Thans is compleet verschenen: Bijgeloof uit alle Tijden DOOR F S. KNIPSCHEER Geïllustreerd naar oude platen en spotprenten Compleet in vijf losse deeltjes f 2.—. Afzonderlijke nrs. f 0.50 I. De Duivel a. De Duivel in den vóór-Christelijken tijd. — b. De Duivel in het Nieuwe Testament. — c. De Duivel in de Christelijke Kerk. II. Satansdienst a. Inleiding. — b. Het Satansgeloof vóór de Hervorming. — c. Het Satansgeloof na de Hervorming. ■— d. Bijgeloof en Gruwelen. — e. Slotwoord. III. Hekserij a. Inleiding. — b. De invoering der Heksenprocessen. — c. De Heksenprocessen. — d. Bestrijding van het Heksengeloof. IV. Demonen a. Inleiding. — b. De Demonen bij verschillende volkeren. — c. De Demonen in den Bijbel. — d. De Demonen in de Christelijke dogmatiek. — e. Vampiers en Weerwolven. V. Verhalen uit de Betooverde Wereld a. Inleiding. — b. Het standpunt van Balthasar Bekker tegenover zijne tijdgenooten. — c. Eenige „merkwaardige historiën" uit den tijd en het leven van Bekker. — d. Slotwoord. Tezamen vormen deze vijf deeltjes een kloek boekdeel van 258 bladzijden, een interessant stuk cultuur-geschiedenis gevende. Banden voor 't geheele werk worden binnenkort verkrijgbaar gesteld. UITGAVE HOLLANDIA-DBUKKËBIJ BAARS SPIRITUALISME EN SPIRITISME DOOR M. BEVERSLUIS Ned. Hcrv. Predikant te Zuidwolde (Gron.) BIBLIOTHEEK THEOLOGiSCH" I IWiVERSITEIT AFELDOO'-M Sft-Q ^09ik J Het is zeker geen gemaklijke taak om in een bestek, zoo kort als van de afleveringen van de serie „Kerk en Secte" eene eenigszins volledige schets te geven van „Spiritualisme" en „Spiritisme", vooral met het oog op de groote onkunde en het even groote vooroordeel, waarmee dit verschijnsel gewoonlijk te worstelen heeft. In zooverre acht ik het eene gelukkige gedachte van den redacteur van „Kerk en Secte" om ook aan de bespreking van dit verschijnsel een plaats te gunnen in deze serie; ofschoon het aan den anderen kant niet ontkend worden kan, dat het moeilijk zou zijn aan te wijzen waartoe Spiritualisme en Spiritisme gerekend worden moeten, tot „kerk" of tot „secte"; en men eigenlijk voorop stellen moet, dat zij tot geen van beiden behooren. Eene secte vormen de Spiritualisten en Spiritisten niet; en evenmin eene kerk; maar wel zijn er groepen onder hen, die min of meer sectarische neigingen vertoonen; terwijl er ook overtuigde Spiritualisten en Spiritisten gevonden worden binnen de grenzen der bestaande kerken, ja onder de voorgangers dier kerken. Intusschen, moge er hier geen sprake zijn van eene afzonderlijke kerk of van eene afzonderlijke secte, bij de behandeling van de verschillende geestelijke stroomingen op godsdienstig gebied in onzen tijd kunnen het Spiritualisme en Spiritisme niet voorbij gezien worden. En daarom nam ik gaarne op mij, om over beide verschijnselen, maar al te vaak, ook door de aanhangers zelf, verward, het publiek een weinig in te lichten. Voorop stel ik, dat in zulk een klein bestek het onmogelijk is het geheele gebied, dat hier ter sprake komt in zijn vollen omvang en in alle bijzonderheden te bespreken. Dat zal ieder duidelijk worden, die iets weet van de literatuur over dit verschijnsel. Lijvige studieboeken als Aksakow's „Animismus und Spiritismus", Zöllners „Transcendentale Physik", Howards „History of the Supernatural", Hardinge's „Nineteenth Century miracles", om niet meer te noemen, tijdschriften als het Engelsche „Light", als „the Banner of light", als de „Psychische Studiën" van Cyriax, als Mevr. van Calcar's „Op de grenzen van twee werelden" zijn geschikt om zelfs bij oppervlakkige kennismaking te doen gevoelen, dat dit geen onderwerp is om in een achtermiddag te leeren kennen. Reeds jaren lang vloeit een breede stroom van litteratuur in alle beschaafde talen der wereld; het aantal tijdschriften aan dit onderwerp gewijd is legio; en daaronder zijn er, in alle beschaafde talen der wereld, die tot het beste gerekend worden kunnen van wat in onze dagen de pers verlaat. Ook in ons kleine land, waar de uitgave van geschriften door het betreklijk klein debiet altijd moeilijk is, neemt voortdurend het aantal Spiritualistische en Spiritistische geschriften, zoo oorpronkelijke als vertaalde, toe; zoodat men eigenlijk verbaasd staan moet, dat er nog zooveel onkunde heerscht, zelfs bij ontwikkelde lieden, aangaande deze zaak, die zijne aanhangers bij millioenen telt over de geheele wereld, en op een aanzienlijk getal aanhangers onder de eerste geleerden en de aanzienlijksten wijzen kan, terwijl ook andere klassen der maatschappij, van de hoogste tot de laagste, vertegenwoordigd zijn onder hen. En geen wonder. Mogen ook nog vele menschen, ook vele geleerden, in den waan verkeeren, dat zij te doen hebben met een geheel van illusiën, hallucinatiën enz. en denken, dat de feiten, waarop de Spiritualisten en Spiritisten hunne overtuiging bouwen, bij beter onderzoek zouden blijken geen feiten te zijn, of althans feiten, die anders verklaard kunnen worden, de overtuigden laten hen in dien waan, wetende, dat zij een gevolg is van onkunde of van onvoldoende kennis; en in de zekerheid, dat de waarheid zegevieren zal, en de werkelijkheid zich zelf aan de menschen opdringt, of zij het willen of niet, kunnen zij kalm den tijd afwachten, die eens zeker komen zal, dat men niet meer spreken zal van Spiritualisten en Spiritisten als van een bijzonder soort menschen, maar de kennis der spiritische realiteit eenvoudig algemeen zijn zal. Het is inderdaad onbegrijpelijk en bedroevend, dat over dit verschijnsel nog zulke onjuiste, dwaze meeningen bestaan; en het is zeker wel voornamelijk ten gevolge daarvan, dat zoovelen de zaak minachtend den rug toekeeren, en dat menig Spiritualist zijn overtuiging uitsprekende daardoor miskenning, veroordeeling, ja benadeeling en terugzetting ondervindt. Als zelfs Dr. van Nes in zijn boek over „de nieuwe mystiek" het Spiritualisme voorstelt als een tak van de Theosofie — terwijl nota bene, de Theosofie is voortgekomen, uit de kringen der oudere Spiritualisten, — en ook na mijn critiek hierop in mijn tijdschrift „Geest en Leven" J) het niet noodig gevonden heeft in den tweeden druk van zijn boek dit te verbeteren, is het waarlijk geen wonder, dat nog zoo velen, die in kennis bij dezen geleerde verre ten achter staan, over deze zaak eene geheel verkeerde voorstelling hebben. ') Zie „Geest en Leven, 2de jaargang bladz. 244 en 245. Een der ongelukkigste wanbegrippen over dit verschijnsel ligt opgesloten in de bekende uitdrukking „aan spiritisme doen", zooals men spreekt van „aan muziek doen". Wie zal spreken van een „doen aan" materialisme, Calvinisme, of dergelijke? Het is alsof er sprake is van 't beoefenen van een soort kunst (of kunstje); en het onkundige publiek meent dan ook inderdaad, dat er sprake is van een kunst om „dooden op te roepen", eene soort bezwerings- of tooverkunst, ongeveer op de wijze der oude Nekromanten. En men schijnt niet te begrijpen, dat men Spiritualist of Spiritist zijn kan zonder ooit eenige proef genomen of bijgewoond te hebben van wat gedaan worden kan om de verschijnselen, waarop de Spiritualistische en Spiritistische overtuiging berust, op te wekken of te voor schijn te roepen; terwijl omgekeerd menigeen inderdaad tracht „geesten op te roepen", en misschien jaren lang onvermoeid de verschijnselen najaagt, zonder ooit te komen tot de vaste overtuiging der Spiritualisten en Spiritisten. De namen „Spiritualisme" en „Spiritisme" duiden niet aan: een kunst om vreemde verschijnselen te voorschijn te roepen, maar: eene overtuiging aangaande geestelijke dingen, het geestesleven en de geestenwereld. Deze overtuiging berust echter niet op meeningen en denkbeelden van den eenen of anderen persoon of van eene richting, maar op verschijnselen, die veelvuldig en door duizende onderzoekers in alle landen der wereld en van de meest uiteenloopende ontwikkeling, stand, leeftijd en godsdienstige richting zijn waargenomen en nog steeds worden waargenomen. Daarom is 't ook volstrekt niet noodzakelijk, dat iemand door een overtuigd Spiritualist of Spiritist met de zaak in kennis gebracht wordt. Geheel spontaan, onafhankelijk van alle Spiritualisten en Spiritisten, kan iemand met de verschijnselen in aanraking komen, en er door komen tot de Spiritu- alistische overtuiging. Daardoor is er dan ook zooveel verschil onder Spiritualisten en Spiritisten in de overtuigingen, die niet uit de waarneming der bedoelde verschijnselen voortvloeien, en ontbreekt ook alles, wat aan organisatie herinnert, onder hen; wel vormden zich groepen en vereenigingen, maar geen dezer omvat alle overtuigden; en velen hunner staan geheel op zich zelf. De Spiritualistische overtuiging kan dan ook samengaan met allerlei godsdienstige richting; men vindt onder de Spiritualisten Katholieken, Protestanten Israëlieten, Pantheïsten, ja Atheïsten; ofschoon elk hunner langzamerhand zijne overtuigingen in zooverre wijzigen moet, als zij in strijd blijken te zijn met de door de Spiritualistische verschijnselen onthulde werkelijkheid. Toch blijft er nog een zeer groot gebied over van overtuigingen, waarover deze verschijnselen geen nader licht verspreiden, en waarover men dus zijne eigene, meegebrachte overtuiging behoudt. Onder de Spiritualisten wordt b.v. zeer verschillend gedacht over den persoon van Jezus; er zijn er onder hen, voortgekomen uit orthodoxe kringen, die ten volle het geloof aan zijn Godheid vasthouden-; er zijn er ook onder hen, opgevoed in moderne of ongeloovige denkbeelden, die in Hem slechts zien een uitnemend mensch. Zoo is het ook in andere dingen; ja zelfs over het bestaan van een persoonlijk God worden verschillende meeningen gevonden; en al geloof ik met duizenden, dat de onthullingen, door het Spiritualisme gegeven, ons moeten voeren tot het geloof in den Alregeerder, den Vader in de hemelen die de liefde is, er zijn er toch ook, die slechts aan een algemeen beginsel, hoogstens aan een albezielende geestelijke macht, in den zin van het Pantheïsme gelooven ; terwijl enkelen kortweg Gods bestaan loochenen. Om het Spiritualisme en het Spiritisme, — twee onderling nauw verwante en toch van elkaar