Serie III. No. 10. KERK EN SECTE onder Redactie van Dr. S. D. VAN VEENS. JCoogUira&f ■ in # j JCerkgesjjiiiedenis ^. Bogmengtychiedenis aan tb Jtyksun iverttyjeit Ulreoht. No. XXXIV. DE BROEDERGEMEENTE (HERRNHUTTERS) DOOR E. A. KLEINSCHMIDT Emeritus-predikant der Broedergemeente te Zeist BRO 1909:31 BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1909 - KERK EN SECTE - Een brochuren-reeks onder Redactie van Dr. S. D. VAN VEEN Hoogleeraar m de Kerkgeschiedenis en Dogmengeschiedents aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. MET MEDEWERKING VAN: G. Barger, H. H. Barger, N. van Beek, Pastoor J. H. Berends, Dr. J. A. Beyerman, M. Beversluis, Dr. J. P. de Bie, Prof. Dr. T. Cannegieter, Mr. F. Erens, H. Ermann S. J., Alfred Farlow, F. C. Fleischer, Dr. L. Heldring, Mr. Isidore Hen, Dr. A. C. A. Hoffman, P. H. Hugenholtz Jr. A. Kleinschmidt, W. F. K. Klinkenberg, Dr. P. J. KromSigt, Prof. Dr. E. F. KrüIJF, Prof. Dr. H. H. KUYPER, M. llndenborn, Opperrabbijn M. Monasch, M. Mooy, Dr. H. M. van Nes, B. Nieuwburg, Charles W. Penrose, M. A. Perk, Prof. Dr. Joh. W. Pont, J. Quast, Otto Schrieke, Prof. Dr. J. J. P. Valeton Jr., S. L. Veenstra, G. Veldhuizen Sr., G. H. Wagenaar, Opperrabbijn L. Wagenaar en vele anderen. WIJZE VAN UITGAVE De brochures zullen verschijnen in vrije volgorde, in seriën van 10 nummers. Bij inteekening per serie is de prijs f 3.—, om de 3 a 4 weken een nummer, terwijl afzonderlijke nummers verkrijgbaar gesteld zullen worden voor 40 cents per nummer. PROSPECTUS. „Kerk en Secte" ziet het licht in den vorm van een reeks op zich zelf staande geschriften, waarin door mannen, der zake kundig, voor 't beschaafd leekenpubliek in beknopt bestek en op heldere wijze beschreven worden de leer, de inrichting, de eigenaardigheden en eventueel ook de ceremoniën der onderscheiden kerkgenootschappen en secten van den tegenwoordigen tijd, in hoofdzaak van dezulke, die — 't zij als belangrijke centra ol als bescheiden vertakkingen — in ons eigen land gevonden worden. Ook de voornaamste geestelijke stroomingen buiten alle Kerkelijk verband vinden behandeling. (zie 3e pag. vjd omsuig). IETS GEHEEL NIEUWS! Ter vervanging van de afgezaagde Kerstmis- en Nieuwjaarskaartjes. Thans alom verkrijgbaar: SERIE „MINIATUURTJES" Hebben het karakter van een felicitatie-kaart. Hebben het karakter van een boek en daardoor blij ven de waarde. Deze boekjes zijn - juist om hun dubbel karakter - verre te verkiezen boven de banale felicitatie-kaartjes, die zelden bewaard worden. Ook menigeen f®. bJ vei"Jaardagen etc van vrienden en kennissen een briefkaart pleeft tc posten, met enkele woorden beschreven, zal voortaan liever een paar stuivers meer betalen en een „min.atuurtje verzenden; hij is er dali zeker van dat zijn attentie door den ontvanger zal worden op prijs gesteld. gesteld^ SGne "'^iniatuurtjes" worden gelijktijdig verkrijgbaar 1. Uren met Dichters (Bloemlezing uit: Vondel, Hooft, Breeroo Cats, Huygens). 2. Uren met Dichters (Bloemlezing uit: Shelley, Keats, Words- worth, Browning). 3- Uren met Dichters (Bloemlezing uit: Goethe, Schiller, Heine e. a.). 4- Goede Uren (Bloemlezing uit: Augustinus, Thomas a Kempis, 1 ascal, Franc Thomas e. a.). 5. Een vroohjk Uurtje (Bloemlezing uit de schetsen van Mark Twam, W. W. Jacobs, Ernst Eckstein e. a. Geïllustreerd door onze goede teekenaars, als Louis Raemaekers e. a.). 6. Moderne Sprookjes door Oscar Wilde (met illustraties van Gust. van de Wall Perné). vio?eetteOI?nkrg b°ekje 'S 64 Pagina's> gedrukt met donker- violette inkt op licht-violet papier. Op het omslag van elk boekje is een goed geslaagde dnekleurendruk-reproductie naar een schilderij" van De PPr«L°U °f mo,5e,rn1e m^sters aangebracht (6 verschillende dessins). Van »P S4ma beheft de woorden: „Hartelijk gelukgewenscht" 1 • 1 uixiiLc uui bcnrijven open. De boekjes kunnen in een enveloppe verzonden worden. In de vonrn:i»miito -„.1 ■ . n,; ..... . . „ """""luncis vuurnanaen boekjes zullen weg vliegen! Een boek dat blijvend genot schenkt is: KATE DOUGLAS WIGGIN Rebecca van „Zonbeek-Hoeve" Uit het Engelsch door Mevr. BEELAERTS VAN BLOKLAND TWEEDE DRUK — Prijs f 2.40 Zeer fraai gebonden t 2.90 (bandteekening Cécile van Grieken) Van dit boek werden in Engeland en Amerika in éen jaar meer dan 175.000 exemplaren verkocht. Van de Hollandsche editie was binnen 8 maanen een tweede druk noodig. Dr A W Bronsveld in de „Stemmen voor Waarheid en Vrede": „Ik ben blii dit boek gelezen te hebben, 't Liet, om zoo te zeggen, een bundel zonnestralen vallen op deze donkere dagen vóór Kerstmis. Het is zoo frisch, zoo oorsDronkeliik, zoo diep-gevoeld. Vrij is het van al die narigheden, waarmee zoo vele verhalen uit onzen tijd ons overstelpen. Er komen ook ™S^uWage, en lijdende, en niet-aantrekkelijke personen m voor, maar het geheel is op wekkend, en van een vroolijken ernst. Enkele vlekjes bede-en met het totaal-genot van deze vertaling, welke zeer goed gelukt mag heeten . Bredasche Courant: „Verrassend schoon en natuurlijk zijn vooral de gesprekken van Rebecca, een klein meisje, dat door twee bejaarde tantes wordt opgevoed. Een kostelijk boek, een boek om lang van te genieten . LOUISE KOPPEN Blijde Herinneringen uit de Pastorie (WESTFAALSCHE DORPSSCHETSEN) Met toestemming van de Schrijfster vertaald door Ru ERDBRINK Prijs f 1.40 — Geb. f 1.90 INHOUD: Inleiding. - Onze Fips. - Gemeentenaren. - De smidsbaas Klottenbaum is vriendelijk en vol liefde. - De Dorp-sluiter. D^ambts broeder. - Onze dienstmeisjes. - De trawanten van t huis - m " met een flesch champagne beleven kan. — Eerste indrukken. Kerk e kerkhof. - Bezoeken en tegen-bezoeken - Feest- en rouwdagen On voorname buurman. - Marietje versmaadt haar^eiuk. — De andere buur man. — Onze schoenmaker. — Gottfned van den schoenmaker krijgt een schoonmoeder. — Besluit. Kerkelijke Courant-. „Een boek met frissche typische verhalen en karakterschetsen uit eene Westfaalsche dorpsgemeente, geestig verteld, vol gezonden humor De verhaaltrant doet aan Frits Reuter, de schildering der dorpstypen aan Koetsveld's „Pastorie van Mastland" denken". Uitgaven der Hollandia-Drukkery Baarn DE BROEDERGEMEENTE (HERRNHUTTERS) DOOR E. A. KLEINSCHMIDT Emeritus-predikant der Broedergemeente te Zeist BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN Onder de in Nederland vertegenwoordigde Protestantsche Kerkgenootschappen is misschien de „Evangelische Broedergemeente", wat het ledental hier te lande betreft, het kleinste van allen. De gemeente te Zeist telt niet meer dan 224, die te Haarlem slechts 58 leden, de kinderen medegerekend. Daarvan zijn op deze plaatsen zelf gevestigd te Zeist (en de Bilt) 185, te Haarlem 30, de anderen wonen in Nederland, enkele zelfs in het buitenland verstrooid. Eenigszins anders wordt het, als wij gadeslaan, dat in de Nederlandsche kolonie Suriname de Arnitri-(Herrnhutter-)kerk 28012, of met de verdere onder haar toezicht staande pleegbevolenen 28275 telt- In de geheele wereld beloopt het aantal leden der Broedergemeente 42744, t. w. in de Duitsche provincie, waartoe Zeist en Haarlem gerekend worden, 8006, in de Britsche 6457, ia de beide Amerikaansche (Vereenigde Staten en Kanada) 26580, in Boheme 1047, verder nog Zendelingen en hunne gezinnen 654. Daarbij komen dan de gemeenten van de Zending der Broedergemeente in Amerika, Afrika, Azië en Australië met 94973 resp. 101483 leden en pleegbevolenen, waaronder natuurlijk ook de boven voor Suriname genoemde getallen behooren. We moeten het nu echter eerst met onze lezers eens worden over den naam van het kerkgenootschap, waarmede wij hier te doen hebben. Het prospectus van „Kerk en Secte" spreekt van „Herrnhutters", een hier te lande en in de Kolonie gebruikelijke benaming. De naam „Herrnhutters" is eenigszins te rechtvaardigen, omdat Herrnhut in de Saksische Opperlausitz (niet ver van het punt, waar het koninkrijk Saksen aan Pruisisch Silezië en Boheme grenst) de plaats was, vanwaar de eerste leden der Broedergemeente naar Nederland kwamen, ën Herrnhut de moedergemeente was en is, die al haren dochtergemeenten haar eigenaardig stempel heeft ingedrukt, en omdat het met het naburige Berthelsdorf de zetel is van het Bestuur der Broedergemeente, en de plaats waar de Synoden derDuitsche provincie en de Generale Synoden plegen gehouden te worden. Evenwel is het niet de naam, die de Broedergemeente zichzelf en haren leden geeft. „Herrnhutters'', valt dat onder de kategorie van „Kerk" of van „Secte?" De meesten zullen uit dezen naam afleiden, dat het wel een „Secte" is, nu dit kunnen wij om wezenlijke en geschiedkundige redenen niet toegeven. In de Engelsch sprekende, zooals we boven zagen haast drie vierde van het ledental onzer kerk bevattende provincies, is ten gevolge eener Parlementsacte van 1749 haar officieele, door staat en kerk erkende naam: „The Moravian church", „Moravians". Onder denzelfden naam „Moravische (Mahrische) kerk", werd haar reeds in 1742 door den Pruisischen staat zelfstandigheid toegestaan. Om des geloofs wille vervolgde vluchtelingen uit de Oostenrijksche provincie Moravie waren immers de stichters van Herrnhut, afstammelingen der oude Broederkerk in Boheme en Moravië, zooals we later hebben mede te deelen. Dat deze hunne oude kerkelijke tucht en orde hooghielden, liever alles opnieuw opofferen, dan haar opgeven wilden, en dat, door de Heidenzending genoodzaakt, ZlNZENDORF het bisschoplijke