„bergen openbaarlijk en in de volgende maanden met een wonderlijken „grooten toeloop gepredikt". (x) Wie op al deze verschijnselen let zal er zich niet over verwonderen, dat men aan Koning Filips II schreef, dat er in deze landen wel 100.000 waren van het nieuwe geloof. Het deel dat Brabant in dit aantal had, was betrekkelijk groot. Omstreeks 1 550 waren er in Holland en Zeeland nog niet vele Gereformeerden. Dat er in de zuidelijke provinciën tal van Kerkformatie. belijders waren blijkt óók hieruit, dat er reeds vroeg in dit gewest vele predikanten en kerkeraden waren, („consistoriën") Een ander kroniekschrijver deelt mede, dat er te s Hertogenbosch „verscheiden uit den Magistraat, alsook van het gewone volk in 't ge„heim den nieuwe godsdienst (waren) toegedaan. ( ) En een Hervormde uit dien tijd (3), verhaalt dat in deze stad in 1536 onder de eersten, die daar den zuiveren godsdienst predikten, waren: Henricus Bommelius; later te Wezel; Herman Stuicker of Strycker, als Modet beter bekend, die in 1 560 te Breda was en in 1 566 te Oudenaerde zijn eerste openbare preek hield; Georgius Sylvanus en Johannnes Andelius. Later, doch zeker vóór 1566 was ook Christiaan Sinapius te 's Hertogenbosch, In 1566 waren er de predikanten Cornelis ^X^alraeven en Arnoldus Stuiffart. ( ) De gemeente te Breda werd in 1559 gediend door Adriaen de Kuyper; in 1560 door bovengenoemde Modet; in 1565 door Fransiscus Junius en Lodewijk de Vogel; in 1567 door Fransiscus Adriani en in 1 568 door Johannes Capito. ( ') Te Limburg werd in I 540 de gemeente door Aegidius Synegorus verzameld, later voor korten tijd gediend door Fransiscus Junius. Te Venlo was tot 1573 predikant Christiaan Sinapius Venlo. Velen dezer mannen hebben de acte der eerste Gereformeerde Synode, die te Wezel gehouden werd, onderteekend. En onze lijst is stellig niet volledig. ') T. E. van Goor. Beschrijü. der Stadt en Lande van Breda 1744 bl 66. 2) Meindersma t.a.pl. bl. 270. 3) Henricus Agijlaeus, wiens aanteekeningen door M. Schookius zijn gebruikt en die in 's Hertogenbosch tot 1579 woonachtig was. *) Meindersma t.a.pl bl. 270 V.V. 5) Lijst bij 7. E. ü. Goor t.a.pl. 76. Bij eene afkondiging tegen de ketters en oproerigen voor de Baronye van Breda door Prins Willem 1 gegeven in 1567, worden genoemd als gebannen en bedreigd met den vuurdood o.a. de Predicante en Ministers. (') Attestatiën Zelfs kennen wij nog een kerkelijke attestatie, die in 1567 gevonden is bij Peter Petersz van Keulen, een burger en goudsmid te Breda, toen hij om den Godsdienst gevangen genomen werd. Deze luidt letterlijk: „Wij dienaren der Gemeynte „tot Breda, betuighen bij desen van Peter Peterssen van Keulen, onsen „medebroeder end een met ons in den dienst des ouderlinx onser „voorsz. Gemeijnte, dat hij is gave in der leere en geloove en de stichtig „in sijne wandelinge; in kennissen der waerheijt hebben wij dese onder„teykent den xiij April anno 1 567. Robert Janssen, Pieter van den Baarle, , Jan Anthonius Wiltens, Gons Andriessen, Hubrecht van Baarle, Fransiscus „Adriani". Ook wordt het volgende nog medegedeeld: „In de eerste ondervraging op den vijfden der gemelde maand (zomermaand 67) gedaan, „zegt hij in den dienst der Kercke, behalve voornoemde Personen nog „gekent te hebben, Hendrik van den Corput, Mr. Frans van Etten en „Feiten diaken." (2) (De groote steen gelegen bij de brug van het Kasteel wees de plaats aan