TWEE AFLAAT-PRENTEN UITGEGEVEN EN TOEGELICHT DOOR D». A. EEKHOF i VGRA.VENHAGE MillflNUS NIJHOEF 1909 BRO 1909:36 TWEE AELAAT-PRENTEN. I TWEE AFLAAT-PRENTEN UITGEGEVEN EN TOEGELICHT DOOR DR. A. EEKHOF. 's-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1909 Overgedrukt uit: „Archief voor Kerkgeschiedenis". Onder de zeldzaamheden die uit de Middeleeuwen tot ons zijn gekomen, behooren de twee prenten die hierbij staan afgedrukt. Zoodra de Hervorming in een land was doorgebroken, zochten de Protestanten met vurigen ijver naar alles wat met de Roomsche Kerk in betrekking stond. Kostbare beelden werden tot puin geslagen of gehavend; schilderijen ook van beroemde meesters werden in stukken gesneden. Geschriften en prenten, die over de Roomsche leer of de ceremoniën der Kerk handelden, werden verbrand of verscheurd. Alles moest vernietigd worden, opdat er zoo mogelijk geen spoor meer van de „paepsche superstitiën" zou overblijven. Veel weten wij thans niet meer, kunnen het ook niet meer navorschen, omdat onze voorvaderen het materiaal hebben vernietigd en verstrooid. Des te dankbaarder mogen wij dus wezen, wanneer zoo nu en dan een kostbaar kleinood weder te voorschijn wordt gebracht. De eerste prent, die tegenover den titel staat, bevindt zich sedert korten tijd in het Rijksmuseum te Amsterdam. Op eene kunstveiling van de firma Frederik Muller en C°. werd zij voor eene zeer hooge som (ruim ƒ 1000) aangekocht. Deze uiterst kostbare prent heeft betrekking op den aflaat. Gelijk bekend is kon men in de Middeleeuwen op alle mogelijke manieren aflaten verdienen. Yoor het bidden van „Ave Maria" of „Miserere"; voor het deemoedig buigen van het hoofd bij het uitspreken van Jezus' naam; voor het luiden van een klok bij onweder; voor het doen van goede werken. Wanneer bijv. de questierders (personen die met relieken van heiligen rondreisden en daarbij aalmoezen inzamelden) de steden en dorpen bezochten, gaven zij aan allen die van hun geld en goed mededeelden, eenige jaren aflaatJ). Ook voor het bezoeken van kerken en het bidden bij de beelden der heiligen werden indulgentiën uitgereikt; somtijds bij duizenden en millioenen jaren tegelijk a). Ten einde de geloovigen in staat te stellen op eenvoudige en gemakkelijke wijze aflaat te verdienen, vervaardigde men prenten, waarop een heilige man of vrouw stond afgebeeld, in wier naam voor het bidden van een daarbij gevoegd formulier-gebed, eenige duizende jaren aflaat werden geschonken. Deze voorstellingen waren meestentijds ruw afgewerkt, met waterverf geschilderd, doch er op gemaakt om het gemoed der eenvoudige leeken te treffen en te ontroeren. De tekst van het gebed was in het Latijn of in eene nog levende taal, soms in beide tegelijk geschreven. Eene prent met een Engelschen tekst vinden wij in facsimile bij W. L. 1) A. Eekhof, De questierders van den aflaat in de Noordelijke Nederlanden, 's-Grav. 1909, blz. 10, 11 en passim. 2) N. C. Kist, De aflaten der zeven kerken van Rome, in het Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, Leiden 1835, Dl. VI, blz. 309, 315, 317. Schreiber afgedrukt. Daarop bevindt zich het kruis van Christus; aan den voet daarvan ligt Maria geknield met den dooden Heer in hare armen. Op den achtergrond vertoont zich eene stad; de lijst die deze voorstelling omgeeft is samengesteld uit afbeeldingen van de werktuigen waarmede men Jezus heeft gepijnigd, of die daarbij hebben dienst gedaan. Men ziet daarop de spijkers, die door de handen en voeten zijn gedreven; den hamer en den nijptang; de ladder waarmede men tegen het kruis opklom; de dobbelsteenen welke door de Romeinsche krijgsknechten zijn gebruikt, kortom 