Voor Onderwijs en Opvoeding Uitgaven van het Gereformeerd Schoolverband. No. 6. De opleiding tot onderwijzer in de naaste toekomst DOOR D. W. REINDERS. Leeraar aan de Kweekschool met den Bijbel Groningen. « XXv// C /v- HILVERSUM — G. M. KLEMKERK. 1911. Voor Onderwijs en Opvoeding. Uitgaven van het Gereformeerd Schoolverband. No. 6. De opleiding tot onderwijzer in de naaste toekomst DOOR D. W. REINDERS. Leeraar aan de Kweekschool met den Bijbel Groningen. HILVERSUM — G. M. KLEMKERK. 1911. ■ - ? " v: V- V Het „Non bis in idem" legt mij een moeilijke taak op. Een zelfde onderwerp niet tweemaal op gelijke wijze behandelen, zoo men meermalen er over moet spreken, is een zware eisch. Gelukkig leert ons de natuur, dat een herhaalde drop ook zijn uitwerking heeft, zonder dat aan den vorm, verschillende eischen worden gesteld, terwijl de historie verhaalt, hoe het „Carthago moet verwoest worden", niet zonder gevolg is gebleven. Geschiedenis en ervaring geven mij dus moed en worden soms al oude argumenten bijgebracht of voorstellingen gegeven, die niet nieuw izijn, 'k hoop, dat ik niet al te zeer vermoei, maar dat ook deze zwakke poging mag bijdragen tot 't welslagen dezer vergadering, die beoogt den bloei van ons schoolwezen, meer bepaaldelijk van ons Christelijk onderwijs. Als onderwerp staat op 't agendum: „De opleiding tot onderwijzer in de naaste toekomst." En waar Bilderdijk reeds zong: In 't verleden ligt het hedeln, In 't nu wat worden zal, daar zal ik én op de geschiedenis én op den tegenwoordigen toestand moeten wijzen om voor de toekomst iets uit te stippelen. En is 't onderwerp algemeen gesteld: „de opleiding tot onderwijzer," we stellen 't meest belang in de vorming van hen, die onze kinderen mede zullen opvoeden tot menschen Gods, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. We stellen er belang in, omdat 't Christelijk Onderwijs de liefde heeft van ons hart. Niet omdat het onze zaak en onze eere is, maar Omdat het 's Heeren zaak en Zijn eere alleen- is. Het Christelijk Onderwijs toch is een hoofdstuk der wegen Gods. Dat toont ons de geschiedenis: der laatste zestig jaren. In 1851, we doen even een paar grepen, werden te Uithuizen pogingen aangewend ter verkrijging eener bijzondere school. Men vroeg autorisatie, doch alle lagere en hoogere autoriteiten, tot wie adressanten zich wendde,n, weigerden. Bij missie ve van 14 Juni 1853 richtten ze zich tot den koning. Hiun werd geantwoord, dat van regeeringswege niets ten gunste van adressanten kon worden beslist. En een halve eeuw later? Zonder adressen wordt niet alleen veel ten gunste van het Christelijk Onderwijs beslist, maar ook wordt door |de Regeering veiel gedaan voor dan bouw, de salariëering, pensioneering ;enz. ten behoeve van de vrije scholen, die op Gods tijd zijn verrezen in ons goede Vaderland. Dat verrijzen ging ondleek, dat verreweg het meerendeel of in 't geheel geen of zeer weinig practisch onderricht had genoten. GroningenBij het mondeling onderzoek bleek het een zeldzaamheid dat een caindidaat eene door hem zelf aangegeven methode met de bijbehoorende leermiddelen zóó kende, dat hij er in de klas een behoorlijk gebruik van zou kunnen maken. , Middelburg: Bij herhaling kwam het voor, dat de candidaten de leermiddelen niet hadden gezien, bij eene methode behoorende, welke zij hadden bestudeerd. Enz. einz. Als voorheen...... men let alleen op kennis. Men vergeet, dat Thrasybulus er reeds de aandacht op vestigde, dat de mensch geen trekpot is m. a. w. dat de thee wel sterkeir wordt, naarmate er meer thee in den pot wordt gedaan, maar dat de mensch niet altijd verstandiger spreekt en handelt naarmate hem meer feiten ïn 't hoofd zijn gedreven. Wat een verzadigde oplossing is schijnt soms zelfs de specialiteit in Natuurkunde niet meer te weten. Steeds was de vraag: Hoe maken we hen knap genoeg in verschillende wetenschappen. Het wetenschappelijk onderwijs stond lange jaren in de zon, maar „de zon brengt ook maden voort." Het examen beantwoordt niet aan het doel en met dit stelsel kan men er ook niet aan voldoen. Niet examineerbare eigenschappen van het slachtoffer blijven bij zulk een onderzoek geheel buiten beoordeeling en deze zijn het (meer nog dan de wetenschappelijke ontwikkeling) die vooral in een maatschappelijke betrekking het meest op den voorgrond treden ein blijvend resultaat verzekeren b.v. .ijver, toewijding, liefde voor de waarheid, eerbiediging van het rechtsgevoel enz. Dit danken wie aan de gehuldigde objectiviteit van 't onderzoek, die gebaseerd is op 't grootst mogelijke wantrouwen. De vraag is in hoofdzaak of het uitkomt met de cijfers; en daarom is de opleiding alleen opgeschroefd tot de twijfelachtige hoogte of neergedrukt tot het akelig tage peil van boekenwijsheid, volgons voorschriften eener wet of program, die door een ieder docent anders wordt opgevat en die geen* hooger eïsch kent, dan geschikt examenmateriaal te leveren. Wat verder van de jonge menschen wordt, nadat zij in het geestelijke abattoir zajn afgestempeld als geschikt ter aflevering, daarover bekommeren zich «weinigen en dan alleen ondanks het stelsel. Wat .heeft de school aan zoo'n examen en zoo'n opleiding? 