ambt dezer oude kerk wederom deed herleven, bewijst dat de naam „Moravische kerk" niet slaat op iets, dat slechts accidenteel is. „Gens aeterna" (een onvermurwbaar volk) deze MoraviërsP' riep ZlNZENDORF eens uit met het oog op den heldenmoed harer zendelingen. Vandaar nu ook de naam nu door en voor de Broedergemeente dikwijls gebruikt: „De hernieuwde Broederkerk", hernieuwd uit de bouwvallen der „oude Broederkerk", die van 1457 tot 1621 in Boheme en Moravië haar bestaan had. Deze oude Broederkerk noemde zich sedert 1457: „Unitas fratrum", Boheemsch: „Jednota bratrska", „Gemeenschap der broederen", en die naam werd in 1749 door ZlNZENDORF bij de verhandelingen met de Engelsche regeering weer opgehaald, en de Broedergemeente als „Briider-Unitatals de voortzetting en herleving der „Unitas fratrum der oude Broederkerk" opgegeven. Deze benaming is eveneens gebleven, zoodat de Broedergemeente zich nu officieel noemt de „Evang. Brüder-Unitat („in Duitschland", resp. „in Engeland", „in Amerika"). Zoo zien de namen: „Hernieuwde Broederkerk" en „Evang. Broeder-Uniteit op de historische wording, en die van ■ „Broedergemeente op de idee, het ideaal, dat ze trachtte en tracht te verwezenlijken. De oude Broederkerk Deze werd uit de reformatorische en revolutionaire bewegingen geboren, die uit het optreden en den martelaarsdood van den bekenden Boheemschen voorlooper der Hervorming, Johannes HUSS, voortvloeiden. Toen deze door den vrede der Utraquisten met de Roomsche kerk en de vernietiging der Taborieten ophielden, vormde zich uit de ernstig godsdienstig gezinde kringen van beiden te Kunwald in 't Noord-Oosten van Boheme in 1457 de oude Broedergemeente (Unitas fratrum.) Hare leden bleven vooreerst binnen de Utraquistische en daarmee binnen de Roomsche kerk. De wet des Heeren, zooals ze vooral in de Bergrede neergelegd is, nauwkeurig en in broederlijke gemeenschap na te leven, was hun begeerte. De roomsche leer van het avondmaal, de leer der transsubstantiatie, wezen zij af, om zich eenvoudig aan de woorden der inzetting te houden. Vervolging was nu hun lot; uit de kerk gebannen, kozen ze op de ide Broeder-synode te Lhota eigen priesters. Uit 9 mannen, die hun waardig schenen, werden er onder aanroeping des Heeren 3 door het lot aangewezen. Maar ze hielden de apostolische successie voor hen noodig. Zoo zonden zij den in de roomsche kerk gewijden priester Michaël, die bij hen behoorde, tot een in Oostenrijk wonenden bisschop der Waldenzen, Stephan, die hem tot bisschop ordende. Door Michaël werd nu één van die drie, Matthias van Kunwald tot bisschop, de 2 anderen tot priesters der Broederen gewijd. Zoo werd de ,.Unitas fratrum" tot een zelfstandige, van Rome en Praag onafhankelijke kerk. Matthias had de leiding en een raad van ouderlingen stond hem ter zijde. Tijden van zwaren druk en dan weer van verlichting wisselden nu in de geschiedenis dezer kerk gedurig af. Weerstand te bieden met de wapenen keurde het kerkje in den beginne onvoorwaardelijk af. Men had immers aan de Taborieten gezien, waartoe het leidde en verklaarde zich tegen den krijgsdienst, den eed enz. als tegenstrijdig met de wet van Christus. Dit bleef ook vooreerst zoo, toen er aan 't einde der 15de eeuw een vrijere, meer evangelische richting heerschend werd. Er was meer bijbelstudie en bijbelkennis gekomen, mede door den toevloed van theologen uit Praag. Een van hen, lucas van Praag, stond sedert 1500 aan 't hoofd der kerk, al was hij niet de eenige bisschop. Evenwel werd ook in zijn tijdperk het zwaartepunt op de kerkelijke tucht gelegd: „Niet voor de vervolging der vijanden, maar voor het verval der discipline heeft de Broederkerk bevreesd te zijn", zoo waarschuwde lucas. Het was een tijd van bloei, 300 kerkgebouwen en gemeenten werden er toen in Boheme en Moravië geteld, wier leden echter niet afgezonderd maar tusschen de roomsche bevolking verstrooid woonden. Het aantal leden der Broederkerk beliep boven de 70.000. Zij was geworden en bleef het middenpunt van ontwikkeling en beschaving in beide landen. Eene confessie, catechismus en gezangboek, alles in de Boheemsche taal gesteld, werden uitgegeven. Zoo scherp de Broederkerk zich tegen de Roomsche kerk kantte, zoo had zij van beginne af verbinding gezocht met gelijkgezinden. Zij had ze niet gevonden, tot het licht der Hervorming in Duitschland daagde. In 1522 reeds zien we hare afgezanten bij Luther. Eerst verstond men zich niet best. De Broeders laakten het gebrek aan kerkelijke tucht in 't werk van Luther, deze miste bij hen het duidelijk „door genade uit het geloof gered worden". Maar oprecht en ootmoedig leerde men elkander van beide kanten waardeeren. Den Broederen werd door luther de rechtvaardigmaking door het geloof ten volle duidelijk, zoo als b.v. het uit hun gezangboek in dat der tegenwoordige Broedergemeente overgenomen lied No. 246 bewijst. Ook de leer van de 7 sacramenten gaven de Broeders op. Luther verklaarde (1539): „al overtreffen de Broeders ons niet, wat de zuiverheid der leer betreft, toch verre weg wat hunne tucht en kerkorde aangaat", en een anderen keer: „gij allen, die het Evangelie belijdt, en onze „Augsburgsche confessie" zijt toegedaan, moogt vrijelijk aan de prediking en de bediening der Sacramenten onder de Broeders deelnemen". Hij had zelfs eene aanbevelende voorrede voor de geloofsbelijdenis der Broeders van 1535 geschreven, en zeide tot hen: „Zijt gij de apostelen der Bohemers, zoo als ik en de mijnen die der Duitschers". Maar niet minder, veeleer meer voelden de Broeders zich tot de Hervormde kerken getrokken. Hier immers vonden zij hetgeen zij bij de Luthersche kerken misten: tucht en orde en daarom ook meer waardeering voor het eigenaardige bij hen. Ook in de leerstukken was er meer verwantschap, en het verkeer der Broeders met Calvijn en andere voormannen der Gereformeerden was nauw en innig. Zoo schreef Calvijn uit Straatsburg aan den Bisschop Augusta: ,,Ik wensch uwe gemeenten van harte geluk, dat de Heer haar, behalve de zuivere leer, zoo vele andere heerlijke goederen heeft gegeven. Onder deze voorrechten mag vooral niet worden voorbijgezien dat zij zulke goede zeden, zulk eene goede orde en kerkelijke tucht hebben, die het beste, ja het eenige middel is, om het verband der gehoorzaamheid te bevestigen". Gevaarlijk en ten slotte verderfelijk voor de oude Broederkerk werd evenwel, dat ze nu, waar reeds vele aanzienlijken van den Boheemschen adel zich bij haar gevoegd hadden, zich in de politieke bewegingen liet meesleepen. De droevige Schmalkaldische oorlog in 1547, waaraan ook leden van haar hadden deelgenomen, veroorzaakte zware vervolging. In Boheme scheen hare uitroeiing te gelukken, maar in Moravië, dat niet aan den oorlog tegen den Keizer had deelgenomen, bleef zij gespaard, ja kwam tot hoogen bloei. Uit Boheme vluchtten vele leden naar Polen en stichtten daar een nieuwen Poolschen tak der Broederkerk. Deze was het, die bemiddelend optrad tusschen de Lutheranen en Hervormden aldaar, die elkander hevig bestreden, zoodat vooral door hunne bemoeiingen in 1570 de Unie van Sendomir (consensus Sendomiriensis) tusschen deze drie kerken tot stand kwam. Had deze ook ten gevolge van Luthersche zeloten geen lang bestaan, ze was een bewijs van het karakteristieke in den aard der oude (en nieuwe) Broederkerk: het aandringen op gemeenschap tusschen allen die het Evangelie belijden naar het woord in necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus caritas. De zware onderdrukking in Boheme minderde van lieverlede, al was zij 7.00 sterk geweest, dat daardoor de bisschoplijke successie verbroken werd en de Broeders zonder op haar te letten in 1553 uit hun midden 2 nieuwe bisschoppen kozen en wijdden. Zachtere en minder energieke keizers wilden of konden een nieuwe herleving der Broederkerk niet hinderen. Ook de hervormde, meer nog de Luthersche belijdenis won vele volgelingen in Boheme. In 't begin der 17e eeuw waren der bevolking van Boheme Protestanten; het land was ten gevolge daarvan welvarend en het volk hoog ontwikkeld. De Broederkerk, al was ze niet aan leden de talrijkste, bevatte de elite der natie, hare geestelijkheid en haar adel muntte uit door beschaving, hare scholen waren de beste en meest bezochte, het Kralitzer bijbelwerk, in 1593 door haar uitgegeven, had voor Boheme de gelijke beteekenis als de Lutherbijbel voor Duitschland. Door de Protestanten in Boheme werd in 1609 de Boheemsche Majesteitsbrief van den zwakken, maar van de Jezuïten afhankelijken RUDOLF II afgedwongen. Daardoor werd aan alle belijders der Boheemsche confessie van 1575 vrijheid van godsdienst toegestaan. Deze, toenmaals mede door de Broeders opgesteld, beantwoordde door de wijze waarop de wezenlijke stukken des geloofs daarin waren op den voorgrond gesteld en de minder belangrijke betwiste stukken onaangeraakt bleven, aan het wezen der Broederkerk. Ook de streng Luthersche faculteit te Wittenberg had slechts met woorden van lof en waardeering van deze belijdenis gewaagd. Evenwel was ze toen ten slotte niet door de Broeders aanvaard, vooral om niet daardoor hun kleinood, hunne kerkelijke tucht, te verliezen. Nu echter sloten ze zich bij haar aan door de Unie met de Nieuw-Utraquisten — zoo heetten toen de Protestanten in Boheme officieel — die op 28 Sept. 1609 te Praag tot stand kwam. Zij voegden zich naar het NieuwUtraquistische consistorie, waarin ze