26 voorwerpen, die op het lijden aan het kruis betrekking hebben. Onder deze voorstelling staat geschreven: „Who will ever devoutly beholdith these armys off Cristis passyon, hat VIM YIIc LY yeris of pardon". De dagteekening van deze plaat wordt omstreeks het jaar 1500 gesteld !). Een dergelijke gravure heeft J. W. Holtrop in fac-simile uitgegeven. Ook hierop ziet men den gestorven Heer, met de verschillende „wapenen", die bij de kruisiging zijn gebruikt. De tekst is Middel-Nederlandsch en luidt als volgt: „Soe wie ons heren wapenen aensiet, daer hi met dogede siin verdriet, ende jammerlyc waert getorment, van den ioden ombekent, ende dan sprect over sine knien, drie pater noster ende III ave Marien ende rouwe heeft van sinen sonden, over waer 2) willic dat orconden, dat die XIIIIm jaar aflaets heeft, die hem die paus Gregorius geeft, ende noch II pause dats waerhede, die daer gaven aflaet mede, ende XL bisscopen des gelike, dit mach verdienen arm ende rike, nu verdient al oetmoedelike" 3). 1) W. L. Schreiber,Manuel de Vamateur de la gravure sur bois et sur métal au XVe siècle, Berlin 1891, Tom. I, no. 976; Tom. VI, planche XXII. 2) Over waer = voor waar, als waar. 3) J. W. Holtrop, Monuments typographiques des Pays-Bas au quinzième siècle, La Haye, Nijhoff. 1868, planche XXXII. Nog enkele aflaatprenten vindt men in bovengenoemd werk van W. L. Schreiber beschreven. Onder eene plaat met de afbeelding van St. Gregorius staat: „Der dise figure eret mit einem pater noster, der had XIIII dusent iar ablas und von III und XL bepsten, der gab ieglicher VL iar, und von XL bischoffen, von iglichen XL tag und den ablas hat bestetgen bapst Clemens" x). De hiervoor afgedrukte prent behoort tot deze rubriek. Zij is 120 mM. lang en 90 mM. breed, met waterverf gekleurd en naar schatting in het begin der 16e eeuw, onder paus Julius II (1503—1513) uitgegeven. Zij stelt voor: Jezus als de Man van Smarten, aangebeden door eene geestelijke zuster. In den linkerhoek staat geschreven: „o! mensche ghedenct myns"; in den rechterhoek: „o! mijn alderliefste lief ontfermt u mijns". De tekst er onder is in het houtblok gesneden en luidt als volgt: „Item die paus Iulius heeft ghegeven sestich dusent iaer oflaets tot dit ghebet: o Heer Ihesu Christe, als dijn strenghe oordel over mijn arme ziel sal gaen, soe laet dijn bitter lijden voer allen mijn sonden staen". Niet minder belangrijk is de tweede hierbij weergegeven houtsnede. Een origineel exemplaar hiervan is het eigendom der firma Jos. Baer en Comp., te Frankfort a/M. -). Het oorspronkelijke plaatje, dat met roode, groene, en gele waterverf is gekleurd, heeft door vocht en wormsteken een weinig geleden. Het werd op gezag van „kardinaal Raymundus" uitgegeven, die er tevens een aflaat aan verbond. Wie was deze Kardinaal? Niemand minder dan de in Duitschland en ook in Nederland als aflaat-com- 1) W. L. Schreiber, Manuel etc., Tom. II, p. 98. Vgl. ook p. 91 en volgende. 2) Zie den Catalogus dezer firma: Frankfurter Bücherfreund, 6er Jahrg., 1908, no. 1996. Voor het ter leen verstrekken van het cliché wordt haar onze hartelijke dank betuigd. r - KeuetftuffirauQ patft % tms JRay mütmö ratüi nfllieïkgat*;>ceffitommb,,fubfcripüozóc30cuoceco2ayr!wgmef3nae annc(c& ttffïma virgine ma ria % filio ei" oepi«ar)ozan nbue« tocics ^tica cctuüDiee mdulgctiajg* Guotflt mariafunt gutteiarene* Kerrcgranaagramia. arbozum fructuot fotta», ©KikcelKangeltcifpüelCottfacff filiotuoauccaftifluna mr oei fecudiffimaot-' 50 waria.gfa plena cna t#cum«benedicta tu in mulierib!''a bfidicru0fruct''vctrio w nobia piifertapeccatozib'müci in bo:a moztie nofiie-Bmeri* &tt bommntttgltuattrr unö Ijft.lRajTmmtiug' Catbüwl wt fat txrlrtuww rtllcnUte^Aö no<{facfc#:tfctt efefot fp:cc#cn/ mit(mba<§w*t fantHimcn pilb(rtutt>nfcr lieden jtauiwtivnb trem wcr&at 2ila tnom'cf? otï oteCrtopfen woflèra *m fartb fomlmj» ro metv £cmcSrtrfïc iundfraw fiDma x>o Ccrnabcn/jlci: ffcin ijl ^ijïctcfc^net 4(fe frauo??