te onderscheiden stroomingen — goed te kennen in hun wezen, is het noodig te letten op den oorsprong van de beweging, die met die namen aangeduid wordt. Reeds wees ik er op, dat feiten en niet denkbeelden aanleiding gaven tot deze geestesrichting; en 't moet daarom dadelijk vooropgesteld worden, dat zij, die meenen, dat deze richtingen ontstonden uit behoefte aan een surrogaat voor den godsdienst, die men verloren had, schromelijk dwalen, en met de historische werkelijkheid in flagranten strijd verkeeren. Wij willen niet tegenspreken, dat de Spiritualistische en Spiritistische overtuigingen voor vele ongeloovigen zijn geworden, wat men een surrogaat voor den godsdienst zou kunnen noemen, beter gezegd, weder waarlijk godsdienstige overtuigingen gewekt hebben, maar te meenen en te leeren, dat de ledigheid en onbevredigdheid van hen, die met den godsdienst gebroken hebben, aanleiding er toe zouden gegeven hebben, dat men de handen is gaan uitstrekken naar het geheimzinnige gebied van de wereld der geesten en uit die pogingen de beweging, die „Spiritualisme" of „Spiritisme" genoemd wordt, is voortgekomen, is eenvoudig onwaar. Wel heeft de genoemde onbevredigdheid bij hen, die den overgeleverden godsdienst losgelaten en het geloof in God, deugd en onsterfelijkheid prijsgegeven hadden, ongetwijfeld meegewerkt tot de snelle verbreiding, doch de oorsprong der beweging ligt op een geheel ander gebied. Aan allen, die iets gelezen hebben over deze zaak, is de geschiedenis bekend van de familie Fox in Hydesville in den staat New York in Noord-Amerika. Ik zal ze hier dan ook slechts in 't kort in herinnering brengen; die ze uitvoerig wil leeren kennen koope en leze het boek, bij Gebr. Cohen te Amsterdam uitgegeven, en van eene voorrede voorzien door Dr. C. Hille Ris Lambers, predikant, dat den vreemden titel draagt: „De ontbrekende schakel in het Modern Spiritualisme" en geschreven is door A. Leah Underhill, geb. Fox, de oudste der gezusters Fox, die in de wordingsgeschiedenis van het Spiritualisme zulk een belangrijke rol gepeeld hebben. In 1847 nam eene zekere familie Fox uit Rochester, behoorende tot de Methodistenkerk, en zeer rechtzinnig van opvatting wat den godsdienst betreft, haren intrek in eene landelijke woning in het dorpje Hydesville. Dit huis was door verschillende vroegere bewoners verlaten, omdat het er, zooals het heette, „spookte". Dit „spoken" bestond in raadselachtige geluiden, vooral kloppingen, op onderscheiden plaatsen iu het huis gehoord. Ook nadat de familie Fox het huis was gaan bewonen, gingen deze kloppingen voort, zonder dat men er eene oorzaak van ontdekken kon. Bovenal in de nabijheid van de twee meisjes, Margarethe, een meisje van 12 en Kate een meisje van 9 jaren, hadden de geluiden plaats. De kinderen gewenden aan het raadselachtig geklop; en ten slotte, — het was op den avond van 31 Maart 1848, — kwam een der meisjes er toe den onzichtbaren klopper, het „klopding" of den „bokspoot", zooals zij hem noemden (bij de laatste naam natuurlijk aan den duivel denkend) aan te spreken, en te vragen even zoovele malen te kloppen als zij in de hand klapte. Het bleek, dat de vraag gehoord en verstaan was; want precies zoovaak als het kind in de handen klapte klopte het in den muur; en toen zij slechts hare handen bewoog zonder geluid te maken werd eveneens evenvaak geklopt. Verbaasd riep het kind uit: „O moeder, het klopding kan niet alleen hooren maar ook zien!" Weldra werd het op die wijze door een kind van negen jaren aangevangen gesprek met den onzichtbaren klopper voortgezet door de moeder en door anderen, die er bij geroepen werden. Door af te spreken dat drie kloppen „ja" twee „onzeker" en één „neen" beteekenen zouden, en later door de letters van het alfabet achter elkaar te noemen, met verzoek aan den onzichtbare te kloppen bij die letters, die hij wilde opgeteekend zien, kwam men spoedig te weten, dat men te doen had met ... een afgestorvene, en wel een zekeren in datzelfde huis vermoorden en begraven marskramer Charles Rosna. Door andere onderzoekingen werd het verhaal, door dezen „geest" gedaan, bevestigd; men vond werkelijk sporen van zijn lijk op de door hem aangeduide plaats; en ook andere bijzonderheden kwamen aan het licht, die aantoonden, dat werkelijk eenige jaren geleden een marskramer Charles Rosna geheeten verdwenen en 't laatst in die woning gezien was. De geest van den vermoorde zeide echter, dat zijn doel niet zoozeer was zich over den op hem gepleegden moord te beklagen, of eene vervolging van zijn moordenaar uit te lokken, maar dat hij de voorlooper was van een groot aantal geesten, en den aanvang van eene nieuwe periode in de wereldgeschiedenis aankondigde. De familie Fox was echter volstrekt niet ingenomen met deze vreemde dingen. Het bracht hen in moeilijkheid met den geestelijke hunner gemeente; hun huis werd bestormd door vreemdelingen, en dag noch nacht hadden zij rust. Zij besloten dus de meisjes, in wier tegenwoordigheid vooral de verschijnselen zich voordeden, van huis te zenden, naar Rochester, ten huize van eene oudere zuster, die daar gehuwd was (de schrijfster van bovengenoemd boek). Toen hadden de oudelui Fox rust; maar het geklop vergezelde de meisjes op reis, en werd in de woning in Rochester zóó erg, dat de familie besloot te verhuizen. Het baatte echter niet. In eene geheel nieuwe woning door hen betrokken, barste het geweld — want 't was niet bij enkel kloppen gebleven, — weer hevig los. De familie werd letterlijk geplaagd; en geen gebeden of bezweringen mochten baten om van het „duivelswerk", zooals 't genoemd werd, verlost te worden. Door de onzichtbaren werd meegedeeld (door middel der kloppingen, waardoor gesprekken konden worden gevoerd), dat zij niet zouden ophouden hen lastig te vallen, totdat zij de zaak algemeen bekend gemaakt hadden door eene zaal te huren, en daar het publiek zelf de geluiden te laten hooren. Eerst boden zij heftig weerstand; maar eindelijk gaven zij toe. Eene groote zaal werd gehuurd, en — de wereld vernam voor het eerst van „klopgeesten" ; „de Rochester knockings" of „trappings" werden het onderwerp van den dag. Tot driemalen toe werden de meisjes onderzocht door eene commissie van lieden, wier eenig doel was het gewaande bedrog te ontmaskeren; maar telkens weer moesten deze onderzoekers ondanks henzelven verklaren, dat zij geen bedrog hadden kunnen ontdekken. Van dat tijdstip af verspreidde zich de beweging, die naar de Engelsche woorden „spirit" en „spiritual" al spoedig met den naam „Modern Spiritualism" gedoopt werd, zeer snel door Amerika, en in de volgende jaren al spoedig ook door Engeland en het vasteland van Europa. Het was namelijk spoedig gebleken, dat niet all.een in de nabijheid der meisjes Fox die geluiden voorkwamen, maar dat vele personen daar evengoed geschikt voor waren; verder, dat men, door zich rondom eene tafel te scharen en de handen vóór zich op het blad te leggen de verschijnselen kon te voorschijn roepen; en eindelijk, dat het niet bleef alleen bij kloppingen, maar dat beweging van de tafel, waaromheen men zat, en van andere voorwerpen evenzeer voorkwam. (Hieruit ontstond de dwaze naam „tafeldans"). Ja behalve deze geluiden en bewegingen kwamen nog velerlei vormen van vreemde verschijnselen voor, die allen heetten veroorzaakt te worden door geesten van afgestorvenen, in verband met die geheimzinnige eigenschap der Fox-meisjes en van anderen, waaraan men den naam „mediumschap" of „mediumniteit" gaf. (Aan de samenkomst tot onder- zoek en opwekking der verschijnselen door het „aanzitten" rond een tafel werd de naam „zitting" of „séance" gegeven). De uitbreiding van deze beweging, „Spiritualisme gedoopt, ging zeer snel. In 1848 waren de „Rochester rappings" aangevangen: en in 1851 reeds werd er in New-York eene vereeniging tot onderzoek van het Spiritualisme gesticht. In 1854 ontstond eene tweede vereeniging, waartoe personen behoorden van de hoogste standen, en van groote kennis en geleerdheid. In 1852 was de zaak reeds in Engeland zóo krachtig, dat ook daar zich eene vereeniging vormen kon. Vanuit Engeland verspreidde het zich door het vasteland \ an Europa en in de Engelsche koloniën. In Duitschland verscheen reeds in 1865 een Spiritualistisch tijdschiift, en ook in Frankrijk gaf omstreeks dien tijd Pierart zijn „Revue spiritualiste" uit. Op hetzelfde terrein en toch met eigendommelijke opvattingen bewoog zich die zich gedrongen gevoelde om eene „Revue Spirite te plaatsen naast de Revue spiritualiste. Daarmee was de naam „Spiritisme" geboren, sedert dien tijd gebruikt om de opvatting der zaak aan te duiden in den zin van Rivail, (meer bekend onder zijn pseüdoniem Allan Kardec) die een aanhanger was van de leer der reïncarnatie of zielsverhuizing. Deze Rivail of Kardec heeft tal van lijvige werken geschreven, waaronder vooral „le livre des esprits en „le livre des mediums" bekend zijn, waarin hij de „leer van het Spiritisme" ontwikkelde aan de hand van door hem van de geesten ontvangen antwoorden op verschillende vragen. In deze „leer" treedt de reïncarnatie met nadruk op den voorgrond, als eene waarheid, door de geesten onthuld; en sedert dien tijd duidt de naam „Spiritisme" die tak van het Spiritualistisch onderzoek en die groep van onderzoekers aan, waarbij de Reïncarnatie als een der hoofdgedachten van de leer van den geest en het geestelijke op den voorgrond treedt. In ons land echter worden de beide stroomingen en namen veelal verward. Het gewone spraakgebruik koos den korteren naam „Spiritisme" om ook het Spiritualisme aan te duiden; en ook tal van Spiritualisten gebruiken bij voorkeur dien korteren naam. Toch is de naam „Spiritualisme" beter en juister, wanneer men de reïncarnatie als niet bij 't oorspronkelijk Spiritualisme behoorende beschouwt. Het onderzoek der mediamieke verschijnselen en der „geesten-manifestaties" door middel dier verschijnselen trok in den loop des tijds ook de aandacht van verschillende geleerden in verschillende landen. Reeds in Amerika in de eerste jaren der beweging werden verschillende geleerden gevonden onder de onderzoekers; en in