den geneesheer mag inroepen; een conclusie evenzeer gebaseerd op een verkeerde interpretatie van het woord natuurlijk en onnatuurlijk. Eerst een juist begrip van het wezen van den mensch is noodig, om zich niet te plaatsen op het standpunt van hen, die zeggen dat de mensch onnatuurlijk moet handelen en zich geplaatst te zien voor het dilemma öf onthouding öf hutN. M. Voor hen, die een principieel onderscheid tusschen mensch en dier maken, bestaat dit dilemma niet. Onthouding waar 't in bepaalde gevallen geboden is, is voor den mensch als een redelijk zedelijk wezen niet onnatuurlijk. Daar- 1) Dr. Mack. Die Gefahren der Mutterschatt und deren Verhütung. pag. 53. 54. mede is niet gezegd dat onthouding gemakkelijk is, doch altijd de waarheid te spreken is ook niet gemakkelijk, evenmin 't eigendom van een ander niet aan te tasten, doch op die gronden laat men den eisch niet vallen. Omstandigheden kunnen den persoon verontschuldigen, doch de daad dient veroordeeld te worden. Keeren we echter terug tot ons uitgangspunt; en dan meen ik uit tal van citaten aangetoond te hebben, dat 't antwoord op de vraag wat „natuurlijk" is afhangt van het antwoord dat gegeven wordt op de vraag of de mensch principieel van het dier verschilt, en dit antwoord hangt af van het standpunt dat men inneemt met betrekking tot de vraag „evolutie of Schepping" en daarmede is de band aangetoond met het beginsel der revolutie. Ook op geheel andere wijze is te besluiten tot den oorsprong van het N. M., nl. door een vergelijk te treffen tusschen het N. M. en de Fransche revolutie. Deze twee historische verschijnselen welke niet in direct verband staan, hebben zoovele trekken gemeen, welke niet anders dan door gelijkheid van oorsprong te verklaren zijn. Gemeenschappelijk is de verheffing van de religie van het ongeloof boven de Christelijke religie. Wel ontkende Dr. Rutgers dit in het debat, zeggende dat er van haat tegen den godsdienst geen sprake is, doch in het officieel goedgekeurde geschrift van den Bond wordt godsdienst in een adem genoemd met vooroordeel en onverschilligheid, wat op zich zelf reeds van weinig eerbied getuigt, en haar toegeschreven de besliste leugen, dat „ze leeraart gaat onbeperkt uw gang". Een godsdienst, die Dr. Rutgers voor kan staan, is een godsdienst zooals ook Robespierre voorstond, nl. onderworpen aan den wil van den mensch. Gemeenschappelijk is de logische ontwikkeling — tegen geschiedenis, natuur en openbaring in — van uit het eenmaal ingenomen standpunt, zoodat een radicale omkeer plaats grijpt: In de nieuwe moraal wordt wat zedelijk is, onzedelijk geheeten ') en omgekeerd, zooals in de nieuwe staatsleer de vorst dienaar en het volk meester. Gemeenschappelijk het gebruik van oude woorden, maar met geheel 1) jlonocence, purity, chastity, delicacy — let us rather read ignorance morbidity, disease, misery" etc. andere beteekenis, zoodat „ter bemanteling van de meest hatelijke zaken, de meest liefelijke woorden beschikbaar zijn, (Gr. v. Pr.) In de nieuwe moraal draagt hartstocht den naam van liefde; toegeven aan de zondige lust van het hart, heet „luisteren naar de stem der natuur", zooals in de nieuwe staatsleer „dwang betiteld wordt met: „heil van het volk. algemeen welzijn, nationaal geluk. Daartegen wordt 't goddelijk recht in staat en huwelijk uitgemaakt voor .zinneloos verdichtsel en priesterlijke baatzucht". Gemeenschappelijk is ook dat het kwaad in de vormen gezocht wordt en door wijziging en vormen bestreden. Conventie, zie daar het wortelbeginsel voor moraal en staatsleer ')• Met een beroep op .conventie" wordt gezag s) en moraal s) bestreden, met een beroep op „conventie wordt elke afwijking in leer en leven verdedigd. Den logischen samenhang welke bestaat tusschen leer en leven, op het standpunt der conventie4) teekent Gr. v. Pr. aldus met forsche trekken: „Vrijheid van denken, ook van handelen. Oppermagt van het verstand, ook van den wil. Onbedorvenheid der rede, ook van het hart. De mensch uit zich zeiven goed; vanwaar dan het kwaad ? De mensch uit zich zeiven tot weldoen en liefdebetoon geneigd , vanwaar dan dat de maatschappij door het duizendvoudige zwaard der menschelijke driften verontrust en verteerd wordt ? Het antwoord d«r wijsbegeerte is gereed. De oorsprong van het kwaad ligt in de vormen; door verkeerde vormen is de oorspronkelijke regtheid der menschelijke natuur verwrongen en hebben de neigingen en hartstogten in eene aan den natuurlijken aanleg tegenovergestelde rigting gewerkt. Alzoo ligt enkel in wijziging der \ ornien. in omverwerping van al wat de vrijheid belemmert, in opvolging der 1) VVilpert p. 340. Wir können nur annehmen, dass die anschauungen über Sittlichkeit ira Laufe der Zeiten, dahin eine Aendernng erl.tteo haben, dass jetzt für unsittlich gilt, was bei den alten Vólkern ganz naturlicb war oder sogar znm religiösen Kultus gehorte. 2) Zie Gr. t. Pr. Ongeloof en Revolutie. 3) Die Sittlichkeit als ein Produkt von Strebungen gesellig lebenden er- Dunftwesen Ferdv l.c. pag. 10. . . , 4) Wilpert. Die Ehe der Znkunft 1878 pag. 21: ,Die sinnlichen Begierden entsteben nnd werden dadurch nur vermehrt, dass sie verboten sind und zu ihrer Befriedignng Schwierigkeiten im W ege stehen Fre'hen im weitese Sinne kann der Sittlichkeit nur fördern. Jeder Drnck. jede Fessel treibt den MeLSchen zur Liige seine Zuflucht zu nehfueo. neigingen en driften, het middel van herstel en zelfvolmaking voor den staat" (176). Is aldus vastgesteld, wat het N. M. in beginsel is, zoo is het thans noodig de uitwerking van dit beginsel na te gaan; en waar is dit beter te doen, dan in het land, waar het revolutie-beginsel zich ook op staatkundig gebied meester gemaakt heeft van hoofd en hart; en daarom meer onbelemmerd dan in eenig ander rijk zich heeft kunnen meester maken van de practijk — in Frankrijk waar de wensch, dien Anten :) voor Nederland heeft geuit, vervuld is, nl. „dat men den bijl zou leggen aan den wortel van den boom van de giftige vrucht „de overbevolking"". De geboorten verminderen jaar op jaar thans '21 per jaar op 1000 inwoners), maar de vervulling van een betere toekomst blijft uit. Onverdroten wordt echter voortgegaan de zegeningen van het N. M. te prijzen. Op de vraag van Ferdy 3), of in Frankrijk het N. M. dan nog niet genoeg toegepast wordt, ontving hij van Paul Robin, die in 1896 de „Lique de la Régénération humaine" stichtte, ten antwoord: Dat uit 't gemiddelde geboortecijfer geen besluit te trekken is dat tegen de noodzakelijkheid van het N. M. spreekt." „De armen, de onverstandigen en de onbedachtzamen zijn nog te groot in aantal." „Aan de zuiverheid van het ras denk ik niet, ik denk alleen aan het heil van het individu," en „al passen de rijken het genoeg toe, „ik ga heen om den armen den weg des lieils te leeren"; en Ferdy zwicht voor de kracht van dit argument. „Aldus zijn haar aanhangers sterk, omdat zij door het aangenomen grondbeginsel worden gesteund ; de tegenstanders zwak, omdat zij met hun belijdenis in tegenspraak zijn", (Gr. v. Pr. 208.) Het resultaat echter is „tegengesteld aan de voorspiegeling". In plaats van „rasverbetering" is een achteruitgang van het ras te bespeuren physiek en moreel3). 