't Antwoord ligt niet ver. Maar we vragen ook, wat heeft de vrije school aan een staatsexamen, we vragen niet eens aan zoo'n onderzoek. Onze Christelijke School stelt haar eigene eischen. Dat komt uit im de keuze der vakken. We denken hier aan Bijbelsche-, Kerk- en Zendingsgeschiedenis. Wel hebben onze vereenigingen het na-iexamen ingevoerd, doch men beeft daarmee niet bereikt wat men beoogde en bovendien is ons beginsel altijd geweest ze niet na en naast elkander te behandelen de vakken en dus moet ook bij opleiding en examens de scheiding vervallen. Het examen vraagt niet naar het vak der Christelijke School. Verder komt het uit in de verhouding der vakken. Bijbelsche en kerkgeschiedenis telt niet mes, maar ook aan vaderlandsche geschiedenis wordt niet de aandacht geschonken, dóe ze verdient. En dan het zingen! We merkten het reeds op. Stelt u voor een Christelijk Onderwijzer, die niet kan zingen of geen instrument kan bespelen. Aan de belangrijkste vakken wordt niet steeds de grootste waarde toegekend. Vervolgens komt het uit in den omvang der vakken. Bij de paedagogiek gaat men zich bijna verliezen in de methodiek. Is 't hoofdstuk van de tucht niet meier? En dan de geschiedenis der opvoeding en de zielkunde! Bij vaderlandsche geschiedenis plaatst men niet zelden de toestanden voor de gebeurtenissen, een opsomming van jaartallen en personen boven een helder inzicht in de reformatie en de revolutie. En zoo zouden we kunnen doorgaan. Onze vrije school eischt een vrij examen, want de huidige opleiding rekent en moet rekenen met ons staatsexamen. Wel wordt steeds meer met ons gerekend en, ook zijn het kleinzielige examinatoren, die een van hun oordeel afwijkende meening afkeuren, maar het is thans niet uitgesloten. Neen, zoolang dit examen voor onderwijzer blijft is onze opleiding niet vrij, en als onze opleiding niet vrij is, dan ook niet onze school. Men ziet het gebeuren, dat iemand zonder ooit op een Christelijke School gegaan te hebben en met een opleiding aan een Rijks Hoogere Burgerschool, zonder een modelies bijgewoond of een proefles gegeven te hebben als Christelijk Onderwijzer benoemd wordt. Gelukkig is zoo iets een uitzondering, maar mag het zelfs kunnen? Nog erger; mag men zoo iemand aanbevelen als iemand met algemeene ontwikkeling? Hoe velen bezoeken Rijks-Normaallessen en worden onderwijzer aan de Christelijke School. En nog meer bezoeken Christelijk Normaal- e,n Kweekscholen en missen de practische opleiding. Met eein wenk en aan gebaar is de schoolpractijk niet geleerd, 't Examen vraagt het niet, de opleiding verwaarloost het gewoonlijk en de vrije school ? De vrije school is gebonden, ligt gebonden in dit stelsel. Van den beginne aan, inu bijna 50 jaar vraagt dan ook de Christelijke School vrije opleiding en vrije examens. En de referaten van de h.h. A. Meijer, Emous en van Wijlen waren zoo logisch in elkaar gezet, dat de opschuiving der ideeën in zake dit punt mee aan hun optreden te danken is. En dankbaar erken ik van hun arbeid bij dit referaat gebruik gemaakt te hebben. Men heeft gelachen en misschien lacht men nog. Doch „les idéés marchent", want een der leden van de sub-commissie voor het lager onderwijs, die nu zsslf een vrij examen voorstelt, sprak in 1891 nog: „De stelling: vrije examens zijn het noodzakelijk gevolg van de vrije school, acht ik ongemotiveerd." En zoo zullen er misschien nog gevonden worden, maar wij zien 't in iet anders in: Een vrij examen moet worden het kroonstuk en tevens de sluitsteen van 't gebouw, dat wij het vrije Christelijke schoolwezen noemen. Hoe zullen die examens ingericht worden? Zal het een examen zijn als van den Schoolraad en dan voor alle vakken of zullen we moeten hebben schoolexamens? Het laatste valt te verkiezen. En dat om de volgende redenen. Vele van de bezwaren onzer akte-examens zouden 'een uitgebreid schoo;lraadsexamen ook aankleven. De niet examineerbare eigenschappen zouden op geen enkele manier meetellen en het practisch gedeelde zou bezwaren opleveren. De huidige examens voor de R. H. B. S. worden tegenwoordig door den heer inspecteur ten Bruggencate scherp gecritiseerd en een schooldiploma aanbevolen. Bovendien ligt een schoolexamen op de lijn van de nieuwe bepalingen voor de gymnasia en de vrije universiteiten en eindelijk heeft 't Rapport van de Ineenschakelingscommissie hetzelfde voorgesteld. We achten schoolexamens het meest gewenscht en het best bereikbaar. Van de sub-commissie laten we hier iets volgen. „Terwijl aan de ééne zijde de noodige vrijheid moet gewaarborgd zijn aan het onderwijs aan de Kweekscholen, moeten aan de andere zijde degelijke waarborgen worden gezocht voor de bekwaamheid en geschiktheid der aanstaande onderwijzers. Het examen moet naar de meening der sub-commissie een school-examen zijn, dat na afloop der opleiding onder zorgvuldig toezicht van gecommitteerden van Regeeringswege in de school wordt afgenomen. Het schoolexamen zal grootendeels een einde maken aan de ongunstige omstandigheden, waardoor het tegenwoordige staatsexamen vaak zulk een onbetrouwbare maatstaf is voor de kennis en vaardigheid der candidaten. De langdurige waarneming gedurende de opleiding kan onder behoorlijke controle in de plaats treden van de zeer oppervlakkige kennismaking met de candidaten bij een examen. De overtuiging, dat hetgeen izij werkelijk eenige jaren lang getoond hebben te weten en te kunnen de eigenlijke grondslag der beoordeeling zal wezen, zal van de eene zijde de leerlingen tot gezette ordelijke studie aansporen, aan de andere zijde een gevoel van gerustheid geven in plaats van de zenuwachtige gejaagdheid, die bij het tegenwoordige examen den spot drijft met elk ernstig en degelijk onderzoek. De wetenschap, dat nu niet langer (de uitslag voor ean groot gedeelte van| het toeval afhangt, zal de mogelijkheid vergrooten, de kweekelingen aan het einde van den studietijd waar te nemen, zooals zij werkelijk zijn. Maar dan dient ook te worden gezorgd, dat op geen enkele wijze belet wordt, dat deze eindwaarneming bij de opleiding helder en juist zij. Niet allean door de keuze der gecommitteerden, maar ook door de groote bevoegdheid, die hun wordt verleend, moet van te voren onmogelijk worden gemaakt, dat de opleiders docr zwakheid, eigenbelang of welke andere drijfveer, de onbevangenheid van het eindoordeel trachten te verminderen. De groote voordeelen van een eindexamen, afgelegd aan de inrichting waar de onderwijzers worden opgeleid, boven een staatsexamen meer of minder los van de opleiding, zijn vooral gelegen in: 1 Den degelijken grondslag der waarneming, die zich over den gansehen duur der opleiding uitstrekt; 2 Den grooten invloed, die het op gedrag, ijver en lust tot studie zal hebben van de wetenschap, dat de uitslag van het eindexamen ook hiervan zal afhangen; 3 Het meer overeenkomen van de waardeering der leerlingen voor de verschillende vakken met het