/vnb efefc^netijï btc frucfoflei* nedle^d 3#cfua atjiua/cptt firn bce lefonbu^ottca/ cya vcttcrlitflcr Ucfc tmb cfcfccfnct feyn ban crflunitc dtetn. 3orm . missaris zoo bekende Raimundus Peraudi. Zijne levensgeschiedenis hier te verhalen kan natuurlijk onze bedoeling niet zijn; tot recht verstand der zaak brengen wij slechts enkele trekken naar voren. Raimundus Peraudi werd 28 Mei 1435 te Surgères in de diocese Saintes (Xanten) geboren. Hij studeerde aan de universiteit te Parijs en verwierf daar de doctorale waardigheid. Evenals Tetzel, Bomhauer, Arcimboldus en anderen predikte hij den aflaat. Zijne taak was voornamelijk gelden bijeen te brengen voor het herstel van den Dom te Xanten; tevens verzamelde hij groote sommen voor den oorlog tegen de Turken, de barbaren van het Oosten, de ongeloovigen en bestrijders van de Roomsche Kerk. Meer echter dan de gewone aflaat-commissarissen trad hij op den voorgrond; in de geschillen tusschen pausen en vorsten speelde hij een voorname rol. Als deken van het domkapittel te Xanten was hij betrokken bij de uitgifte van eene aflaatbul, waarin door Paus Sixtus IY „per modum suffragii" aflaat aan de zielen in het vagevuur werd verleend. Hiertegen verhief zich eene krachtige oppositie; om deze te breken en de bul te verdedigen schreef Peraudi een tractaat getiteld : „Summaria declaratio bulle indulgentiarum ecclesie Xanctonensis pro reparatione eiusdem et tuitione fldei concessarum". Hij liet dit drukken bij den Hollandschen drukker Jacob van der Meer in Delft'). Herhaaldelijk is dit geschrift in zijn geheel of in gedeelten herdrukt. Ook gaf hij „avisamenta confessorum" uit; wenken voor biechtvaders, hoe zij de biecht moesten hooren om indulgentie te kunnen verleenen. Ten slotte schreef hij nog „modus promerendi indulgentias sacre cruciate quoad tres facultates principales". Deze drie tractaten zijn zonder 1) M. F. A. G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle, La Haye, Nijhoff. 1874, no. 1565. vermelding van plaats en jaar verschenen; zij zijn thans zeer zeldzaam geworden. Ook biechtbrieven, die door hem zijn uitgereikt, heeft men teruggevonden. Een daarvan is door Holtrop in fac-simile afgedrukt ')• Set is niet te verwonderen dat een man die zulk een ijver voor de Kerk tentoonspreidde en die zulke uitnemende gaven bezat, voor invloedrijke en aanzienlijke betrekkingen in aanmerking kwam. Hij werd aalmoezenier van koning Lodewijk XI, aartsdiaken en protonotarius van den paus. Nog meer onderscheidingen vielen hem ten deel. In het jaar 1491 werd hij tot bisschop van Gurk benoemd; deze waardigheid bekleedde hij slechts kort, want reeds in 1494 verleende de paus hem den rooden hoed, met den titel van „Cardinalis sanctae Mariae in Cosmedin". Om zijne korte en ingedrongene lichaamsgestalte sprak men echter, hierop zinspelend, steeds van den „cardinalis Gurcensis". Naar getuigenis van tijdgenooten was hij een man van reinen levenswandel en strenge zeden. Hebzucht was hem een gruwel; mild was hij jegens armen en gebrekkigen. De kleine man met zijn roode gezicht, ronden lichtgebogen neus, dunne lippen en weelderigen haardos, was vroom en een ijverig dienaar der Kerk „met wien men niemand kon vergelijken"2). Indien deze woorden ook maar een zweem van waarheid bevatten, dan is met Peraudi, toen hij op 70-jarigen leeftijd den vijfden September 1505 te Viterbo overleed, een edel man heenge- 1) J. W. Holtrop, Monuments Ujpographiques des Pays-Bas au quinzième siècle, La Haye, Nijhoff. 