van den paal, waaraan deze Peter en zijne dienstmaagd Betteken op den 29 Mei levend verbrand zijn.) Ofschoon men nog in het geheim vergaderde, waren het dus geen ongeordende gezelschappen, maar geordende Kerken, die men in 't midden der 16e eeuw in Brabant aantrof. Weldra zouden zij op menige plaats meer vrijmoedig geworden zich in 't publiek vertoonen. „ Na de hagepreeken te Oudenaerde in 1566 . volgden Antwerpen, Breda, den Bosch en tal van andere plaatsen met duizenden toehoorders. Helaas, dat de Beeldbrekerij (vaak Beeldenstorm genoemd), die een woeste uitspatting was bij het geringere volk, doch meerendeels niet door de Gereformeerden gepleegd, (3) — de zaak der reformatie in een kwaad daglicht kwam stellen bij de regeering ! ]) Van Goor t.a.pl. bl. 141. 2) van Goor t.a. pl. bl. 74. 3) Groen Van Prinsterer, Gesch. des Vaderl. 125 (noot). Van West tot Oost ging die „storm". Tot Venlo, Roermond en Maastricht toe. (') Binnen 14 dagen waren meer dan 400 Kerken in Brabant en Vlaanderen opengebroken, inwendig van hun beeldenschat en sieraden beroofd en uitwendig veel geschonden. Dit kon uiteraard niet gebeuren op plaatsen, waar de Roomsche Kerk nog onbestreden in haar kracht stond. Aanvankelijk scheen het, dat beide gebeurtenissen, namelijk de openbare prediking en de beeldbrekerij, een gunstige toekomst voor de vervolge Hervormden openen zouden. De Landvoogdes was geheel onder den indruk. Te Antwerpen, 's Bosch en elders werden aan de Gereformeerden Kerkgebouwen ten gebruike toegestaan. Het bewijst alweer, dat „die van de nije Leere" niet weinigen in getal waren. In Breda echter werd geen Kerk afgestaan. Niet het gering aantal Gereformeerden en ook niet de later volgende verbeurdverklaring van 's Prinsen bezittingen was hiervan de oorzaak. Maar de Prins weigerde het verzoek in te willigen, verontwaardigd als hij was over het verwoestingswerk. (2) De snelle groei en breede omvang der reformatie had zulk een indruk op de Landvoogdes gemaakt, dat zij op het ingeleverd „verzoek van de verbonden Edelen" moderatie, matiging beloofde. Vatten wij nu alles te zamen, dan blijkt, dat Resumé. Brabant wat de reformate betreft bij Holland en de andere noordelijke gewesten niet achterstond, maar deze verre vooruit was, eer 1568 aanbrak. Vergelijkt gij met hetgeen wij hierboven noemden den toestand der reformatie in de noordelijker gelegen provinciën, waar de invloed der plakkaten minder krachtig was dan in Brabant, dan stemt gij gereedelijk onze gevolgtrekking toe. Terwijl in Brabant reeds geordende gemeenten Vergelijking. bestonden, waren b.v. in Dordrecht vóór 1571 nog maar weinige hervormden. Onder de (latere) klassis Delft stond ') Van Maasdijk oorz. v. d. onderg. der Herü. in België pag. 50 (Ulr. 65.) J) Van Goor t.a.pl. 66-68. Onder den druk en het lijden was blijkbaar zijn hart en inzicht veranderd. Toen nu in 1577 Breda door de Spanjaarden aan Hohenlo was overgegeven, heeft de Prins, „op verzoek van die der Hervormde leer, „binnen de stadt een provisioneele ordinantie van den Aertshertog „Matthias, aangaande den Religionsvrede, op den veertienden dag van „Herfstmaand 1578" doen afkondigen. Nü werd in tegenstelling met 10 jaar geleden, „door de wethouders „ aan die van den gemelden Godsdienst, wiers predikant Johannes Capito „was, de kerk van Markendaal" (aan de Tolbrug) „vergunt, ten wederleggen der Algemeene Staten (') In Januari 1581 werd