oordeel, dat aan de school over hen wordt geveld; 4 Het zich beter aansluiten van het examen in hm vang en opvatting bij het onderwijs, dat de candidaten hebben genoten, en ook het minder aanleiding geven tot zenuwachtigheid, doordat de wijze, waarop het onderzoek geschiedt, meer overeenkomt met het gewone ondervragen op de school. De bezwaren, die tegen het eindexamen worden aangevoerd zijn de volgende: 1 Mogelijke oneerlijkheden van hen, die met de opleiding zijn belast om aan ,hunne leerlingen het diploma te bezorgen; 2 Gevaar voor ongelijke waarde der diploma's van verschillende kweekscholen; 3 Verlaging van het peil der opleiding als de controle door het staatsexamen, vervalt. Teneinde bovengenoemde voordeelen te verkrijgen en de bezwaren zooveel mogelijk te 'ondervangen, is het noodig, dat bij het eindexamen zorgvuldig kennis genomen wordt van de rapporten en het proefwerk voor de rapporten over den geheelen studietijd. Aan de school moeten deze gegevens zorgvuldig verzameld en bewaard. Vooral is dit noodig voor het practisch deel van het examen. Va;n eiken leerling dient eert volledig overzicht van de rapporten der Hoofden van Scholen' en Klasseonderwijzers, die met de leiding in de praktijk van het onderwijs belast zijn geweest, te worden overgelegd. De uitslag van de proeflessen dient hieraan te worden getoetst en de eindindruk door hein, die het examen afnemen, als „het oordeel" te worden vastgelegd. Als gecommiteerden bij .het eindexamen der kweekschool komen in aanmerking: 1 de ambtenaren met het toezicht op het onderwijs aan de kweekscholen belast; 2 de leden van het Rijksschooltoezicht op het lager onderwijs; 3 andere personen, die geacht kunnen worden voldoende bekend te zijn met de opleiding en met de aanstaande taak van hen, die opgeleid zijn." Verder dient de gang van 't examen nog duidelijk omschreven te worden e:n dan meenen we dat de waarborgen even groot zijn dan thans. Dan thans?! Men gelieve met welwillendheid het oor te leeman aan de beschikking genomen in een vergadering van examinatoren uit de laatste jaren: „Behoorde een candidaat niet meer tot de jongeren pn scheen hij tengevolge, van herhaalde afwijzing, misschien ook door de gedachte aan het groote belang, dat voor hem aan het behalen der akte verbonden was, in een toestand' te verkeeren minder bevorderlijk aan eene zoo zeer gewensc'hte kalmte bij het examen, dan meende de commissie over kleine bezwaren te kunnen heenstappen en hem het praedicaat „Voldoende" niet te moeten onthouden. De commissie betreurt het niet, dat op deze wijze meer dan één der oudere candidaten de akte verwierf, die bij een strengere beoordeeling weer zou zijn afgewezen." Bij de wet zijn bekend „akten van bekwaamheid". Arnhem geelt alzoo, omdat het ten westen van zich heeft Oosterbeek, ten oosten Westervoort, tein noorden de Zuiderzee en ten zuiden Noord-Brabant in 't vervolg akten van bekwaamheid uit na bij herhaling gebleken onbekwaamheid. We beweren niets, maan* vragen slechts: „Is dat beter?" En wat de betrouwbaarheid der schoolexamens betreft, 22 kunnen met de staatsexamens wedijveren. De verslagen beweren met alle deftigheid, dat wien eens het praedicaat goed d. i. 8 werd toegekend een volgend jaar geen onvoldoende d. i. 4 kan krijgen. De commissie wenscht zich zelf een pluimpje te geven, door te beweren dat ze niet licht de h'elft mis is.. Maar van cijfers gesproken! Een commissie verklaarde op haar woord van eer het volgende : „Ditmaal ontbraken bij het mondeling examen drie candidaten van wie één respectievelijk 8 en 7 voor zijn schriftelijk werk in taal en rekenen kreeg en de beide anderen voor dat werk 6 en 7 behaalden, terwijl geen hunner een onvoldoend examen deed in de paedagogiek. Met zulke cijfers bij het schriftelijk examen verworven wordt geen enkel candidaat afgewezen." Men zou haast vragen, of de commissie jokte. Wel te verstaan voor taal en opvoeding 6, maar voor rekenen 7. En al kreeg men dan ook voor 't mondeling maar 2 of 1, zoodat het eindcijfer 4 werd, dan werd men toch een gelukkige bezitter van de akte. Misschien prijkten de cijfers niet op 't rapport; dank zij de aangewezen methode om voldoende eindcijfers te bekomen, de jongelieden waren niettemin voorzien van een Arnhemsche hoofdakte. En eindelijk zal het schoolexamen ook een hechter verband leggen tusschen onderzoek en uitslag. Bij de staatsexamens ,wordt het schier niet toegelaten conclusie's te trekken. De commissie van Assen voor de hulpakte in 1896 verklaart in 't verslag: „De alinea in 't program over de berekening van de grootte en de vormverandering van eenvoudige vlakke figuren en de berekening van de inhouden der eenvoudigste lichamen was aan velen onbekend. ,Het rekenen was bovendien bij enkelen blijkbaar meer een werk van geheugen dan van nadenken." Concludeere: Een weinig piano of wel pianissimo, examinator! Matig uwe eischen. 't Verslag meldt echter, dat hij ook de vierkantsworteltrekking vroeg. Wij veronderstellen uit de gegevens: Weinig kennis en Hooge eischen. — Lage cijfers. Alweer mis! De commissie heeft slechts maar eens het cijfer 4 behoeven toe te kennen. Dan wil men ook aan alle candidaten de akte uitreiken, zegt ge. Voor 't allerlaatst: mis tot de tweede! Wat 't percentage der geslaagden betreft, staat Drente onderaan. O tempora, o mores! Waar blijven de vrije schoolexamens? Ze .komen! Maar vooraf dient er verband gelegd tusschen opleidingsinri'chtingen en schoolverenigingen. Want de inrichting moet nu opleiden voor een bepaalde soort van scholen: voor Gereformeerde scholen, voor Luthersche scholen, voor scholen bij 't Christelijk Volksonderwijs aangesloten enz. En bij 't examen moeten gedelegeerden mee de akte kunnen onderteekenen, nadat zij mee het werk beoordeeld hadden. Dit laatste evenwel zoo, dat door de gecommitteerden van de Regeering toelating kan toegestaan worden, terwijl de gedelegeerden hun handteekening onthouden. Want toezicht van den Staat mag niet uitgesloten, maar ook die van de school kan! niet gemist. 