LEVENSBERICHT LE|WE?; EN VL00TpREDIKANT IN ALGEMEENEN DIENST van Dr eliza laurillard door P. H. RITTER overgedrukt uit de levensberichten van de maatschappij dér nf.derlandsche letterkunde te leiden, 1908—1909. BRO 1909: lb BOEK HANDELEN DRUKKERIJ VOORUEEK E. J. ^ , leiden — 1909 r apbldoorn__ ! LEVENSBERICHT VAN Dr ELIZA LAURILLARD 1830-1908 LEVENSBERICHT VAN Dr ELIZA LA ÜRILLARD 1830-1908 I. Te middernacht van 25 op 26 Maart 1830 werd in het huis op de Leuvehaven te Rotterdam, toentertijd C 46, later Wijk III 44, nog later III 33, gemerkt, Eliza Laurillard geboren. Hij kwam ter wereld toen de eene klok reeds twaalf geslagen had en de andere nog twaalf slaan moest, waaruit misschien de onregelmatigheid moet worden verklaard, dat de offlciëele stukken 26 Maart als zijn geboortedag opgeven, terwijl zijn verjaardag altijd den 25en is gevierd. Zijn ouders hielden een gesloten magazijn van zijden manufacturen. Zijn vader, Isaac Laurillard, overleed den 18™ Juni van hetzelfde jaar 1830. Zijne moeder, Maria Sommerveld, die met vier zonen achterbleef, zette met behulp van den boekhouder de zaak voort. Eliza's grootvader, evenals zijn vader Isaac geheeten, was in 1746 te Montbéliard geboren, maar als jongmensch naar Holland gekomen, waar hij zich te Rotterdam vestigde en in 1818 overleed. In later jaren heeft Eliza eens voor een enkelen dag — hij was met zijn gezin op reis en in de nabijheid — alleen Montbéliard bezocht. Het eerste, wat hij er zag, was een bordje met den straatnaam: Rue Laurillard. Eliza heeft een zonnige jeugd gehad. Die jeugd heeft hij zelf beschreven '). Ziehier uit dat stuk eene halve bladzijde. „Maar, komt aldus een en ander mij voor den geest, „dat plaats had rondom ons huis, natuurlijk voert de „Herinnering al spoedig mij dat huis weder in. „En dan ontmoet ik daar weêr de vrouw, die er de „zon en de zegen van was, — mijne moeder. „Mijne moeder! — Al vele jaren zijn over uw ge„sloten graf gegaan, en nog zooveel meer jaren zijn heen„ gevaren, sinds ik als kind uwe zorgen genoot, maar „—„eer ik u vergete!"— Neen, ik blijf u gedenken, met „onverflauwden dank en met onverzwakte liefde in ,,'t hart. „Met eerbied denk ik aan u, — in den volsten zin 't „beeld eener „weduwe, die haar huis wèl regeert". Met „weemoed denk ik aan 't verdriet, dat gij gehad hebt, „en dat niet weinig geweest is. Met eene mengeling van „allerlei gewaarwordingen denk ik er aan, hoe ik aan „uw zijde naar de kerk ging, 'k heb het kerkboekje „nog, dat ik dan in de hand hield; — hoe ik door uwe „leiding vervuld werd van ingenomenheid met eene vroomheid, die weinig praat, maar veel doet, en geen betere „belijdenis van Christus kent, dan de navolging van „Christus; hoe ik uit uwe woorden en daden steeds de „les ontving: „Wijk nooit van 's Heeren weg en wantrouw „nooit Gods liefde!"— hoe ik in uwe nabijheid altijd de „koesterende uitstraling gevoelde van warme genegenheid „en teedere bezorgdheid; hoe ik bij u altijd troost en „heul vond bij mijn kinderlijke bezwaren en smarten; 1) „Beelden uit mijn jongenstijd", opgenomen in „Schotsche Ruiten", blz. 229. „hoe ik bij ziekte en pijn mij altijd verlicht gevoelde, „als ik het hoofd liet leunen tegen uw hart, dat zoo „trouw was; hoe gij, in één woord, de goede geest zijt „geweest mijner jeugd, en zoo de goede geest mijns „ levens". Laurillard, die, gelijk wij zagen, reeds als kind van drie maanden zijn vader verloor, is, zoolang zijne moeder leefde, niet van haar gescheiden. Tot zijn vijf- en- dertigste jaar heeft hij haar mogen behouden en hoe grooten invloed zij op haar jongsten zoon heeft gehad, lazen wij in de aangehaalde bladzijde. Als knaap ontving Laurillard onderwijs op de fransche school van den heer Broedelet. Herhaaldelijk de zomervacantie doorbrengend bij de bevriende familie den Braanker, die te Oud-Alblas eene boerderij bewoonde, gevoelde hij in klimmende mate neiging voor het landbouwersbedrijf, tegen de vervulling van welken wensch zich echter verschillende bezwaren verhieven. In eene andere richting werd dan ook de levenskeuze gedaan. Trouw en gaarne — wij vernamen het reeds — ging de jeugdige Eliza met zijne moeder ter kerke; dikwijls las hij haar voor uit stichtelijke geschriften; van gehoorde preeken maakte hij uittreksels, kortom: in 1845, dus toen Eliza vijftien jaren oud was, werd besloten, dat hij zich zou voorbereiden tot het predikambt. In September van dat jaar begon hij nu privaatlessen te nemen: in het lat ij n bij Dr. Sluiter, Conrector van het gymnasium; in de wiskunde bij den heer FranQois, docent in de wis- en natuurkunde. Nog geen drie jaren