ACTA DER ZEEUWSCHE SYNODE VAN 1638 MEDEGEDEELD DOOR Dr. l. w. a. m. lasonder (overgedrukt uit: archief, uitgegeven door het zeeuwsch genootschap der wetenschappen 1909) MIDDELBURG J. C. & W. ALTORFFER DRUKKERS VAN HET GENOOTSCHAP 1909 BRO [909:34 BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN ïSflO IW :W ACTA DER ZEEUWSCHE SYNODE VAN 1638 MEDEGEDEELD DOOR Dr. l. w. a. m. lasonder (OVERGEDRUKT UIT: ARCHIEF, UITGEGEVEN DOOR HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DHR WETENSCHAPPEN 1909) middelburg j. c. & w. altorffer DRUKKER*) VAN HET GENOOTSCHAP 1909 NB. Het cijfergetal tusschen ( ) in kleiner lettersoort geplaatst, wijst de doorloopende pagineering aan van het Archief enz. 1909. ACTA DER ZEEUWSCHE SYNODE VAN 1638, medegedeeld door Dr. L. W. A. M. LASONDER. In de ten vorigen jare uitgekomen Rijks Geschiedkundige Publicatiën verscheen onder meer als vervolg op Reitsma en Van Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572—162.0, het eerste deel van de door Dr. W. P. C. Knuttel uitgegeven Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland, 1621—1700. Het scheen van belang ook de Zeeuwsche synodale acta van na 1620 in het licht te geven, zeer zeker voor deze provincie een veel eenvoudiger werk, dan dit voor Zuidholland het geval is. Werden toch in Holland volgens de kerkenordening van 1619 //alle jaers, ten ware dat den noodt eenen korteren tijdt vereyscht" 1), synoden gehouden, in Zeeland bleef altijd de kerkenorde van het jaar 1591 van kracht. Op de Zeeuwsche synode van dat jaar 3) werd deze kerkenorde in eenigszins gewijzigden vorm vastgesteld naar die van 1586 , de zoogenaamde Leicestersche kerkorde, een uitvloeisel van de nationale synode te 's Gravenhage van dat jaar 8). In Zeeland was nog in hetzelfde jaar door de Staten van dat gewest de Leicestersche ') Zie Knuttel , A. w., blz. XV. a) Zie de acta van deze synode: Reitsma en Van Veen , A. w., V, blz. 15 vlg. 3) Zie de aeta van deze synode: F. L. Rutgers , Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw (Werken der Marnix- Vereeniging, Serie II, 3J, blz. 481 vlg. Archief 1909. 1 (98) kerkorde zonder eenige beperking geapprobeerd; maar de Staten van Holland hadden bepaald, dat zij slechts //by provisie" zou worden //achtervolcht" met nog eenige nadere reserves '), en hadden in het volgende jaar genoemde kerkorde weder geheel ingetrokken. In Zeeland is zij echter blijven gelden tot 1591, en ook aan de nieuwe, nu uitsluitend Zeeuwsche kerkorde van dat jaar is weder die van 1586 ten grondslag gelegd z). Ook later werd door de Dordtsche kerkorde van 1619 de Zeeuwsche van 1591 niet meer gewijzigd: de Staten van Zeeland hebben zich steeds tegen de invoering der Dordtsche kerkorde verzet 3), hetgeen ook duidelijk hieruit blijkt, dat op de door de Staten bekrachtigde Zeeuwsche synode van 1620 4) geheel de kerkorde van 1591 is gevolgd 6). Wat bepaalde deze kerkorde nu omtrent het houden van synoden in Zeeland? Art. 42 kan hierop een antwoord geven. Wij lezen daar, dat «soo wanneer een hoochdringende noot voorvalt, de synodus provinciael, uut de voorseyde vier classes 6) bestaende, sal byeencomen ende dat met voorgaende authorisatie van de heeren Staten van Zeelant' . ^oór 1620 zijn dan ook in Zeeland slechts synoden gehouden in de jaren 1591, 1597, 1602, 1610, 1618 en 1620 7), en van deze zijn alleen de vergaderingen van 1591 en 1620 met authorisatie van de Staten gehouden, en door deze geapprobeerd; na 1620 is gedurende het geheele tijdvak van de Eepubliek nog slechts éénmaal, in 1638, in Zeeland een synode bijeengekomen, maar ') Zie J. W. te Water , Kort verhaal der reformatie van Zeeland (1766) blz. 447 vlg. 2) Vgl. Reitsma , Geschiedenis van de hervorming en de Hervormde kerk der Nederlanden, blz. 147. *) Zie Reitsma , A. w., blz. 256. •■) Zie de acta van deze synode Reitsma en Van Veen , A. w., blz. 158 vlg. 5) Zie uitvoeriger over dit alles Te Water, A. w., blz. 444 vlg. 6) De vier classen van Zeeland waren Walcheren, Schouwen, Zuidbeveland en Tholen; zie in bijzonderheden W. A. Bachiene , Kerkelijke geographie der Vereenig de Nederlanden III (1770) , blz. 1 vlg. t) De acta van al deze synoden zijn afgedrukt bij Reitsma en Van Veen. (99) deze vergadering is, evenals in 1591 en 1620, gehouden met goedvinden van en ten bijwezen van de Staten T). Reeds herhaaldelijk was