hun de Groote Kerk toegewezen, en aan de Roomschen de kleinere van Markendaal. De Prins was dus niet meer tegenstander of onbeslist toeschouwer. De Gereformeerden groeiden te Breda nu gestadig in getal. Moevelen er waren, blijkt, als Parma in t zelfde jaar 1581 de stad weer onder het Spaansche- en daarmede onder het Roomsche juk, brengt. Want vóór 1581 werd het getal inwoners geschat op minstens 5000 Toen Parma nu den predikant uitbande, trokken er zoovelen mede uit, dat bij een telling omstreeks het jaar 1590, behalve de bezetting op het kasteel, voorheen óók niet meegeteld, er nauwelijks 400 inwoners waren gebleven. Wel leefde de Kerk te Breda nog eens weer op. Na de inneming door middel van het turfschip in 1591 keerden velen terug, en werd de Gereformeerde kerk hersteld. Zij had zelfs spoedig 3 predikanten. Breda scheen op 't einde der 16e eeuw een uitzondering op de Brabantsche toestanden te blijven. Doch maar voor korten tijd. In 1626 wordt de stad opnieuw veroverd door de Spanjaarden onder Spinola, en nu volgde een uittocht van meer dan 6000 inwoners, waaronder de kinderen uit het weeshuis der gereformeerden, die naar Delft werden overgebracht. Dit laatste feit teekent, welke invloed weer overheerschend geworden was. Opleving en ondergang; zoo was het ook In Limburg. ^ ') Van Goor t.a.pl. bl. 74. maar één inwoner meer, die de Gereformeerde leer had behouden, „Aert Janszen de Kennis, schrijver aen den boom, die niet afgevallen „en was of de knye voor de Baal niet hadde geboghen. ( ) Zoo ging dan bijna al het werk der reformatie, Contrast. jn grabant en Limburg zoo heerlijk was ontloken en bloeide, door de verwoestende macht van Spanje en de vervolgingen te onder, vóór nog het jaar 1600 was aangebroken. Daarentegen namen sedert 1571 de kerken van Holland in snellen bloei toe en waren in 1600 reeds krachtig gevestigd. (') Het groeitijdperk daar hield gelijken tred met het verwoestingstijdperk bezuiden de Maas. Ja, droeviger nog!, de nabuurschap van Brabant heeft, sedert 1579, in de aangrenzende plaatsen, zoowel van Gelderland, als van die tot Holland werden gerekend, de openlijke doorwerking der reformatie lang tegengehouden. De dorpen aan de Langstraat en die in t Land van Heusden en Altena, allen tot Holland behoorende, stonden immers bloot aan gestadige invallen en verderfelijke invloeden van uit de Meijerij van 's Hertogenbosch. (J) Daarbij kwam dat Brabant noch Limburg onder de Nederlandsche provinciën werden opgenomen, maar als een soort van wingewesten zonder zelfbestuur werden beschouwd en behandeld. De Generale Staten wilden zich het beheer en de regeering van de landen en steden, die meerendeels onder de Prinsen van Oranje behoorden toegekend hebben; Spanje wilde daar tenminste zijn opperhoogheid blijven handhaven. Zoo was dus Brabant de twistappel geworden. Daarom werd het voortdurend verontrust door beide legers, en verarmde het tot op den bodem, die ook buiten oorlogstoestand geen rijke inkomsten aan zijne bewerkers gaf, want de andere bron van welvaart, handel en nijverheid, werd gestopt, daar hare beoefenaars naar andere streken werden verdreven. En wie kon er als Gereformeerde nog blijven, waar de Spaansche legerscharen dikwerf zelfs hunne winterkwartieren opsloegen? Waar toch ') Dr. W. Meindersma. De Gereformeerde Gemeente te s Herto genbosch 1629 —1635 bl. 4 en 13. 2) Ypey en Dermont t.a.pl. I bl. 257. 