't Geref. schoolverband, de Vereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs, de Vereeniging voor Chr. Volksonderwijs sluiten een overeenkomst -met de opleidingsinrichtingen, waarin de invloed van deze op opleiding en examens wordt omschreven, terwijl deze vereenigingen tevens zekere verplichtingen daartegenover voor haar rekening nemen, als b.v. het verleenen van een bepaald aantal beurzen enz. Ook de opleiding zelve sta onder toezicht van. die vereenigingen. Want is het waar, dat een examen niet al de waarborgen geeft voor een goede opleiding, dan moet de vereeniging kennis nemen van het onderwijs. Ook de financieel^ steun van den Staat kan niet gemist worden, ja moet nog worden uitgebreid. Waarom kan de regeering aan een Rijkskweekschool ongeveer f 30.000 aan beurzen verleenen en aan de Bijzondere kweekscholen niet? Is dat billijk? Ook in deze 'geeft meer gelijkstelling, meer vrijheid. Men wil toch niet met een 'paar ton gouds de superieure gaven naar het openbaar onderwijs trekken om dan te kunnen smalen op de inferieure krachten bij het Bijzonder Onderwijs? Hier ligt een gouden koord, die nog verbroken dient te worden. En ofschoon het desbetreffends Kon. Besluit bepaalt, dat bij gelijke bekwaamheid in aanleg diegenen de voorkeur genieten, die in de gemeente wonen waar de kweekschool gevestigd is, of die, elders wonende, zelf i:n de kosten van huisvesting en verpleging voorzien, slechts zelden is het aantal beurzen beduidend minder dan het aantal leerlingen. Dat is niet goed. 't Wijst op een kwaal, waarover een bekend directeur eenier Rijks-kweekschool voor een kwarteeuw reeds het navolgende schreef: „Niemand zal ontkennen, dat een beurzenstelsel wijst op een ietwat min gezonden toestand en eene wonde plek blootlegt van de inrichting onzer maatschappij. Geen bezwaar zeker kan men hebben tegen het verleenen van beurzen aan minvermogende jongelieden, die zonder dien steun zich niet zouden kunnen voorbereiden voor leen werkkring, waarin zij tot nut van het algemeen uitmuntende diensten zullen kunnen bewijzen en met woeker teruggeven, wat aan hen is ten koste gelegd. Maar wiel kan er bedenking rijzen daartegen, dat men het uitreiken van beurzen verheft tot ean stelsel, teneinde jongelieden te lokken naar een' werkkring, waartoe zij anders zich niet geroepen zouden gqvcelen. Wanneer de maatschappij loon geeft, geëvenredigd aan de bewezen diensten, en daarbij rekening houdt met de renten van het kapitaal, dat moest wondert uitgezet, om aan de gestelde eischen te kunnen voldoen, dan zijn er geen kunstmiddelen noodig, om de groote massa tot zich te trekken. De ervaring leert immers, dat daar, waar het uitzicht op een voldoend bestaan aanwezig is, het aanbod aan de vraag beantwoordt of deze verre overtreft. Indien dus bij het onderwijs het kunstmiddel onmisbaar schijnt, dan moeten daarvoor redenen bestaan, en zij zijn, helaas! niet ver te zoeken." Vervolgens weidt de directeur uit over de salarissen van voor 25 jaar. Die zijn wat verbeterd. Ook is de zorg voor de na te laten betrekkingen geregeld en geen Johannes Johannes *) behoeft zich te beklagen, dat hij niet meer heeft om in dien lommerd te brengen. Ik concludeer, dat zooveel beurzen nu *) Johannes Johannes, oud-schoolhoofd van Dalfsen, i beklaagde zich in 1631 bij de Magistraat der stad Zwolle, dat zijn pensioen in zes jaar niet was uitbetaald en hij alles reeds had moeten verpanden of verkoopen, zoodat hij niet meer had om in den lommerd te brengen. niet meer moodig zijn en de on- en minvermogende aanstaande Christelijke Onderwijzers nu de vrijkomende gelden wel tot steun mogen hebben. Wie Komen hierop evenwel later terug. Werd nu al het wenschelijke eens voorgeschreven en al het schadelijke weggenomen, dan zou de opleiding gansch anders worden. Wij zijn vertraditioneeld en verstelseld, zoodat we ons moeilijk los kunnen maken van het oude, ja er behoort eenige durf toe om iets nieuws te berde te brengen.. Wie zullen moed grijpen en nog jeenige punten aanstippen en tevens wijzen op 't Rapport van de Ineenschakelingscommissie, want de vrucht van den schoolstrijd, die we vrijheid van opleiding en examens noemen is rijpende. Zooals we zagen stuurt het Rapport het in die richting, maar we durven niet alles zoo aanvaarden, wat daar wenschelijk wordt geacht. Toch is het nu den tijd om te weten wat men wil. Wiij moeten klaar staan om nu te plukken van wat voor lange jaren geplant werd en waaraan zoo menig jaar gearbeid is. Laat de Staat, die ons duim en vinger gaf, :nu ook al onze vingers eens vrij, opdat wie waarlijk een vuist kunnen maken. De particulier opgeleiden en de leerlingen der normaallessen kunnen als extraneï het eindexamen aan een kweekschool afleggen, of 'zich aanmelden voor een staatsexamen, dat in moeilijkheid overeenkomt met een eindexamen. Hlet eindexamen dienen we dus te bespreken en de opleiding daaraan voorafgaande. De sub-commissie wil toelating, nadat de leerling een volledige M. U. L. O.schooi met vrucht doorloopen heeft. De hoofdcommissie stelt voor de driejarige Burgerschool eerst te laten afloopen of een inrichting daarmee gelijkgesteld. Hiier hebben èn de Hoofdcommissie en de Subcommissie gekozen voor het Pruisische stelsel. En onzes inziens terecht. Ook onder ons hoort men soms stemmen om de kweekschoolopleiding meer te laten aansluiten bij de gewoon lagere school. Men neemt de leerlingen op in voorbereidende klassen, dus verlengstukken van de opleidingsinrichtingen,, of, wat 't laatste Kon. Besluit op de Kweekscholen toestaat, men maakt plaats in de klassen voor toehoorders beneden den gestelden leeftijd. Daarin ligt het streven naar het Saksische stelsel. In Saksen toch geeft men een opleiding van het 14e tot het 20e jaar aan de Kweekschool. Men brengt daarmee de opleiding in één hand en houdt van 't begin af het doel in 't oog. De nadeelen zijn evenwel meer en grooter. Men krijgt een te groote complex van klassen, waardoor de directeur te weinig zich met de kwee telingen kan inlaten. De jongste en de oudste kweekelingen verschillen te veel in leeftijd; waardoor