Engeland, Duitschland, Frankrijk, Rusland en Italië traden verschillende verdedigers der zaak op, die zich reeds naam gemaakt hadden en ten deele zelfs beroemd waren op het terrein der wetenschap. Als zoodanig moeten genoemd worden : Crookes, Wallace, Varley, Gregory, Flammarion, Sardou, Zöllner, Fichte, Ulrici, Karl du Prei, Boutlerof, Aksakof, Lombroso, e.a. Ook werden in verschillende tijden vereenigingen gesticht tot deugdelijk exact-wetenschappelijk onderzoek dezer verschijnselen, zooals b.v. de „Society for psychical research". Van beteekenis is vooral de toetsing der zaak vanwege de „Dialectical society" (in 1869) eindigend met volledige erkenning van hare realiteit door al de leden van de commissie van onderzoek. Telkens deed zich 't feit voor, dat geleerden, begonnen met de zaak te veroordeelen, eindigden, huns ondanks, met ze in hare waarheid te erkennen. Het is dan ook met het oog op deze herhaalde deugdelijke toetsing der feiten door tal van ernstige, ontwikkelde mannen, ten volle in staat en bevoegd tot exact onderzoek, onbegrijpelijk en beslist afkeurenswaardig, dat nog altijd de groote massa van geleerden en ongeleerden blijft weigeren de realiteit der spiritualistische feiten en der manifestaties te erkennen, en men altijd maar weer hoort praten van hallucinaties, hysterische menschen, bedrog en dergelijke. Het bewijst wel, hoe weinig menschen feitelijk onbevooroordeeld zijn, ook zij, van wie men iets anders verwachten mocht; en hoe lichtgeloovig vele menschen zijn waar het betreft eene zoogenaamde verklaring van de feiten op andere dan spiritualistische wijze, d.w.z. als verschijnselen veroorzaakt door geesten, d.i. door redelijk denkende, zelfbewuste wezens, die voor onze zintuigen onwaarneembaar zijn. Men zou zoo meenen, dat het ieder mensch, onverschillig wat zijn standpunt of overtuiging zij, welkom zijn moest het bewijs te ontvangen van het voortleven des menschen na den physischen dood; immers, èn met het oog op onze geliefde dooden, èn met het oog op ons eigen naderend levenseinde is dit eene zaak van veel beteekenis. Maar de werkelijkheid leert, dat velen halsstarrig weigeren zich te laten overtuigen; en dat anderen eerst na langdurig onderzoek zich gewonnen geven. Men meene dan ook niet, dat de rijen der Spiritualisten en Spiritisten slechts bestaan uit lichtgeloovige lieden, die het nieuwe licht dadelijk dankbaar aannamen; integendeel, velen zijn er onder hen, die het onderzoek begonnen met het doel het bedrog te ontmaskeren, of althans de onjuistheid der spiritualistische hypothese in het licht te stellen. Maar ten slotte moesten zij zich gewonnen geven, door de onweerstaanbare kracht der waarheid er toe gedreven. Ook in ons vaderland deed het Spiritualisme al spoedig zijn intree. Reeds in 1857 en 1858, dus bijna 10 jaren na den aanvang der beweging, kwam een bekend en beroemd „medium" uit Engeland :n den Haag, de heer Home, en hield aldaar séances, vooral in de aanzienlijke kringen. Spoedig telde het Spiritualisme in den Haag tal van aanhangers; o.a. ook koningin Sofie; verder werkten vooral personen als Majoor Revius en Mr. van Herwerden veel er voor. Ook de bekende schrijfster elise van calcar werd voor de zaak gewonnen, en begon in 1876 haar tijdschrift „Op de grenzen van twee werelden'-uit te geven. In Rotterdam werd reeds in 1859 eene vereeniging gesticht, onder den naam „Oromaze", die tot 1871 bestond. In het jaar 1869 werd in Amsterdam eveneens eene vereeniging opgericht, „V er itas" genoemd, die tot op heden voortbestaat. In de laatstgenoemde vereeniging trad echter meer het Spiritisme met zijn reïncarnatieleer op den voorgrond. De zelfde opvatting der zaak was de predikant Roorda van eyssinga toegedaan, die een tijdschift oprichtte en tot zijn dood uitgaf, getiteld „De blijde boodschap". Daarin werd, evenals in wat „Veritas" uitgaf, de reïncarnatie als waarheid gepredikt, terwijl Mevr. van Calcar de zelfde leer bestreed in haar orgaan, en dan ook tot haren dood toe geweigerd heeft den naam „Spiritisme" te aanvaarden. Onder de predikanten vond het Spiritualisme bijval, behalve bij Roorda van Eyssinga, o.a. bij Dr. Thoden v. Velzen, Dr. Rutgers van der Loefif. Ds. Meyer, Ds. Nieuwold, een korten tijd ook bij Ds. Huet, en verder bij schrijver dezes en bij Dr. Hille Ris Rambers, Ds. Bakels, e.a. Vele predikanten van verschillende richting zijn overtuigde Spiritualisten (of Spiritisten) maar komen er om verschillende redenen niet voor uit. Ook onder de geestelijken der R.K. kerk vindt het Spiritualisme zijn aanhangers; maar deze kunnen nog minder dan predikanten zich openlijk er voor uitspreken. Verder drong het door in alle rangen en standen der maatschappij. Vooral in den Haag treft men de Spiritualisten en Spiritisten aan onder menschen van den meest uiteenloopenden stand. Onder de voormannen in onze dagen, als woordvoerders en leiders op dit gebied optredende moeten genoemd worden: de vroegere president van den spiritischen broederbond „H a rmonia", de Heer GöBEL; verder de schrijver van de „Handleiding tot kennis van het Spiritisme" en andere werken De fremery; de tegenwoordige president van „Harmonia", Jkhr. Mr. van Holthe tot Echten. Een tijdschrift, getiteld „Het toekomstig leven" is gewijd aan het Spiritisme, en verschijnt halfmaandelijks; redacteur is de Heer GöBEL. Schrijver dezes, reeds in 1888 overtuigd van de realiteit der spiritualistische manifestaties, begon in 1896 zich openlijk als overtuigd Spiritualist uit te spreken. In 1898 ving ik aan openbare voordrachten te houden; en tevens begon ik in dat jaar een tijdschrift, „Geest en Leven , aan het Spiritualisme gewijd, dat nog steeds verschijnt. In 1899 werd door mij te Rotterdam eene vereeniging gesticht tot propaganda van het Spiritualisme, die zeven jaren voortbestond, en in verschillende plaatsen des lands de denkbeelden der Spiritualisten trachtte te verbreiden. Als overtuigde Spiritualisten kunnen verder onder de personen van beteekenis genoemd worden: president Lincoln, Rechter Edmonds, Theodoor Parker, Longfellow, Frederik Tennyson, Victor Hugo, Alexander Dumas, Justus van Maurik en Schimmel. Hoofdzaak bij Spiritualisme en Spiritisme is de overtuiging, dat de afgestorvenen, wel verre van te slapen in het graf, leven en met ons meegevoelen, bekleed met een lichaam, uit substanties bestaande, die wij met onze zintuigen niet kunnen waarnemen; en dat zij, onder bepaalde condities, van hunne aanwezigheid en hun voortbestaan kunnen blijk geven door middel van zoogenaamde „mediums". Om dus het Spiritualisme en Spiritisme te kennen is het noodig iets te weten van die eigenaardige eigenschap, waarop het berust, mediumniteit of mediumschap genaamd. Het spreekt van zelf, dat die eigenschap niet eerst door het Spiritualisme is ontstaan, zij ligt in de menschelijke natuur, heeft altijd bestaan en zich geopenbaard, doch is eerst na de Fox-geschiedenis en tengevolge van de wijze, waarop die zaak is geleid, in haar ware karakter en beteekenis in het licht getreden. In alle tijden en onder alle volken vond men „mediums"; maar thans eerst is het mogelijk, bij het licht van de onderzoekingen van onzen tijd, die mediums te herkennen in de waarzeggers en waarzegsters, de bezetenen, de profeten en profetessen, de met „geestelijke gaven" bedeelden, de „duivelskunstenaars", de heksen en toovenaars, de heiligen, de hysterischen, epileptischen en krankzinnigen van verschillende tijden. Dat wil niet zeggen, dat allen die zich „toovenaar" of „waarzegger" noemden, allen, die als „heks" verbrand of als „heilige" vereerd werden, allen, die als hysterischen, epileptischen of krankzinnigen worden beschouwd en verpleegd ook „mediums" waren of zijn; maar wel, dat de mediumniteit op geheel verschillende en dikwijls geheel verkeerde wijze beoordeeld werd en wordt, en menig „medium" als orgaan der godheid beschouwd, of voor een instrument des Satans gehouden is, en in onzen tijd nog vele zoogenaamde zenuwlijders en krankzinnigen niet anders dan verkeerd begrepen en verkeerd geleide mediums zijn. Hieruit volgt reeds, dat mediumniteit niet eene eigenschap is, die men verwerft, maar eene, die aangeboren is. De beroemdste mediums onder de Spiritualisten waren reeds „medium", en bemerkten dat, vóór zij met het Spiritualisme in aanraking kwamen. Maar wel is het waar, dat de kennis, die het Spiritualisme verspreidt over deze geheimzinnige zijde in de menschelijke natuur, voor vele mediums het redmiddel is geweest, en hen bewaard heeft voor melancholie, waanzin of zelfoverschatting. Ook komt het meermalen voor, dat de mediumniteit wel aanwezig is, maar sluimerend ; en dat het deelnemen aan eene of meerdere séances ze wakker roept; terwijl sommige vormen van mediumniteit zich alleen goed ontwikkelen kunnen door het houden van séances, of ook wel door eene magnetische behandeling. De mediumniteit blijkt ook zeer nauw verwant met eene andere geheimzinnige eigenschap van sommige menschen, die men met den naam „somnambulisme aanduidt; (het zoogenaamde slaapwandelen). De somnambule blijkt meestal „medium", en het medium meestal min of meer somnambule te zijn. De magnetische slaap der somnambules, veroorzaakt door magnetische behandeling, doet in vele dingen denken aan den toestand van „trance" of geestverrukking (ekstase), zooals die bij mediums voorkomt; waaronder niet verstaan worden moet een toestand van opgewondenheid of vervoering, maar een als in slaap gezonken zijn, van het „medium", terwijl eene andere persoonlijkheid, een geest, spreekt en zich uit door middel van de organen van het medium. Tot dezen vorm van mediumschap behoort ook de bezetenheid, die ten onrechte als krankzinnigheid opgevat wordt, en bij het licht van het Spiritualisme wel degelijk blijkt te zijn een in bezit genomen zijn van een „medium" door een lage, onreine, rampzalige geest. Eene geheel andere vorm van mediumniteit ligt ten grondslag aan de verschijnselen, waarmee het Spiritualisme aanving, geluiden, beweging van voorwerpen, en dergelijke. Daarbij blijft het medium schijnbaar normaal; alleen hebben er in zijne tegenwoordigheid of nabijheid allerlei vreemde