3) Ypey en Dermont II 118, 135. verdedigen. Gedurig drong men met list in het kerkgebouw en gebruikte het weldra weer geregeld voor den Roomschen dienst. In Mei 1634, dus een half jaar na zijn komst, werd hij, wellicht om gijzelaar te zijn voor den Pastoor van Os, die op last der Staten was gevangen genomen, door soldaten - Spaansche natuurlijk - gevangen genomen en naar Breda gebracht, waar hij, na het eerste verhoor, van zijn mede-gevangen ambtgenoot Ds. Gortsenius van Oosterwijk, werd gescheiden. Na eenigen tijd in „de Ghiole", de onderste gevangen.scellen te hebben doorgebracht, werd hij om bedreigde weèrwraak aan den Pastoor van Os te voorkomen, wat beter gehuisvest, doch bleef tot Augustus 1635, dus 15 maanden, gevangen. Op borgtocht vrij gelaten, keerde hij terug. Zonder echter te Tilburg iets te kunnen doen, ondanks de aanschrijvingen van de Staten. Ook de koster en schoolmeester, die hem in 1635 was meegegeven, kwam „onverrichter zake" met hem terug. (') _ Op gelijke wijze ging het met Ds. Theod. Taxelius, die te Os, ook in 't jaar 1633, was beroepen. Maar zonder militair geleide gekomen, moest hij, zonder zijn dienst ook maar te kunnen vervullen, terug naar '8 Hertogenbosch. (2) In 1636 schijnt men den moed tot verdere pogingen te hebben opgegeven. Maar toch niet voorgoed. Toen de vrede van Groote Kerkelijke jviunster in 1648 was geteekend en aan de Stavergadering. fen der 7 provinciën Brabant was toegewezen, zou de reformatie weer „met ernst bij de handt ghenomen . ^ Van 23 Juli-15 Dec. vergaderde op last der Staten te 's Bosch de „groote Kerkelijke vergadering", om te overwegen hoe de Hervormde Kerk in Staats-Brabant als openlijk gedulde Kerk overal kon worden gevestigd en welke plaatsen er voor in aanmerking konden komen, om van een predikant (op Staatskosten) te worden voorzien. De aankleve van deze zaak was, dat aan de Roomschen de kerkgebouwen zouden ontnomen worden en deze ingeruimd voor de Gereformeerden. Een gedurige aanvraag door de Classis van 's Hertogenbosch — (') 't Volledig verhaal, door Arlebout zelf gegeven, is geplaatst in Kist en Moll Kerk Arch. III 87—102. J) Zie Dr. Meindersma, Taxandria (1903) bl. 44 — 46. 1637 f Tl u " 8 Hert°Senbosch *elf uitgaande, die na 637 vqfpred antenbezat_i bewerkfe dat ^ Staten Generaal een be_ sluit namen allereerst voor zooveel de Meyery betrof, maar ook voor andere plaatsen. Zeven predikanten uit Holland, Zeeland, Utrecht, Overijssel, Friesand en Groningen werden door de Gen. Staten aan de genoemde Classis toegevoegd, specaal voor deze overwegingen en voorstellen. Later werden nog twee predikanten uit Gelderland aan de vergadering toegevoegd. Ook namens den Prins van Oranje had een predikant zitting. Zeventien predikanten werden er eerst beroepen door deze vergadering. Door de Staten wordt hun beroep geapprobeert en hun tracte- menten bepaald op f 800.- ; „.1. f 200.- meer dan het gewone tractement. In September wordt deze „Groote vergadering" gemachtigd om nog twee en dertig predikanten te beroepen op een tractement van UU.