er intusseben na 1620 van wege gedeputeerden uit de vier classen van Zeeland bij de Staten op aangedrongen, dat er met hun toestemming in dat gewest een synode zou wordeu gehouden. Eindelijk in 1637 met succes. Nadat in de Statenvergadering van 23 October van dat jaar opnieuw zulk een remonstrantie was ingekomon — het was er volgens deze voornamelijk om te doen door een synode meer zekerheid te krijgen over de uitlegging van sommige artikelen der kerkenorde van 1591, en een beslissing te krijgen in zaken, die alleen door de hoogste kerkvergadering , de synode, konden worden uitgemaakt — is in de vergadering van 30 October d. a v. //met eenparige stemmen goedgevonden ende geconsenteert in het houden van de voorschreve SynodeProvinciael . . In de volgende maanden zijn de gravamina, door de verschillende classes de synode ter behandeling voorgelegd, ingekomen, en, nadat de leden van de Statenvergadering hunne bedenkingen daartegen hadden ingebracht, zijn ten slotte 20 Maart 1638 de verschillende gravamina goedgekeurd, intusschen met dit uitdrukkelijk voorbehoud, dat de gedeputeerden van de Staten //wel zullen letten, dat er in deselve synode niet anders en werde verhandelt dan 'tgene dat kerckelijck is, ende niet dat politijcq ofte mixti fori is". In dezelfde vergadering werden van wege de Staten de heeren de Knuyt en Thienhoven tot gedeputeerden naar de synode benoemd. Zij hadden niet alleen' de vergaderingen daarvan bij te wonen, maar bovendien na afloop de handelingen aan de Staten over te brengen, welke dan als punt van beschrijving aan de verschillende leden van dat lichaam zouden worden toegezonden. ') Om eenigszins aan het gemi8 hiervan tegemoet te komen werden in Zeeland nu en dan, steeds te Middelburg, vergaderingen van de gedeputeerden uit de vier classes gehouden, z. g. coetus, die echter voornamelijk dienden om uitspraak te doen in zaken, die voor de lagere vergaderingen, kerkeraden en classes, nog niet beslist waren. Zie nader Bachiene , A. w. III, blz. 2 vlg. (100) Intusschen hadden de vergaderingen der synode van 8 tot 21 April 1638 te Tholen plaats en werd 28 April d. a. v. door de gedeputeerden het rapport daarover bij de Staten ingediend, terwijl daarbij tevens de toezegging werd gedaan, dat de volledige acta den leden als punt van beschrijving zouden worden toegezonden. Zoo komt men eerst den 30sten November 1638 tot het voorlezen van deze acta in de Statenvergadering, en de beraadslaging over de approbatie daarvan. De vijf eerste hoofdstukken werden geheel onveranderd goedgekeurd, ook de beide eerste artikelen van het zesde hoofdstuk. Over het derde artikel is men het echter niet dadelijk eens; vooral die van Middelburg zijn eerst sterk in de oppositie; maar ten slotte wordt in de vergadering van 1 December 1638 besloten ten aanzien van het tweede punt, dat «ingevalle door disputen ende questiën, tusschen halsheeren ende ambachtsheeren ontstaen, de verkiesinge eenes kerckendienaers langer als twee maenden nae de aenspraecke des kerckenraets quame te tarderen, in zulcke gevallen de saecke zal werden gebracht aen de Heeren Haer Ed. Mog. Gecommitteerde Raden, die de voorsz. opgeresen questiën by accommodatie zullen poogen af te doen, behoudens een yegelijck sijns reghts; ende, zoo de saecke alsoo niet en kan gevonden worden, dat deselve alsdan zal werden gebraght aen de welgemelte Heeren Staten van Zeelant, die daerop zulcx zullen disponeren, als Haer Ed. Mog. zullen bevinden te behooren"; en ten aanzien van het vijfde punt wordt er dit bijgevoegd: //Wat belanght de ambaghtsheeren, de ware Gereformeerde religie toegedaen, niettegenstaende deselve daervan geen openbare belydenisse zijn doende, is by Haer Ld. Mog. verstaen, dat dezelve zullen vermogen op de verkiesinge van predicanten te committeeren eenige uyt de magistraet, daer de verkiesinge valt, doende professie van de ware Gereformeerde religie, met vryen ende ongelimiteerden last, ende anders niet." In dezelfde zitting van 1 December beraadslaagde men ook (101) nog over het zevende hoofdstuk. //Dit wert niet goet gevonden, met dien verstande noghtans, dan men alle mogelijcke persuasiën zal aanwenden, dat geene persoonen van de religie in huwelijcke willen treden met paepsgesinde of andere sectarissen." Den volgenden dag, 2 December, kwamen de hoofdstukken VIII—XII aan de beurt, die alle werden