verschijnselen plaats, zoodat het den indruk maakt, dat het medium beschikt over eene geheimzinnige en onverklaarbare tooverkracht. De tooverkunsten van Indische fakirs behooren waarschijnlijk tot dit gebied. En eindelijk kan de mediumniteit een vorm vertoonen, die aanleiding geeft het medium als een door de godheid zelf bezield wezen te beschouwen. Het is wat met den naam „profetisme" en „geestelijke gave aan- geduid wordt. Hiertoe behoort het in gloedvolle, bezielende taal spreken der „profeten", hiertoe ook het genezen van kwalen en ziekten door handoplegging, handbeweging of gebed. Bij de Spiritualisten doen zich al deze vormen van mediumniteit in eene zeer groote verscheidenheid voor. Meermalen doorloopt de eigenschap bij den zelfden persoon • verschillende stadiums, en is hij nu eens een ,,physisch" medium, (medium voor „physische" verschijnselen als kloppen enz.) dan weer „psychisch" medium (medium- waarvan de psyche of ziel met die van eene afgestorvene vereenigd of verwisseld schijnt, zoóals bij de „trance") dan weer „pneumatisch" medium (medium, wiens pneuma of geest aangeblazen, verlicht, geïnspireerd wordt, of die onder pneumatischen, geestelijken invloed doet, wat hem anders niet mogelijk zijn zou). De groote mediums, door wier optreden in verschillende kringen en landen zich het Spiritualisme vooral uitgebreid heeft, zooals Home, Slade, Eglinton, Madame d'Esperance, en anderen, bezaten meestal ook verschillende vormen van mediumniteit. Er is dus grond voor om aan te nemen, dat in den grond de verschillende vormen één zijn, en daarom gemakkelijk in elkaar overgaan; maar met 't oog op de groote verscheidenheid der vormen en verschijnselen komt het mij wenschelijk voor in hoofdzaak de drie genoemde vormen, het physisch, het psychisch en het pneumatisch mediumschap te onderscheiden, en wel op deze wijze, dat men tot het physisch mediumschap brengt al die verschijnselen, waarbij de feiten in de nabijheid van het medium plaats hebben, terwijl dat medium zelf schijnbaar normaal is en geheel werkeloos blijft; tot het psychisch die verschijnselen, waarbij eene andere persoonlijkheid, de zich manifesteerende geest, zich bedient van de organen van het medium, en daarmee spreekt, schrijft en handelt; en tot het pneumatisch die verschijnselen, waarbij het medium zeer actief is, en eene verhoogde, ten deele wonderdadige werkzaamheid ontwikkelt, daartoe in staat gesteld door den hem influenceerenden en inspireerenden geest. De laatste vorm dient niet tot de rechtstreeksche manifestatie van geesten. De hoofdzaak is hier niet zoozeer, dat geesten van een medium gebruik maken om zich kenbaar te maken, maar meer, dat het medium het middel wordt waardoor geesten inwerken op de menschenwereld. Tot dezen vorm van mediumniteit behoort de inspiratie, of ingeving van gedachten. Het medium, ofschoon zelf sprekend of schrijvend, met volle bewustzijn, voelt zich toch gedragen door een geheimzinnigen geestelijken invloed; weet zich geïnspireerd, en verklaart dan ook van de door hem gesproken of geschreven woorden, dat ze hem „gezegd", ingegeven worden. Het is bij dezen vorm van de geheimzinnige eigenschap, dat men onwillekeurig geneigd is aan rechtstreeks goddelijken invloed te denken. Het profetisme onder Israël en in de oude Christengemeente behoort er toe; en wanneer Israëls profeten optraden en zeiden: „Alzoo spreekt Jahveh", of de profeten en profetessen in de gemeente hunne profetische rede inleidden met het woord: „Alzoo zegt de Geest", dan is hier niet te denken aan een dichterlijken vorm, noch ook aan eene rechtstreeksche openbaring, maar aan het zich geïnspireerd weten der personen door een op hen inwerkenden geestelijken invloed, die zij met de Godheid of met den Heiligen Geest identificeerden, maar die hoogstwaarschijnlijk kwam van den eenen of anderen inspireerenden engel of geest, die, als bode van God tot de menschen gezonden, van de daarvoor vatbare mediums gebruik maakte om het „Woord Gods tot de menschen te brengen. Intusschen kunnen ook lage, onreine, leugenachtige geesten van dezen aanleg gebruik maken, en dan zich voordoen als godsgezanten of als God zelf; en hieruit ontstond het valsche profetisme, zooals het zich ook in onze dagen voordoet, dat mediums zich geïnspireerd wanen door God zelf. Dit pneumatische mediumschap is ook daar aanwezig waar de gave der genezing zich voordoet. Deze kwam voor bij de profeten, en in de oudste gemeente; maar zij kwam ook in andere tijden voor; ook de 19de eeuw kende groote „genezers" als b.v. Blumhardt, Vianney, Stockmayer, en anderen. Ook onder de Spiritualisten kwamen en komen zij voor. Een geestelijke invloed, hoogstwaarschijnlijk afkomstig van eene groep geesten, komt over het medium; dit wordt nu gedreven hetzij tot gebed, hetzij tot handoplegging of handbeweging of enkel tot een zegenend uitbreiden der handen of een bij de hand grijpen, en de geestelijke kracht, die geneeskracht is, vloeit over op den lijder en geneest hem, soms plotseling, soms geleidelijk. Ook hier is men licht geneigd aan rechtstreeks goddelijken invloed, aan wondermacht te denken. De tweede vorm van mediumniteit geeft het meest aanleiding tot de opvatting der mediumniteit als zenuwziekte. Een persoon, die onder den invloed van een geest vreemde stuiptrekkingen heeft, met de armen en handen schudt, vreemde klanken en woorden uitbrengt op vreemde wijze, in zwijm valt, spreekt, met de oogen gesloten, als ware hij of zij eene geheel andere persoonlijkheid, enz. enz., maakt op iemand, onbekend met deze verschijnselen, den indruk zenuwpatiënt te zijn. Toch verdwijnen deze verschijnselen meestal geheel en al bij het eindigen van de séance, waarin zij voorkwamen; en blijken de personen, bij wie zij zich voordoen, in 't gewone leven geheel normale, dikwijls zelfs zeer kalme, bedaarde menschen te zijn. Bovendien is het deze vorm van mediumniteit, waardoor dikwijls de treffendste „identiteitsbewijzen" gegeven zijn, waardoor menig onderzoeker afdoende bewijzen ontvangen heeft, dat hij of zij, over wiens of wier dood hij treurde, nog leefde en hem liefhad. Wanneer de trillingen en schuddingen van de hand tenslotte aanleiding geven tot het ontstaan van schrift, wanneer dat schrift het karakter vertoont van het handschrift van een overledene, wanneer het woorden bevat, die onmogelijk van het medium zelf afkomstig kunnen zijn, maar geheel en al in inhoud en vorm herinneren aan hem of haar, van wien of wie zij heeten te komen, wanneer door den mond van het in bewusteloozen toestand neerliggende of zittende medium een welbekende stem spreekt in de welbekende taal en stembuiging en met de welbekende woorden, wanneer die stem spreekt over dingen, het medium onbekend, en namen noemt van personen ten eenenmale vreemd aan het medium, ja wanneer ten slotte het medium in houding en gelaatstrekken gaat gelijken op den persoon, die zich door hem zegt te openbaren, is het wonder, dat dan velen, tot tranen geroerd, dankbaar den troost aannemen door deze eigenaardige verschijnselen gegeven? Tot dezen vorm van mediumniteit behoort ook het in den bijbel genoemde spreken in talen. De theologen van alle richtingen verklaren eenparig, dat dit niet is geweest een spreken in werkelijke, de discipelen onbekende talen, maar een uitbrengen van onverstaanbare klanken. De spiritualistische manifestaties bewijzen echter, dat een spreken in talen wel degelijk kan voorkomen; en eene goede exegese van de gedeelten in het N. T., waar over deze wondergave gesproken wordt, bevestigt geheel de opvatting er van als zoodanig. Ik heb indertijd in mijn studieboek ,,De heilige Geest en zijne werkingen volgens de Schriften des Nieuwen Testaments" getracht door eene uitvoerige exegetische behandeling dezer gedeelten dit aan te toonen l); doch de theologen hebben het niet de moeite waard gevonden er ernstig nota van te nemen, noch ook mij, zoo mogelijk, te weerleggen. De gewone taktiek van doodzwijgen; waarmee echter het feit van het spreken in vreemde talen niet vervalt. ') Zie „De Heil. Geest" enz. bladz. 122—155. Tot dezen vorm van mediumschap behoort ook de uit het N. T. welbekende obsessie of bezetenheid. Velen zijn gewoon geworden de realiteit der obsessie te ontkennen, en de bezetenheid in het N. T. op te vatten als waanzin en razernij. Intusschen is het door manifestaties in séances voldoende bewezen, dat inderdaad obsessie, in bezit neming van een medium door een lagen, onreinen geest mogelijk is. Wat zich tijdelijk in séances voordoet kan ook blijvend zijn; en de toestand van zulke bezetenen is in alle opzichten gelijk aan de bezetenen uit het N. T. Ook onder de epileptici komen gevallen van bezetenheid voor, evenals onder de ongeneeslijke krankzinnigen. De eerste vorm van mediumschap, het physische mediumschap, staat oppervlakkig geoordeeld het laagst; de verschijnselen daardoor veroorzaakt vertoonen meestal een eenigszins banaal karakter; vooral als ze voorkomen in kringen, waar men de vreemdsoortige verschijnselen najaagt, en veroorzaakt worden door laagstaande geesten. Toch veroordeele men niet al te spoedig als laag en banaal het kloppen, de tafelbeweging, en dergelijke verschijnselen. Het kloppen wordt door middel van het alfabet tot een soort telegrafie; en als op deze wijze, hoe langzaam ook, een bericht afgespeld wordt van een geliefde doode, een vriendelijke groet, eene verzekering van blijvende liefde, eene verklaring, dat de doode gelukkig is, hoe treedt dan het eenvoudige en gebrekkige middel op den achtergrond, om alleen het bewustzijn achter te laten, dat de geliefde tegenwoordig is; of althans, dat de klopgeluiden bestuurd worden door het denkende, liefhebbende wezen, dat men eens op aarde liefhad, en als verloren betreurde! Waarom zou een zalige te hoog staan om van zulk een eenvoudig middel gebruik te maken f Staat eenig mensch op aarde te hoog om gebruik te maken van den tikkenden telegraaf? Immers neen! Hoofddoel is het overseinen van het woord van liefde; en het is onverschillig of een electrische stroom en een telegrafeertoestel daartoe dient, dan wel een magnetische stroom en een voorwerp, als