- en f 150— bovendien, als zij voor een combinatie worden beroepen. In het laatst van 1648 en in 't begin van 1649 had de bevestiging van de meesten der beroepen plaats. Zoo konden op de Mei-Classis 1649 te 's Hertogenbosch aanwezig zijn 56 predikanten, geplaatst in de Meyery en in Peel en Kempenland. Moeilijkheden. BeroePen en installeeren ging nog al. Maar wegens de eigenaardige methode van reformeeren - door en vanwege de Hooge Overheid - bleven de moeilijkheden niet uit. Op sommige plaatsen werd reeds vóór de bevestiging openlijke of bedekte tegenstand getoond. Dreigingen, verbrijzeling van ruiten in de plaats, waar de predikant gehuisvest was, afgesneden klokstrengen en „met lood toegegoten kerckslooten" behoorden tot de beginselen der smarten. Soms kunnen de predikanten geen woning te huur krijgen. En de Godsdienstoefeningen worden soms gestoord door met violen in de kerk te komen om verwarring te brengen. Zoo ging het op de meeste plaatsen. En ntet slechts in het eerste jaar. De moeilijkheden in class. en provinc. acta „paapsche stoutigheden" genoemd, bleven aanhouden tot in de 1 8e eeuw toe. Ons bestek gedoogt niet, daarvan veel op te sommen. (') Twee dingen geven hiervoor wel eenige verRoomsche klaring. En wel vooreerst, dat in de meeste magistraten. p,aatsen Je schepenen allen of voor 't meerendeel Roomsch waren, wien het dus wel een doorn in t vleesch moest zijn, die reformatie in bescherming te moeten nemen. En dit gebrek aan Hervormde regeeringsperWeinig sonen, ofschoon ook den Staten niet aangenaam, Hervormde hing samen met het klein getal van Hervormden, belijders. j_jet waren slechts kleine kuddekens; zóó ge¬ ring bleef het aantal, dat slechts in enkele gemeenten een kerkeraad kon gevormd worden; in andere plaatsen was een zoogenaamde „halve kerkeraadin vele plaatsen geen kerkeraad. Er waren plaatsen, waar de gemeente bestond uit ambtenaren, ujt de 7 provinciën gezonden en „die er woonden als in een vreemd land , waarom zij ook met hunne familiën zoo spoedig mogelijk weer naar hun geboortegrond terugkeerden. Daardoor ontstond een gestadige wisseling, maar geen uitbreiding. „Zelfs ingeboren hervormden zochten hun geluk buiten Brabant, omdat er buiten de regeering voor hen weinige of geen ambten te bedienen waren of geen voordeelen te vinden waren met het drijven van eenigen goeden koophandel . (*) Een enkele gemeente zelfs bestond alleen uit den predikant, den koster-schoolmeester en hun beider huisgezinnen, n.1. te Dungen. En overgangen uit de Roomsche Kerk? In Overgangen? je j^onie-rekeningen vindt gij enkele bekeerlingen vermeld, meer dan in de acta. (') In verhouding tot de vermeerdering der bevolking neemt het getal in de 18e eeuw ook toe, maar het Evangelie oefende weinig invloed. ') Wie daaraan meer wenscht te lezen zie van Heurn. Historie der Stad en Meijerij van 's Bosch (1776 — 78) Deel III108 110; 376 377. Dr. Knuttel: De toestand der Nederl. Kathol., Deel III 225, en vooral Dr. W. Meindersma in Nederl. Arch. voor Kerkgesch. Dr. Pijper VII 125 -160, alsmede de acta der Geldersche en Zuid-Hollandsche Synoden. 2) Ypey en Dermout. Gesch. der N. Herü. Kerk II aant 512. 0 Dezelfde Dl. IV 91. En beter werd het vooral niet, toen in 't begin der 19e eeuw de rationalistische en later de moderne predikanten hun laatste dienstjaren (met 't oog op 't hooge emeritaatsgeld?) in Brabant kwamen doorbrengen. , Waaraan dit pover resultaat te wijten is? Uorzaken van , . . , , . | , , . /Wede, maar niet dan in de laatste plaats aan mis u mg. onzelfstandigheid van de landen, die een gestadig gaan en komen van vreemde beambten tengevolge had. Maar zonder die vreemde beambten zou op menige plaats geen gemeente geweest zijn. Meer moet elders de oorzaak gezocht worden, als er zoo weinigen voor de