1) W. 51. H. Anten. Het N. 11. in een nieuw licht bezien 1895 pag. 25. 2) Hans Ferdy. Sittliche Selbstbeschrankung 1904 pag 161. 3) Deze cijfers kunnen niet direct tegen het N. M. uitgespeeld worden. Wel krijgen ze betrekkelijk waarde, als men deze cijfers in verband brengt met het revolutiebeginsel. Mijn betoog zelf steunt er niet op en valt er niet mede. Zoomin een moord ooit goed te praten is, al treft het een tyrau. zoomin is daardoor 't N. M. moreel te verdedigen, al zou de statistiek voor haar pleiten. a. Physiék. Het sterftecijfer is wel is waar in Frankrijk gedaald. Van 23.6 op 1000 inwoners in 1861—70 tot 19.6 in 1901—1904; doch in datzelfde tijdvak is het sterftecijfer in Nederland gedaald van 25.4 tot 16.4. Niettegenstaande het geringe geboortecijfer staat Frankrijk thans bij Nederland ten achter, terwijl voor 50 jaar juist het omgekeerde het geval is. De overige beschaafde landen toonen een zelfde verschil ten nadeele van Frankrijk. Tuberculose in andere landen eer af- dan toenemend '), neemt in Frankrijk veeleer toe, komt in elk geval veel meer voor dan in Duitschland -). Geheel hiermede overeenkomende is een statistiek van de Fransche en Engelsche post-administratie, door Dr. Pinkhof in zijn „voordracht voor Betsalel" aangehaald. Daaruit blijkt dat wegens ziekte in Engeland de mannelijke beambten gemiddeld 7.9 dag per jaar verzuimden, de vrouwelijke beambten gemiddeld 12.2. In Frankrijk daarentegen de mannelijke 19.2, de vrouwelijke 33.5 dagen. De bewering van Anten „ook kan ieder zich dan beter van al de verplichtingen van zoo'n ambt kwijten" (pag. 27) vindt hier geen bevestiging. b. Moreel. Het aantal onwettige geboorten 3) op elke 1000 was gemiddeld 76 in de jaren 1861—70 en is vermeerderd tot 90 in 1891—1900. In Nederland is dit aantal in ditzelfde tijdvak gedaald van 39 tot 30, zooals blijkt uit de „Statische mededeelingen, uitgegeven door het bureau van Statistiek der gemeente Amsterdam 1907", waaraan deze cijfers ontleend zijn. Doodslag en moord zijn belangrijk toegenomen; in 1891—95 met 16%. Ook de zelfmoord. In 1830 hadden op elke 100000 inwoners 5 zelfmoorden plaats; in 1892 bedroeg dit getal 24 4). 1) Op 100 dooden overleden in Prnisen in 1893 10.31%, in 1898 9.86, in 1903 9.89% en in 1906 9.570/o. 2) Daar in Frankrijk geen statistiek bestaat van 't geheele rijk, doch alleen van de grootste steden, heeft men vergeleken de sterftecijfers aan Tbc. in de steden van Frankrijk en Duitschland met een zielental boven 15000 inwoners en dan zijn van 1901—1903 in Frankrijk gemiddeld per jaar 30.06 per 1. G. Pierson. Leerboek der Staathuishoudkunde. 2e dl. 2e dr. 1902. pag. 150, 2) Nitti 1. c. pag. 226. . . „L'hvpothèse de Malthus, qui faisait dépendre la misere de 1 impré- vovance des classes ouvrières et d'une surabondance de la population est doue faüsse, non seulement dans ses conclusions pratiques. mais dans son essence même ; et elle reste aussi impuissante a expliquer les causes de la misere qu a en empêcher les effets" Nitti) 1. c. pag. 231. 3) L'individu compose la société mais la societe donne a 1 individu la vie la securité et la propriété, la science, la vertu, et le caractere; tout cequil est et tont ce qn'il vaut. . . (pag. 359.) Hierin wordt te kort gedaan aan de beteekenis van het individu. 4) Dr. H. Pinkhof. Studies in Volkskracht no. 6 1904 pag. 24b. 5) Dr. C. J. Wijnaendts Francken. Sociale Vertoogen, 1907. pag. IOi. van deze critiek, welke zich laat verklaren door het individualistisch standpunt, waarop beide heeren staan. De zin is op te maken uit den volgenden gedachtengang. Gemiddeld brengt ieder meer voort dan hij verteert; zoodat de algemeene welvaart en rijkdom toeneemt; dus komt vermeerdering der geboorten het geheel ten goede. Omgekeerd zal —■ tenzij door slechte verhoudingen — de algemeene welvaart aan ieder persoonlijk ten goede moeten komen. Dit is ook het standpunt door Arsène Dumont ingenomen. Zijn onderzoek leerde hem: „dat, waar de volksvermeerdering ophoudt, de waarde vermindert van man en vrouw, dat familie en vaderland met ondergang bedreigd worden, en dat het gevolg is het afnemen van den rijkdom waaraan de economen alles ten offer willen brengen". De oorzaak is duidelijk: grond, kapitaal en arbeid moeten evenredig aan elkaar zijn bij de productie van rijkdom; ontbreekt een dezer factoren, dan vermindert ook de productiviteit van de beide andere (pag. 46). Ook Dumont neemt het standpunt in, dat de opofferingen van het individu voor het geheel, indirect weer aan het individu ten goede komen. „Ieder menscli, die niet geboren is geworden, beteekent voor de maatschappij een geldelijk verlies, een verlies van kapitaal, maar het verlies in moreele waarde is nog grooter" (pag. 47). In 1898 verschijnt een tweede werk van Arsène Dumont '). In dit wTerk zoo rijk aan inhoud, bestrijdt hij, ofschoon wars van godsdienst, thans onomwonden het beginsel der revolutie, want in het individualisme dat thans Frankrijk bedreigt, ziet hij de nawerking van de leer van Rousseau -). Deze leer uitgaande van de autonomie van den mensch, noemt hij „een noodlottige dwaling zoowel van uit algemeen maatschappelijk standpunt beschouwd, als uit 't oogpunt der wetenschap." Als een ge- 1) Arsène Dumont. Natalité et Démocratie. 1898. six conférences a l'école d'anthropologie. 2) Les philosophes qui comme Roussean, ont supposé, sans même tenter de la démontrer, tant le fait leur semble indéniable, que les hommes étaient des touts absolus et complets, pnisant la source de leur droit dans 1'autonomie de leur volonté, ont été obligé d'imaginer nn contrat social pour relier artificiellement ces nnitéssans liens naturels, ces grains de sable sans cohésion. pag. 144. volg van het individualisme ziet hij in Frankrijk gemis aan solidariteit') dat zich uit in weinig vaderlandsliefde en gebrek aan ouderlijk gezag, doch ook in een te geringe nataliteit, waardoor de band die het heden met de toekomst verbindt, verbroken wordt. 1 al van geleerden, ik noem slechts een Nitti en Bertillon, voegen hun stem bij die van Dumont, vreezende voor het behoud van Frankrijk, dat op elk gebied dagelijks van zijn invloed inboet en ook zijn schatten ziet verminderen. „De bevolking zegt Bertillon ~) is de bron van allen rijkdom omdat elke rijkdom den arbeid tot oorsprong heeft en omdat het de handen en het verstand zijn die het werk voortbrengen". „Opdat een land voorspoedig zij in de volle beteekenis van het woord, opdat het rijk zij, machtig en intelligent, moet de bevolking talrijk zijn." „Vermindering van bevolking is een oorzaak van armoede", 't Bewijs werd geleverd, dat in een beschaafd land vermeerdering van bevolking steeds gepaard gaat met toename van welvaart, zoodat het N. M. is gebleken anti-sociaal te zijn. Deze wijziging in economische denkbeelden heeft geen zichtbaren invloed gehad op het geboortecijfer, waaruit blijkt dat het N. M. in den grond der zaak geen economische quaestie is. Het volgende nog ter bevestiging: Art. 6 van de statuten van den N. M. Bond in Engeland luidt: „Overbevolking is de sterkste bron van armoede, onwetendheid, misdaad en ziekte,''hierin voorgegaan door den grondvester, den schrijver van „de elementen der sociale wetenschap". Doch de N. M. Bond in Nederland heeft deze formule laten varen en stelt zich ten doel „kennis te verspreiden omtrent het vraagstuk der bevolking." 