zelf vertegenwoor- igd waren, maar behielden hunne eigene kerkorde en beheer. Maar het einde was nabij. Nog had er in 1617 in Moravie een laatste algemeene synode der Broederkerk plaats. De bij gelegenheid van de Unie nog eens kort samengestelde kerkorde der Broederkerk: de ratio disciplinae, werd aldaar goedgekeurd. . Kceizer FerdiNAND H, de vernietiger der hervorming in Stiermarken, werd merkwaardigerwijze in 1617 tot koning van Boheme gekozen. Hij schond den Majesteitsbnef. De Bohemers, ook de Broeders, kwamen tegen em in opstand, en riepen den gereformeerden Frederik van de palts tot koning uit. De slag aan den Witten berg bij Praag vernietigde met de politieke ook de godsdienstige vrijheid van Boheme. De helft der slachtoffers van het Prager bloedgerecht, 21 Juni 1621, waren leden der Broederkerk. De geestelijken werden verdreven, de kerken gesloten. Wie in 't land wilde blijven, moest roomsch worden. Heele gemeenten werden uitgedreven. De Jezuïten bereikten hun doel. De vrede van Munster gaf aan Boheme en Moravië geen vrijheid van godsdienst terug. Dit gebeurde eerst in 1781 door het Toleransedict van Keizer Joseph II. Velen meldden zich toen aan als leden der Broederkerk. Maar vergeefs! Ze mochten slechts kiezen tusschen Luthersch en Hervormd. Toen kozen de meesten de laatste belijdenis, de helvetische confessie. Eerst nu, toen de Broedergemeente weer den evangelisatiearbeid in Boheme sedert 1867 begonnen heeft, is de hernieuwde Broederkerk door de Regeering in Oostenrijk erkend. Door den 30-jarigen oorlog werd, anders dan na 1547. de Broederkerk niet slechts in Boheme, maar ook in Moravië zoo goed als vernietigd. Alleen in 't geheim bleven er kringen bestaan, waarin de oude boeken gelezen werden, de traditie voortleefde. Uiterlijk behoorde men tot de Roomsche kerk. De uitgewekenen sloten zich meestal bij de andere protestantsche kerken aan, nadat door de vrede van Munster hun hoop op herstel der Broederkerk vervlogen was. Alleen in Polen, in de tegenwoordige Pruisische provincie Posen, bleven er nog gemeenten over; de laatste 5 hebben tot 1830 zelfstandig bestaan. Toen hebben zij zich met de geünieerde Pruisische landskerk vereenigd. En nog in één man leefde de Broederkerk voort: in haar bisschop Amos Comenius, den bekenden grooten psedagoog. Te Fulneck in Moravië was hij predikant en hoofd der Broederschool, tot hij het land moest ontvluchten. Hij werd in Poolsch Lissa in 1627 tot bisschop der Broederkerk gewijd, ging later naar Amsterdam, waar hij na een werkzaam leven in 1670 overleed en te Naarden begraven werd. Zijn innig gebed voor zijne geliefde Broederkerk was: „Heer vernieuw onze dagen als van ouds 1" Hij deed wat hij kon, om door schriften de kennis van de oude Broederkerk levend te houden, en te redden wat nog te redden was. In de geloovige hoop, dat voor haar nog een herstel zou komen, zorgde hij er voor, dat zijn schoonzoon, pleter jablonsky, tot bisschop van den Boheemsch-Moravischen tak der Broederkerk geordend werd. Deze stierf wel is waar vóór zijn schoonvader. Maar zijn zoon Daniël Ernst Jablonsky, 1699 tot bisschop van den Poolschen tak der Broederkerk gewijd, heeft als hofpredikant te Berlijn in 1735 David Nitschmann, een der Moravische stichters van Herrnhut, tot bisschop der hernieuwde Broederkerk geordend. Ik meen, wij hebben niet te lang voor ons doel bij de oude Broederkerk vertoefd. Het ontstaan, de geschiedenis en de aard der hernieuwde Broederkerk is niet te verstaan zonder de kennis der oude, die haar in zoo menig opzicht iets van haar karakter heeft ingeprent. De Broedergemeente te Herrnhut De geschiedenis der Broedergemeente is zoo nauw verbonden met den persoon en het leven van zlnzen- 11 DORF, dat men haast verwonderd is, dat onder de vele haar gegeven namen, niet ook die van „Zinzendorfianen" is. Gelukkig is dit niet het geval. Nicolaas Lodewijk graaf van Zinzendorf en Pottendorf, uit een protestantsch Oostenrijksch geslacht, dat om des geloofs wille in de 17e eeuw Oostenrijk had verlaten, werd den 26 Mei 1700 te Dresden geboren. Zijn vader was aldaar minister van den Keurvorst van Saksen. Hij was Lutheraan, een innig geloovig man. De peetoom van het kind was Spener, de bekende vader van 'het Piëtisme, en bestrijder van de doode orthodoxie, die toen in hooge mate van de Luthersche kerk bezit had genomen. Reeds Luther had op de noodzakelijkheid gewezen, dat in de groote kerk zij, die met ernst en overtuiging christenen zijn wilden, zich niet van de kerk moesten afscheiden, maar zich in haar aaneensluiten. In hun kring zouden ze dan gemeenschap en die tucht kunnen uitoefenen, die in de groote kerk niet mogelijk was. Zoo zouden ze tevens een zout voor deze en de natie zijn. In Spener kreeg deze gedachte leven en uitvoering. Zeide Luther, dat hem de mannen er toe ontbraken, Spener vond ze in een tijd, waarin staat en kerk minder hand in hand begonnen te gaan, en zijn getuigenis en dat van anderen nieuw leven uit God in hoogere en lagere kringen wekte. Zijn vroeg ontslapen vader heeft Zinzendorf persoonlijk nooit gekend, maar het bericht van diens leven en zalig sterven heeft een innige liefde en hooge waardeering der Luthersche kerk in hem gekweekt. Zijne opvoeding geschiedde in piëtistischen geest in de Frankesche gestichten te Halle, waarheen het 1 o-jarige kind echter reeds een innige Jezusliefde en gehechtheid aan den gekruisigden Heiland meebracht. Onderlinge geestelijke gemeenschap begon hij te Halle te oefenen, zag den arbeid der inwendige en hoorde van de uitwendige Zending. De schaduwzijden van de piëtistische opvoeding moest hij ook ondervinden, terwijl daarbij tevens die van zijn eigen karakter zich toonden. Op de universiteit te Wittenberg, op reizen naar Nederland en Frankrijk werd zijn gezichtskring verruimd, de liefde tot zijn Heiland niet verminderd. Hij ondervond, dat ook onder de Gereformeerden (Mei—September 1719 in Utrecht), ja zelfs onder de Katholieken kinderen Gods en dezulken, die den Heer liefhebben, te vinden waren. „Vooral begon hij hier veel te voelen voor de eenheid der kerk, die door de verscheidenheid der belijdenissen niet teniet gedaan wordt" (Dr. v. Nes „de Graaf v. Zinzendorf"). Weer tehuis werd hij justitieraad te Dresden, hield conventikels, huwde met Gravin ERDMUT DOROTHEA V. REUSS en kocht het landgoed Berthelsdorf' in de Opper-Lausitz. Uit gehoorzaamheid jegens ouders en voogd was hij in staatsdienst getreden, zijn hart en geest verlangden zijn leven rechtstreeks aan den dienst des Heeren te geven. Daartoe sloot hij in 1723 met zijn gereformeerden vriend Fr. v. WATTEVILLE en de 2 luthersche predikanten ScHaFER en ROTHE een bond. Op Frankesche wijze wilden ze werkzaam zijn. De Heer had ander werk voor hem bereid. Door de prediking van den Lutherschen Ds. Steinmetz te Teschen in 't zuidelijke Silezië was een opwekking in het naburige Moravië onder de verborgene nakomelingen der oude Broederkerk ontstaan. Ze mochten nu hun licht niet meer onder de korenmaat verborgen houden. Dat wekte vervolging. Door Christiaan David, een op bijzondere wijze door Gods geest uit de duisternis van Rome tot het licht en de kracht des Evangelies gekomen Moraviër, werden zijne landgenooten uit hun vaderland geleid en op het landgoed van ZlNZENDORF gebracht. Deze had hem dit zonder nevenbedoelingen, toen hij hem eens bij Dr. ScHaFER ontmoette, toegestaan. Op 17 Juni 1722 velde chr. David in het woud van den Hutberg, ï/3 uur van Berthelsdorf, den eersten boom voor het te bouwen huis voor de eerste 5 uitgewekenen met het Psalmwoord: Ps. 84 : 4. De naam „Herrnhut" was weldra gevonden in aansluiting aan den Hutberg, maar zinspelende op het woord Hab. 2:1, om uit te drukken, dat alle inwoners niet alleen onder de hoede, maar ook op de hoede des Heeren, d. i. de wacht des Heeren, moesten staan. Nieuwe uitgewekenen kwamen, nieuwe huizen werden gebouwd. Tot de grondlegging van een grooter gebouw op 12 Mei 1724 kwamen juist 5 jonge mannen, daaronder 3 Nitschmanns, echte nakomelingen der oude Broederkerk. Ze waren op weg naar de Poolsche gemeenten, maar wat ze op dien dag te Herrnhut zagen en hoorden, deed hen besluiten er te blijven. Men behoorde te Herrnhut tot de luthersche kerkte Berthelsdorf, waar door de werkzaamheid van Rothe en de andere verbondenen zoo als in de omliggende dorpen een machtige opwekking gekomen was. Maar de nieuwe kolonie groeide aan. Niet slechts uit Boheme en Moravië stroomden er meer toe (Duitsch, niet Czechisch, sprekende,) neen ook uit Noord- en' ZuidDuitschland kwamen niet alleen oprechten van harte, maar ook sectemakers, die de openbare kerk voor Babel uitkreten, 't Stond op het punt, of Herrnhut een sectenbroeinest of een gemeente des Heeren zou worden. Watteville, daarna Zinzendorf trachtten het gevaar te bezweren. Zinzendorf vestigde zich te Herrnhut en wijdde zich geheel aan de verdeelden. Wel is waar waren de inwoners van Herrnhut naar de toenmalige wetten zijne onderdanen, echter niet door geweld, maar door de energie der liefde slaagde hij er in, dat op 12 Mei 1727 de door hem en Chr. David vastgestelde statuten door allen aangenomen en geteekend werden Het burgerlijk leven der Gemeente werd daardoor van uit een geestelijk oogpunt geregeld, om het geestelijk leven niet te hinderen, maar te bevorderen. Broederlijke liefde, waar de één den ander willig dient, in wat het uitwendige en vooral het inwendige