de omgang met de verschillende klassen zeer onderscheiden moet zijn en de >udste leerlingen licht te streng geregeerd worden. Vervolgens moet de beroepskeuze te vroeg worden gesteld en eindelijk komt er te weinig voeling tusschen verschillende standen en bedrijven. De praparanden-anstalten hebben ook geen toekomstige kooplieden enz. ter opleiding, zoodat 't laatste kwaad in Pruisen ook niet ondervangen wordt. En de M. U. L. O.scholen èn de middelbare scholen met dri'3-jarigen cursus, èn de lycea kunnen hier dienst doen tot vooropleiding. Thans nog hebben de M. U. L. O.scholen dit voor, dat men daar meest klasseonderwijzers heeft, terwijl ze tevens over 't geheele land verspreid en gemakkelijk door allen te bereiken zijn. In elk geval wenschen we een vooropleiding om zooeven genoemde reden, liefst van vier jaar. Om paedagogische en praktische overwegingen geven we aan 't voorstel van de sub-commissie de voorkeur. Een gevolg zoo van het een als van het ander wordt, dat de opleiding minstens een jaar later aanvangt. Haar is veel voor te zeggen. We accepteeren dat. We laten verder even' 't Rapport spreken. > „De kweekschool tot opleiding van onderwijzers is een dagschool met drie-jarigen cursus. Aan de kweekschool tot opleiding van onderwijzers wordt onderwijs gegeven in: a de Nederlandsche taal tin letterkunde; b de Fransche taal; c de Duitsche taal; d de Engelsch|A taal; e de vaderlandsche en de algemeeme geschiedenis en de staatsinrichting van Nederland en zijne koloniën en bezittingen in andere weielddeelen; f de aardrijkskunde; g het rekenen en de wiskunde; h de natuurkunde en de scheikunde; i de plantkunde en de dierkunde; k de theorie van opvoeding en onderwijs; 1 het lezen en spreken; m het schrijven; n het teekenen; o het zingen; p de gymnastiek; g de nuttige handwerken voor meisjes. Aan öe kweekschool tot opleiding van onderwijzers kan bovendien onderwijs gegeven worden in: r de gezondheidsleer; s de handenarbeid (slöjd). Elke school staat in verbinding met eene of njeer lagere scholen, waar de leerlingen der kweekschool in de praktijk van opvoeding en onderwijs geoefend worden. De in het vorig lid van dit artikel bedoelde praktische oefeningen worden, wat het aantal, den duur en de leiding betreft, door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld." De laatste zin hadden we zoo gaarne zien vervangen door een nauwkeurige omschrijving. Want wat i? nu het gevolg? Het leerplan staat in 't Rapport, ja zelfs een schema voor een rooster ligt gereed, maar elke leerling heeft in klasse I en II 34 en in klasse III 32 uren les, ongerekend' de uren die vrij „moeten blijven voor Bijbelsche Geschiedenis, Kerkgeschiedenis enz. vermeerderd, voor wie lust heeft, met de vele uren slöjd en hygiëne. In een noot wordt omtrent klasse III verklaart, dat de twee uren daar minder gegeven gewijd, let wel! gewijd kunnen worden aan de jractijk van opvoeding en onderwijs. Zal zoo de practische opleiding verbeterd worden, zal zoo de opleiding op de school en niet op een examen gericht zijn? We kunnen niet anders inzien, dan dat zoo de zaak niet goed zal loopen. We waarschuwen tegen het te hoog aanslaan van dit deel van het Rapport. Zoo wordt de opleiding niet vrij, al wordt het examen ook een schoolexamen. Tegenover het leerplan en den rooster dient 'een ander gesteld, opdat tijd, meer tijd vrij kome voor bepaalde vakken in 't belang van bepaalde scholen en voor de practische opleiding. Wie zien de vrijheid naderen, maar de vrucht waarvan we spraken is nog niet rijp. Laat ons op onze hoede zijn. Vooral de school, de vrije school moet oppassen, dat bijkomend1? eischen door den Staat gesteld met het handelen uit eigen beginsel strooken of zoo 't kan dit steunen. Het eind-examen, aldus 't Rapport, wordt afgenomen door een commissie bestaande uit: a. de leeraren dar hoogste klasse van de kweekschool in de vakken, die op 't examen gevraagd worden; b. éénen of meer deskundigen, door den Minister van Binnenlandsche Zaken telken jare aan te wijzen als gecommitteerden. Wanneer meer dan één deskundige als gecommitteerde wordt aangewezen, wordt bij de aanwijzing bet vak of de vakken bepaald, waarbij elk hunner meer in 't bijzonder zijn medewerking zal verleenen. Bij dit artikel zouden we gaarne lezen, dat gedelegeerden van schoolverenigingen ten hoogste tot een getal van drie het recht hebben 't gansche examen en de daarop betrekking hebbende vergaderingen mee bij te wonen. Hun worde inzage gegund van alle stukken 't examen betreffende, teneinde een aanteekening of diploma te verleenen aan de candidaten voor een bepaalde groep van scholen. Het examen blijve gericht op de school en de weldaden van een verbeterde opleiding mogen niet over die school heenwaaien. Acht de meerderheid der gecommitteerden of der examineerende leeraren het noodzakelijk, zagt 't Rapport, dat de duur van 't examen voor een of meer der candidaten met een dag verlengd worde, dan wordt de belanghebbende daarmee in kennis gesteld door den directeur en hem medegedeeld, welke dag daartoe dooir examinatoren en gecommitteerden is bestemd. Ook hier wenschen we als bij meer zaken van ondergeschikt belang rekening gehouden met voormelde gedelegeerden. Over de vakken, welke schriftelijk en welke mondeling gevraagd zullen wonden, evenals over andere zaken de techniek van 't examen betreffende zullen we hier niet spreken. Het examen in de praktijk van opvoeding en onderwijs duurt voor eiken candidaat niet langer dan 2 uren en wordt afgelegd voor een der gecommitteerden, den directeur of een der leeraren van de kweekschool en het hoofd der oefenschool, waar dit examen wordt afgenomen. Gedurende een uur wordt den candidaat gelegenheid gegeven zich onder toezicht van een lid deiexamencommissie voor dit practisch examen voor te bereiden. De klasse, waarvoor en de vakken, waarin hij bij dat onderzoek zal moeten onderwijzen, wordtin hem door de examencommissie aangewezen. Ook hier hebben we onze opmerking omtrent de gedelegeerden. Voorts schijnt het wel wat vreemd, dat