't Is me niet onbekend dat vele leden van den Bond, de middelen om zwangerschap te voorkomen aanprijzen als middelen om sociale ellende te voorkomen; b.v. Anten bepleit „de toepassing van het N. M. zonder welke voor onze arme maatschappij geen verlos- 1) Onder solidariteit verstaat men thans vaak gemeenschappelijk samenwerken om een bepaald doel te bereiken. Hier achter kan het grofste egoisme en individualisme verborgen zijn, men werkt samen om te bereiken, wat men op zich zelf niet kon verkrijgen. Uiting van echte solidariteit is de Vaderlandsliefde. 2) Dr. Jacques Bertillon. Le problème de la dépopulation. 1897. pag. 21—24. sing is uit den lijdenskring van armoede, echteloosheid en prostitutie" en J. Koetser. schrijft: „Het N. M. als hoofdredmiddel uit den poel van sociale belangen dient thans ineer dan ooit begrepen en beoefend te worden". Doch dit zijn los terneer geschreven beweringen, zonder argumenten. Daartegenover stel ik een paar citaten van bekende economen; b.v. Everett; „geen overbevolking is te vreezen, elk nieuw mensch is een nieuwe arbeidskracht", en Rümelin: „Elk beschaafd volk heeft de tendenz zijn inkomen sneller te vermeerderen dan zijn aantal." De overtuiging, dat de rampen („checks") niet het gevolg zijn van een tekort aan de middelen van bestaan, zooals Malthus dacht, niet aan de karigheid der natuur zijn te wijten zooals een tijdlang velen dachten, maar gevolg zijn van slechte regeling, wint algemeen veld. „Wenn sich aber ergiebt dass in der spateren Periode mehr subsistenzmittel pro Kopf entfallen, so ist damit bewiesen dass das „Prinzip" für die Gegenwart keine Geltung hat und dann sind Not und moralischer Elend, aus anderen Ursachen zu erkliiren". ') Wanneer evenwel toch van „overbevolking" gesproken wordt, dan is dat niet in absoluten zin op te vatten; men verstaat er dan onder een relatieve overbevolking, wat iets geheel anders is, niet afhankelijk van een natuurwet (de bekende tendenz van Malthus); doch afhankelijk van uitwendige voorwaarden en een slechte economische regeling, waardoor zelfs weinig bevolkte streken gebrek kunnen lijden. „Niet is dus vermindering der bevolkingstoename voorwaarde voor betere economische toestanden, doch een betere economische toestand is voorwaarde voor een behoorlijk geregelde bevolkingstoename" 3). Op verdienstelijke wijze heeft Oppenheimer ;ï) aangetoond, dat het dagelijksclie rantsoen, dat ieder noodig heeft, d.i. de verdeeling der voedingsmiddelen in tijd en ruimte, het best is gewaarborgd door een groote markt en dat de grootte van de markt afhankelijk is van de dichtheid der bevolking. Door betere vervoermiddelen wordt de crisis na een mislukte oogst steeds kleiner en door telephonische verbindingen de markt steeds vaster. Van nationaal is 1) I)r. Frans Oppenheimer. Das Bevölkerungsgesetz des T. R. Malthus nnd der neneren Nationalökonomie 2e Anfl. 1900. pag. 24. 2) Dr. J. Hooykaas, Bevolkingsleer en Gezinsbeperking, 1904. 3) Dr. Frans Oppenheimer, 1. c. pag. 27. de handel internationaal geworden, en zooals weleer de verhouding was van de stad tot het rondom liggende land, zoo is thans de verhouding van den dichtst bevolkten staat tot de minder bevolkte landen. Van overbevolking is dan ook geen sprake. In de toekomst misschien? A priori te zeggen dat dit onmogelijk is, daar het in strijd zou zijn met Gods goedheid en wijsheid, lijkt me niet juist gedacht en geen rekening te houden met den menschelijken factor, en de verantwoordelijkheid van den mensch in deze. Toch meen ik, is overbevolking niet te vreezen, want bij hooge moraal is ze natuurlijk onmogelijk ; en bij lage moraal is veeleer achteruitgang te duchten, zooals door tal van voorbeelden uit de historie is te bewijzen. Actueel is de vraag echter niet en eeuwen moeten zeker verloopen voor ze dit kan worden. „So wenig wie der Einzelmensch sich dadureh von seiner Arbeit für morgen zurückhalten lasst, dass er einmal wird sterben müssen; so wenig wie die Menschheit sich um die verwandten pessimistischen Ausblicke kümmert (Erkaltung der Sonne etc.), so wenig hat uns der prophetische Malthusianismus zu kümmeren" J). 't N. M. is dan ook geen economische quaestie. Nóch vroeger nóch thans is de economie de drijfveer van het handelen geweest op moreel gebied. „Les nations n'ont pas d'oreilles pour écouter ces théories et les jeunes ménages n'ont point la coutume pédantesque de fouiller la bibliothèque" 3). Dr. Wijnaendts Francken 3) doet een poging om het N. M. toch tot het gebied der economie te brengen: dat slechts gelukt door eene andere beteekenis aan het woord „economisch" te geven, nl. van finantieel. Zoo spreekt hij van „de economische zorgen", die elk kind met zich zal brengen, waaronder „geldelijk" moet verstaan worden. Overtuigend echter is aan te toonen, dat ook volgens W. Fr. het N. M. niet staat of valt met de economie. Na het zeer wijfelend betoog over de leer van M. eindigt hij op pag. 139: „Maar gesteld al dat Malthus' bevolkings-theorie onjuist ware, dan nog zou daarmede hoegenaamd niet het recht van gezinsbeper- 1) Oppenheimer 1. c. pag. 193. 2) Arsène Dumont. Dépopulation et civilisation, 1890, pag. 19. 3) Ür. C. J. Wijnaendts Francken, 1. c. pag. 102 en 110. king weerlegd zijn . Maar laat ik terstond er aan toevoegen, dat daarover ook de strijd niet gaat, zooals uit deze woorden te vermoeden valt, en er in opgesloten ligt. Niet één bestrijder van het N. M. zal ontkennen dat gezinsbeperking soms noodig is; b.v. bij ziekte der vrouw en in dit geval gaat de strijd niet over de motieven van gezinsbeperking, doch over het middel om het doel te be1 eiken. Iht echter zij thans terloops gezegd, om de verwarring te voorkomen, waartoe zulke vage voorstellingen aanleiding kunnen geven. Doel was aan te toonen, dat ook de N. M. zelf beginnen te erkennen dat de motieven van gezinsbeperking niet op 't gebied der economie liggen. Terecht zegt Dr. Hooykaas ') verwijtend: „dat men Economische wetten niet moet gebruiken als argumenten om egoisme, goed te praten." Inzonderheid ga ik thans na de wijze waarop de N. M. Bond met de bevolkingsleer omspringt. Te algemeen wordt nog de voorstelling gewekt, dat het N. M. rust op de leer van Malthus en daarop wordt dan voortgeredeneerd. Voor de hand zou 't liggen bij de N. M. beter te worden ingelicht; doch „de dwaling was voor de beoefenaars der wetenschap (lees : van het N. M.) een axioma geworden. Geen verder onderzoek kwam te pas. Natuurlijk ! waar valsche begrippen inslopen, ontbrak het nooit aan scribanten, door wie zij, met praal van redeneering en vertoon van kundigheden, in stelselmatigen vorm gehuld werd. Allerlei systemata werden op den eenigen grondslag gebouwd; niemand had twijfel aan de deugdelijkheid van het ondergeschoven fundament" (Gr. v. Pr. 110). 