betreft, was en bleef voor langen tijd de drijfveer van het maatschappelijke leven. Daarbij werd evenwel Herrnhut ook nu nog geen zelfstandige gemeente, maar werd door Rothe als herder bediend. In de nieuwe vorm ontwikkelde zich door Gods genade onder den invloed van zlnzendorf en anderen de geest der gemeente. Er ontstond een machtige beweging, die op 13 Augustus 1727 haar toppunt bereikte. Toen werd bij de viering van het avondmaal op de gemeente Herrnhut zoo krachtig de heilige Geest uitgestort, dat deze dag wel de geestelijke geboortedag der Broedergemeente mag heeten. „Wij leerden ons onderling liefhebben", betuigden de deelnemers. De beweging was geenszins van voorbijgaanden aard; zij werkte krachtig na. (17 Aug. 1727 opwekking onder de kinderen.) Reeds op 12 Mei hadden de gemeenteleden uit hun midden 12 ouderlingen gekozen en 4 hunner tot opper-ouderlingen, die toezicht op de naleving der statuten en den geestelijken toestand der enkele leden moesten houden. Nu kwamen er naar Eph. 4:11 en 12 veel nieuwe ambten bij om tot hetzelfde doel meer in 't bijzonder mede te werken. Er werden de zoogenaamde „koren", afdeelingen, gevormd, der ongehuwde broeders en zusters, der echtelieden enz. Gebeds-vereenigingen sloten zich aaneen; de liefdemalen en de voetwasschingen naar Ev. Joh. 13 l) begonnen. Bijeenkomsten werden dagelijks, zelfs herhaaldelijk gehouden, bid- en zingstonden, toespraken met mededeelingen aangaande gebeurtenissen in Gods koninkrijk hadden plaats, wel te verstaan naast de kerkelijke bijeenkomsten te Berthelsdorf. Het lot naar Handel. 1 : 26 om den wil des Heeren te vragen en op te volgen kwam in gebruik, en weldra te overvloedig. De nog heden in meer dan 150.000 exemplaren verspreide dagteksten werden van af 1732 voor het eerst gedrukt, na reeds eenige jaren te voren dagelijks te zijn uit- i) Deze vinden sedert 1818 niet meer plaats. gegeven. 1732 had voor het eerst de liturgische viering van den Paaschmorgen bij de graven der ontslapenen op den Hutberg, 1733 die der middernachtsure bij de wisseling des jaars plaats. Zinzendorf was en heette voorstander der gemeente. Hij was immers de ambachtsheer, de geestelijke vader en de vertegenwoordiger der gemeente tegenover geestelijke en wereldsche autoriteiten. Toen hem in 1728 de „ratio disciplinae" der oude Broederkerk in handen kwam, was hij en de gemeente verbaasd over de in de meeste wezenlijke dingen voorhanden overeenstemming met hare inrichtingen. Het bewustzijn, de voortzetting en vernieuwing van die kerk te zijn, werd daardoor nog levendiger. Waarvan de harten vervuld waren, vloeide de mond over. Men zocht verbinding met gelijkgezinden in de verschillende kerken en secten, want, niettegenstaande het beslist en streng christelijk leven in Herrnhut, waren de harten naar zlnzendorf's voorbeeld ruim geworden en trachtten naar gemeenschap met andere kinderen Gods, die men meende, dat in alle kerkelijke genootschappen, onder wat naam ook, waren te vinden. Men deed reizen en bezocht hoog- en laaggestelden, theologen en vorsten, om mede te deelen, wat in Herrnhut gebeurd was. Vooral van de universiteit Jena kwamen veel studenten nu en in de volgende jaren naar Herrnhut en bij de Broedergemeente, onder anderen de bekende Spangenberg in 1733. Aan het Deensche hof, waar het Piëtisme heerschte, leerde Zinzendorf in 1731 door een neger van het eiland St. Thomas in West-Indië de ellende der heidensche slaven kennen. De uitzending der eerste Zendelingen uit Herrnhut op 21 Aug. 1732 was het gevolg er van. Spoedig trokken anderen naar Groenland en tot de Indianen in Noord-Amerika. Het uitgebreide Zendingswerk der Broedergemeente was daarmee begonnen en dit werd de weg, waarop de Broedergemeente niet anders kon dan een Broederkerk worden. Nog behoorde Herrnhut tot de Luthersche kerk, Met haar plaatselijke gemeente-constitutie, die de Spenersche gedachten ver te boven ging, was ze in deze kerk iets heel eigenaardigs. De oorspronkelijke Moravische emigranten begeerden voor hare gemeente de kerkelijke zelfstandigheid hunner vaderen. ZlNZENDORF deed wat hij kon, om zijne gemeente in de landskerk te houden, én om kerkelijk-politieke redenen — ze zoude anders geen recht van bestaan in Saksen hebben gehad — én vooral ter wille van het ideaal, dat hem voor oogen stond: levende, christelijke gemeenten in, niet buiten de groote, door God gewilde, voor de volkeren noodige kerkgenootschappen. Hij was van harte aan zijn Luthersche kerk en hare leer gehecht. Om harentwil was hij zelfs bereid in 1728 de bijzondere vorm der gemeente Herrnhut op te heffen. Het lot, dat aangaande deze kwestie gebruikt werd, besliste tegen hem. Dat de gemeente de confessie van Augsburg als hare belijdenis erkende, werd door de regeering van Saksen als voorwaarde geëischt voor het behoud harer bizondere inrichtingen. De aanhangers van den Mystieker SCHWENKFELD moesten dan ook van Herrnhut naar Amerika vertrekken. ZlNZENDORF zelf deed wat hij kon, om zijne Luthersche rechtzinnigheid te toonen en te bewijzen. Hij liet zich in Stralsund — toen Zweedsch — en in Berlijn dienaangaand onderzoeken en een getuigschrift geven. Ook door de theologische faculteit te Tübingen in Württemberg werd hem plechtig verklaard, dat de Herrnhutter inrichtingen wel konden bestaan in de Luthersche kerk. Twee commissies der Saksische Regeering, één in 1732 en één in 1736 onderzochten Herrnhut, maar vonden geen reden om tusschen beide te komen, ja een lid der 2de commissie, de streng luthersche superintendent V. LöSCHER, zeide: „Gij zijt een godvruchtige gemeente,.. . gij hebt dezelfde zuivere leer als wij, slechts uwe tucht hebben wij niet". Maar ZlNZENDORF zelf werd door de Regeering eerst aangeraden, daarna bevolen Saksen niet te betreden, omdat de Oostenrijksche regeering hem aangeklaagd had. Het gevolg er van was, dat zijne werkzaamheden van nu af, 1732, verder grepen, en hij aan zijn verlangen, den Heiland aan de wereld te verkondigen en Broedergemeenten ook elders te stichten beter voldoen kon. De gemeente te Herrnhut verwachtte, dat vroeg of laat het lot van haar stichter en leidsman ook haar zou ten deel vallen. Van daar, dat het Moravische gedeelte zich voorbereidde zoodra noodig, of reeds te voren Herrnhut te verlaten, want ze wilden liever alles opnieuw opofferen, dan hunne constitutie. Velen volgden dan ook ZlNZENDORF naar WestDuitschland, Holland, Engeland en Amerika. Het andere gedeelte richtte zich er meer naar in om in Herrnhut te blijven. Er was in de laatste jaren in den geest der Gemeente een diepingrijpende, voor hare toekomst karakteristieke en gewichtige verandering gekomen. Wij moeten daarbij naar 1729 teruggaan. Toen werd ZlNZENDORF door een piëtistischen predikant verweten, dat hij zelf nog niet bekeerd was, want hij had nog geen boetestrijd doorgemaakt. ZlNZENDORF trok zich deze bewering ernstig aan. Hij onderzocht zichzelven, vergeleek zich met den Apollos van Handel. 18 : 25, maar kwam toch tot het besluit, dat zulk een boetestrijd geen van God gestelde eisch was, om een kind Gods te worden. Evenwel werkte die zaak in hem na, en hij vertelt, hoe hij bij overdenking der door den separatist DlPPEL geopperde tegenwerpingen tegen de leer van de verzoening door het bloed des kruises met zijn medewerkers diep getroffen was door het woord Matth. 20 : 28, dat Jezus zijn leven gegeven had tot een „rantsoen" voor velen. Niet dat hem dit iets nieuws was, hij had er reeds veel met zijn gemeente over gesproken en in zijne liederen gezongen. Maar het werd hem en de gemeente van nu aan het middelpunt, en weldra haast het eenige onderwerp van hun spreken en zingen. Opmerkelijk is daarvoor zijn overpeinzing van 21 Febr. 1734 overeen luthersch kerkversje: „Lass uns in deiner Nagelmal erkennen unsre Gnadenwal". Het daaruit geboren lied van ZlNZENDORF, No. 276 in het tegenwoordige gezangboek der Broedergemeente, is voorzeker de meest juiste samenvatting van zijn geloofsovertuiging en preekwijze, en tevens het bewijs hoezeer deze juist van nu af aan in haar wezen echt luthersch was. Deze werd nu, niet door napraten, maar door eigen beleven in de gemeente algemeen, en hare krachtwerkingen toonden zich bij de verkondiging des Woords tehuis en vooral ook onder de heidenen, waar de tot nu toe karige vruchten door een rijken oogst gevolgd werden. De Broedergemeente wordt Broederkerk De vijandschap, door de Zendelingen ondervonden, had ten gevolge, dat men hunne bekeerlingen op de West-Indische eilanden weigerde te doopen. Daardoor werden de Broeders genoodzaakt vooreerst voor hun zendelingen, meestal onbestudeerde mannen, de ordening te verkrijgen. Daarvoor wendde zich ZlNZENDORF tot bovengenoemden D. E. JABLONSKY te Berlijn, bisschop der oude Broederkerk. Door hem werd David nltschMANN tot „Bisschop der Broedergemeente in den vreemde" gewijd, en deze nu kon de zendelingen ten dienste van het woord en van de sacramenten ordenen. In 1737 ontving ook ZlNZENDORF door dienzelfden JABLONSKY de wijding tot bisschop der Broederkerk met goedkeuring van den koning van Pruisen en den aartsbisschop van Canterbury. Zooals JABLONSKY tevens lid der hervormde kerk was, meende ZlNZENDORF lid der Luthersche kerk te kunnen blijven, maar de weg was nu duidelijk ingeslagen, die tot een zelfstandige kerk moest leiden. ZlNZENDORF, verbannen, was van nu af gedurig op reis met een kring van medewerkers en medewerksters, de „Pelgrimgemeente". Het centrum zijner werkzaamheid werd van Herrnhut naar de Wetterau in WestDuitschland verplaatst, Marienborn gehuurd, Herrenhaag gebouwd om voor de gereformeerde kringen te worden wat Herrnhut voor de Luthersche was. Meestal werd ZlNZENDORF tot zijn reizen uitgenoodigd; zoo in 1736 naar Lijfland. Zoo kwam hij in hetzelfde jaar ook weer naar Nederland. SPANGENBERG had het 1734 in 't belang van de overzeesche Zending en door de Broeders te stichten koloniën voor 't eerst bezocht, en met de Surinaamsche Compagnie onderhandeld wegens in Suriname en Rio de Berbice op te richten nederzettingen. Vrijheid van godsdienst met eigen predikanten werd den Broeders voor ginds toegestaan. In 't voorjaar van 1735 werden 3 broeders naar Suriname gezonden om het land te leeren kennen. Eén hunner stierf aldaar, de 2 anderen keerden 1736 terug en pleitten voor het aanvaarden van den zendingsarbeid èn te Paramaribo onder de slaven èn te Berbice onder de Arawakken. ISAAC LE LONG, die met SPANGENBERG in aanraking gekomen was, had intusschen in zijn boek: „Gods wonderen met Seyne Kerk" de Broeders als nakomelingen der oude Broederkerk in Nederland bekend gemaakt. Zoo kwam het, dat de prinses-weduwe LOUIZE Maria VAN Oranje aan ZlNZENDORF schreef en hem eene plaats op haar grondgebied voor een te stichten Broederkolonie aanbood. Zoo kwam dan ZlNZENDORF in Maart 1736. Zijn gedachte — waarin hem de ontvangst, die hem in Nederland ten deel viel, besterkte, — was eene Broedergemeente te stichten. „Zij zal geschikt zijn om van daar de geheele wereld met het Evangelie te vervullen . Kringen van vrienden hadden zich reeds te Amsterdam gevormd, die nu door de bijeenkomsten door hem gehouden sterk vermeerderden. Behalve Mennonieten en Socianen sloten zich ook leden, zelfs predikanten der gereformeerde kerk aan (Ds. V. ALPHEN, SCHIPHOUT, de Bruijn en Plantinus). Na een bezoek van zlnzendorf bij de Prinses van Oranje te Leeuwarden werd op haar grondgebied bij IJsselstein door den met de Broeders bevrienden koopman J. schellinger te Amsterdam een stuk land gekocht (Aug. 1736) en met de oprichting der kolonie Heerendijk een begin gemaakt. De oppositie der officieele kerk, der synode van Zuid-Holland was hevig. Het verschilpunt was vooral de leer van de reprobatie, of Christus voor alle menschen of alleen voor de uitverkorenen gestorven was, het schibboleth der Gereformeerde kerk, waarvoor, zooals een den Broeders vriendelijk gezind lid der Staten van Holland hun voorhield: „hunne voorouders hun bloed hadden vergoten, en zonder welks erkenning men in hunne religie niet kon geïncorporeerd worden" j). zlnzendorf en de Broeders protesteerden aangaande dit punt beslist, zoo de graaf vooral tegenover zekeren Ds. manger in 't begin van 1737. Zoo werden zij niet alleen door de doode orthodoxie veroordeeld, ook de kringen der „fijnen", die zich eerst sympathiek toonden, trokken zich met weinige uitzonderingen weer terug. Niet dat zlnzendorf een tegenstander der leer van de uitverkiezing was. Integendeel, hij heeft zelf eens gezegd, dat de Broedergemeente die van de Gereformeerden moest leeren en duidelijker dan in het boven pag. 18 aangehaalde lied kan men zich wel niet uitdrukken, b.v. in het vers: „Auch ist's ein Rat der Ewigkeit — Viel alter als die graue Zeit, — Und wer den Ratschluss meistern will, — Muss Satan sein, sonst schweigt er still — Ein Töpfer macht aus Leimen (leem) allerlei — Und das ist's, was er machet, dass es sei". Maar de oplossing lag hem niet in de eindelooze verwerping, maar wordt door hem aangeduid in de woorden: „Die Thorheit spricht zum Herrn: „was machest Du?" — die Weisheit glaubt und denkt: Du E. von Ranzau: Geschichte von Heerendijk, handschrift in het archief te Zeist. Liebe, Du" J). Zijne Broeders stonden in deze kwestie gedeeltelijk ook zoo, of en wel meerendeels volgden ze de Luthersche beschouwing, met bewering, dat het hier geheimen betreft, die ons verborgen zijn. Bij deze ergernis voor de Gereformeerden kwam nog, dat de Broeders geene bepaalde belijdenis bezaten. Men beriep zich op de oude Broederkerk, zonder evenwel hare belijdenis van 1535 of die van 1575 aan te halen. Ook op de Augsb. confessie deed men geen beroep, die toch door zrnzendorf en de gemeente te Herrnhut in 1735—1737 erkend was. Fr. v. watteville, die aan 't hoofd der gemeente te Heerendijk stond, beriep zich op den Bijbel en de 12 Artikelen des Geloofs. Zoo werd dan op aandringen der tegenstanders in 1738 door den kerkeraad te Amsterdam een „herderlijke en vaderlijke brief" uitgegeven, waarin voor de Herrnhutters als voor eene godonteerende secte werd gewaarschuwd, die noch gereformeerd, noch luthersch, noch Moravisch was. Zij waren Mystici. Te vergeefs protesteerden enkele kerkeraadsleden, o. a. de bovenvermelde predikanten de Bruijn en schiphout en zelfs de president van den kerkeraad, plantinus. De eerstgenoemde eischte èf intrekking van den herderlijken brief óf het mededrukken van zijn protest. Aan dit laatste werd voldaan. De magistraat van Amsterdam liet zelfs den herderlijken brief eerst confiskeeren, maar trok dit besluit weer in met protest tegen de intolerante en onwettige wijze van handelen. De uitwerking van den brief was voor de Broeders zeer schadelijk. Vooral hun zendingswerk werd daardoor in de Hollandsche kolonies zwaar benadeeld. Te vergeefs trachtten de tegenstanders ook de burgerlijke autoriteiten tot maatregelen van geweld tegen de Broeders over te halen. Deze echter handhaafden stipt de vrijheid van godsdienst in Neder- ]) Deze verzen zie bij Knapp, Geistliche Gedichte des Grafen v. Zinzendorf, pag. 110, ze ontbreken in No. 276 v. h. gezangboek der Broedergemeente. land. Maar even consequent wezen zij het herhaalde verzoek der Broeders af, om een onderzoek naar hunne leer en inrichtingen in te stellen, omdat dit niet onder haar ressort behoorde, maar zaak van de kerk was. Protectie gelijk den Mennonieten, werd hun toegestaan, en meer begeerden ze dan ook niet. Heerendijk, gelijk Herrnhut door den timmerman CHR. David gebouwd, vervulde in rijke mate het beroep „om een posthuis des Heilands te zijn voor de zendelingen naar en van de Heidenen". Minder slaagde men er in, invloed op breedere kringen in Nederland te verkrijgen, „het kind — zooals Chr. David zeide — te worden, dat de Heer onder de verstandige Nederlanders stelde, waarvan ze zouden leeren den Heiland te beminnen en eenvoudig te worden". Kleine gemeenten vormden zich ook in Amsterdam en Haarlem (1744)» te Blokzijl en Akkrum. De gemeente te Heerendijk werd in 1747 naar Zeist verplaatst. Heerendijk diende nog van Aug. 1758—Juli 1759 zlnzendorf en zijn gezelschap (der „Jüngerfamilie") tot verblijfplaats en werd in 1770 verkocht en gesloopt. Men was weldra in Nederland als Ev. Moravische kerk opgetreden, gedeeltelijk gedwongen door de afwijzende houding der Gereformeerde kerk. Wie zich met de Broedergemeente inliet, werd niet tot de tafel des Heeren toegelaten. In Amsterdam werkte in dezen tijd L. DOBER, de eerste zendeling der Broedergemeente op St. Thomas, als zendeling onder Israël. Hij was tevens „GeneralAeltester" der geheele Broedergemeente, een uit de institutie der 4 opper-ouderlingen ontstaan ambt, dat meer de inwendige dan de uitwendige leiding der heele Broedergemeente betrof, ja vooral een priesterlijke vertegenwoordiging der gemeente tegenover Christus bedoelde. Toen DOBER dit ambt neerlegde, koos men, om zoo te zeggen, den Heere Jezus Christus daartoe, tevens daarbij het lot gebruikende (16 Sept. 1741), iets dat nog altijd in de Broedergemeente op 13 Nov. herdacht wordt. De tegenwoordige opvatting is, dat de gemeente daardoor het gevaar van een pauselijk hoofd ontweek en zich iets toeeigende, wat de Bijbel van Christus als het hoofd der gemeente zegt, en hetgeen ieder kerkgenootschap evenzeer toestaat. We mogen en moeten nu misschien zoo zeggen, 't Schijnt ons echter niet historisch juist te zijn. Wel werd het reeds spoedig beschouwd als een „Speciaal-bond des Heeren met zijn arm Broederkerkje;" maar zlnzendorf en zijne medewerkers stelden toen nog de Gemeente tegenover de Kerken. Deze beschouwden ze geenszins als Babel, maar als van God geordend en gezegend. Binnen de Kerken echter wilden ze, onderling verbonden en eenig de Gemeente stellen, wier hoofd en „Aeltester" Christus is. Zoo vertrok ZlNZENDORF dadelijk daarna naar Noord-Amerika met de leuze „we willen daar gemeenten stichten echter niet Moravische, maar gemeenten des Lams". De idee was zeker grootsch en wij zeggen, ook bijbelsch, zie het woord van Luther pag. n. Maar toch was het proces van aaneensluiting zijner gemeente tot een zelfstandig kerkje reeds in 't werk en niet meer tegen te houden. Toen ZlNZENDORF in 1743 uit Amerika terugkeerde, vond hij tot zijn ergernis hoe intusschen de leiders der zaak in Herrnhut van Frederik II van Pruissen een Generale Concessie verkregen hadden, waarin den Broeders volkomen kerkelijke vrijheid en zelfstandigheid werd toegestaan. Hetzelfde was in 't gebied van den Graaf VAN ISENBURG gebeurd, waar de gemeente Herrnhaag hetzelfde recht verkregen had. ZlNZENDORF trachtte te vergeefs het gebeurde weer ongedaan te maken, en de nieuwe gemeenten in Silezië onder het Consistorie der Luthersche kerk aldaar te plaatsen. We zien, hoe het streven naar zijn ideaal: gemeenten in de groote kerken, deze en de gemeenten concentrische kringen