1868, planche 96. - Vergelijk ook: Campbell, Annales, etc., no. 1562; troisième supplément, no. 1562a.— Hardt, Autographa Lutheri, Brunsvigae 1691, T. II, S. 24 f. 2) Trithemius, Chronicon Spanheimense, Francof. 1601, ad ann. 1505. — Vgl. N. Paulus, Raimund Peraudi als Ablaszkommissar in Historisehes Jahrbuch im Au f trage der Görres-Gesellschaft und unter Mitwirkung voti H. Grauert, L. Pastor, G. Schnürer, 6. Wegman, herausgegeben von J. Weisz, München 1900, Bd. XXI, S. 682. gaan, die als een ster geblonken heeft onder het geslacht der aflaatkramers, dat de eeuwen door op een vrij laag peil heeft gestaan J). Ook den heiligen-cultus bevorderde hij; inzonderheid was het St. Anna, die hij met buitengewone devotie vereerde (quam speciali devotionis venerabatur affectu) 2). Haar ter eere en tot heil der geloovigen 1) Om den persoon en het werk van den aflaat-commissaris Raimundus Peraudi te leeren kennen, raadplege men de volgende boeken en tijdschrift-artikelen: Johannes Schneider, Die kirchliche undpolittsehe Wirksamkeit des legaten Raimund Peraudi, Inaugural-dissertation, Halle 1881. — Wilhelm Wackernagel, Mitteilungen über Raymundus Peraudi und kirchliche Zustande seiner Zeit in Basel m: Basler Zeitschrift fiir Gesch. und Altert., Bd. II, S. 173—273. — A. Gott o , Der Legat Raimund Peraudi, in: Historisches Jahrbuch im Auftrage der Görres- Gesellschaft herausgegeben von Dr. Hermann Grauert, München 1885, Bd. VI, S. 438—461. — Inzonderheid vestig ik de aandacht op: N. Paulus, Raimund Peraudi als Ablaszkommissar, in. Historisches Jahrbuch im Auftrage der Görres-Gesellschaft und unter Mitwirkung von H. Grauert, L. Pastor, G. Schnürer, ■ Wegman, herausgegeben von J. Weisz, München 1900, Bd. XXI, S. 682. — Men zie verder: O. Clemen, Ein o ff ener Brief Raymund Peraudis, in: Zeitschrift für Kirchengeschichte, herausgegeben von Brieger u. Bess, Gotha 1900, Bd. XX, S. 442-444. — P. Albers, Het Jubilé in de Middeleeuwen, bijzonder met betrekking tot de Nederlanden, in de Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied, Utr. 1900, Dl. LIV, blz. 52 vv.; 63 vv. - Aloys Schulte, Die Fugger in Bom (1495—1523), Leipzig 1904, T.I, S. 41 ff., 67 f., 185 f., 259 ff., 277. — Nicolaus Paulus, Johan Tetzel der Ablaszprediger, Mainz 1899, S. 6, 9, 87, 95, 99, 125, 151, 161. ■ Voor zijne betrekkingen tot het wereldlijk bestuur en het kapittel der stad Utrecht vergelijke men: F. Pijper, Waar bleef de winst van den aflaathandel? in het Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, 's-Grav. 1908, Nieuwe Serie, Dl. III, blz. 1-10. - A. M. C. van Asch van Wijck, Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenis van Utrecht, Utr. 1850, Dl. I, blz. 130, 141 vv. 2) J. Trithemius, Annales Hirsaugienses, S. Galli 1690, Tom. II, p. 594. Anno suprascripto (vid. 1502), 28. die mensis Maii, Raymundus Cardinalis Tituli S. Mariae novae Gurcensis vulgariter nuncupatus, apostolicae sedis a Latere in Germaniam legatus ab Alexandro papa VI cum gratia Jubilaei destinatus, et principum consensu per Maximilianum admissus venit ad Hirsaugiam, susceptusque cum summo honore ab abbate et fratribus, mansit cum eis diebus non minus quatuordecim sine Monasterii gravamine suis in expensis. Qui ne hospitio videretur ingratus, denuo gratiam Jubilaei fratribus contulit, et multa coenobio gaf hij de prent uit, die hier in de tweede plaats is gereproduceerd. Men ziet daarop de heilige Anna met de jonkvrouw Maria en het kind Jezus. De tekst, die er zoowel in het