deze zoo goede bepaling bij de opleiding niet meer in aanmerking komt. We juichen dit artikel toe, maar verlangen een betere voorbereiding tijdens den cursus. Het is wel opmerkelijk hoe steeds meer de practijk op den achtergrond is gedrongen. Toen in 1797 van wege het departement Groningen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een kweekschool werd opgericht, kreeg deze den naam van „Leer- en Kweekschool". Later, in 1816, sprak men van Kweeken Leerschool" en nu leest men van Kweekschool met daaraan verbonden Leerschool. Bij de Rijks- en Bijzondere Normaallessen laat de practische opleiding veel: te wenschen over en 'bij de Bijzondere Kweekscholen is men verplicht om contact te zoeken met een of meer leerscholen. Niet volgens een weloverwogen plan vormt men tegenwoordig meest de _practische onderwijzers, maar men geeft over 't geheel maar op goed geluk af den kweekeling gelegenheid tot ontplooiing zijner individualiteit. Auto-didacten komen er, maar van een geregelde practische opleiding kan haast geen sprake zijn. Is men misschien bij Tolstoï in de leer geweest? Die toch verkondigde: „De eerste de beste, dien men op straat vindt, kan als onderwijzer optreden." Ik houd het dan meer met de commissie belast met het toezicht over de Kweekschool voor Schoolonderwijzers te Groningen n.1. de H.H, Plrof. van Swinderen, van Cleef en 'Prof. Hofstede de Groot. Ze schreven in 1847: „Voordat de kweekelingen als Ondermeesters gebruikt worden en hun die leiding van sommige deelen van het onderricht eener schoolklasse onder het bestendige toezicht des onderwijzers wordt toevertrouwd, worden zij met hunne1 toekomstige werkzaamheden, langs een practischen weg, aanvankelijk bekend gemaakt. Zoo, b.v., worden zij dikwijls geroepen, nu eens om eenen zwakkeren kleinen leerling in zijn werk te helpen en te ondersteunen; dain eens, om eene afdeeling kleinen met een vroolijk spel of een spellende learoefening bezig te houden; vervolgens weder, om de werkzaamheden der kleine kinderen na te zien enz. Soortgelijke bezigheden oefenen hen in den omgang met de kleinen, loeren hen geduld te hebben met de zwakke pogingen der aamvangers, leiden hen tot zelfverloochening door de opoffering van eigen zin en lust, ten behoeve van anderen, en kweeken of verstarken in hen dien kinderzin, welke als een der onmisbaarste vereischten van eenen onderwijzer der jeugd moet aangemerkt worden." Verder lezen we in 't zelfde bericht: „Doch door hun onderwijs te geven en schoolonderwijs te doen zien zou er slechts op eene zeer onvolledige wijze voor de opleiding van onderwijzers worden gezorgd; de kweekelingen moeten ook deelnemen in het dadelijk onderwijzen, en langzamerhand moeten zij moeilijker practische werkzaamheden verrichten, en meer op zich zeiven leeren staan, teneinde alzoo trapsgewijze voorbereid te .worden voor hunnen gewichtigen werkkring." Tot zoover de aanhaling. Zoo dacht men er voor meer dan zestig jaar reeds over en ik meen, dat wij in dezen goed doen naar den raad der ouden wat meer te luisteren. Mr. J. L. A. Salverda de Grave schreef voor 25 jaar in zijn academisch proefschrift: „Het Lager Ondierwijs in Engeland"; „Maar afgescheiden hiervan is het Engelsche systeem uitnemend, vooral omdat het de stelling huldigt, dat eein onderwijzer niet in de eerste plaats wetenschappelijk man, maar paedagoog mo;t zijn en hiervoor is practische oefening onmisbaar, onverminderd natuurlijk de noodzakelijkheid van persoonlijken aanleg. In Engeland houdt, den geheelen leertijd door, de practische oefening der onderwijzers met de theoretische gelijken tred; niet alleen leeren zij van jongsaan zich bewegen in een klasse, maai", al hebben zij de akte van onderwijzer veile regen, toch wordt er nog een proeftijd op een school vereischt om definitief te worden aangesteld. Het behoeft geen betoog, dat deze manier van opleiding meerdere waarborgen geeft voor een goed en degelijk onderwijs dan elke andere." En eindelijk nog een korte aanhaling van Herbart: „lm Handeln nur lernt man die Kunst, erlangt man Takt, Fertigkeit, Gewandtheit, Geschicklichkeit." We zijn begonnen -met te zeggen, dat het Rapport ook de practische opleiding wil verbeteren. Twee uur of wel een middag in de week en dan in bet laatste of wel het repetitiejaar, zal aan de practijk woiden besteed. Zijn er 20 leerlingen in een klas dan krijgen ze bij één leerschool met 6 klassen om de 3 a 4 week een beurt of zijn er meer leerscholen, dan wordt de eenheid in de opleiding weer verbroken. Wie besluiten dus: De staat moet een minimum van kennis stellen, maar als hij aaarvoor maximumtijd vraagt, dan blijft er waarlijk voor de school en voor de vrije school niet over wat haar toekomt. Een ander zwak punt in 't Rapport is de opleiding voor de tweede bevoegdheid. Onze inrichtingen brengen de kweekelingen slechts halverwege. Wat dan volgt, moet de onderwijzer zelf maar zien klaar te spelen. Bevoegd en onbevoegd, moet hij maar middelen 'beramen om bezitter te worden van de hoofdakte. Menigmaal is een cursus niet te bereiken en moet het surrogaat „schriftelijke leiding" geaccepteerd worden. Het 'meest bevreemdende is nog wel, dat veel van wat op 't onderwijzers-examen gevraagd wordt, dan weer aan de orde komt. De hoofdcommissie stelt voor, dat aan kweekscholen tot opleiding van onderwijzers in 't vervolg cursussen voor de hoofdakte kunnen verbonden worden. Ook kunnen afzonderlijke cursussen voor dit do*el worden opgericht, 't Zelfde dus, wat we nu reeds hebben. De sub-commissie gaat ean stapje verder en stelt voor een examen als 't eind-examen en daarnaast staatsexamen. Voorts wordt het aantal vakken wat besnoeid, doch in hoofdzaak blijven de bezwaren bestaan, waarvan we als de voornaamste noemen: een studietijd deels met en deels zonder leiding of wat al even erg is: een tweeërlei opleiding, waarvan de laatste zoo goed als geen rekening houdt met de eerste, zoodat de spot gedreven wordt met den eisch geleidelijkheid. Ook hier zien we ons door 't Rapport teleurgesteld. Nu komt de vraag: „Zullen de