gereformeerde leer gewonnen werden juist daar, waar de Gereformeerde Kerk, beslist Calvinistisch van kleur, in de eerste tijden zoo machtig was uitgestoeid, en dat de stem der ijverende predikanten klonk in de ledige kerken, waar het publiek kwam wandelen en schertsen. (') , . . Immers geheel andere factoren werkten daar R na '„Door oogluiking en rekkelijkheid der Regeering werd de toestand der Roomschen dragelijk genoeg, om zeer velen herwaarts te lokken." (2) Hun geestelijken, uit 't Noorden vertrokken, zochten tenminste het Zuiden te behouden. „ t Zaad was verstikt of uitgeroeid. De ijver gebluscht. De geestelijkheid waakzamer en 't volk verblinder geworden. De bloem en keur van Brabants bevolking was naar Holland overgekomen." (J) r\ •• .1 j Maar allermeest is dit pover resultaat te wijten De Methode. , .. , . , aan de Methode van reformatie. De Kerk, steunend op den arm en de beurs van den Staat, handelde, alsof met het terugbrengen van reformatorische vormen, kerkgebouwen en predikanten, en door het verbieden van den Roomschen godsdienst, alles was terecht te brengen. Maar juist in dit alles werd de machtigste factor verzuimd, n.1. *) ƒ. C. A. Heremans, 's Hertogenbosch van 1629—1798 (1899) bl. 40. 5) Groen van Prinsteren. Gesch. v\h Vaderl. 1875. 58 59. 3) Groen van Prinsteren t.a.pl. noot 98. belangstelling te wekken voor 't zuivere Woord, en overtuiging van de noodzakelijkheid eener reformatie. In de plaats daarvan stelde men dwang, al was het juist geen inquisitie. En kwader middel en dat meer afkeer moest wekken, kon men nauwelijks gebruiken. Men ontnam immers aan de Roomsche bevolking bi] staatsbeveL de kerkgebouwen en pastoriën. Deden zij daarvan niet gewillig afstand — wat wel begrijpelijk is — dan werden die met wapengeweld ontnomen. En zoo op eens verdreven, mocht de bevolking niet anders dan in schuurkerken, d.i. gebouwen die alle kerkelijk aanzien misten, hun godsdienstige samenkomsten houden. De opgedrongen predikanten werden op de meeste plaatsen met militaire macht ingeleid en moesten menigmaal door gewapende macht worden staande gehouden tegen de verbitterde inwoners, óf in hun aftocht worden gedekt. Zulk een methode van reformatie, zonder poging tot overtuiging — opgedrongen - moest van stonden aan de harten vervreemden, als er nog iets in was, dat voor de hervorming gevoelde, en bij de groote, niet diepdenkende, menigte eer verwijdering en verbittering wekken, dan winste brengen. En geen ijver of godsvrucht van de aangestelde predikanten kon in zulke omstandigheden verbetering brengen. Indien men niet van boven af ware begonnen, zou er wellicht meer bereikt zijn. Wij zeggen met opzet „wellicht". Want niet te ontkennen valt een zekere mate van onontvankelijkheid van 't volk van Brabant voor het Evangelie in gezuiverden vorm sedert het laatste vierde deel der 16e eeuw. Hoe is dat ook anders te denken, waar schier al wat de reformatie begeerde, was gedood of verbannen, en daarmede de kern, de beste elementen uit 't Brabantsch volk. Deze waren daardoor geheel en voorgoed verwijderd. Zij waren grootendeels vertrokken naar NoordBrabants Nederland, en de 7 provinciën hebben de verlies werd krachten voor den strijd om de onafhankelijkheid Hollandsch gn voQr fooogg ■welvaart van kerk en maatvoordeel. schappij in de 17e en 18e eeuw niet voor 't elementen, maar niet overwegend. Misschien zou het in Noord-Nederland op breuke