Latijn als in het Duitsch onderaan is geplaatst, luidt als volgt: „Reverendissimus pater et dominus Raymundus cardinalis et legatus concessit omnibus subscriptam oracionem devote coram ymagine sancte Anne (c[um bea-]tissima virgine Maria et filio eius depicta) orantibus, totiens quotiens centum dies indulgentiarum. Quotquot maris sunt gutte et arene. Terre grana et gramina, arborum fructus et folia, stelle celi et angelici spiritus, totiens cum filio tuo ave! castissima mater Dei, fecundissima virgo Maria gratia plena, dominus tecum, benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris t[ui, Ihejsus Christus, filius dei vivi, splendor paterne caritatis, et benedicti sint honestissimi par[entes] tui, Joachin et Anna, ex quibus sine macula caro tua nobilissima processit virginea. Orate deum pro nobis miseris peccatoribus, nunc et in hora mortis nostre, Amen. Der hochwirdigst vatter und her Raymundus, cardinal und legat, hat verlauwen allen die das nachgeschriben gebet sprechen, mit andacht, vor sant Annen pild (mit unser lieben frauwen und irem werden kind gemolt) als offt und dick hundert tag ablosz. Als manich und viel tropfen wassers und sandkörnlin Hirsaugiensi privilegia perpetuo valitura concessit. Habebat in suo comitatu Conradum ordinis Carmelitarum episcopum Nicopolitanensera, qui fuit aliquando yicarius episcopi Metensis in pontificalibus. Hic iussione ipsius legati ultima die mensis Maii, duo in ecclesia Hirsaugiensi altaria consecravit, alterurn in honorem S. Annae aviae Christi, alterum in honorem S. Aurelii Confessoris, et postulantibus abbate cum fratribus, utrumque indulgentiis ditavit, maioribus tarnen 8. Annae, quarn speciali devotionis venerabutur affectu. Recessurus tandem fratres ad locum capitularem convocat, praemissaque exhortatione, plena charitatis et eruditionis, omnium se orationibus commendat et gratiam Jubilaei, sicut diximus, iterum petentibus donat, statimque inde profectus est. ym mere, körner und greslin uff ertrich, frücht und pletter uff baumen, stern und engelische geyst yn den himmelen seyn, als offt und dick mit deinem lieben sün seihestu gegrüsset, du allerreinigste mutter gottes, du allerfruchtbarste iunckfraw Maria vol gnaden, der herr ist mit dir, du bist gesegnet über alle frauwen, und gesegnet ist die frucht deines leibs, Ihesus Christus, ein sün des lebendigen gottes, ein glantz vetterlicher lieb, und gesegnet seyn dein ersamsten eltern, Joachin und Anna, usz welchen ansünd, dein edelster und iunckfrawlicher leib ist herkommen. Bitten gott vor uns armen sünder ytzund und an unserem letzten ende, Amen". Wie dus Joachin en Anna, Maria en Christus groet met zoovele „ave's" als er korrelen zand liggen aan het strand, als er droppels water zijn in de zee, als er vruchten en bladeren zijn aan de boomen, sterren en engelen aan en in den hemel, ontvangt 100 dagen aflaat van den kardinaal Raymundus Peraudi '). Korter kon het zeker niet gezegd worden; meer lof als hier genoemd wordt kon niet worden gebracht. De superlativus is gekozen, die niet meer te overtreffen valt. De vraag rijst echter of dit „te veel" den vromen zin der devote leeken niet eerder geschaad heeft dan gebaat en of men nog inhoud heeft gelegd in deze woorden. De positivus is dikwijls krachtiger dan de superlativus, en ... . alle overdrijving drijft over. Nog eene andere bijzonderheid maakt deze prent zoo hoogst merkwaardig, namelijk, dat de bisschop van Utrecht hare verspreiding door een breve heeft bevorderd en daarbij nog 40 dagen aflaat voor de vereering van St. Anna heeft gevoegd s). In het Archief der gemeente Utrecht be- 1) Deze aflaat-prent is beschreven door: W. L. Schreiber, Manuel etc., T. III, no. 2924. 