vormend, tegengewerkt wordt door de omstandigheden en den vooral van den Moravischen kern uitgaanden drang naar herstelling van hun oude zelfstandige kerk. Het resultaat is de middenweg tusschen deze uit elkander strevende richtingen. Moeten wij hem dat verwijten, dat hij zijn ideaal niet bereikte ? Ik meen van neen. Luther was het ook zoo gegaan. Later heeft zich ZlNZENDORF ook tevreden gesteld met de kerkelijke zelfstandigheid der Broedergemeente. De Moravische, hernieuwde Broederkerk achtte hij het tijdelijke „gelaat" der gemeente van Jezus Christus, die hij in 't oog had. In haar trachtte hij nu ten minste vrijheid en recht der verschillende protestantsche richtingen te bewaren. Vandaar zijne sedert 1745 dateerende onderscheiding der „Tropen". De Luthersche, de Gereformeerde en de Moravische Tropus (leer en opvoedingsvorm) moesten, was zijn wensch, hetzelfde recht van bestaan in de Broederkerk hebben. In broederlijke liefde elkander verdragen en samenwerken, hunne verschillen zoo te zeggen „hebben als hadden ze ze niet" 1). Herrenhaag, na deszelfs ondergang Neuwied en zoo ook de Nederlandsche gemeenten zouden vooral de plaats van den gereformeerden Tropus zijn. Het allen gemeenzame was het woord van het kruis, „van de vrije genade voor den zondaar in het bloed van het Lam". De idee der „Gemeente" was het immers, die aan zlnzendorf's werkzaamheid de lijst gaf, waarin nu hij en zijne Broeders van Lijfland tot in de binnenlanden van Noord-Amerika — nog afgezien van de Heidenzending — de blijde boodschap van het heil in Jezus Christus verkondigden. Hoe rijk aan gevolgen dat geweest is, bewijst b.v. het feit, dat God de getuigenis der Broeders gebruikt heeft om den Broeders Wesley het klare inzicht van het Evangelie te brengen. Er volgde nu echter een gevaarlijke crisis voor de l) cf. Dr. H. M. van Nes: de Graaf van Zinzendorf pag. 153—158. Maar „de Moravische Tropus" zag niet zoozeer op het nationale, als op de confessie der oude Broederkerk, als in 't midden van de Luthersche en Gereformeerde belijdenis staande. Broedergemeente: de tijd van zifting 1746—'49 vooral in den Herrenhaag in de Wetterau. Men wilde in godsdiensten leven kinderlijk zijn en werd kinderachtig; 't was een spelen met de heiligste dingen: met den gekruisigden Heiland, zijne wonden, vooral de wonde in de zijde. Daarbij verdween ook in 't uitwendige de eenvoud, men leefde weelderig. Schulden waren het gevolg. Onzedelijkheden grepen evenwel niet plaats. In 't begin van dezen tijd werd door cornelis schellinger, den broeder van den pag. 21 genoemden Amsterdamschen mennoniet, in 1745 de heerlijkheid Zeist gekocht, om daar den Broeders gelegenheid te geven, niet belemmerd door moeilijkheden als te Heerendijk, eene gemeente te stichten, 1746 hield Zinzendorf van 11 Mei—21 Juni een synode op het slot te Zeist l). Met geleend geld, dat later met moeite afbetaald werd, werden de gebouwen van het Broederen Zusterplein opgetrokken, heel wat deftiger dan die te Heerendijk, waar armoede geheerscht had. Die zich te Zeist vestigden, waren, behalve de bewoners van Heerendijk, Nederlanders en Duitschers, enkele ook uit de Scandinavische landen. Weldra kwam, zooals vroeger de synode van Z.-Holland, nu de Utrechtsche tegen de Broeders op. Ze werden op grond van boeken uit deze periode van zifting als eene godonteerende en wellustige secte aan de kaak gesteld, en in de acten der synode verdoemd. Er werd voor hen zoo ernstig mogelijk gewaarschuwd. En de synode èn de Broeders wendden zich herhaaldelijk tot de Provinciale Staten, die er zich ook nu weer niet mee wilden bemoeien 3). Dit was het J) De synoden in den tijd van Zinzendorf bestonden niet zooals nu uit gekozen leden der gemeenten, maar waren besprekingen met zijne daartoe bijeengeroepen medewerkers en medewerksters. 2) „In 1750 ontvingen zelfs de Staten van Utrecht een bericht van de synode dier Provincie, opgesteld door den hoogleeraar Elsnerus. Met Willem IV aan 't hoofd betuigden zij opentlijk hun afkeer van de herrnhutters en beloofden tot ondermijning van hunne ketterijen te zullen medewerken. Gelukkig werd het berigt in handen van een commissie gesteld. Het bleef tot 1794 in beste voor de Broeders. De gemeente Zeist bloeide. Van 1751 —1759 was de uitnemende SAM. LlEBERKüHN, vroeger zendeling onder de Joden in Amsterdam en door hen hoog gewaardeerd, haar predikant. In 1768 was haar ledental (groote en kleine) 457, het hoogste cijfer door haar bereikt, meer dan het dubbele van heden. In dit jaar werd ook het kerkgebouw klaar en geopend, nog heden een sieraad der gemeente, waar op zendingsfeesten en andere feestdagen Hervormden, Gereformeerden, Lutherschen en Broeders gemeenschappelijk vergaderen. De tijd van zifting werd geëindigd door de opheffing van de bloeiende, haast 1000 leden tellende gemeente Herrenhaag. De leden, die aan den eisch der grafelijke regeering, zich van zinzendorf af te scheiden niet wilden voldoen, lieten huizen en have in den steek, om zich in andere gemeenten en landen te vestigen. Men nam het op als een oordeel des Heeren. De crisis der Broederkerk, én de geestelijke én de financieele werd overwonnen door terugkeer tot nuchterheid op beide gebieden. Zinzendorf had reeds in 1747 verlof gekregen naar Saksen terug te keeren, nadat eene door hem geëischte enquête nog eens gehoord had, dat in Herrnhut niets geleerd werd en geschiedde, dat niet met de Augsburgsche confessie in overeenstemming was. Door het decreet van 20 Sept. 1749 werd nu ook in Saksen Herrnhut met de andere Broedergemeenten als „Augsburgsche Confessie-verwanten, als zelfstandige kerk erkend. Hetzelfde geschiedde 6 Juni 1749 door het Engelsche parlement, als oude evangelische bisschoplijke kerk. In Amerika was men volkomen vrij en behoefde geen erkenning door de Regeering. Het deliberatie. Toen werd het door de Staten medegedeeld aan de gemeente te Zeist; en op haar antwoord advies aan de theologische faculteit te Utrecht gevraagd. Beide stukken werden aan de synode gezonden, maar de omwenteling van 1795 maakte hare beslissing overbodig". — Geschiedenis der christelijke kerk in tafereelen, vijfde deel, pag. 272, F. J. Domela Nieuwenhuis. (Bron mij onbekend). oordeel over de Broeders had zich overal gewijzigd: hunne gemeenten verkregen, behalve vooreerst nog in Nederland, meer en meer genade bij al den volke. Zinzendorf ontsliep 9 Mei 1760. Op zijn grafsteen staan terecht de woorden: ,.Hij was gesteld om vrucht te dragen, en eene vrucht die blijft". En ze is tot op dezen dag gebleven ! Met zijn dood hield de persoonlijke leiding der Broedergemeente op. Reeds in de laatste jaren had de financieele nood tot een meer bepaalde aaneensluiting der gemeenten in Duitschland gedrongen, (het Directoriaal-collegie 1756) Nu werd door de Synoden van 1764 en 1769 te Marienborn en de Synode te Barby, 1775, de constitutie der Broederkerk vastgesteld, zooals ze wezenlijk tot 1857 gebleven is. Synoden uit afgevaardigden der gemeenten kregen de wetgevende macht, en kozen het hoofdbestuur van 7> later 12 leden: de „Unitats-Aeltesten-Conferenz", die sedert 1789 in Berthelsdorf bij Herrnhut gevestigd is. Spangenberg, die eens het eerst de Broeders in Nederland vertegenwoordigd had, was in dit bestuur tot zijn overlijden, 1792, de primus inter pares. In plaats van eene geloofsbelijdenis werd 1778 het gezangboek der Broedergemeente door Chr. gregor uitgegeven en eveneens in opdracht der Synode in 't zelfde jaar door spangenberg de „Idea fidei fratrum", de kort saamgevatte geloofsleer der Broederen. Wezenlijk in overeenstemming met de Augsburgsche confessie zette zij op eenvoudige en stichtelijke wijze op grond van de heilige Schrift en de geloofsondervinding de leer der Broedergemeente uiteen. Het boek maakte grooten opgang ook buiten de Gemeente en werd in 7 talen overgebracht, zoo ook in 't Nederlandsch. Het werd juist hier voor de Gemeente van fundamenteele beteekenis. Overal elders erkend, werd over de Broedergemeente hier te lande nog ieder jaar in de acten der Synode gewaarschuwd. Wel werd ze door de burgerlijke autoriteiten begunstigd en had ze ook reeds in wijde kringen in 't land door hare bedrijvig- heden en haar stil leven een goeden naam verkregen. Nu echter trad in 1783 op de Utrechtsche Synode de grijze Ds. Bachine op, die in zijn jeugd nog zelf de Broedergemeente mede veroordeeld had, en verklaarde, dat hij de „Idea fidei fratrum" gelezen had en eerlijk bekennen moest, dat hij er niets in gevonden had, wat hij niet zelf zou kunnen onderteekenen. Andere leden stemden dit toe. Er werd nu een commissie tot onderzoek ingesteld, die tot hetzelfde resultaat kwam en oordeelde, dat óf de Broedergemeente hare leerwijze moest veranderd hebben, óf, dat men vroeger slecht over haar ingelicht was. Het laatste was zonder twijfel het geval geweest, maar 't mag ook niet ontkend worden, dat de nuchtere bijbelsche taal van spangenberg iets anders was dan de taal uit den tijd der zifting, waaraan de Utrechtsche Synode vroeger eenzijdig zich had vastgehouden. Er werd besloten het voor de „Herrnhutter" zoo ongunstig lemma uit de acten der Synode voortaan weg te laten. Nu kwamen de stormen der revolutie en er was van dit alles weldra geen sprake meer. Niemand legde de Broedergemeente voortaan in haar stil en vreedzaam bestaan in Nederland iets in den weg. Reeds de in 1802 uitgegeven „Historie der oude en nieuwe Herrnhuttische