zijn uitgeloopen, zoo de vervolging en onderdrukking van alle protestantsche belijders door de Landvoogdes den twist, na het twistgesprek te Amsterdam met C. v. d. Heyden, niet had gesmoord. Hoe het dan komt, dat de Nederlandsche kerk niet stoelt op den bodem der Augsburgsche confessie, zooals Prins Willem v. Oranje, zelf aanvankelijk uit zijn aard afkeerig van het strenge Calvinisme, meende? Omdat toen de kerk in de dagen van Alva te voorschijn trad juist in de provinciën, die toen den toon aangaven, n.i. in Brabant, Vlaanderen en het Waalschland, het Calvinisme reeds alle andere vormen van Protestantisme had overvleugeld en verdrongen, en de predikanten, die den toon aangaven in de gemeenten en op de Synoden voor verreweg de meerderheid in de school van Calvijn en Beza gevormd waren. (') Naar Holland verdreven of uitgeweken, werden die Calvinisten, de kracht van het verzet tegen de Spaansche onderdrukking, en hun belijnd optreden, met de Geloofsbelijdenis van Guido de Bres voor oogen, gaf aan de Nederl. Kerk dat beslist en Calvinistisch karakter. Zonder Brabants verlies ware Holland niet het wereldbekende en machtige land der 17e en 18e eeuw geworden. Heeft Nederland, inzonderheid het Ge- Een nationale reformeerde Nederland, dan niet een verplichting groote verplichting aan Brabant, dat zielontstaan. togend zijn bloed in Hollandsch aderen over deed vloeien, zoodat Holland gezond en sterk werd, toen Brabant inéén zonk? En hoe heeft Noord-Nederland dit aan Brabant goed gemaakt? Heeft het zijn roeping om wedervergelding te doen recht verstaan? Heeft het er een nationale zaak van gemaakt om Brabant weer de zegeningen der reformatie te doen terug ontvangen? Want een nationale zaak en plicht is dit beslist met het oog op het voorleden. ') Zoo zakelijk Dr. R. Fruin in Arch. voor Nederl. Kerkgesch. Deel V. 1.2. Allermeest en vóór allen heeft de Gereformeerde Kerk hier haar roeping. En ziende nu op de geschiedenis na 1600, dan moeten wij zeggen : de schuld staat, nog altijd, onafgelost! Het Evangelie, niet in den vorm eener Staten-boodschap en niet als een Staatsdwang, maar als de blijde boodschap tot zaligheid voor den armen zondaar, die met 't juk van inzetting belast wordt, dat moet in Brabant eigenlijk nog gebracht worden. Een eere-schuld grooter dan de schuld aan Indie, hebben de k^ken der reformatie van Calvinistischen geest, af te doen aan Brabant en Limburg. Wanneer zal dat plaats hebben? Wanneer wordt deze wissel betaald? Er is een begin van vergelding! Maar 't is nog verre van nationaal. Toen n.1. niemand boven de Maas aan deze verantwoordelijkheid dacht, en ieder tevreden zich hield met de bestaande toestanden, zijn het de kleine en weinig talrijke Gereformeerden in Brabant, toen nog Christelijke Gereformeerden geheeten, geweest, die den arbeid begonnen, om ook buiten eigen kring in hunne provincie weer het Evangelie van den eenigen troost in leven en sterven te gaan verkondigen. Sedert 1873 dagteekent dit begin. Maar wat zijn deze onder zoovelen ! ! Ook al is hun arbeid rijk gezegend geweest. Brabant, heel Brabant te dienen is een werk omvattend genoeg voor heel ons Gereformeerde Nederlandsche volk. Dat dan de handen worden ineengeslagen, niet om een aalmoes aan Brabant te geven, maar om een oude schuld af te doen, door georganiseerde arbeidshulp aan de Brabantsche en Limburgsche Gereformeerde Kerken — dat is het doel waartoe