2) Deze breve is naar het origineel hierachter als bijlage afgedrukt. vindt zich dit fraaie, op goed perkament geschreven document, dat dagteekent uit het jaar 1503. Adrianus Apelteren, de bisschop van Sebaste en vicarius-generalis van Frederik van Baden, den bisschop van Utrecht, geeft aan de St. Anna-broederschap in de Karmelieten-kerk te Utrecht het recht met deze prent te colporteeren. Wie deze Adrianus Apelteren, de bisschop van Sebaste was, is ons niet bekend. Het zoude ons echter niet verwonderen, indien hij een broeder ware van Jacob van Apelteren, den domdeken van Utrecht en proost van Eist, die eveneens tijdens bisschop Frederik van Baden leefde4). Adrianus Apelteren was vicaris-generaal van den bisschop van Utrecht en bezat Sebaste als een „episcopatus in partibus infidelium". De broederschap van het Karmelieten-klooster was in den jare 1503 in Utrecht pas opgericht2). Om den bloei er van te bevorderen verleende de bisschop aan allen, die tot de broederschap toetraden, 40 dagen aflaat van de hun opgelegde boetedoeningen (de iniunctis poenitentiis). Om dezen te verdienen moest men voor het op de prent afgedrukte beeld het voorgeschreven gebed bidden; 1) A. M. C. van Asch van Wijck, Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenis van Utrecht, Dl. I, blz. 43, 57; Dl. II, blz. 224, 229, 230, 254, 274; Dl. III, blz. 181. — Paul Fredericq, Les Comptes des Indulgences en 1488 et en 1517—1519 dans le diocèse d' Utrecht, in de Mémoires de 1'Academie royale, Brux. 1899, T. LIX. 2) Vergelijk over de Karmelieten-kloosters en St. Anna-broederschappen in het algemeen en in het bijzonder in de stad Utrecht: F. Daniël a virgine Maria, Speculant Carmelitarum, Antverpiae 1680, T. II, no. 3227, 3941, 2122, 3061, 3262, 3267, 3261. — Over de vereering van St. Anna, als patrones der Karmelieters wordt gesproken bij F. Daniël, Speculum etc., Tom. II, p. 615—619. Een oud drukje getiteld: „Legenda sanctissime matrone Anne genitricis virginis Marie matris et Ihiesu Cristi avie, impressum per Melchiorem Lotter, anno domini 1498, XVI vero Octobris Kalendas foeliciter terminatum, bevindt zich op de Koninklijke Bibliotheek in 's-Gravenhage. — Aub. Miraeus, Ordinis Carmelitani origo atque incrementa, Antv. 1610. -— J. Trithemius, Aub. Miraeus et Joh. de Carthagena, De ortu et progressu ac viris illustribus ordinis virginis Mariae de monte Carmelo, Col. Agripp. 1693. indien men niet lezen kon, dan was het voldoende vijfmaal den „Engelengroet" te reciteeren. Eenige twijfel zou nog kunnen rijzen of dit charter wel op dezelfde prent betrekking heeft, als thans door ons is afgedrukt. Het is echter vrij zeker, dat dit wel het geval is. Vooreerst dagteekenen beide uit ongeveer denzelfden tijd; over de betrekkingen tusschen Raymundus Peraudi en de Utrechtsche geestelijkheid hebben wij reeds gesproken; in beide wordt gehandeld over een gedrukte prent met afbeelding van Anna en Maria er op, over het bidden van een formulier-gebed, dat is voorgeschreven; ten slotte, en dit is wel het merkwaardigst, komt én in de breve én op de prent de vermelding van den „Engelengroet" voor. Hoe dit ook moge wezen, het staat vast, dat het charter op een geheel gelijk geval betrekking heeft, als op de prent wordt aangeduid. Op welke wijze werden deze plaatjes onder de menschen gebracht? Het spreekt wel van zelf dat dit in de eerste plaats geschiedde, wanneer de aflaat-commissarissen in eenige stad of dorp binnentrokken. Zulk eene processie is onder Raymundus Peraudi, of liever onder zijn ondercommissaris Günther von Bünau binnen Halle in Saksen in het jaar 1502 