secte" van Prof. Pf hofstede, veroorzaakte slechts hoofdschudden. Wel is waar was nu ook in haar reeds de vorige ijver verminderd, het aggressieve in haar optreden had plaatsgemaakt voor een vreedzaam leven, leeren en getuigen, en hoe meer in de groote kerk nu de doode orthodoxie door een krachtige evangelische beweging meer levendig werd, des te meer voelde men zich van beide zijden tot elkander aangetrokken. Waar in plaats van het schibboleth: „Christus is alleen voor de uitverkorenen gestorven", de leuze werd: „Vrede door het bloed des kruises", daar voelde men denzelfden geest. Laat zich de vraag niet doen, of deze nieuwe leuze niet aan eene misschien onbewuste doorwerking der van ZlNZENDORF en WESLEY uitgegane beweging der geesten in de 18de eeuw is toe te schrijven? Waar men ruimte had gekregen in Nederland maakte men daarvan gebruik, om nu voor het groote werk der Broederkerk, de Zending, hier te lande belangstelling te wekken. De „herderlijke en vaderlijke brief" had eens het beginnende Zendingswerk in de Nederlandsche Koloniën (Ceylon, Kaap der goede Hoop) — behalve in Suriname — vernietigd. Zoo had ook een reeds vóór 1741 te Amsterdam door leden en vrienden der Broedergemeente opgericht „Genootschap tot uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen" slechts een kort bestaan gehad en loste zich na 175° op, wel is waar mede door fouten en lichtzinnigheden der Gemeente, waardoor haar crediet gezonken was. In den tijd sedert 1736 waren honderden van zendelingen, waaronder velen van buitengewone kracht, door Heerendijk en Zeist getrokken zonder dat iemand in Nederland zich er iets aan liet gelegen liggen. Nu kon men de aandacht met vrucht er op vestigen. De zending aan de Kaap der Goede Hoop werd onder warme deelneming der Nederlandsche christenen weer begonnen, en in 1793 het „Zeister Hulpgenootschap voor de Zending der Broedergemeente" opgericht. Hierbij en bij de stichting van het Nederlandsche Zendeling Genootschap te Rotterdam, 1797, toonde zich de grootste wederzijdsche sympathie. De negentiende eeuw Toen met SPANGENBERG de laatste van de oude garde van het Zinzendorfsche tijdperk was heengegaan, begon weldra voor de Broedergemeente een tijd van verzwakking. Wel werd over het behoud der oude vormen streng gewaakt, maar de geest begon te verflauwen. „Wat uit het vleesch geboren is, is vleesch", gold natuurlijk ook hier en, waren er in den tijd der eerste liefde en daarbij van armoede en spot werkelijk maar weinigen geweest, wier hart den Heer niet toebehoorde, hun getal begon nu sterk te vermeerderen. Reeds toen begon men de later meermalen op de synoden geopperde gedachte op te werpen: uit de getrouwen, die met ernst Christenen wilden zijn, eene gemeente in de gemeente, in het kerkje te vormen. Maar tevens was toch ook toenmaals de Broedergemeente in den tijd van het heerschend Rationalisme een toevluchtsoord voor velen, die den Heer en het Evangelie van harte lief hadden. En God wekte weer nieuw leven, b.v. door Bisschop von albertini, den vriend van Schleiermacher, die ook het beste dat hij had uit zijne opvoeding in de Broedergemeente had medegebracht, en zich graag noemde „een Herrnhutter hooger orde". Zoo was vooral het eeuwfeest der Broedergemeente op 17 Juni 1832 rijk gezegend. Het gevolg van het trouwe werken van F. E. Kleinschmidt x), E. Reichel sen. en G. Tietzen was een opwekking in het Padagogium te Niesky, die merkwaardigerwijze op het eeuwfeest van 13 Nov. 1741 (cf. pag. 29) begon. Zij was vrij van alle opwinding, van diepgrijpenden, lang aanhoudenden invloed op het theologisch Seminarie en dan op de wijze van prediking en op het leven der Duitsche Broedergemeenten. Tevens werd om dezen tijd dit Seminarie in waarheid een streng wetenschappelijk instituut. De scholen en kostscholen der Broedergemeente voor eigen en andere kinderen bloeiden al lang en werden veel bezocht vanwege de doorgaans zorgvuldige, individueele, christelijke en toch jeugdig frissche wijze van opvoeding. Daaraan nam ook Zeist deel, waarin 1818 de predikant Früauf de Jonge Dames-, in 1820 de Jonge Heerenkostschool in 't leven riep, inrichtingen, waardoor het tevens der Broedergemeente hier te lande nooit aan een kring van warme vrienden en vriendinnen ontbrak. ') Later van 1852—'59 predikant te Zeist. Later, toen ook de staatsscholen een hooge vlucht namen, werd door de wetgeving aan de scholen der Broedergemeente veel van hare vrijheid genomen. Met ijver en volharding heeft men in Duitschland het doel nagestreefd en bereikt aan de eischen van Regeering en tijd te voldoen en toch het karakteristieke der Herrnhuttersche opvoeding er bij te bewaren. De Broedergemeente in Duitschland heeft een eigen kweekschool voor onderwijzers te Niesky in Silezië en een voor onderwijzeressen te Gnadau bij Maagdenburg; maar ook hare jonge theologen zijn korter of langer aan hare instituten, die aan de kerk en niet aan de afzonderlijke gemeente toebehooren, werkzaam. Uit hen worden ook doorgaans de directeuren der kostscholen door het Hoofdbestuur gekozen. Van begin af der constitueering der Broedergemeente na Zinzendorf's dood was het hoofdbestuur, de „Unitats-Aeltesten Conferenz", in Duitschland gevestigd. Slechts van 1766—'69 ook eens te Zeist. De Engelsche en Amerikaansche gemeenten werden daardoor eenigszins op den achtergrond gedrongen, en waren op de synoden eerst slechts door enkele, van lieverlede door meer afgevaardigden vertegenwoordigd. Dat wilden ze niet langer, waar ze vooral in Amerika zich vrijer hadden ontwikkeld. Er dreigde scheuring. Toen werden op de Synode van 1857 aan beiden, Amerikanen en Engelschen, eigen provinciale Synoden en een eigen door hen gekozen „Provincial-AeltestenConferenz'' toegestaan. De „Unitats-Aeltesten-Conferenz" bleef als hoogste instantie, die om de 10 jaren eene „General-Synode" beroept, om het door alle provinciën gedreven Zendingswerk, leervragen enz. te behandelen. Ook de Duitsche provincie kreeg nu eigen provinciale Synoden. Maar waar nu de door Engelschen en Amerikanen medegekozen U. A. C. tevens de P. A. C. voor de Duitsche provincie — waarbij ook Zeist en Haarlem behooren — was, gaf ook dit reden tot verwikkelingen en op de Duitsche Provinciale Synoden van 1892, '93, '94 en '97 werd een nieuwe door de „General-Synode" van 1899 geaccepteerde regeling voorgesteld, waardoor ook de Duitsche provincie haar eigen Provinzial-Aeltesten Conferenz verkreeg, nu onder den naam: „Direction der Evangelischen Brüder-Unitat in Deutschland". Deze bestaat uit 8 door de Duitsche Synode gekozen leden (5 voor kerk- en schooldepartement en 3 voor het departement van financiën). Het Zendingsdepartement (M. D.), door de Generale Synode gekozen, bleef zelfstandig. De U. A. C. wordt nu gevormd door de 4 besturen, t. w. de Duitsche, Engelsche en de 2 Amerikaansche P. A. C. (de gemeenten in de Vereenigde Staten, en enkele in Canada, zijn weer in een Noordelijke en een Zuidelijke Provincie gescheiden) en door het Zendingsdepartement, 't Is dus haast meer een federatie. Een uit 3 mannen bestaande Commissie, die de aangelegenheden der U. A. C. te regelen heeft, is te Berthelsdorf gevestigd. Deze heeft in den tijd tusschen 2 Generale Synoden het oppertoezicht over de naleving van de principiën der Broedergemeente, wat betreft de inrichting, de leer, den godsdienst en de tucht der Broederkerk, en over de bijzondere comité's, die met de leiding der Broederkerk in Oostenrijk en met de zorg voor het Melaatschen-asyl in Jeruzalem betrouwd zijn. Wij merken hierbij op, dat het bisschoplijke ambt van begin af in de hernieuwde Broederkerk geen leidingsambt geweest is, maar slechts de ordening van de geestelijken, t. w. presbyters en diaconen, heeft uit te oefenen. Het gebruik van het lot, in ZlNZENDORF's tijd overvloedig en later veelal werktuigelijk aangewend, werd in 1818 steeds meer beperkt en in 1889 volkomen afgeschaft. Wat nu nog eens de leer der Evangel. Broedergemeente betreft, zoo belijdt ze met de geheele christelijke kerk de 12 artikelen des geloofs, en erkent, dat in de 21 artikelen der Augsburgsche confessie, als eerste en meest algemeene belijdenis der protestantsche Kerken, de hoofdpunten van het christelijk geloof duidelijk en eenvoudig zijn uitgesproken. Daarbij moet echter de Heilige Schrift de eenige richtsnoer blijven van het christelijk geloof en leven in de Broedergemeente. Waar zij geen leerstelsel geeft, stelt ook de Broedergemeente er geen op, en verplicht dus ook hare predikanten en zendelingen niet tot eene bepaalde belijdenis. Reeds ZlNZENDORF heeft met toestemming zijner medewerkers 174° °P de Synode te Mariënborn gezegd: „Iedere gemeenschap in Gods koninkrijk heeft hare bijzondere inzichten. Schrijft men ze op, zoo wordt er een geloofsbelijdenis van. Dat kunnen wij ook wel eens doen. 't Wordt echter voor ons geen Symbolum, gelijk dat der Luthersche kerk, zoodat men het in toekomstige tijden niet zou mogen veranderen. Wij willen ons integendeel de vrijheid behouden, dat de Heiland ons van tijd tot tijd onze leer duidelijker maken kan". Het middenpunt der leer der Broedergemeente is evenwel het woord 1 Joh. 2:2: „Jezus Christus is de verzoening voor onze zonde, niet echter alleen voor de onze, maar voor die der geheele wereld"; en 2 Kor. 5 : 21: «God heeft hem, die van geen zonde wist, voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij in Hem gerechtigheid Gods zouden worden", of naar het in een lied der Broedergemeente heet: „dass im Opfer Jesu allein zu finden — Gnade und Freiheit von allen Sünden für alle Welt". In samenhang daarmee leert ze: 1. Het algeheele verderf der menschelijke natuur. 