't Was daarom geen overbodig werk van Dr. Snoeck Henckemans2) de theorie van Malthus 3) met citaten toe te lichten. De door een verkeerde economie ontstane ellende (de relatieve overbevolking) ' zag Malthus voor een absolute aan en, ofschoon geestelijke, toch ten deele gevangen in de strikken der materialistische pliilosophie, stelde hij, in het geloof dat hij stond op den bodem der 1) Dr. J. Hooykaas. Bevolkingsleer en gezinsbeperking II 1904. pag. 1. 2) Zie Gen. Courant 1907, pag. 188. 3) An Essay on the Principle of Population 1890, pag. 446—448. empirie, de bekende wet vast welke Franklin reeds voor de dierenwereld had opgesteld, nl. dat ook _de mensch de tendenz heeft om zieh sneller voort te planten dan het beschikbare voedsel". In tegenstelling met de leer der X. M. die geboortebeperking op grond van z.g.n. sociaal-economische belangen bepleiten, is deze wet eigenlijk de economische grondslag van Malthus leer. Volgens hem heeft zij ten doel den mensch er toe te brengen de aarde te bevolken. In plaats van die natuurwet te bestrijden, prijst hij haar zelfs om de gevolgen, nl. als oorzaak voor den mensch om .zijne geestelijke vermogens te verbeteren" en .zijne erkende traagheid te overwinnen" en .hem te doen vooruitgaan in de bebouwing van den grond". Wat Malthus dan ook wilde, in geen geval vermindering of wijziging van de wet der bevolking, maar alleen een zekere regeling waardoor de nadeelen van de .Struggle for life", gedeeltelijk opgeheven konden worden ; en daartoe raadde hij hen aan de „moral restraint"; hun. die te veel zouden lijden. Deze raad steunde dan ook niet op zijn .economischen grondslag", had ook geen economisch doel. doch was gebaseerd uitsluitend op zedelijke motieven. Is hiermede aangetoond dat de ÏS\ M. Bond. ten onrechte zich den naam van Malthus heeft toegeëigend, omdat ze niet steunt op zijn .wet der bevolking", ja zelfs in strijd daarmede is, dan is hierdoor nog geen oordeel uitgesproken over den Bond zelf en zijn verhouding tot de bevolkingsleer. Het doel, uitgesproken in art. la is zeker loffelijk te heeten : .Het verspreiden van kennis omtrent de toeneming der bevolking en haren invloed op de stoffelijke en geestelijke gesteldheid der menschen'' 't Is dan ook niet dit doel dat ik veroordeel, doch de wijze waarop .kennis" verspreidt wordt. Al wil Rutgers rgeen katholieke index en geen Russische censuur", niet minder doeltreftend wordt geweerd, wat niet in 't gevlei komt. Dood gezwegen wordt het werk van den bekenden econoom Oppenheimer, .Volkskracht" van Dr. Pinkhof, .Bevolkingsleer en gezinsbeperking van Dr. J. Hooykaas '), een 1) Hierin wordt aangetoond dat 1. de bevolkingsvermeerdering tegenwoordig niet in de eerste plaats gestremd wordt door het gebrek ; 2. dat de levensstandaard der lagere klassen zich verheft; de welvaart der arbeiders stijgt, 3. dat het voortbrengingsvermogen der cnlt99. 6) Dr. med. Treu. Die Orsaehe und die Verhütung der Familienlasten. schwacheren Geisten und besonders für die armen Frauen, die nicht in die Lage sind, ihren Gatten zur Schonung zu überreden, und also arztliche Schutzen bedürfen". Zoo ook Dr. Mack '): die het tot zijn plicht acht met de menschelijke zwakheid te rekenen : „So lange die Menschen eben so unvollkommen sind, wie es nun einmal der Fall ist, so lange können wir nicht ruhig die Hande in den Schoosz legen", 't Verschil niet Hinz 3), die de moraal zelf aantast: „(Besser keine graviditas als eine wider den Willen der Eltern zustande gekommene", en zich beweegt geheel buiten het terrein van den arts als zoodanig, is duidelijk. Vragen wij echter niet wie F. S. aanraden of toepassen, doch naar de gronden, waaraan de geneesheer zich 't recht ontleent, dan blijft 't antwoord uit. Hoogstens wordt als motief opgegeven „zwakte der menschen", „om erger te voorkomen enz." Voor velen is wel „het gevoel" de grondslag; en dit is zeker geen betrouwbare bodem. Zelfs abortus zou dan in sommige gevallen te verdedigen zijn. Prof. Treub :i) zegt: „Een zuiver medisch vraagstuk wordt het eerst, wanneer men weten wil, welke middelen tot bereiking van het doel goed zijn, en zonder schade voor de gezondheid aangewend kunnen worden". Doch al is de medicus verplicht schadelijke middelen af te keuren, daarom ligt 't aanbevelen van onschadelijke middelen als ze onzedelijk zijn buiten zijn terrein. Gaarne erken ik dat de practijk den medicus stelt voor moeilijke vragen ; te meer wanneer men het feit in aanmerking neemt dat onthouding voor sommigen schier onmogelijk is, dat 't huwelijk niet alleen het kroost ten doel heeft, enz. enz., en zoo laat het zich verstaan dat Prof. Kouwer 4) ofschoon hij het N. M. krachtig bestrijdt, zich niet onder de absolute tegenstanders schaart. Ook erken ik dat de motieven voor 't handelen van den geneesheer op grond van zijn kunst en niet uitsluitend op dat van de moraal liggen, b.v. bij chlorofnarcose; inspuitingen met morphine; het opofferen van de ongeboren vrucht ter wille van het leven der moeder enz. En al verzetten de Roomsche artsen zich tegen het direct dooden van het 1) Dr. Mack. Die Gefahren der Mutterschaft und deren Verhiitung, pag 51. 2) Dr. Friedrich Hinz. Kritik der Anticonzeptionellen Mittel 1900, pag. 24. 3) Prof. Hector Treub. Gynaecologie. 1895 pag. 530. 4) Prol'. B. J. Kouwer. Prof. Hector Treub en het N. M. 1904, pag. 6. foetus, zoo is er ook hunnerzijds geen bezwaar de moeder te redden door op indirecte wijze het leven van de vrucht op te offeren. Zoo wordt bij beginnende kanker van den uterus die uterus, ook al is deze zwanger, weggenomen, wat evenmin op grond van de moraal verdedigbaar is. daar deze ook het indirect dooden veroordeelt. De geneesheer heeft te handelen ook krachtens zijn eed. naar zijn beste weten. Een minder goeden raad te geven om zijn patienten ter wille te zijn is daarom principieel te veroordeelen. Wanneer dan ook Dr. Aletta Jacobs rl niet op zich wil nemen de gevolgen als de aangeprezen middelen falen en zegt „ evenals de geneesheer na 't mislukken van een kuur of een verkeerden raad. de onkosten daarvan niet voor zijn rekening neemt", laat zij buiten bespreking de moreele verantwoordelijkheid van den geneesheer voor zulke raadgevingen. .Das natürlichste und sittlichste ist volle Abstinenz" (Kühner). Zooals door den patiënt zelf de zedewet, zij 't dan ook in den eersten graad, wordt overtreden, wordt door den geneesheer de plicht als arts naar zijn beste weten te handelen op zijde gezet. Deze overtreding te sanctioneeren is de vrucht van het materialisme, dat alle verhoudingen omkeert. Zoo wordt de geneesheer verantwoordelijk gesteld voor de gevolgen van daden die hij heeft afgeraden en omgekeerd zou de geneesheer niet willen dragen de verantwoordelijkheid voor de slechte gevolgen van raadgevingen, die hij wel heeft gegeven. Hoe grenzenlooze willekeur het gevolg is als men niet meer het beste weten ten richtsnoer heeft en den besten raad geeft, behoeft zeker geen breed betoog. Zij 't dan ook langs eenigszins anderen weg. ten slotte stem ik toch in met het resultaat, waartoe collega Damen 3) komt: en handhaaf mede zijne stelling dat men .de eene fout niet door een andere fout moet trachten goed te maken". Hoe zeer het materialisme het onbeneveld denken heeft verduisterd, blijkt ten duidelijkste uit de lichtgeloovigheid waarmede alles wat ten nadeele van onthouding wordt gezegd aangenomen wordt en de ongeloovigheid waarmede de nadeelen s) van de bekende palliativa worden ontvangen. Daarom 1) Dr. Aletta H. Jacobs. De strijdwijze der doctoren Pinkhof en Mendes de Leon tegen het N. 11. 