later, den 14d™ Augustus 1848, legde hij te Amersfoort het staats-examen af — den volgenden dag, juist haar verjaardag, kon hij aan zijne moeder den goeden uitslag mededeelen; wederom den volgenden dag, den 1 ö*1™ Augustus alzoo, togen moeder en zoon naar Leiden om voor den aanstaanden student een kamer te zoeken. Bij den behanger Groen op de Nieuwstraat slaagde men. Eliza heeft er tot aan zijne promotie gewoond. In nog geen volle vijf jaren heeft Laurillard zijn academische en kerkelijke studiën voltooid. Den 14der> Augustus 1848 deed hij staats-examen — den 13den Juni 1853 promoveerde hij tot doctor in de godgeleerdheid — den 4deri Augustus 1853 werd hij te 's-Hertogenbosch bevorderd tot proponent bij de Nederlandsch Hervormde Kerk. Toch heeft hij zich ten opzichte van het studentenleven niet onbetuigd gelaten. Wel ging hij geregeld des Zaterdags naar zijne moeder te Rotterdam, om daar tot Maandag te blijven, maar overigens onttrok hij zich niet aan den omgang met studenten. Als garde van Frederik Hendrik nam hij in 1850 aan de maskerade deel. In het corps bekleedde hij verschillende functies: één jaar was hij vice-praeses, één jaar praeses van de theologische faculteit; één jaar lid en ab-actis der redactie van den almanak. Den 10den Maart 1853, vijf weken na zijn doctoraal examen, werd Laurillard door den raad van Leiden benoemd tot leeraar in het Hebreeuwsch aan het gymnasium, welke betrekking hij echter nog geen jaar heeft kunnen waarnemen. Den 2den October 1853 preekte hij te Zandpoort op beroep — zijn eerste en eenige poging om een standplaats te bekomen. Hij werd benoemd en deed er den 29sten Januari 1854 zijn intrede. Zijne moeder ging met hem. Eliza's drie broeders waren sedert 1850 allen gehuwd — het sprak van zelf, dat de moeder de zaak nu sloot en met haar ongehuwden jongsten zoon de pastorie betrok, om diens huishouding te bestieren. En nu is Laurillard's ambtelijke loopbaan verder in weinig woorden beschreven. Den 16deu Augustus 1857, op den dag af negen jaren nadat hij met zijne moeder te Leiden een kamer ging zoeken, deed hij in datzelfde Leiden intrede als predikant; nog geen vijf jaren later, den 2den Maart 1862, werd hij -door Ten Kate in de Oude Kerk te Amsterdam in de Evangeliebediening bevestigd. Twee-en-veertig jaar later, den 26sten Juni 1904, legde hij na ruim vijftigjarigen dienst zijn ambt neder. Daarna betrad hij nog enkele malen den kansel, het laatst den 29sten December 1907 in de Remonstrantsche kerk te Utrecht. Dien ochtend was hij reeds de oude niet meer. In het begin van 1908 begonnen de krachten zichtbaar af te nemen. Wel werd hij niet bedlegerig en begaf hij zich des morgens nog op het gewone uur naar zijn studeerkamer, maar het werd al minder. Den 15). Dat hij bij de deskundigen als goed Hebraïcus bekend stond, blijkt verder uit het feit, dat hij in 1855 behoorde tot de twaalf mannen 2), door eene commissie uit de Synode gekozen om mede te werken aan eene nieuwe overzetting van het Oude Testament. Aan Laurillard was de bewerking van het boek Jona opgedragen. Hij is een der weinigen geweest, die de ontvangen taak volbrachten. In Maart 1864 moest de zaak door gebrek aan medewerking worden opgegeven. Intusschen - Laurillard heeft boven een zuiver wetenschappelijke loopbaan het predikambt begeerd: niet de school is hij ingetreden maar het leven. 1) P. IX. Et Te Sileutio praeterire religie mihi est, Clarissime Juynboll quem per qumque fere, quos hac ia Academia degi au „os prae ceptorem, quin et.am amicum me habuisse, summopere gludeo Literarum Orjentalium, m quibus habitas, yehementi amore me imbuisti meque ad eas cognoscendas egregie adiuvisti. Quamquam TheoS Meien?? amea' "'-?21111 iQStituti0nem semper recorder, uberrimi effieient fructus, quos mde percepi et postea percepturus sum. Nee meo quarürquae in me contuiisti' beDefici°rum—- 2) Die twaalf heeren waren, behalve Laurillard: Dr. ï. R00rda &\a iV?&U*7?&f, YZ Dr. S. Hoekstra Uzu, J. Van Leeuwen en P. Muller. _ Wij danken Dyserinck n ^ We'Willende ~ ^s Laurillard is gepromoveerd over een onderwerp het Evangelie van Johannes betreffende. In datzelfde jaar 1853 verdedigden C. P. Tiele te Amsterdam en J. Breunissen Troost te Leiden eveneens een proefschrift, op het vierde Evangelie betrekking hebbende '). Men ziet: het vraagstuk was aan de orde en men voelt het oogenbük naderen, waarop een sterk man het ter hand zal nemen. Toch heeft het nog tot 1864 geduurd, eer Scholten's Kritisch-historisch ondersoek van het Evangelie naar Johannes het licht zag. Lang heeft Laurillard aan zijn proefschrift niet gearbeid; den 4