vrije schoolexamens vereenigbaar zijn met het premiestelsel?" Wij meenen: Neen! Daar het onderwijzend personeel het onderzoek aan 't eind van den cursus moet instellen, zal het oordeel vrijer zijn zoo 't finantieel belang van de school en tenminste van de onderwijzers zelf losgemaakt is van den uitslag. Het subsidiestelsel van lieden zou al licht tot verkeerde praktijken leiden. Ook de aanleiding tot het vermoeden dient weggenomen te worden, 't Rapport spreekt niet over subsidie's. Vooral in deze materie hangt daar zooveel aan. De subsidie voor normaallessen kan gewijzigd blijven bestaan, zoo het jus promotionis niet aan haar wordt toegekend. En de particuliere opleiding dient te worden geschrapt in t Kon. Besluit. In 1909 waren er 59, die door hoofden van scholen werden opgeleid, 8 deden examen en één slaagde. Dus men noteere: 13 % geslaagden d. i. nog geen 2 °/o van de opgeleiden. Men mag op dit bedrijf geen premie stellen. Het is er verre van, dat we al de kwestie's bij de opleiding hebben besproken. Daar hebben we b.v. het vraagstuk: „Internaat of externaat", dat ook reeds meer dan een halve eeuw oud is. In 1861 o.a. besliste de Regeering voor 't eerste en de Tweede Kamer voor 't tweede. Dan de kwestie: coëducatie, die in dezen veel afhangt van de vraag: „Zal men van de onderwijzeres hetzelfde eischen als van den onderwijzer." Vervolgens de zeer materialistische vraag: Waarin zullen de 'hoofden van scholen en onderwijzers van normaallessen eenige schadeloosstelling vinden, indiien de Kweekschoolopleiding meer algemeen en 't normale wordt, terwijl die aan de normaalscholen uitzondering en iets abnormaals begint te zijn? De oplossing'hiervan moet gezocht in meerdere verdiensten voor deklas en door'het onderwijs. Niet buiten de school en buiten zijn werk 'moet de onderwijzer zijn brood vinden. Maar hoe? We zullen nu een korte schets geven, hoe wij ons de opleiding in de toekomst denken. 1 De geheele opleiding eischt 9 jaar, waarvan er vier komen voor de vooropleiding en vier voor het kweekelingen tijdperk, terwijl het laatste jaar, dat in hoofdzaak aan de praktijk is gewijd, de titel van candidaat gevoerd wordt. 2 Er zijn twee examens, een candidaats- en een onderwijzersexamen, die beide deels praktisch, deels theoretisch zijn. 3 Het praktisch-candidaats-examen bestaat in 't geven van twee lessen elk van 20 minuten, waartusschen 20 minuten pauze en 't geheel voorafgegaan door een voorbereiding van anderhalf uur. 4 De eene les bestaat in een vertelling, de andere wordt besteed aan 't lezen, 't schrijven, 't rekenen of 't zaakonderwijs. 5 Het theoretisch-candidaats-examen omvat 't program van 't tegenwoordig hoofdonderwijzersexam en (iets gewijzigd) behalve voor opvoeding en onderwijs als nu bij 't examen. Art. 77a en voorts 't zingen en zoo gewenscht Bijb.-, Kerken Zendingsgeschiedenis of andere vakken naar den aard der school. 6 Het practisch-onderwijzersexamen wordt afgenomen na overlegging van >een verklaring, dat de candidaat één jaar alszoodanig practisch in een school werkzaam was. 7 Dit examen duurt twee uur, waarbij de leiding van de geheele klas aan den candidaat wordt gegeven. Uit al de verplichte vakken van het L. O. kunnen vijf worden opgegeven. Ben hiervan mag besteed worden aan Bijb.- en Kerkgesch. enz. De tijd van voorbereiding is drie uur. 8 Na voldoend practisch kan volgen het theoretisch-onderwijzersexamen, dat loopt over: Zielkunde en Opvoeding, Onderwijskunde, Geschiedenis van Onderwijs en Opvoeding (en zoo gewenscht: Zedekunde, Geloofsleer enz.). 9 Heeft de candidaat ook hieraan naar genoegen voldaan,, dan is hij onderwijzer. Wordt hij benoemd dan gaat natuurlijk dadelijk de verhooging in, die thans verkregen wordt bij 't behalen der hoofdakte. De verdere verhoogingen volgen na drie, vier, vijf en zes jaar. 10 Na drie jaar kan hij belast worden met de dagelijksche leiding bij het practisch onderricht en mag hij als eerste onderwijzer optreden, terwijl na zeven jaar een benoeming als hoofd en leeraar eener Kweekschool kan volgen. 11 Bijzondere akten van bevoegdheid vallen in dien tijd nog te behalen. 12 Bij de theoretische examens zijn aanwezig drie gecommitteerden en zoogewenscht drie gedelegeerden van een kerk, schoolverband of eene vereeniging, bij de practische één gecommitteerde en zoogewenscht minstens één gedelegeerde. 13 Het diploma of de akte behoeft de onderteekening van den directeur der school, den secretaris van het personeel en den voorzitter der gecommitteerden en kan den naam vermelden van den voorzitter der gedelegeerden met vermelding van de kerk, 't verband of de vereeniging waarvoor hij teekent. 14 De practische examens worden steeds afgenomen door den directeur der Kweekschool en 't hoofd der Leerschool. 15 Het practisch-onderwijzersexamen wordt afgenomen aan de school waar de candidaat werkte. Bij dit examen hebben 't hoofd der school en de onder wij zier, die met het practisch onderricht belast was, vrijen toegang, doch geen keurstem, 16 Het theoretisch examen wordt afgenomen door den leeraar, die 't vak doceerde, in tegenwoordigheid van minstens één gecommitteerde of gedelegeerde. Deze heeft het recht den leeraar bepaalde onderdeden van 't vak ter ondervraging aan te wijzen. 17 De vergadering, waarin beslist wordt over de toelating, heeft den directeur tot voorzitter en den secretaris van het personeel tot scriba. 18 Al de gecommitteerden en gedelegeerden bezoeken minstens eenmaal in het jaar de opleidingsinrichtingen, waarvan zij de leerlingen mede zullen examimeeren. Minstens eenmaal in 't jaar ontvangen de leer- en oefenscholen van één hunner een bezoek. 19 Naast de te examineeren vakken wordt aan de Kweekschool ook les gegeven in de verdei' verplichte vakken van 't tegenwoordig Kon. Besluit. • 20 In klasse I is het aantal uren theorie 28. In klasse II is het aantal uiran theorie 26 en praktijk 2. In klasse III is het aantal ur-an theorie 26 eit praktijk 2. In klasse IV tel het aantal uren theorie 20 en praktijk 8. Aan de candidaten wordt gegeven theorie 8 en praktijk 20 uur. Dit zijn de minima. Dit aantal uren kan dus verhoogd worden. In dat geval worden voor de theorie nog tenhoogst? 