1901, pag. 12. 2) H. J. Damen. De Katholiek. Kindersterfte, Neo-Malthnsianisme, Huwelijk. 1901. 3) Dr. Mendes de Leon. geneesk. beschouwingen en waarnemingen. is het te meer te prijzen dat Dr. Mensinga ') gewezen heeft op de nadeelen van „das sich in Acht nehmen". Doch dit terloops. Voldoende is 't hier gewezen te hebben, al bestaat er een groot verschil tusschen N. M. en F. S. dat beiden niet behooren tot de z. g. n. geneeskundige quaestie, waartoe men ze beiden zoo gaarne tracht te brengen. Wanneer dan ook Prof. Treub in: „het NeoMalth." a) zegt het geneeskundig deel op den voorgrond te zullen stellen, komt daar niet veel van terecht. De leer van Malthus wordt vooropgesteld een definitie gegeven over N. M., kortom allerlei sociologische of physiologische verhoudingen beschreven, en terwijl er nog van geen medische quaestie sprake is geweest, volgt op de 8e pagina: „Nog één woord voor wij dit zuiver geneeskundig deel onzer bespreking verlaten" ; en dat betreft dan het verschil in constitutie, 't Eenige dat eenigszins tot 't geneeskundige deel te brengen is, is dat Prof. Treub het geneeskundig bezwaar, dat de aangewende middelen schadelijk voor de gezondheid zijn, tot een minimum wil herleiden. Zoo is dan het N. M. evenmin als een. economische, een medische quaestie, doch een zuiver ethische, want het gaat over „de wijze waarop" en door liet beginsel der revolutie wordt stelselmatig de stem der conscientie (ook volgens Dr. Rutgers in 99% pijnlijk aangedaan, toen zij voor het eerst van het N. M. hoorden) tot zwijgen gebracht door de roepstem der natuur. En daarom kan van het N. M. gezegd worden wat van het beginsel der revolutie gezegd is, „voorwerp van hooge ingenomenheid of diepe afkeer, men acht haar doodelijk of rekent ze onmisbaar voor het geluk van een volk. De een beweert dat zij gevaarlijk wordt, alleen door verkeerdheden deitoepassing, de ander dat verderfelijkheid aan het licht komt, zoodra de toepassing beproefd wordt". (Gr. v. Pr. 101). * In tweeërlei opzicht is het van belang in het Neo Malthusianisme te zien het beginsel der revolutie, n.1. voor wetenschappelijke doeleinden en voor de juiste beoordeeling d. w. z. bestrijding. I. voor wetenschappelijke doeleinden. a. Zoo wordt in de allereerste plaats verklaard de haat tegen 1) Dr. Mensinga. Von sich in Acht nehmen, 1905. 2) Prof. Hector Treub. Verspreide Opstellen : pag. 38, de oude absolute moraal, en de Chr. godsdienst; welke blijkt uit zoovele geschriften ; doch ook uit het spreken van ofticieele sprekers van den Bond; óf 't beginsel der revolutie zich meester maakt van den staat, dan wel zich beperkt tot het N. M.; zijn karakter als „religie van, het ongeloof, tot al wat op geloof berust in negatieve betrekking, verloochent het nooit. In de Statuten moge staan, dat de Bond als zoodanig geen godsdienstige of politieke kleur heeft; als Mr. v. Houten bij het 25-jarig bestaan eens extra uitvalt tegen de Kerk, davert de zaal. De Anti N. M. Bond staat evenmin op godsdienstig standpunt en toch vereenigen zich daarin alle godsdienstige gezindten en zij die niet verblind door het revolutie-dogma (en daarom de conservatieve partij geheeten), vasthouden aan het redelijk-zedelijk bestaan van den mensch. En daardoor wordt verklaard „die hartroerende eenheid' waarover Rutgers zich verwondert. b. de analogie met de Fransche revolutie. Deze analogie is zelfs zoo groot dat 't mij mogelijk is, mijne conclusie over het N M. uit te drukken met dezelfde woorden, waarin Gr. v. Prinsterer zijne conclusies omtrent de revolutie samenvat. Steunend op dezelfde philosophie, begint 't met de autonomie van den mensch te verklaren. Zelf zal de mensch thans uitmaken wat goed en kwaad is. Gelijk op staatkundig gebied begint dus ook hielde theorie van boven af. Zoo is 't doel de armen te helpen doch de rijken passen de middelen toe. Echter is „de stroom der omwenteling verder gegaan dan aanvankelijk iemand bedoeld had — omdat men in illusien geleefd had". (Gr. v. Pr. 297) of is 't geen illusie geweest als Otto Zacharias ') schrijft: „Dass süsse Bewusztsein der Elternschaft ist so verlockend, dass der Wunsch, desselben theilhaftig zu werden, nur durch die harte Notli des Lebens und durch drückende Sorgen zum Verstummen gebracht werden kann". Of zoo ook als Mr. van Houten -) tegen de stelling van Evers, dat de hoogste klassen het N. M. zouden toepassen en aldus de laagste klassen't sterkst zouden toenemen, zegt: „Deze stelling is logisch juist, maar zij gaat ook uit van een onbewezen hypothese, dat n.1. de beperking van het getal kinderen het eerst door de ontwikkelde klassen en van iedere 1) Di'. Otto Zacharias 1. c. pag. 70. 2) Mr. v. Houten 1. c. pag. 60. klasse liet eerst door de meest ontwikkelden in praktijk gebracht zal worden. Er is zelfs veel voor te zeggen dat de zaak juist omgekeerd is". Zooals de oorsprong van de staatkundige omwenteling niet van het volk is uitgegaan, doch van de geleerden, zoo ook de oorsprong van het N. M. „Les doctrines descendent toujours de haut en bas". (Dumont.) „Verleidelijk was de voorstelling van het onberekenbaar gewin", (Gr. v. Pr., 248) vermindering van armoede en ziekte, en vermeerdering van geluk. Doch de uitkomst heeft geleerd dat „niet de wil der menschen, maar de kracht der beginselen getriumpheerd heeft" (Gr. v. Pr., 298). Inzonderheid in Frankrijk : „Nulle part on ne peut mieux voir que dans notre histoire combien peuvent les mots pour faire arriver les choses" (Arsène Dumont). Een der voordeelen van het N. M. zou zijn dat er geen ongewenschte kinderen zouden komen; doch in Erankrijk is het absolute aantal onechte kinderen weinig verminderd en relatief zelfs sterk vermeerderd, 't Zou vroege huwelijken bevorderen, doch 't slot is dat in Frankrijk sedert 1884 't getal echtscheidingen elk jaar stijgt, zoodat 't van 1879 in het jaar 1884 geklommen is tot 14,692 in 1904. Uit het jaarverslag van 1906 van den Registrar General voor Engeland en Wales blijkt, dat van 1896—1905 het getal huwelijken daalt; en dat het sedert 30 jaren steeds is afgenomen in't geheel met 11 Va %• Het geboortecijfer is zeer sterk gedaald, hier echter