tafel, kast of dergelijke. Bovendien heeft het physische mediumschap nog dit voordeel, dat de verschijnselen niet onafscheidelijk verbonden zijn aan de mediums. Aan hysterie, krankzinnigheid, zenuwziekte of iets dergelijks kan niet gedacht worden ; en men moet, om de feiten te ontzenuwen, zijn toevlucht nemen tot de veronderstelling van bedrog, of van eene onbekende kracht, die de verschijnselen doet ontstaan. Prof. Crookes sprak langen tijd van „psychische kracht"; doch toen deze psychische kracht bleek met verstand begaafd te zijn, en bekend met bijzonderheden uit zijn leven, boog hij het hoofd voor de werkelijkheid en erkende de waarheid van de spiritualistische hypothese. Onder de physische verschijnselen is het directe schrift vooral van veel belang. Het medium Slade had in het bijzonder de geschiktheid dit mogelijk te maken. Op twee op elkaar sluitende en verzegelde leien, waartusschen een stukje griffel gelegd was, werd schrift ontvangen, zoodat verondersteld worden moest, dat onzichtbare handen het stukje griffel in beweging hadden gebracht en over de gesloten lei op zulk eene wijze bewogen, dat er zich schrift vormde. De Franschman Baron de Guldenstubbe verkreeg direct schrift door bladen wit papier neer te leggen bij de beelden van beroemde personen; de bladen werden na een poosje teruggevonden, beschreven met het duidelijke handschrift van den overledene, en bevatten meestal karakteristieke uitspraken. Dit directe schrift (dat ook dikwijls tot direct teekenen of schilderen wordt, zoodat teekeningen tot stand komen zonder de hulp van eenige menschenhand) doet ons denken aan het bekende bijbelverhaal van het schrift aan den wand in Belsazars feestzaal. Zooals in dat verhaal gesproken wordt van „een deel van een hand" zoo gebeurde het meermalen op séances, dat zwevende, doorschijnende handen, of slechts een wolkje in den vorm eener hand gezien werden boven het papier, waarop het directe schrift ontstond. Ook hét verhaal van de jongelingen in den vurigen oven, die niet verbrandden, heeft zijn parallel onder de spiritualistische manifestaties; van het medium Home is het bekend, hoe hij, in trance verkeerend, vuur uit den haard nemen kon met de hand zonder zich te branden ; ja eens zelfs een vurig gloeiende kool gelegd heeft op het hoofd van een ouden heer, en de grijze baren er overheen gelegd zonder dat die ook maar in 't minst zengden. Hoogstwaarschijnlijk zijn bij die wonderbare verschijnselen krachten werkzaam, tot dusverre door de wetenschap niet ontdekt. Het toppunt van het physisch mediumschap wordt gevormd door de materialisatie. Bij sterk ontwikkelde mediums kan door de geesten ten slotte zooveel kracht aan hen onttrokken worden, dat het hen, op eene nog onverklaarbare wijze, mogelijk wordt hunne handen, armen, en ten slotte hunne geheele gestalte zichtbaar en tastbaar te maken. Intusschen gaat dit meestal gepaard met een trance toestand van het medium, zoodat hier het physisch en psychisch mediumschap met elkaar in verband treden. Gewoonlijk wordt een medium, dat tot zulke manifestaties door de geesten kan gebruikt worden, geplaatst in eene afgesloten ruimte, een soort kabinet, gevormd door loshangende gordijnen. Binnen die ruimte vormen zich de geestgestalten, gebruik makende van het fluïde, dat zij aan het medium onttrekken, en ook ten deele aan den kring der deelnemers. Door middel van dit fluïde worden hunne etherische lichamen stoffelijk, en treden zij uit het kabinet te voorschijn als gewone menschen van vleesch en bloed, spreken met gewoon menschelijke stem, en worden herkend door hunne vrienden en bloedverwanten. Wie van deze dingen nooit ge- hoord heeft, denkt allicht, dat hier van fabelen of van listig bedrog sprake is; te meer, waar nu en dan bedrieglijke zich voor mediums uitgevende personen betrapt zijn geworden op bedrog; maar dit neemt niet weg, dat de feiten zeer nauwkeurig en herhaaldelijk getoetst zijn, en echt bevonden. Men leze over de deugdelijke en lang voortgezette proeven van den geleerde Crookes met het medium miss Cook, door wie zich eene vrouwelijke geest materializeerde, die zich „Katie King" noemde, en herhaaldelijk gezien, gehoord en getast, ja door de fotografie afgebeeld is, zooals zij in volkomen gematerializeerde gestalte in de nabijheid van het medium zich bewoog, en zich als een gewoon mensch gedroeg. Crookes heeft het kloppen van het hart gevoeld, en op allerlei wijze zich overtuigd van de realiteit van de gestalte, die als „Katie King", in lang wit gewaad gekleed zich in het vertrek bewoog, en toch eenige oogenblikken later geheel verdwenen was, ofschoon zij het vertrek niet verlaten had op de gewone stoffelijke wijze, evenmin als dat zij het zoo was binnen getreden. Ook Madame d'Espérance was dikwijls medium voor materialisaties, o. a. van eene Arabische vrouwelijke geest, die zich „Yolanda" noemde, en evenals „Katie King" vrij in het vertrek rondwandelde als een levend mensch van vleesch en bloed, om eenige oogenblikken later in 't kabinet te verdwijnen, of voor de oogen der waarnemers als 't ware weg te smelten. Men leze het belangrijke werk van Florence Marryat „There is no death", waarin de materialisaties telkens beschreven worden. Wie denkt, van deze dingen hoorende, niet onwillekeurig aan de verschijningen van den opgewekten Christus? Ook bij Hem een verdwijnen en verschijnen in het vertrek, zonder stoffelijk binnenkomen of heengaan ; en toch stond Hij daar in hun midden, zichtbaar, hoorbaar en tastbaar. Intusschen moet er op gewezen worden, dat daar geen sprake was van een „medium", waaraan de fluïdes ontleend werden; en het komt mi; waarschijnlijk voor, dat het afgelegde stoffelijke lichaam, aan het graf ontvoerd en als 't ware gedematerialiseerd, de bouwstof geleverd heeft voor de zich materializeerende gestalte, die dan weder verdween. Hoe het zij, bij het licht van deze feiten worden de „wonderen" des bijbels minder ongeloofwaardig, en is de veronderstelling, dat al de in den bijbel verhaalde wonderen verdichting zijn, niet meer te handhaven. De mediumniteit in zijne ontelbare vormen is eene hoogst belangrijke eigenschap in de menschelijke natuur, en waarschijnlijk vormt zij ook den grondslag voor de genialiteit; het is niet onwaarschijnlijk, dat dichters, redenaars, schilders, beeldhouwers, componisten, uitvinders, enz. meer dan zij zelf vermoeden geïnspireerd en geïnfluenceerd worden tot hun werk. De mediumniteit geeft ons den sleutel tot verklaring van de wonderen, in den bijbel verhaald, en doet ook een verrassend licht vallen op veel, dat ons uit de oude wereld verteld wordt, maar dat tot dusverre voor verdichtsel gehouden werd. Verhalen van voorgevoelens, voorspellingen, beteekenisvolle droomen, van waarzeggerij en tooverij, van engelverschijningen en bezetenheid, van wondergaven enz. enz. houden op onwaarschijnlijk te zijn, en kunnen geacht worden werkelijk gebeurde feiten te vermelden. Historische figuren als Mohammet en Jeanne d'Arc komen in een geheel nieuw licht; en evenzoo de tallooze heksen en toovenaars der Middeleeuwen. De verhalen van mirakelen door „heiligen" verricht worden waard er op onderzocht te worden, of de nieuw ontdekte wondereigenschap, de mediumniteit, soms verklaring geven kan. Zoo is de kennis dezer eigenschap het uitgangspunt voor eene herziening van de historische wetenschap, en wordt de blik op het leven in vele opzichten anders. Het mediumschap kan rustend blijven of wel in beoefening gebracht worden. Vele menschen, die zich nooit met Spiritualisme inlieten, maar medium van aanleg zijn, bemerken daarvan niets; het blijft sluimerend. Komen dezulken echter in eene kring van onderzoek, of beginnen zij zelf te onderzoeken, dan komt meestal de aanleg spoedig aan het licht; de mediumniteit ontwaakt. Nu kunnen zij de eigenschap in beoefening brengen, — door geregeld deel te nemen aan zittingen of séances, — en dan zal zij zich ontwikkelen en steeds sterker worden. Zij kunnen echter ook zich weer aan het onderzoek onttrekken, en dan sluimert de mediummteit weer in; men bemerkt er weinig of niets meer van. Er zijn echter enkele menschen, die de eigenschap in hooge mate bezitten. Gewoonlijk worden deze vóór zij met het Spiritualisme in aanraking komen door de verschijnselen van hun aanleg lastig gevallen. Men leze, b.v. wat Madme d' Espérance er door geleden heeft, dat zij zoo „vreemd" was en aan zulke „hallucinaties" leed. Voor dezulken is het een zegen, als zij door het Spiritualisme zich zeiven leeren begrijpen, en voortaan, vrij van vrees, hun aanleg gebruiken mogen om aan geesten gelegenheid te geven hunne achtergelatenen toe te spreken, en aan menschen troost te putten uit deze manifestaties. In vroegere tijden zouden personen als Home, Eglinton, Slade en Madme d' Espérance eenvoudig als heksen en toovenaars verbrand zijn; en in onzen tijd zouden zij, zonder het Spiritualisme en zijne openbaringen, in het eene of andere krankzinnigen- of zenuwlijdersgesticht terecht zijn gekomen. Het laat zich begrijpen, dat deze eigenschap, die van zooveel beteekenis zijn kan, als zij op de rechte wijze gebruikt wordt en zich uiten kan, aanleiding er toe gegeven heeft, dat de bezitters er van ze zijn gaan gebruiken tot broodwinning. Vooral in landen, waar het getal onderzoekers van deze dingen talrijk genoeg is, zooals in Engeland en Amerika, is het een onvermijdelijk gevolg van de ontdekking dezer eigenschap geweest, dat er zoogenaamde „professional mediums", mediums van beroep, zijn gekomen, die hun tijd voor niets anders besteden dan om allerlei bezoekers te ontvangen, die tegen een zeker entréegeld gelegenheid ontvangen eene zitting met het medium te hebben, ten einde zoo doende door middel van dezen met geliefde „dooden" in aanraking te komen, van hen, die heengingen bericht of troost of liefdewoord te ontvangen. Wij hebben geen recht dit onvoorwaardelijk te veroordeelen; als iemand een talent ontvangen heeft, waardoor hij 't middel zijn kan om aan zijne medemenschen troost en licht te geven, en hij zijn tijd en kracht daartoe beschikbaar stelt, is het billijk, dat hem eene kleine vergoeding