gehouden, en ons door een ooggetuige beschreven. In Onze-lieve-Vrouwe-kerk te Halle werd den 23en Maart 1502 „het kruis opgericht" en een mis door den commissaris gezongen. Yervolgens plaatste hij bij het kruis een kist, die door den raad van de stad was gebracht. De beide sleutels waren bij den raad gedeponeerd; een ervan was voor den commissaris, de ander voor den vertegenwoordiger van den aartsbisschop van Maagdenburg. Wie de genade wilde verdienen, moest zooveel geld in de kist werpen als hij in één week te verteren had. Was men daartoe niet in staat, dan mocht men vóór het kruis op zijne knieën bidden voor het heil der Christen- heid. lederen dag werd er in de kerk gepredikt; vele lieden kwamen in openbare boete tot het opgerichte kruis, het bovenlijf tot den gordel ontbloot. Dan werden zij met stokken gekastijd en droegen twee roeden en een brandend licht in hunne handen l). Yoor de aflaatcommissaris „het kruis nederlegde", een teeken dat zijn verblijf daar ter plaatse ten einde liep, werd nog eens eene plechtige processie gehouden, waaraan ook de magistraat deelnam. Dan werd de hoogmis gezongen en eindelijk de „media vita". Dit laatste kerkgezang zongen allen mede, staande of op de knieën liggende voor het kruis. Tenslotte weerkaatsten de gewijde gewelven het „Te Deum laudamus". De kist bleef nog eenigen tijd in de kerk staan; vervolgens werd zij door de stads-knechten naar het raadhuis gebracht, waar zij werd geopend; het geld werd geteld en aan den thesaurarius van den aartsbisschop van Maagdenburg overgegeven. De 2600 biechtbrieven die verkocht waren hadden 617 gulden opgebracht; 1/3 van die som was voor den aflaat-commissaris, 2/s ging in de schatkist van den aartsbisschop2). Tegelijk met deze biechtbrieven werden door de commissarissen ook aflaatprenten te koop aangeboden. Ook nog op eene andere manier verkocht men deze dingen. In de kerken stonden in de Middeleeuwen tafels waarop allerlei voorwerpen waren uitgestald. Daar kon men gewijde kaarsen koopen en amuletten, die tegen allerlei ziekten beschermden. Was men van een kwaal of ongesteldheid genezen, dan gaf men aan den heilige, tot 1) Op het eerste prentje heelt Jezus een roede in de handen. Zou dit niet, met het oog op hetgeen wij hier neerschreven, doelen op de boete van den zondaar? Zinrijke symbolen: de roede het beeld van de boete; het licht symbool van het nieuwe gereinigde leven. 2) Zie bij : Nicolaus Paulus, Raitnund Peraudi als Ablasskommissar in Historisches Jahrbuch, München 1900, Bd. XXI, S. 675, 676, wien men om uitredding gebeden had, als wijgeschenk een afbeelding van dat deel van het lichaam dat door de ziekte was aangetast. Indien iemand bijv. van een lammen arm of een stijf been was genezen, dan vereerde hij den heilige met een arm of been van was of zilver vervaardigd. Deze dingen waren in de kerken te koop, om aan de heiligen-beelden opgehangen te worden. Bij die tafel (eene afbeelding ervan is te vinden in mijn werk over de „questierders van den aflaat") verkocht men ook biechtbrieven en aflaatprenten, welke door het volk voor enkele penningen konden verkregen worden. Tevens had men in de kerken „stoelen", waarin naar alle waarschijnlijkheid aflaatbrieven en prenten te koop waren. Aanleiding tot deze opmerking vind ik in een gegeven, mij door Mr. S. Muller Fzn. aan de hand gedaan. In het midden der 16e eeuw stond in den Dom te Utrecht op het oxaal eene „provedeerstoel", een hooge overhuifde zetel. Daarbij was verder een lezenaar (latryen) en een „kystken" geplaatst'). De juiste beteekenis van dit meubel ontgaat ons, maar het is waarschijnlijk dat hiermede een „aflaatstoel" is bedoeld waarin men