het getal der onechte kinderen meer dan dat der wettige. c. Door het revolutiebeginsel is te verklaren het verband dat er bestaat tusschen het veldwinnend N. M. en de toename van den abortus criminalis ; zelfs in Australië waar naar 't schijnt, het aantal huwelijken na invoering van de preventiefmiddelen is vermeerderd. Dat is laster zegt de Bond. En zeker is 't als laster aan te merken wanneer men iemand verwijt de oorzaak te zijn van wat hij bestrijdt, b.v. is 't laster als de Engelsche dokter het Christendom verwijt de oorzaak te zijn van armoede, prostitutie, onanie of als Mr. v. Houten dat toeschrijft aan de Katholiek Malthusiaansche zeden. Is 't zoo ook laster als men het N. M. in verband brengt met den abortus criminalis? De Bond als zoodanig meent vrij uit te gaan, dooi ver- spreiding van het blaadje over de vruchtafdrijving; daarom is het verwijt, als laster aan te merken tenzij aangetoond kan worden, dat de Bond niettegenstaande deze bestrijding eene theorie propageert, waarin dit een willekeurige beperking is. Dit nu is 't geval. Zoo zegt Dr. Rutgers: „moraal en hygiene zijn identisch' en op eene andere plaats: „hygiene is economie en economie is hygiene" waaruit volgt dat ook moraal en economie identisch zijn. want als a = b en b = c is ook a = c. .Het physiologisch optimum van alle functies" moet de drijfveer zijn, onder het motto „geen kind ongewenscht". Plicht is het dus de N. M. middelen te gebruiken. Ferdy noemt het zelfs .een zedelijke plicht". Door feilbaarheid der middelen, dus niettegenstaande men de zedelijke plicht volbracht heeft, dus buiten schuld zal nu het ongewenschte kind komen. Om in het vervolg niet meer voor deze impasse te komen stelt Rutgers ieder arts ten plicht: „zooveel mogelijk mede te werken aan meerdere volmaking der voorzorgsmaatregelen en aan meerdere bekendmaking van de beste middelen'". Dat is toekomst muziek; en daarmede is onze patiente niet geholpen. Het motto: „geen kind ongewenscht" blijft gelden. Wat is er tegen ook nu nog dit ideaal hoog te houden ? 't Eenige motief dat de Bond propageert is: „dat het een gevaar is voor de moeder, een motief dat wegvalt als de geneesheer zich met die taak belast. Daartoe moet hij eigenlijk verplicht worden, want zegt Dr. Rutgers „medeplichtig aan den habitueelen abortus is ieder die de gezinnen onwetend laat"; zooals ook medeplichtig zal zijn aan de dronkenschap, die den dronkaard van het beginsel der sondage onwetend laat. De wet verbiedt thans het opwekken van abortus ; doch „de wetten moeten zich aan de zeden aanpassen", Ferdy. 't Recht den abortus te verbieden heeft de Staat eigenlijk niet want zegt Rutgers : „wie kunstmatig den abortus terugdrijft in het duister, provoceert daardoor „engelen makerij en kindermoord". En wie het openbaar verspreiden van kennis betreffende de preventieve copulatie kunstmatig belemmert en tot het gebied van het obscène terugdrijft, bevordert daardoor den opzettelijken abortus. Zoo gaat men terug in plaats van vooruit" (Rasverbetering pag. 74). Wat ontbreekt bij een dergelijke moraal anders dan de moed der overtuiging, en waar deze deugd nog bij velen ontbreekt, duide men het den deskundigen niet ten kwade, indien zij naar hun beste weten handelen want economie is moraal en moraal is economie. Practisch moge de Bond den abortus bestrijden en aldus de consequentie van hetgeen geleerd wordt; doch moreel is hij mede verantwoordelijk, omdat hij zooals Nitti zegt: ,,'t venijn van het egoisme in de zielen stort" en de moraal en het zedelijk besef vernietigt". Men bestrijdt wel dit of dat, doch ondergraaft de zedelijkheid zelf; zooals ook prof. Treub om den abortus criminalis te straffen, het recht zelf ondermijnt, door de moeder, ofschoon medeschuldig, vrij uit te laten gaan J). Geen wonder dat ook op zedelijk gebied de revolutie eindigt in „bloed en tranen". Zeker men ergert zich over den abortus, zooals men zich geergerd heeft over het schrikbewind, maar: „men ergerde zich over de gevolgtrekkingen van wat men zooeven zelf gepredikt had", (Gr. v. Pr. 301). De Fransche revolutie heeft geleerd „dat waar het welzijn van den staat tot drijfveer en rigtsnoer verstrekt, het onregt regt wordt en dat uit plichtsbesef aan den afgod, waarheid, billijkheid en menschelijkheid ten offer gebracht wordt" (Gr. v Pr. 294) en zoo ook leert het N. M. dat als het welzijn van het gezin de maatstaf voor het handelen wordt, eerst door het gebruik der middelen aan de stem der conscientie, d. i. de stem der zedelijkheid, het zwijgen wordt opgelegd en dat dan zoo noodig abortus wordt opgewekt en „om der menschheid wille, de stem der menschelijkheid gesmoord" (Gr. v. Pr. 323). Wat de personen betreft: „Het gedrag der coryfeën was zelfs in het meest afgrijselijke getrouwe toepassing der revolutie-begrippen en naar dien regel lofwaardig gebruik van revolutionaire kracht" (Gr. v. Pr. 315), doch wat de daad zelve betreft: „Nergens levert de ijselijkheid van de praktijk ter veroordeeling van de theorie een zoo verpletterend bewijs" (Gr. v. Pr.). „Men beklaagt zich over de afdwalingen der menschen, en vergeet dat, onder den invloed der revolutie-begrippen, de vrije keus binnen de verscheidenheid van dwaalwegen beperkt is", (Gr. v. Pr. 239.) Het zou me te ver voeren het geheele verloop te schetsen; ik 1) «Tijdschr. v. geneesk. 1908 pag. 558, volsta met er op te wijzen, dat de theorie vrijheid belooft doch in dwang eindigt. Dit ligt in de theorie zelf opgesloten, zooals volgend citaat bewijst: „Welke is. volgens Rousseau. de grondslag der zamenleving ? Conventie. „L'ordre social ne vient point de la nature; il est donc fondé sur des conventions". Hoedanig is dus elk gouvernement? republikeinseh. Tout gouvernement légitime est républicain". — Gij ziet dat. met ééne pennestreek, maar met onloochenbare gevolgtrekking, de wettigheid van alle europeesche Rijken, in historisehen oorsprong en wezen, vervalt. De Republiek dus, altijd en vooral. Maar met welk eene? de democratische, de volksregeering, in den zin der algemeene vrijheid en gelijkheid. Immers wat is de wet ? — de volkswil. „Le peuple, soumis aux loix, en doit être 1'auteur". Op welke wijs is dat staatsgezag of deze volkswil beperkt ? — op geenerlei wijs. „II est contre la nature du corps politique que le souverain s'impo.se une loi qu'il ne puisse enfreindre. Ne pouvant se considérer que sous un seul et même rapport, il est alors dans le cas d'un particulier contractant avec solmême : par oü 1'on voit qu'il n'y a ni ne peut y avoir nulle espèce de loi fondamentale obligatoire pour le corps du peuple, pas même le Contrat Social. La volonté générale est toujours droite." Welk deel zijner regten heeft de burger, bij het maatschappelijk verdrag behouden? geen enkel: in de volledige overgave zijner regten ligt het wezen van dit verdrag. — „Les clauses bien entendues du Contrat Social se réduisent toutes a une seule; savoir 1'aliénation totale de chaque associé avec tous ses droits a toute la communauté'. Welk is de betrekking