daarvoor worde gegeven; en zoo ligt 't voor de hand, dat die eigenschap een middel van levensonderhoud wordt. Ook is het waar, dat door een steeds beoefenen van de mediumniteit deze eigenschap zich ontwikkelen en sterker worden kan. Maar daar staat tegenover, dat aan dit professioneele mediumschap toch eigenaardige gevaren verbonden zijn. Vooreerst is het op den duur voor de mediums zelf allicht nadeelig, daar de invloed, die de zich manifesteerende geesten op het gestel van hunne mediums uitoefenen, niet altijd gunstig is. Uitputting, ja ziekte kan het gevolg zijn van een zich al te lang en al te vaak beschikbaar stellen voor deze invloeden. Vooral de geesten van lageren rang, de ongelukkigen, oefenen een invloed uit, die meermalen storend inwerkt op het ggstel der mediums. Komt eene manifestatie van zulke geesten eene enkele maal voor, dan is die invloed van niet zooveel beteekenis; maar bij telkens weer herhalen ervan is zij ernstiger. En bij een zich beschikbaar stellen voor iederen vreemdeling stelt zulk een medium zich open voor allerlei geesten, van hoogeren maar ook van lageren rang. Verder is er aan het betaalde mediumschap het bezwaar verbonden, dat het medium natuurlijk gaarne de bezoekers wil bevredigd zien; en zoo ontstaat het gevaar om, wanneer de echte verschijnselen niet, of niet voldoende zich willen voordoen, ze te simuleeren; het proces tegen Anna Rothe, die even zeker als medium gediend heeft voor echte verschijnselen als dat hare bedrieglijke praktijken bewezen zijn, staat daar als waarschuwend voorbeeld. Eindelijk is ook het gevaar niet denkbeeldig, dat de mediums, om van den stroom van nieuwsgierige, wonderlijkheden najagende bezoekers te profiteeren, de prijs voor het entrée steeds meer verhoogen, totdat het in 't buitensporige gaat loopen, en men b.v. f 10.— of f 12.— betalen moet om tot eene séance toegelaten te worden, of een honorarium van f 100 bedongen wordt voor «énen avond. Dat zoo de „gave Gods" die de bezitters omhoog voeren moet, een bron van winzucht, van geldmakerij wordt, en het medium omlaag trekt, valt dadelijk in het oog. Met de uitoefening van de mediumniteit hangt ten nauwste samen het houden van séances of zittingen. Vele mediums kunnen alleen in zulk eene séance „werken", d. w. z. dat alleen in eene séance zich hun mediumschap openbaart. De oorzaak daarvan ligt hierin, dat de verschijnselen samenhangen met het bestaan van dat geheimzinnig stoffelijk-geestelijk iets, dat men den naam „magnetisch fluïde" gegeven heeft. Hoe grooter de voorraad van dit fluïde is, waarover de geesten kunnen beschikken, des te beter slagen de verschijnselen. In een séance-kring nu leveren als het ware alle deelnemers eene zekere hoeveelheid fluïde. Dit stroomt uit van de op de tafel gelegde handen, en vereenigt zich; door dit fluïde van den kring wordt het mogelijk voor de geesten op het medium in te werken, en dat b.v. tot schrijven of spreken aan te zetten; of wel, zij gebruiken het fluïde, versterkt met dat van het medium, om physische verschijnselen te voorschijn te roepen. Séance houden is dus in vele gevallen noodzakelijk om tot waarneming van de spiritualistische feiten te komen; terwijl het ook dient als middel om de mediumniteit te doen ontwaken en tot ontwikkeling te brengen. Goed ontwikkelde mediums echter hebben ze niet meer noodig, en kunnen ook in hunne eenzaamheid door geesten zoo beïnvloed worden, dat physische verschijnselen, kloppen enz. in hunne tegenwoordigheid ontstaan, of schrift door hunne hand tot stand komt. En zeer sterke, zoogenaamd „geboren" mediums — zooals b.v. de gezusters Fox waren — ervaren de verschijnselen, ook al woonden zij nooit eene séance bij. Over het nut van het séancehouden wordt onder Spiritualisten en Spiritisten zeer verschillend gedacht. Er zijn er, die er het één en al in zien van het Spiritualisme, en jaren achterelkaar elke vyeek samenkomen met huisgenooten of geestverwanten om met de geesten van hunne overleden vrienden en bloedverwanten gemeenschap te houden. Er zijn er anderen, die slechts nu en dan gedurende een tijd een geregelde séancekring vormen of bezoeken, maar dan weer geruimen tijd het nalaten. Er zijn er, die in het begin van hun onderzoek séances bezochten of zelf ze samenstelden, om tot zekerheid te komen, maar die later dat nalieten, omdat zij het tot versterking hunner overtuiging niet meer behoefden, en geen behoefte gevoelden aan den geregelden omgang met de heengegane vrienden. Er zijn er eindelijk ook, die nooit eene séance bijwoonden maar door de lectuur over het door anderen gedane onderzoek overtuigd van de werkelijkheid, nu verder tevreden zijn met die overtuiging en de daarop gebazeerde levensbeschouwing. Er zijn Spiritualisten, die er geen bezwaar in zien de mediums telkens weer aan allerlei geesten tot werktuig beschikbaar te stellen; er zijn er anderen, die dat gevaarlijk en afkeurenswaardig achten. Over het algemeen kan men zeggen, dat de woordvoerders der zaak het houden van séances vol- strekt niet onvoorwaardelijk aanbevelen; en zelfs waarschuwen het niet te doen zonder op de hoogte te zijn door lectuur, of zonder de tegenwoordigheid van iemand die er van op de hoogte is. Het is beslist verkeerd, dat allerlei menschen, met of zonder kennis van deze dingen, er maar op los gaan, een kring vormen en de verschijnselen wakker roepen, waarvan zij de draagkracht en beteekenis niet kennen; en meermalen reeds hebben deze lichtvaardig gehouden séances verkeerde gevolgen gehad. Voor sommige personen is het zelfs beslist te ontraden aan séances deel te nemen; omdat hunne groote ontvankelijkheid voor geestes-invloeden hen allicht blootstellen zou aan fatale invloeden van lage, onreine geesten, en zoo aan het gevaar van obsessie. Aan de andere zijde echter zijn er ook personen, wier sterke mediamieke aanleg oorzaak werd van allerlei abnormale verschijnselen. Alleen in eene séance-kring kan aan dat abnormale een eind gemaakt, en de eigenschap in goede banen gevoerd worden. Als mijne overtuiging spreek ik het uit, dat het houden van eene séance op zich zelf geen kwaad is; van een „oproepen" van geesten is geen sprake; alleen van een mogelijk maken van de manifestaties van die geesten, die zich uiten willen. Maar zal de séance goed gehouden worden, en er waarborg zijn, dat geen lage, onreine geesten de overhand verkrijgen, dan is eene ernstige stemming, eene afwezigheid van twist of toorn, een biddend opzien tot den Vader der geesten, groote kalmte en scherp toezicht noodig. Zoodra zich verschijnselen voordoen, die wijzen op invloed van lage geesten, heffe men de zitting op; en wanneer elke séance wordt gevuld met de manifestaties van ongelukkigen, dan is het m. i. beter de séances te staken, ook met het oog op de gezondheid van het medium. Voor iedereen is het echter niet aan te raden zich op dit gebied te begeven. Waartoe ook? Hoofdzaak is niet: gemeenschap houden met de afgestorvenen, maar: bewijs ontvangen voor de realiteit van het geestelijke leven en de geestelijke wereld. En dit bewijs is voldoende geleverd voor ieder, die de moeite doen wil de geschiedenis van de onderzoekingen te lezen, ingesteld door de bovengenoemde ernstige, wetenschappelijk ten volle tot exact onderzoek bevoegde mannen. Alleen onkunde kan iemand doen volhouden, dat de spiritualistische hypothese nog niet voldoende bewezen is. Indien het op ander gebied voldoende geacht wordt, wanneer de eene of andere geleerde een feit waargenomen heeft, om dit feit als zoodanig bewezen te achten, waarom dan ook niet op dit gebied? Men voert als bezwaar aan, dat niet ieder in de gelegenheid is de verschijnselen te voorschijn te roepen. Maar is dit ook niet op ander terrein het geval? Bij zuiver physische processen reeds kunnen allerlei omstandigheden oorzaak zijn, dat de condities ongunstig zijn voor de proefneming, en deze dus mislukt; hoeveel te meer, waar sprake is van verschijnselen, waarbij levende, denkende wezens met eigen wil in het spel zijn! En men vergete niet, dat ook al is de persoon, die als „medium" fungeert, volkomen bereidwillig zich te leenen tot de proefneming, er ook aan de andere zijde bereidwilligheid bestaan moet de verschijnselen te voorschijn te roepen ; m. a. w. ook de geesten bereid moeten zijn de verschijnselen te bewerken om der wille van de onderzoekers. En op hun bereidwilligheid of tegenwerking kan men geen invloed uitoefenen. Wij kunnen niet e i s c h e n, dat de onzichtbare bewoners der geestenwereld op onzen wil komen en zich uiten; en het is zeer goed te begrijpen, dat zij eenvoudig weigeren zich te uiten, wanneer de onderzoeker een eigenwijs persoon is, die niet wil overtuigd worden, maar gronden zoekt om de geheele zaak voor bedrog of humbug te verklaren, ook al is die onderzoeker een geleerde. Wie eerlijk en onbevangen kennis neemt van de geduldige, nauwkeurige en zorgvuldige proefnemingen en onderzoekingen van ernstige geleerden als Crookes, Wallace, Zöllner, du Prei, Lombroso, e. a. zal moeten erkennen, dat de zaak boven eiken twijfel verheven is, ook al deed hij zelf nooit eenige waarneming op dit gebied, en al moet hij in dezen „gelooven op gezag". Op de meeste terreinen van wetenschappelijk onderzoek moeten wij eveneens „gelooven op gezag" ; maar niemand heeft daar bezwaar in. Alleen waar het betreft het geheimzinnig gebied der geestenwereld en hunne inwerking op de menschenwereld (wat voor velen vrijwel met spokerij en tooverij gelijk staat) daar is men er afkeerig van zich gewonnen te geven, en blijft men twijfelen of ontkennen, zoo men niet zelf kan waarnemen. Wij komen nu tot wat men zou kunnen noemen de „leer" van Spiritualisme en Spiritisme. Deze naam is beslist onjuist, als men het opvat in den zin van een soort credo der Spiritualisten en Spiritisten. Al wordt het ook duizendmalen anders beweerd door tegenstanders, er is van een soort gemeenschappelijk „geloof", een soort belijdenis hier geen sprake. Daarop wijst reeds het niet te loochenen feit, dat er geen samenhang is tusschen de Spiritualisten en Spiritisten onderling, anders dan voor zoover zij zich tot afzonderlijke groepen en