aflaatbrieven verkocht. Ten slotte waren ook de „questierders" colporteurs van prenten en boekwerkjes. In de Rekeningen der Domfabriek te Utrecht vinden wij voor het jaar 1522 onder de post „exposita extraordinaria" een merkwaardig bericht. Het kapittel heeft in dat jaar 500 geschriftjes laten drukken, waarin de mirakelen werden opgesomd, die in de Noordelijke Nederlanden tegen de leer van Luther waren geschied. Deze tractaatjes liet het door zijne questierders in de verschillende plaatsen verspreiden. Genoeg bewijs om aan te toonen dat der Eoomsche geestelijkheid talrijke wegen openstonden om dergelijke 1) S. Muller Fzn., De Dom van Utrecht, Utr. 1906, blz. 16. prenten onder de menschen te brengen. Gaarne kocht de eenvoudige leek dergelijke plaatjes, waarop hem de aflaat bij dagen en jaren ja! bij eeuwen te gelijk werd verleend. Kerkvorsten werden, naar zij zeiden, „door goddelijke inspiratie" aangevuurd den verkoop ervan te bevorderen. In de diocese Utrecht wilde bisschop Frederik van Baden op deze wijze den roem en de glorie van de heilige Anna verbreiden, die als „de vruchtbare wortel van den boom, die ons zulk een appel des heils heeft opgeleverd", behoorde vereerd te worden. B IJ L A G E. Adrianus Apelteren, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Sebastensis et reverendissimi in Christo patris et domini domini Frederici marchionis de Baden, episcopi Traiectensis in spiritualibus vicarius generalis, universis et singulis cuiuscumque status aut condicionis existant ad quos nostre presentes littere pervenerint, salutem in Domino sempiternam. Quum pia nos devocio divinaque inspiracio multipliciter ammoneant et hortentur, universos Christifideles inquantum possumus et valemus incitare et exhortari ad extollendum et ampliandum honorem divinum quo ad divinam graciam et gloriam captandam aptiores reddantur et graciores; attendentes insuper, quod illis potissimum, exhiberi deceat gratitudinis beneficium, e quibus exordium sumpsit salus omnium. Hinc est quod nos singulari affeccione devicti in laudem regine glorie et filie sublimissime matrem cupientes honorare, Annam sanctissimam extollimus et laudamus, omnique honore dignam predicamus et dicimus, felix radix illius arboris, que nobis protulit pomum salutis meritoque decet laudari a fidelibus, quibus tante contulit beneficium pietatis; quare ad sanctissime predicte matrone Anne laudem, eiusque deifere filie gloriam, fraternitatem laudabilem in conventu fratrum ordinis eiusdem mtemeratevirginis Marie de Monte Carmeli, in civitate Traiectensi a nobis noviter erectam et fundatam, confirmamus et approbamus, insuper quoque omnibus Christifidelibus ubilibet constitutis predictam fraternitatem assumentibus quociens oraciuncu am illam a nobis approbatam quam presencium baiuli ) prenotati ordinis et conventus fratres impressam distribuunt coram imagine sancte Anne legerint, aut qui legere nequeunt qumquies sa utacionem Angelicam dixerint ob honorem sanctissime Anne rram sua imagine, tociens quadraginta dies indulgencxarum de iniunotis eis penitenciis misericorditer in Domino relaxamus. In quorum robur, fidem et testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum. Anno Domini millesimo quingentesimo tercio, die vero mensis Augusti decima octava. Naar de origineele bezegelde oorkonde, aanwezig in het archief der St. Anna-broederschap in de Karmelietenkerk: Archieven der broederschappen no. 87, in het archief der gemeente Utrecht. Het charter is 40 cM. lang en 23 cM. breed. n Baiulus = olflcialis domesticus; in monasteriis saepe dictus est 18, qui expensas curabat, et victualibus comparandis erat praepositus (Du Cange).