tusschen burger en staat? het nee plus ultra van onderworpenheid en lijdelijkheid. — „Comme la nature donne a chaque homme un pouvoir absolu sur tous ses membres, le pacte social donne au corps politique un pouvoir absolu sur tous les siens, et e est ce même pouvoir, qui, dirigé par la volonté générale, porte le nom de souveraineté.' Wanneer kan de staat over het leven van den burger beschikken? Als de staat oordeelt dat zijn dood nuttig is voor den staat. — „Le citoven n'est plus juge du péril auquel la loi veut qu'il s'axpose, et quand le Prince (le Souverain) lui a dit, il est expédient a 1'Etat que tu meures, il doit mourir ; puisque ce n'est qu'a cette condition qu'il a vécu en sureté jusqu'alors, et que sa vie n'est plus seulement un bienfait de la nature, mais un don conditionnel del'État." Vollediger absolutisme is ondenkbaar; de vrijheid van den burger lijfeigenschap, neen! overgifte beide van lichaam en ziel aan den staat. Maar Rousseau kan niet van dwaling worden overtuigd, wanneer het om een conventioneelen staat te doen is. Zijne sluitredenen sluiten inderdaad; door minder dwang of beter vrijheid zou het stelsel te niet gaan". (Gr. v. Pr. 181—183). Geheel analoog eindigt „de conventie" op moreel gebied met de waarde van den mensch te vernietigen; en ten slotte in den waan „meester" te zijn, is hij slaaf van zijn lusten, neigingen en driften. Is slaaf van zich zelf, slaaf van anderen. „Er is weinig verbetering in zedelijkheid te verwachten, zoolang liet bezit van een groot aantal kinderen niet met dezelfde gevoelens beschouwd wordt als dronkenschap en iedere andere physische onmatigheid", (v. Mill.) Dr. Drysdale wil zelfs zoo'n gezin inet straf bedreigen, (zie gedenkboek van den Dageraad). Een beambte in Beyeren werd van promotie uitgesloten, alleen omdat hij een groot gezin had, dat was unvernünftig" en „nicht mehr zeitgemass," een „welverdiend loon" volgens Ferdy. Ook al krijgen alle kinderen een goede opvoeding, wordt dit beschouwt als „verbreking van de Sociale orde; dat immoreel blijft". Terecht heeft Dr. Pinkhof ') gewaarschuwd tegen de „slavernij op N. M. grondslag". Doch over dezen dwang spreek ik thans niet; want ik heb het oog op den wettelijken dwang. Want „voor de vrienden der revolutie-leer zijn dwang en geweld onmisbaar 0111 den voortgang der practijk hetzij te verhaasten, hetzij te matigen en te stuiten (Gr. v. Pr. 231). Huwelijksverbod ligt op den eenen weg, huwelijksdwanr/ op dien van den ander. Aan pleitbezorgers ontbreekt het niet meer. Dr. Otto Zacharias wil wettelijk verbod van te vroege huwelijken. Voor Dr. Rutgers zijn 1) Dr. H. Pinkhof, lloet de werkman N. M. worden? pag. 19. Treub en Francken in 1900 ,de pioniers van een nieuwe toekomst" wegens .de wettelijke maatregelen tegen huwelijken van erfelijk belasten ; dit desideratum zal worden gevoeld, niet slechts als een algemeen geldende eisch der zedelijkheid, maar ook als een dwingende eisch van de gemeenschap." De eischen worden nog betrekkelijk matig gesteld, doch: .Is het beginsel uitnemend, wie is ter uitspreking van het tot hier toe en niet verder.' bevoegd? Is het valscli, waarom dan gebleven op een dwaalweg ? Door halve toepassing zich zelve ongelijk, hebben zij geenerlei steun in beginsels; kunnen zich enkel op de omstandigheden, op de noodzakelijkheid beroepen : maar de ondervinding leert, dat in dit hoogste beroep de uitspraak, naar gelang van ieders inzichten verschilt." (Gr. v. Pr. 210.) Schallmeyer gaat reeds verder; „Soll demnach einem Volke das aus Ueberbevölkerung hervorgehende Elend erspart bleiben. um.1 ihm dennoch seine generative Tüchtigkeit erhalten oder sogar erhöht werden, so niuss die natürliche Auslese durch eine bemusste ersetzt werden, d. h. in der Versagung der Ehe durch Sitte und Gesetz". Zoo zal men niet meer huwen, doch gepaard worden. Yon Mangoldt is ook voorstander van wetteüjke bepalingen. Vooraf moet men proeven van overleg en zorg geleverd hebben voor men verlof krijgt te huwen. Volgens de moraal van de sociologie is 't .individu gesubordineerd aan den staat" en zoo ontleent de staat zijn recht tot dezen dwang. Men zij echter voorzichtig. rMen zal de onzedelijkheid vermeerderd hebben: en de ellende niet verminderd. Greven" 8). 't Is na opheffing van den dwang dat in Beijeren 't getal onechte kinderen direct afnam. rWetten, zooals hier en daar zijn afgekondigd, die het huwelijk van tuberculeusen verbieden, zijn zedeloos en tyranniek". Damen. *) .En het despotisme deugt niet, zelfs niet om een volk te dwingen gelukkig te zijn* (Gr. v. Pr. 254). Ook het tegenovergestelde vindt plaats: Reeds zonder krachtig huwelijksverbod begint de geringe nataliteit in Frankrijk zorg te baren 1) Dr. J. Rntgers. Rasverbetering pag. 20. 2) Dr. C. J. Wyoaendts Francken. Wenschelijk huwelijksverbod, en Prof. Hector Treub, Geneeskundige huwelijkswetgeving 1905. 3) Dr. H. B. Greven. De ontwikkeling der bevolkingsleer. pag. 94, 95. 4) H. J. Damen, 1. c. pag. 300. en Jacq. Bertillon ') wil nu „dat de wetgever de vruchtbaarheid zal bevorderen" en daartoe wil hij het belastingsstelsel hervormen : „il faut que les families frangaises cessent d'avoir un intérêt évident a restreindre le nombre de leurs enfants", (pag. 58), doch ook direct door een premie te stellen op liet 5e tot het 8e kind, met allerlei voordeelen daaraan verbonden. Doch genoeg: „Het despotisme, ongeoorloofd en hatelijk uit eigen hoofde, dient in naam van vrijheid en verlichting, en ten algemeenen nutte, zich als pligtmatig en liefelijk voor". Gr. v. Pr. 250. II. Beoordeeling cn bestrijding. Het Malthusianisme was een dwaling op economisch gebied, door een hooger beginsel gestuit. Het Neo Malthusianisme dat thans als hoogste beginsel optreedt, is een wanbegrip op moreel gebied, dat het abnormale als het normale sanctioneert; een vrucht der revolutie-begrippen. Ook op het gebied van het zedelijk leven heeft men de „Souvereiniteit der Rede gehuldigd : „Wat een redelijk mensch er toch op tegen kan hebben ook in deze redelijk te handelen"? Doch de rede is niet de zedelijke autoriteit, welke in ons spreekt dat men het goede moet doen en het kwade laten. La raison suffit pour nous indiquer qu'il est raisonnable de bien agir, mais il faut que la volonté de Dieu intervienne pourque nous sentions que ce qui est raisonnable est obligation". Toussielque. „In het psychische feit der zedelijke autoriteit ligt de knoop, die het zedelijke vastsnoert aan de religie," 2) „want de Souvereiniteit Gods openbaart zich als de zedelijke autoriteit". Door de philosophie der 18e eeuw is die band met de religie, verbroken, en zoekt het zedelijk leven steun in de omstandigheden waarmede het verandert. Dit blijkt b.v. uit een roman van Dr. Jean Darricarrière. 3) Hierin wordt ons een magistraat geteekend, die inet ijver den schuldige aan een abortus, vervolgde; doch later leerde inzien, toen het zijn eigen dochter gold, dat het geen misdaad was, om „de wetten en conventies te overtreden, wanneer slechts aan geen lid van 1) Dr. Jacques Bertillon. Le problème de la dépopulation 1897. 