vereenigingen aaneensloten. Van de Spiritisten zou het tot zekere hoogte nog kunnen gelden (waarbij wij met „Spiritisten" bedoelen: aanhangers van de „leer" van Allan Kardec) maar van de spiritualisten geldt het in geen geval. Er is onder hen een zeer groot verschil vau overtuiging aangaande de objecten van den godsdienst; zooals ik boven reeds besprak. Alleen in één punt komen zij overeen, namelijk, dat zij allen zonder onderscheid overtuigd zijn van de mogelijkheid en de werkelijkheid der „geestmanifestaties", d.i. van het veroorzaken van verschillende verschijnselen, die zintuigelijk waargenomen kunnen worden, door levende, denkende wezens, die geen stoflijk organisme (in den zin als wij dat kennen) bezitten om zich aan ons kenbaar te maken, maar door middel van de verschijnselen zich kenbaar kunnen maken als onze overledenen, die zoodoende blijken te leven in den vollen zin des woords, en hunne identiteit behouden hebben. Zoodra iemand hiervan overtuigd is, kan men hem een Spiritualist noemen, ook al woonde hij nimmer eene séance bij, al „doet hij er niet aan", zooals de dwaze term luidt, al staat hij met geen enkelen Spiritualist in betrekking, ja al verwerpt hij zelf den naam. Er zijn tal van Spiritualisten, die er niet aan gedacht hadden tot eene andere overtuiging over te gaan of zich bij eene groep, Spiritualisten genoemd, aan te sluiten, maar die eenvoudig zich op de hoogte wilden stellen van dit verschijnsel, en die toen, tengevolge van hun onderzoek, overtuigd werden van de waarheid der spiritualistische hypothese; doch zoodra zij deze overtuiging lieten blijken huns ondanks den naam „Spiritist" kregen, en door het domme publiek als een soort ketter, als een zich met „duivelskunst" inlatend persoon werden veroordeeld. Onder de zulken kan ook schrijver dezes zich rekenen. Het onderzoek naar de werkelijkheid of niet-werkelijkheid der spiritische verschijnselen begonnen met het eenige doel om te weten te komen, wat er waar van was, ja met de bedoeling bewijzen te vinden voor het verkeerde ervan, ten einde het krachtiger te kunnen bestrijden, moest ik, ondanks mij zeiven, en niet zonder tegenzin, weldra erkennen, dat de spiritualistische hypothese waarheid bevat. Onmiskenbaar duidelijk manifesteerden zich ook aan mij personen, die jaren geleden reeds overleden waren. Ik zocht in mijn onderzoek niet de geesten maar de feiten; maar waar de feiten door geesten van afgestorvenen veroorzaakt worden, brachten zij mij natuurlijk met die geesten in aanraking. En ofschoon ik jaren lang mij stilhield over deze dingen, ofschoon ik geen geregelde séances hield, en in mijne godsdienstige overtuigingen slechts uiterst langzaam verandering bracht, en wel alleen in zooverre zij met de werkelijkheid in strijd bleken te zijn, werd ik toch, sedert het bekend geworden was, dat ik „aan spiritisme deed", door velen veroordeeld, en werd ik herhaaldelijk daarom alleen onwaardig geacht beroepen te worden als predikant in plaatsen, waar men anders mij zou hebben beroepen. Hoe dat zij, het is niet te ontkennen, — en 't is dit wat menigeen, die een heftig tegenstander dezer zaak is, gevoelt, — dat de ééne hoofdwaarheid, door de spiritische verschijnselen bewezen, een gistingsproces veroorzaakt in het denken en gelooven van de meeste menschen. Het is maar ééne waarheid, die in 't licht van het feitenmateriaal als „bewezen" moet worden aangenomen. Maar — deze ééne waarheid brengt andere als onvermijdelijke gevolgtrekkingen met zich, stelt de onwaarheid of onjuistheid van andere denkbeelden, die als waarheid geloofd worden, in het licht, en dwingt den mensch, ondanks zich zeiven, zijne gevestigde overtuigingen te herzien, en als onjuist te erkennen denkbeelden, die hij altijd aangehangen, ja misschien met veel ijver aan anderen als waarheid gepredikt heeft. En dit laatste vooral is een harde noot om te kraken voor menigeen ; en is ongetwijfeld een van de oorzaken, dat het Spiritualisme met zulk een tegenstand en vijandschap te worstelen heeft. Men voelt als bij instinkt, dat met het aanvaarden der spiritualistische hypothese er een geheele ommekeer moet plaats hebben in de overtuigingen. En daarvoor deinst men terug; vooral als men reeds een zekeren leeftijd bereikt en jaren lang anderen in eigen inzichten onderwezen heeft. Men voelt: „Ja, als dat waar is!" en denkt: „Dat zou voor mij vreeselijk zijn, te erkennen zóó lang en zóó ernstig gedwaald te hebben 1" En daarom zegt men tot zich zeiven: „Zou 't wel waar zijn? Is 't niet een gevolg van bedrog, van hallucinatie of dergelijke ?" En . . men schuift het van zich af; voelt geen lust in onderzoek; maar is onwillekeurig geneigd tot tegenzin tegen hen, die de feiten, die men liever niet erkent, toch op den voorgrond en in het licht plaatsen. Zoo wordt men een vijand en bestrijder van het Spiritualisme en van de Spiritualisten. Maar die den moed heeft zijne overtuigingen aan den toets der waarheid te onderwerpen, die genoeg zelfverloochening bezit om geliefkoosde overtuigingen te willen prijsgeven, wanneer ze als onjuist in het licht treden, zal op dit terrein ervaren de waarheid van de spreuk „Uit verlies winst". Evenals het een schijnbaar verlies maar een werkelijke winst was, toen de werkelijkheid van het draaien der aarde om de zon de geheele voorstelling, die men van de wereld had, kwam wijzigen, evenzoo zal het ook blijken te zijn een schijnbaar verlies maar een werkelijke winst, wanneer de werkelijkheid van het bestaan en de inwerking der geestenwereld, als eene wereld van menschen, van hen, die men gewoon was „dooden" te noemen, algemeen erkend wordt. Het Materialisme dat zoolang de geesten gebonden heeft, en een bron geworden is van het loslaten door duizenden van alle geloof aan iets hoogers dan het stoflijke, kan zich niet langer handhaven, maar ligt stuiptrekkend ter aarde, waar het Spiritualisme zegeviert. Het Atheïsme, ofschoon niet terstond wijkend voor de spiritualistische werkelijkheid, verliest op den duur toch. zijn kracht. Duizende Spiritualisten belijden rondborstig, dat het Spiritualisme hen er weer toe gebracht heeft aan een albesturend God te gelooven. Het is voor de hand liggend, dat de ontdekking van de geestelijke wereld en hare organisatie het denkbeeld meebrengt van een Hoogste Wezen, de Geest der geesten, die die wereld, evenals de stoffelijke regeert en bestuurt. En al moge het Pantheïsme nog tot zeer groote hoogte kunnen samengaan met de spiritualistische overtuiging, toch dringt zich, door den inhoud der mededeelingen uit de wereld der geesten, de gedachte steeds meer op aan de onderzoekers, dat de alles doordringende, alles bezielende, alles omvattende Wereldziel een wezen van liefde is; dat liefde, welbewust streven naar het heil van de schepselen, ten slotte aller lot regeert en beheerscht; en dat de naam „onze Vader" het best past voor dat Hoogste Wezen, dat niet alleen in alles en allen, maar ook boven alles en allen is. En waar de kerken en secten in den tegenwoordigen tijd aangaande dien hemelschen Vader nog maar al te veel gebrekkige denkbeelden blijven aankleven, waar men, in het Katholicisme, Hem voorstelt als een Wezen, dat verzoend moet worden door de ceremoniën der kerk, en vergeving verleent tegen betaling van geld aan aardsche menschen, daar doen de spiritualistische onthullingen zien, dat God rechtvaardige en heilige liefde is, die allen tot volmaking en heiligheid voert, maar dat alleen doet door de loutering van het lijden, dat een gevolg is van het zedelijk kwaad, door den mensch bedreven. En waar men in het Calvinisme leert, dat God, in vrijmachtig welbehagen, slechts een klein deel der menschen uitverkoren heeft ten eeuwigen leven, en de rest onherroepelijk en voor eeuwig verdoemt, daar blijkt het uit wat ongelukkige en gelukkige geesten vertellen, dat God wel den zondigen mensch de gevolgen van zijn kwaad doet dragen, maar dat dit dienen moet om hem er van te verlossen en ten slotte tot de volmaking te voeren; zoodat het bijbelwoord bevestigd wordt, dat zegt, dat God allen „onder de zonde besloten" heeft, opdat Hij aan allen zou barmhartigheid bewijzen- Door de spiritualistische manifestaties blijkt onmiskenbaar: i°. dat er is een leven na dit leven; niet slechts als een vaag, nevelachtig bestaan in een schimmen- wereld, maar als een werkelijk leven, even reëel als het leven hier op aarde; 2°. dat dat leven „geestelijk" is; d. w. z., dat de wetten van de stof, zooals wij die kennen in onze wereld, daar niet werken; dat daar de geest, d. i. de denkende, zich bewuste en willende persoonlijkheid, alles beheerscht, en in eene omgeving verkeert geheel beantwoordende aan zijn aard en ontwikkeling; 3°. dat in de geestenwereld dezelfde wetten regeeren als in de menschenwereld; dat de wet van oorzaak en gevolg daar zich handhaaft, doordat elk persoon een lot ondergaat en in een toestand verkeert, geheel overeenkomend met wat de inhoud en het gehalte zijns aardschen levens was; m. a. w. dat men „maait wat men zaaide"; 4°. dat voor allen, ook aan gene zijde des grafs, de wet der progressie blijft gelden; d. i. dat de aanleg en bestemming des menschen tot de hoogste geestelijke en zedelijke ontwikkeling blijft bestaan, en de gelegenheid om dien aanleg te ontwikkelen en tot volmaking te brengen ook daar niet ontbreekt; en 5°. dat dus het bestaan des menschen, dat hier in het stoflijke leven zoo kort duurt, en zoo gebrekkig is, voortgaat ook na het sterven, en beheerscht en geleid wordt door eene alles omvattende, alles herstellende, allen verlossende, zaligende en heiligende liefde, de liefde van den hemelschen Vader. Mag men, met het oog op deze gevolgtrekkingen uit de manifestaties, nog langer voortgaan het Spiritualisme en 't Spiritisme (dat slechts van het Spiritualisme afwijkt in zake de vraag, of de volmaking in het geestelijke leven alleen, of wel in eene reeks aardsche levens bereikt wordt) voor te stellen als eene verderflijke, het Christendom en der godsdienst vijandige macht? O, als men Christendom eri godsdienst identisch acht met harde dogmatische stelsels als het Calvinisme, dan is het te begrijpen, dat men