10 uren gesubsidieerd met f 75 per wekelijksch lesuur. Deze meerdere uren kunnen ook besteed worden aan vakken buiten die genoemd in 't Kon. Besluit, mits ze geacht kunnen worden de algemeene ontwikkeling te beoogen. 21 De subsidie bedraagt 't salaris van directeur en vier leeraren volgens regeling als bij de Rijkskweekscholen, vergoeding voor 't gebouw en een dito voor een maximum van 10 uren boven 108. 22 Voor een eigen leerschool wordt gesubsidieerd de salarissen van 't hoofd en verder personeel volgens regeling als aan de Rijksleerscholen vermeerderd met 't gewone bedrag voor den bouw en 't salaris voor een onderwijzer overcompleet. 23 Een candidaat als zoodanig aan een school verbonden heeft een beurs van f 360 per jaar voor ten hoogste twee jaar. 24 Het hoofd der school kan zich bij de practische vorming terzijde laten staan door één of meer onderwijzers met minstens drie dienstjaren onder wier onmiddellijk toezicht en dagelijksche leiding de candidaat werkzaam is; hij moet zich laten bijstaan zoo het aantal candidaten meer dan twee bedraagt. Geen hoofd der school of onderwijzer heeft meer dan twee candidaten onder zijn direct toezicht en dagelijksche leiding. Bij 't slagen voor 't onderwijzersexamen wordt een subsidie uitgekeerd aan 't hoofd der school van f 120, waarvan f 90 geacht wordt te zijn voor hem die met het direct toezicht en de dagelijkscbe leiding belast was. 25 Aan elke school mogen zooveel candidaten zijn als er nu onderwijzers overcompleet gesubsidieerd worden vermeerderd met tweemaal zooveel als er vacatures zijn, met dien verstande dat het aantal candidaten nooit het dubbele mag bedragen van het aantal onderwijzers met drie dienstjaren. 26 Een vacature, waarvoor twee candidaten kunnen aangewezen worden, behoeft niet binnen den gestelden tijd vervuld. 27 Noch aan de leerscholen, noch aan de M. U. L. O.scholen worden candidaten geplaatst. 28 Een Kweekschool, die aanspraak maakt op de Rijks-subsidie, moet o.a. voldoen aan de voorwaarde, dat in de laatste vier achtereenvolgende jaren minstens 25 leerlingen als candidaat zijn afgeleverd. 29 Zoo vaak het aantal geslaagden in die vier jaar meer dan 50 bedraagt, zoo vaak kan een beurs van f 75 per jaar geldig voor 4 achtereenvolgende jaren worden toegekend aan leerlingen van de klas, die 't volgende jaar wordt opgenomen. 30 Kwekelingen, die hunne opleiding gedeeltelijk aan de kweekschool hebben genoten, worden voor dat deel bij de berekening van Art. 28 en 29 in rekening gebracht. 31 Geen leerling mag meer dan vier beurzen hebben. 32 De beurzen worden met de subsidie uitbetaald op vertoon van een kwitantie afgegeven door vader of voogd van den leerling, die 't genot van een beurs 't vorige jaar heeft gehad. 33 De Rijkskweekscholen gaan over aan gemeenten of verenigingen en leven onder dezelfde voorwaarden als de Bijzondere kweekscholen. 34 De Rijks-normaallessen houden op te bestaan of worden omgezet in Bijzondere. 35 De leerlingen van Bijzondere normaallessen doen examen aan een Kweekschool naar keuze. 36 De regeling van subsidie blijft als op heden, en verandert naar tijdsomstandigheden, terw ijl 't bedrag jaarlijks wordt vastgesteld. Zooals gebleken is hebben we onze bedenkingen tegen sommige voorstellen van 't Rapport. In onze schets hebben we die dan ook aangevuld of gewijzigd. Toch zijn we dankbaar, dat het idéé vrije examens, een idéé reeds door onze vaderen gegrepen, ingang vindt. Het kan zoo we toezien onze opleiding vrij maken, en daardoor zal de school, waarom alles moet gaan, vrij worden. Laten wij nu weten, wat we willen en als de appel straks van den boom valt of als we wat misschien nog beter is, de rijpe vrucht op den juisten tijd plukken, dat we dan weten, hoe haar te gebruiken. De schoolstrijd is geëindigd, maar de hoofdworsteling gaat door of zooals Dr. Bavinck zegt: „Uit de politieke periode van dein schoolstrijd zijn wij in de paedagogische en de methodologische overgegaan." Dat dan de volle vrijheid ons ten dienste sta om den kamp te beginnen, door te zetten en glansrijk te voleindigen tot heil van ons Neerlands volk, het volk zoo rijk aan traditie in zaken van het zuiver geloof en de menschelijke vrijheid. En zij het alles tot eer van Zijn Naam, die ons het voorrecht schenkt mee te mogen arbeiden aan deze schoone taak. Ons leven als onderwijzer is hoog van roeping en schoon in zich zelve en vereischt eein ruimte van blik en kennis om bewaard te blijven voor verachtering. Maar ook een onderwijzer, die niet in zich heeft liefde tot het kind, in zich voelt de aantrekking tot het kleine en zwakke van het kinderleven, is niet de geschikte man. Hij zij paedagoog d. w. z. hij hebbe besef, dat de wegen in den geest maar niet zoo gemakkelijk na te speuren zijn; dat het goed is, scherp te letten op eigen dwaling en uit te zijn op eigen correctie, winst te doen met anderer ervaring .overgebracht in meer of minder geleerden vorm. Hij hebbe zijn binnenkamer, waarin hij zich voor God buigt en in Hem zijn kracht vernieuwt. En wel kan de opleiding dit niet geven, maar wel kan ze den kweekeling meegeven de gronden van kennis, die zijn geest verfrischt, zoodat hij, zooveel mogelijk naar zijn aanleg, kennis meekrijgt, die verheft en troost: rijke kennis van Gods woord, de historie en de natuur, (v. Wijlen). De ongeloovige wetenschap wil haar cachet drukken op liet lager onderwijs en wil dit doen leven van de brokskens, die vart haal- tafel vallen. Vrije examqns kunnen ons ontworstelen van haar macht en van haar schralen kost. De kleine wolk als van een mans hand ('t denkbeeld van vrije opleiding) is aangegroeid en kan oms brengen een overvloedigen regen, die nieuwen wasdom en groei kan wekken. En laten onze leerlingen staan met het schoolkind in de armen, de wacht bij 't kruis betrekkend. Laten ze dat kind nooit los en het kruis nooit los. En die God, die de God! is van ons aller Doop, Die zal het hen doen gelukken!