2. De liefde van God, den Vader, tot de gevallen menschheid. 3. De waarachtige Godheid en waarachtige menschheid van Jezus Christus. 4. Onze verzoening met God en onze rechtvaardigmaking voor Hem door het offer van Jezus Christus. 5. De leer van den Heiligen Geest en Zijne genadewerkingen. 6. De leer van de goede werken als de vrucht des Geestes. 7. De leer van de gemeenschap der geloovigen onder elkander. 8. De leer van de wederkomst des Heeren in heerlijkheid en de opstanding der dooden ten leven of ten oordeel. Dit geloof echter, zoo belijdt de Broedergemeente verder, moet door iedereen persoonlijk toegeëigend worden in boete en geloof, hetgeen tot stand komt door de opwekking en begenadiging, d. i. bijbelsch uitgedrukt door bekeering of wedergeboorte. „Genade ontvangen", zooals onze voorouders zeiden, beteekent: door den Heiligen Geest en het woord der verzoening volle vergeving van zonde en daardoor vrede verkregen te hebben, en daarmee is het nieuwe leven begonnen (cf het gezangboek der Broedergemeente, vooral No. 267—287). Dit gezangboek is over 't geheel de beste uitdrukking van het geloof der Broedergemeente; men zie ook in dit opzicht in haar Liturgienboek de Litanie op den Paaschmorgen). Zien wij nu op den tegenwoordigen toestand der Broedergemeente, zoo rijst het eerst de vraag op of zij, die ontstaan is uit de behoefte naar christelijke gemeenschap der leden onder elkander en die dus zonder deze geen recht van bestaan zou hebben, dit kleinood tot nu toe heeft bewaard. Het nog gebruikelijk, vertrouwelijke „du" (Gij) in het verkeer der Broeders en zoo ook der Zusters onder elkander, is er natuurlijk geen afdoend bewijs voor. Is er tegenover den tijd der eerste liefde op dit punt veel verslapping gekomen, zoo toch ook herleving en het bewuste streven en verlangen : „Heer, vernieuw onze dagen als van ouds". De „Gemeinschafts-Bewegung" in Duitschland, gedeeltelijk van Engelschen oorsprong, heeft ook in de Duitsche gemeenten in veel opzicht een levenwekkenden invloed uitgeoefend, al valt ook niet te ontkennen, dat ze zich wel *eens niet slechts tegen voorhanden gebreken, maar ook tegen waarheden keert, die het fondament raken, waarop de Broederkerk met de kerken der Hervorming is opgebouwd, 't Spreekt van zelf, dat wat het geestelijke leven in 't geheel, en geestelijke gemeenschap in 't bijzonder betreft, de toestand in de afzonderlijke gemeenten verschilt en ook met den tijd verandert. Onder de gemeenten der Broederkerk in Duitschland bekleedt nog altijd de Moedergemeente Herrnhut (met Berthelsdorf), ledental 1150, de eerste plaats, vooral als zetel van het Hoofdbestuur der geheele Broederkerk, van dat der Broederkerk in Duitschland in 't bijzonder en van het Hoofdbestuur harer Zending. Herrnhut in menig opzicht vooruitgestreefd, is Niesky in de Pruisische Opper-Lausitz, ledental 1168, als plaats waar de opleidingsscholen der Duitsche Broederkerk gevestigd zijn: het Padagogium (gymnasium voor de theologen der Broedergemeente) en andere, de Zendingsschool, de Kweekschool voor onderwijzers, en verder kostscholen voor jongens en meisjes. Zoo ook het Diaconessenmoederhuis „Emmaus". Andere Broedergemeenten in Duitschland zijn: Gnadenfrei in Midden-Silezië, ledental 694, met bloeiende kostscholen, Gnadenfeld in BovenSilezië met het theologisch seminarie der Duitsche Broederkerk; verder: Gnadenberg en Neusalz in BenedenSilezië; Kleinwelke in 't koninkrijk Saksen, met de kostscholen voor de kinderen der zendelingen; Gnadau bij Maagdenburg met de kweekschool voor onderwijzeressen; Neudietendorf en Ebersdorf inThüringen; Christiansfeld in Noord-Sleeswijk, Neuwied en Königsfeld in 't Zwarte woud, allen met kostscholen; gemeenten in Berlijn en Rixdorf (bij Berlijn). Kleinere gemeenten, in de laatste 35 jaren ontstaan, te Breslau, Hausdorf, Guben en Dresden. Verder in Fransch Zwitserland : Montmirail en Prangins, beide met kostscholen en te Peseux. Haast in al deze gemeenten zijn vrije vereenigingen te vinden, die op menigvuldige wijze, zooals door bijbel- en tractaatgenootschappen, ziekenverpleging, reddingshuizen, zondagsscholen enz. voor hare omgeving onder de leden der Landskerk werkzaam zijn. De Broedergemeenten in Nederland zijn reeds sedert eene eeuw tot 2 verminderd: Zeist en Haarlem. Blokzijl en Akkrum hebben reeds het einde der 18de eeuw niet meer beleefd. De gemeente te Amsterdam bleef als afzonderlijke gemeente bestaan tot 1806, de weinige achterblijvende leden werden tot 1819 van uit Zeist met het Woord en de Sacramenten bediend. Woonden de leden dezer gemeenten verstrooid in de plaats harer inwoning, zoo was Zeist daarentegen als „Ortsgemeine" gebouwd, d. i. als gemeente, waar de leden afzonderlijk samen wonen, en daartoe verplicht waren. Deze eisch is echter reeds sedert geruimen tijd niet meer van kracht. Het Bestuur der Broedergemeente te Zeist bestaat uit den isten en 2' f 0.40 K C. Fleischer, De Doopsgezinden. („Kerk en Secte" Serie III No. q . f „ f O.40 Dr. Julius de Boer, Plato. („Groote Denkers" Serie II No. 3). f 0.40 Dr. Julius de Boer, Socrates. („Groote Denkers" Serie II No. 2). f Dr. J A. Bruins Sr., De Wonderverhalen der Evangeliën („Redelijke Godsdienst" Serie I No. 5). f 0 40 Prof Dr. H. IJ. Groenewegen, Evolutieleer en Godsdienstig Geloof. („Redelijke Godsdienst" Serie I No. 4). f O.40 L' C;,7' BLg°ft Bf|rijptnlvTen Onthouden. („Paedagogische Vlugschriften" Serie I No. 7). f Q 4Q R. Casimir Godsdienstige Opvoeding („Paedagogische Vlugschntten Serie I No. 6) f Q ^ Engel en Demon, door een Leerling. („Lotus-Serie" Serie II NO. 2 . r ' f O.4O Men vrage Catalogus, waarin alle nrs. „Pro en Contra" „Levensvragen ', „Kerk en Secte", „Lotus-Serie" etc. Uitgaven der Hollandia-Drukkery te Baarn Hieronder laten wij een voorloopig schema volgen van de Kerken, Richtingen en Secten, welke zullen worden beschreven: Het Christendom en de Christelijke Kerk Het Roomsch-Katholicisme. De aflaten. De zeven Sacramenten. De Pauselijke Onfeilbaarheid. De wereldlijke macht van den Paus. De bisschoppelijke hierarchie in Nederland. Geestelijke Orden en Congregaties. De Jezuïten. Vereering van Heiligen en reliquiën. Boekencensuur. De Congregatio de propaganda fide. De Christelijke Caritas. Het Neo-Katholicisme. Het Anglo-Katholicisme. Het Oud-Katholicisme. De Los van Rome-beweging. De Grieksche Kerk. De orthodoxe Kerk in Rusland. De Grieksche Kerk buiten Rusland. Het Stundisme. Het Talmudisme. Het Reform-Jodendom. Verschillende De Mormonen. De „Swedenborgianen". Communistische Secten. Het Positivisme. Het Boeddhisme in Europa. Het Protestantisme. De Ned. Herv. Kerk inhaartegen- woordigen toestand. De Nederd. Gereform. Kerken. Waalsche Kerken. Lutherschen. Remonstranten. Doopsgezinden. Hernhutters. Baptisten. Zevendagsbaptisten. Het Methodisme. Vrije Evangelische gemeenten. Vrij-godsdienstige gemeenten. Het „Irvingisme". Het „Darbisme". De Kwakers. Het Leger des Heils. De Confessioneele richting. De Evangelische richting De Ethische richting. De Moderne richting. Uitwendige Zending. Inwendige Zending. de Synagoge. Het Jodendom en Het Zionisme. Joodsche Ceremoniën Geestesstroomingen. Christian Science. Het Spiritisme. De Vrijmetselarij. De Theosophie. etc. In de Ie (thans complete) Serie, is verschenen: No. i. Dr. J. A. Beyerman, De Remonstrantsche Broederschap. No. 2. W. F. K. Klinkenberg, De Evangelische Richting. No. 3. G. Veldhuysen Sr., De Zevendedag» Baptisten. No. 4. M. A. Perk, De Waalsche Gemeenten. No. 5. Dr. S. D. van Veen, „De Index" en de Boekencensuur in de R. K. K. Zie omzijae. No. 6. IN O. 7. J-/I. XZt. 1*. I\ 1 U IJ 1 y ULCIi iS.llg IV-A«»frlftVllVl»lUUf No. 8. Pater H. Ermann s.J., De Jezuïetenorde. No. 9. H. H. Barger, De Nederl. Hervormde Kerk in haar tegenwoordigen toestand. No. 10. M. Mooij, Bond van Vrye Evangelische Gemeenten. In de He serie verscheen: No. 1. Charles W. Penrose, Het „Mormonisme". No. 2. Dr. S. D. van Veen, Het Stundisme. No. 3. N. van Beek, Het Baptisme in Nederland. No. 4. Dr. T. Cannegieter, De Moderne richting. No. 5. Pastoor J. H. Berends, De Oud-Katholieken. No. 6. P. H. Hugenholtz Jr., Vrye Gemeenten. No. 7. Dr. J. W. Pont, De Iiuthersche Kerk in Nederland. No 8. Opperrabbijn L. Wagenaar, De Talmud. No. 9. M. Lindenbom, HetReform-Katholicisme. No. 10. Mevr. E. G. Nieuwburg—Wood, De Kwakers. In de Ille serie verscheen reeds: No. 1. Bicknell Young C. S. B., „Christian Science". No. 2. Dr. P. J. Kromsigt, De ConfessioneCle Richting. No. 3. Mr. Isidore Hen, Het Zionisme. No. 4. S. K. Bakker, Het Christen-Socialisme. No. 5. M. Beversluis, Spiritualisme enSpiritisme. No. 6. Dr. J. J. P. Valeton, De Ethische Richting. No. 7. Dr. J. P. de Bie, De Orthodoxe Kerk in Rusland. No. 8. G. Barger, De Swedenborgianen. No. 9. F. C. Fleischer, De Doopsgezinden. Linnen PortefeuiSIes Ter bewaring van de losse nummers „Kerk en Secte" stellen wij voor onze inteekenaren verkrijgbaar nette grof linnen portefeuilles met rooden opdruk. Iedere portefeuille geeft berging voor 10 nrs. Wil men de nrs. gemakkelijk voor de hand houden, dan zijn deze portefeuilles onmisbaar. Prijs per stuk 50 cent. Uitgave Hollandia-Drukkerij, Baarn. >