het Spiritualisme „uit den duivel" acht. Maar voor hen, die het Christendom verstaan als de godsdienst van reinheid en liefde, en het Evangelie van zondaren als de kern er van, moet het duidelijk zijn, dat de onthullingen uit de wereld der geesten, wel verre van dat Evangelie en dat Christendom te verdonkeren, integendeel het in helder licht doen schitteren en opnieuw aan de van God en Zijn dienst vervreemde in materialisme en bestialiteit verzonken wereld op nadruklijke, onweersprekelijke wijze prediken: O sterveling, gevoel uw waarde! Wat u in 't stof ook vlijt, Uw hart is veel te groot voor de aarde! Gij leeft voor de eeuwigheid! Zoo verstaan heeft het Spiritualisme, naast zijne groote beteekenis voor wijsbegeerte en wetenschap, bovenal beteekenis voor den godsdienst. Zoo verstaan wordt het een roepstem van God tot bekeering; zoo verstaan mogen wij het noemen: eene nieuwe openbaring van het heerlijk koninkrijk van den God van heilige liefde, en van Christus, den Redder van zondige menschen. Snuifjes namens de Afd. Amsterdam van de Vereeniging „De Dageraad" aangeboden aan Bs. H. BAKELS in ruil voor zijn Bouquetje Dogmatiek. Prijs 15 cent Zoo juist verschenen: Herinneringen aan ons Vorstenhiis. DOOR J. KNOPPERS W.Kzn, Geïllustreerd 91 bladzijden — Prijs slechts 25 cent! Een interessant boekje, bevattende persoonlijke herinneringen van iemand die, door de betrekking waarin zijn vader tot het Hof stond, gelegenheid gehad heeft de vórstelijke personen op Soestdijk van nabij gade te slaan. Verschenen: „BOUWSTEENEN" Keur van „Goede Gedachten" tot opbouw van het Geestelijk leven — BIJEENVERZAMELD DOOR — P. VAN VLEDDER Met een aanbevelend woord vooraf van A.S. Carpentier Alting. Prijs in slap linnen f 1.—; in prachtband f1.50; in prachtband (kop verguld met leeslintje) f 1.90. grë~ Dit boekje, bevattende meer dan zeventienhonderd aphorismen van denkers en dichters uit alle tijden, is een ware schatkamer. De uitgave in slap linnen leent zich uitnemend tot „zakbijbeltje ; de edities van f 1.50 en f 1.90 zijn zeer geschikt voor geschenk. Vóór men ter stembus gaat abonneere men zich op : Onze politie^ partijen EEN SERIE VAX NEGEN GESCHRIFTEN * j nr hehandelt een bepaalde Partij en is geschreven door eenC bekend vertegenwoordiger van die Partij i De complete serie (9 nrs.) f 3-— Afzonderlijke nrs. f 0.40 Reeds zijn verschenen : , C. E. VAN Koetsveld, De Christelijk-Historische Unie. 2. Mr. P. T. Troelstra, De Sociaal-Democratische Arbeidersparty. 3. A. Brummelkamp, De Anti-Revolutionaire Partij. 4 A Roodhuyzen, De Liberale Unie. c'. Dr. A. C. A. hoffman, De Roomsch-Katholieke Staatspartij. 6 Dr. W. C. A. Baron van VredenburCH, De Nationaal-Historische Partij. 7. Mrl H. P. Marchant, De Vrijzinnig Democratische Bond. Elk nr. geeft een heldere uiteenzetting van de beginselen der behandelde Partij! Thans is compleet verschenen: Groote Denkers door Dr. A. H. DE HARTOG t Kant' — II. Schopenhauer; — III-Von Hartmann; — IV. Fichte; — V. Schelling; — VI. Hegel. Elk nr. behandelt op beknopte en heldere wijze een wijsgeer en diens stelsel. Priis oer nr f 0.40. De complete serie ineens genomen (in 6 losse stukken) t 8.-. Gebonden in één band (282 bladzijden ; doorloopende pagineering) t 2.50. m^ Dit standaardwerk betreffende de nieuwere wijsbegeerte mag in géén boekenkast ontbreken ! Hieronder laten wij een voorloopig schema volgen van de Kerken, Richtingen en Secten, welke zullen worden beschreven: Het Christendom en de Christelijke Kerk Het Roomsch-Katholicisme. De aflaten. De zeven Sacramenten. De Pauselijke Onfeilbaarheid. De wereldlijke macht van den Paus. De bisschoppelijke hierarchie in Nederland. Geestelijke Orden en Congregaties. De [ezuïten. Vereering van Heiligen en reliquiën. Boekencensuur. De Congregatio de propaganda fide. De Christelijke Caritas. Het Neo-Katholicisme. Het Anglo-Katholicisme. Het Oud-Katholicisme. De Los van Rome-beweging. De Grieksche Kerk. De orthodoxe Kerk in Rusland. De Grieksche Kerk buiten Rusland. Het Stundisme. Het Protestantisme. De Ned. Herv. Kerk in haartegen- woordigen toestand. De Nederd. Gereform. Kerken. Waalsche Kerken. Lutherschen. Remonstranten. Doopsgezinden. Hernhutters. Baptisten. Zevendagsbaptisten. Het Methodisme. Vrije Evangelische gemeenten. Vrij-godsdienstige gemeenten. Het „Irvingisme". Het „Darbisme". De Kwakers. Het Leger des Heils. De Confessioneele richting. De Evangelische richting De Ethische richting. De Moderne richting. Uitwendige Zending. Inwendige Zending. Het Jodendom en de Synagoge. Het Talmudisme. Het Reform-Jodendom. Het Zionisme. Joodsche Ceremoniën Verschillende Geestesstroomingen. De Mormonen. De „Swedenborgianen". Communistische Secten. Het Positivisme. Het Boeddhisme in Europa. Christian Science. Het Spiritisme. De Vrijmetselarij. De Theosophie. etc. In de Ie (thans complete) Serie, is verschenen: No. i. Dr. J. A. Beyerman, De Remonstrantsche Broederschap. No. 2. W. F. K. Klinkenberg, De Evangelische Richting. No. 3. G. Veldhuysen Sr., De Zevendedag» Baptisten. Zie omzijae. No. 6. Opperrabbijn L. Wagenaar, Het Jodendom. No. 7. Dr. E. F. K r u ij f, Het Anglo-Katholicisme. No. 8. Pater H. Er man n s.J., De Jezuïetenorde. No. 9. H. H. Barger, De Nederl. Hervormde Kerk in haar tegenwoordigen toestand. No. 10. M. M o o ij, Bond van Vrye Evangelische Gemeenten. In de He serie verscheen: No. 1. Charles W. Penrose, Het „Mormonisme". No. 2. Dr. S. D. van Veen, Het Stundisme. No. 3. N. van Beek, Het Baptisme in Nederland. No. 4. Dr. T. Cannegieter, De Moderne richting. No. 5. Pastoor J. H. Berends, De Oud-Katholieken. No. 6. P. H. H u g e n h o 11 z Jr., Vrjje Gemeenten. No. 7. Dr. J. W. Pont, De Luthersche Kerk in Nederland. No 8. Opperrabbijn L. Wagenaar, De Talmud. No. 9. M. L i n d e n b o r n, Het Reform-Katholicisme. No. 10. Mevr. E. G. N ie u wburg—W o o d, De Kwakers. In de Ille serie verscheen reeds: No. 1. Bicknell Young C. S. B., „Christian Science". No. 2. Dr. P. J. Kromsigt, De Confessioneele Richting. No. 3. Mr. Isidore Hen, Het Zionisme. No. 4. S. K. Bakker, Het Christen-Socialisme. In de bekende uitgave „PRO EN CONTRA" is verschenen : SPIRITISME Pro: J. S. Göbel; Contra: Dr. A. }. C. Snijders. — Prijs f 0.40 — Ieder, die behalve het vóór ook het tégen van het Spiritisme wil overwegen, koope deze brochure. — Men vrage prospectus der ,,Pro en Contra"-reeks! In de uitgave „LEVENSVRAGEN" heeft het licht gezien: Het Spiritisme en Zijn Gevaren door Is. ZEEHANDELAAR J.Bzn. Arts te Amsterdam — Prijs f 0.40 — In dit boekje wordt het Spiritisme weer van een geheel andere zijde bezien. No. LVI. Serie III. No. 5. KERK EN SECTE onder Redactie r. S. D.*&N VEfe J&pglwjdar linde ^ JCe^kgeschiedenis \\en Dagmek^schiedeni aan JZijksun ioersiïfttte Utrecht. Spiritualisme en Spiritisme DOOR M. BEVERSLUIS Ned. Herv. Pred. te Zuidwolde (Gron.) BRO 1909:26 BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1909 ■ KERK EN SECTE- Een brochuren-reeks onder Redactie van Dr. S. D. VAN VEEN Hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis en Dogmengeschiedents aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. MET MEDEWERKING VAN: G. Barger, H. H. Barger, N. van Beek, Pastoor J. H. Berends, Dr. J. A. Beyerman, M. Beversluis, Dr. J. P. de Bie, Prof. Dr. T. Cannegieter, Mr. F. Erens, H. Ermann S. J., Alfred Farlow, F. C. Fleischer, Dr. L. Heldring, Mr. Isidore Hen, Dr. A. C. A. Hoffman, P. H. Hugenholtz Jr. A. Kleinschmidt, W. F. K. Klinkenberg, Dr. P. J. Kromsigt, Prof. Dr. E. F. kru1jf, Prof. Dr. H. H. KüYPER, M. llndenborn, Opperrabbijn M. monasch, M. mooy, Dr. H. M. van Nes, B. Nieuwburg, Charles W. Penrose, M. A. Perk, Prof. Dr. Joh. W. Pont, J. Quast, Otto Schrieke, Prof. Dr. J.J.P. ValetonJr., S. L. Veenstra, G. Veldhuizen Sr., G. H. Wagenaar, Opperrabbijn L. Wagenaar en vele anderen. WIJZE VAN UITGAVE De brochures zullen verschijnen in vrije volgorde, in seriën van io nummers. Bij inteekening per serie is de prijs f 3.—, om de 3 a 4 weken een nummer, terwijl afzonderlijke nummers verkrijgbaar gesteld zullen worden voor 40 cents per nummer. PROSPECTUS. „Kerk en Secte" ziet het licht in den vorm van een reeks op zich zelf staande geschriften, waarin door mannen, der zake kundig, voor 't beschaafd leekenpubliek in beknopt bestek en op heldere wijze beschreven worden de leer, de inrichting, de eigenaardigheden en eventueel ook de ceremoniën der onderscheiden kerkgenootschappen en secten van den tegenwoordigen tijd, in hoofdzaak van dezulke, die — 't zij als belangrijke centra of als bescheider vertakkingen — in ons eigen land gevonden worden. (zie je pag. vjd omsuig). In onze verschillende brochurenreeksen zijn de volgende nieuwe nummers verschenen: Prof. Mr. D. Simons, Strafproces en Strafrecht („Uit onzen Bloeitijd" Schetsen uit het leven onzer Vaderen No. 4) f 0.40 Prof. Dr. L. Knappert, Van Sterven en Begraven („Uit onzen Bloeitijd" Schetsen uit het leven onzer Vaderen. No. 3) f 0.40 A. J. Schreuder, Bezwaren tegen gemengde Scholen voor voortgezet onderwijs („Paedagogische Vlugschriften" No. 4) f O.40 Ida Heyermans, Meisjesopvoeding („Paedagogische Vlugschriften" No. 3) f 0.40 Dr. C. J. Niemeyer, Kan men Christen zijn zonder de Godheid van Jezus Christus te belijden? („Levensvragen" III 9) f 0.40 C. G. Chavannes, De Doop een Levensvraag? („Levensvragen" III 8) f 0.40 Geslachtelijke Voorlichting. Pro: M. Wibaut—Berdenis van Berlekom; Contra: Arts L. Nathans („Pro en Contra" V 3) f 0.40 Dwaalwegen, Hypnotisme, Spiritisme, Clairvoyance. („Lotusserie" No. 9) f 0.40 Ds. H. H. Barger, De Werkzaamheid der Vrouw in Huis en Gemeente („Gemeenteleven en Huisgezin" No. 3) f 0.30 Prof. Dr. A. Bruining, Het Geloof aan God en het Zedelijk leven („Redelijke Godsdienst" I 2) f 0.40 S. K. Bakker, Over de Zekerheid van Gods Bestaan („Redelijke Godsdienst" I 1). f O.40 S. K. Bakker, Het C hri sten-S oci ali s m e („Kerk en Secte" III 4) f 0.40 Mr. Isidore Hen, Het Zionisme („Kerk en Secte" III 3). f 0.40 Men vrage Catalogus, waarin alle nrs. »Pro en Contra«, »Levensvragen«, »Kerk en Secte«, »Lotus-serie« etc. Uitgaven der Hollandia-Drukkery te Baarn.