2) Dr. H. Visscher, Religie en Zedelijk leven. 3) Dr. Jean Darricarrière 1907. Le droit a 1'avortement. de maatschappij nadeel wordt berokkend, pag. 372, Quand donc chacun sera-t-il libre de disposer a son gré de sa propre personne d'accomplir des gester ou des actes, dont nul ne peut souffrir que lui-même." Aldus blijkt de moraal gebaseerd op de bevolkingsleer er een te zijn als die uitgedrukt ligt in de smeekbede van den Oosterschen wellusteling _Breng de wet in overeenstemming met mijne wenschen". Ten bewijze citeerde ik nog woorden van Mr. v. Houten, De natuur aan zich zelve overgelaten, schept hier de stuitendste ongelijkheid. Laat ook in dit opzicht geschieden wat op elk ander gebied plaats heeft, nl. beheerschen wij de natuur, leiden wij hare krachten door onze rede, in dier voege, dat het resultaat zooveel mogelijk overeenkomt met onze wenschen" ]), — nl. onder „beheerschen" wordt verstaan frustratie met N. M. middelen. Eén plicht blijft over en deze is zich gelukkig te maken. (Zie Gr. v. Pr. 170). „Maar wij zoeken het geluk der menschen" zeggen Dr. Aletta Jacobs en Dr. Rutgers. Dit wil in niet revolutionaire taal zeggen vermeerdering van genot, van zinnelijk genot, waaraan een doel op zich zelf wordt gegeven. Doch „genot is niet het hoogste goed, want genot met wijsheid is een hooger goed, dan genot alleen. Het hoogste goed is niet voor vermeerdering vatbaar, daarom kan genot alleen niet het hoogste goed zijn". 2) ^ ijftaendts Francken ;) ziet hierin een uiting van ascetisme : doch onder ascetisme moet verstaan worden onderdrukking van de zinnelijke drift als Selbstzweck, doch dit ligt niet aan de Christelijke bestrijding van het N. M. ten grondslag. „Die Zurückdrangung sinnlicher Triebe ist niemals Selbstzweck, sondern nur ein Mittel. welches im einzelnen Falie durch höhere Zwecke geboten sein kann und dann sittliches Gebot wird, aber die verpfichtende Kraft nicht aus sich selbst, sondern nur aus diesem Zwecke entnimmtt" *). Door aan de lust een innerlijke waarde toe te kennen, wordt ondermijnd de „eisch van zedelijkheid, dat men de gevolgen zijner daden draagt en zich daarvoor verantwoordelijk stelt. Die dit laatste 1) Mr. S. v. Houten. Darwinisme en Neo-Malthnsianisroe ptg. 16. 2) Ds. S. O. Los. Aristoteles in Nederland. 3) Dr. C. J. Wynaendts Francken. 1. c. pag. 135. 4) W. Kuleman. Christenthum und Malthusiauismus 1897 pag. 17. niet kan of wil, moet zich ook van de daad zelve onthouden". (Dr. J. J. Valeton Jr.) Zooals in 1795 wordt ook thans daar waar het revolutie-beginsel doorbreekt: „een kreet van zelfbehoud gehoord." (Gr. v. Pr. 209.) Veelal gaat ook thans de strijd over „wijze en mate en tijdstip der practijk" (Gr. v. Pi-. 207). Zoodat ook met het oog hierop kan gezegd worden: „Onder menigvuldigen strijd was er nooit strijd tegen het wezen der- revolutie. Men heeft de valsche theorie aangetast in haar ontwikkeling, nooit in oorsprong en wortel. Ook niet in de wetenschap." (Gr. v. Pr. 242). Toch is dit noodig. Het is niet moeilijk te bewijzen dat zij die meenen, op economische gronden het N. M. te overwinnen zich vergissen; nu de bevolkingsleer geen dienst meer kan doen geeft men haar prijs. „Maar gesteld al datMalthus bevolkingstheorie onjuist ware, dan nog zou daarmede niet het recht van gezinsbeperking weerlegd zijn" '). „Wie het N. M. bestrijdt op grond van Maltlius leer kent het N. M. niet", zegt Van 't Holt', „of bestrijdt dat wetens en willens op unfaire wijze.'' Velen zien echter niet „de verderfelijke stelling", door „den bedriegelijken schijn". Zij beroepen zich op „de liefde", „de natuur „het geluk" en weten niet, dat „men de beteekenis der woorden verleerd heeft" (Gr. v. Pr.). „En die taal (nl. het is onzedelijk, het is tegen de natuur) voor hem (die ze gebruikt) begrijpelijk, is voor den tegenstander reeds onverstaanbaar geworden?" 3) (Pinkhof). Voor het oog weet het N. M. zich aangenaam voor te doen : op een circulaire van den Bond staat te lezen „menig gezin kan voor toekomstige ellende bewaard worden door bewuste regeling van het kindertal", alsof daarover de strijd gaat! Neen, het gaat over de theorie, het grondbeginsel waarvan wordt uitgegaan en over het middel dat toegepast wordt. Het middel is onzedelijk en onnatuurlijk en de theorie een revolutiebeginsel, ook al tooit het zich met zedelijke motieven oorspronkelijk daaraan vreemd. Dit te weten is noodig, om niet als Vadier 3) telkens geslingerd te worden, vandaar dat ik de analogie met de sondage met haar breed- 1) Dr. C. J. Wijnaendts Francken. 1. c. pag. 135. 2) J. M. van 't Hoff. Pro en Contra 1905, pag. 7. 3) Michel Corday. Sésarae ou la maternité consentie, 1903. voerig besprak. rIIier leert men hoe het ongeloof te meer ontplooiing en overmagt aan het menschelijk bederf geeft, naarmate het schitterende fragmenten van christelijke waarheid, met verloochening van den Christus, in zich opneemt11. (Gr. v. Pr. 332). Dit te weten is noodig, oin het N. M. te krachtiger te bestrijden; want is het Materialisme overwonnen dan volgt het X. M. van zelf; zooals ook Annie Besant dit in haar leven heeft bewezen. Zeker is waar, dat ook vroeger daden verricht werden, welke wij thans tot het X. M. rekenen ; doch men wij te niet aan belijdenis, wat aan zwakte der belijders is toe te schrijven. Zoolang het kwade als zoodanig erkend wordt, is de deugd gerespecteerd". (Dr. Georges Surbled Autom du mariage 1906.) • Doch door het beginsel der revolutie is het onderscheid tussclien goed en kwaad principieel opgeheven ; en daardoor is haar levensloop niet anders geweest, dan „een gestadig kampen van haar beginsel tegen de onveranderlijke ordeningen Gods". (Gr. v. Pr. 205.) Op wetenschappelijke wijze heb ik aangetoond het verband dat er bestaat tusschen de materialistische philosophie der 18e eeuwen de leer van Malthus (1798); tusschen deze leer en de leer van Darwin (1859); usschen het Darwinisme en de evolutiemoraal en tusschen de evoluttiemoraal en het neo-Malthusianisme, doch de wetenschap vermag slechts te constateeren. Xiet de wetenschap, doch het ongeloof ligt aan den wortel van het X. M.; haar genezing ligt in het geloof, en de herleving der christelijke beginselen ; daarom wie het X. M. wil bestrijden bedenke vooral „dat de revolutionaire theorie ontvouwing der ongeloofskiem was, en dat de giftige plant, door geloofsverzaking gekweekt, in de atmosfeer van geloofsherleving verkwijnt en verstikt". (Gr. v. Pr. 243) en stemme ook in met dit woord van Groen van Prinsterer, (Ongeloof en Revolutie, pag. 165): „Het heil der toekomst ligt niet in wijziging, matiging, regeling van verderfelijke beginsels, evenmin in ijverloosheid en doodsche berusting; maar enkel in liet voorstaan van de hoogste waarheid, wier aanneming de conditio sine qua non is, om met afsnijding van het kwade en aanwending van het goede, ons door de vaderen overgeleverd, op den eenigen weg te geraken, welke naar het geluk der volken leidt". Dr. Rijk Kramer.