dit overzicht werd geWenscht en geschreven. Moge de Heere het daartoe dienstbaar maken. Er kome een georganiseerde arbeid aller Geref. Kerken voor Brabant, gelijk de missionaire arbeid thans algemeen wordt behartigd n.1. als een verplichting van Godswege. „Versterkt het overige dat sterven „zou, zegt de Verheerlijkte Zaligmaker tot Sardis gemeente, want Ik „heb uwe werken niet vol gevonden voor God". Meerdere exemplaren van dit werkje zijn tegen 25 Cent op aanvrage te bekomen bij Ds. GORIS te Zevenbergen. Door het verspreiden wordt zoowel de zaak zelf gediend als de kas der Evangelisatie gesteund. EEN ONVEREFFENDE SCHULD Historisch overzicht Van het Werk der Reformatie in Noord-Brabant en Limburg door L. G. GORIS, Predikant te Zevenbergen. J. DE VRIES - KLUNDERT. 1912. EEN WOORD VOORAF. Aan alle Kerkeraden Dan de Geref. Kerken in Nederland Wordt één exemplaar Van dit overzicht toegezonden in naam en op last Van de Particuliere Synode Van Brabant en Limburg. Die Synode, zelf reeds lang in die overtuiging staande, dat de Evangelisatie in hare provinciën meer en meer behoort te Worden een NATIONALE ZAAK der Gereformeerde Kerken; en bemerkende, dat de Kerken buiten hare provinciën daarvan nog weinig doordrongen zijn, en die Evangelisatie voor een huishoudelijke taak van Brabant beschouwen, besloot een poging te doen, om in deze meer helder besef bij alle Kerken te wekken. Aandachtige lezing en herlezing zal U zeker tot gemeenschappelijk handelen aansporen. Uwe medearbeiders in den Heere, DE DEPUTATEN DER P. S. VOOR DEN EV. ARB. IN N.-B. EN LIMB. Zevenbergen, Aug. 1912. Wij zien hierin een uiting, zij het ook in bedekten vorm, om te breken met de bijgeloovige eer aan de beelden bewezen. Toch waren voor de Sacramentisten te 's Hertogenbosch de jaren 1526—1534 bange jaren geweest. Wat hen troosten en in hunne overtuiging bevestigen kon gedurende dien tijd der vervolging, was de ervaring hoe in de nabuurschap velen, zelfs onder de geestelijken, dezelfde gevoelens voorstonden als zij. Ten zuidoosten hunner stad, niet verre van Eindhoven stond een regulieren klooster, 't welk van den invloed des tijds zoo weinig vrij bleef, dat een priester, die er sedert 1513 monnik was, 't gesticht in 1527 ontvluchtte, te Amsterdam als wever zich vestigde en in 't huwelijk trad. (Kerkhistor. arch. IV bl. 197.) Weldra zal nog duidelijker te zien zijn, dat er reformatorische elementen onder het volk zijn. Meestal stelt men het in de geschiedboeken zóó voor, dat omstreeks 1 566 voor 't eerst predikatie door de Hervormden in de openlucht werd gehouden. Dit is echter niet juist, want „in 1533 's Hagepi eeken i(Manendachs nae Paesschen, toe waeren vergain 1533. „dert tusschen Vucht en Heerlaer een menichte „van volcke, meer dan twee honderd en daer was een ionghe geselle, „van sijn ambacht een droechscheerder, maar niet van den Bossche „geboren, die las aldaer int openbaer een evangelie ende exponeerde „dat den volcke". Het gevolg van deze vrijmoedigheid was, dat uit het Hof van Brussel een gerecht kwam, dat vele personen indaagde, „die befaemt „waren van de Luthersche secte", en — Brabant kreeg zijn eerste martelaars! Behalve een tiental, dat gevlucht was, na de Martelaars. indaging niet verscheen en daarom gebannen werd, werden er 3 onthoofd, 2 eerst geworgd en daarna „tot pulver „verbrand , en één op den wang gebrandmerkt. N/elen der „befaemden werden met lichtere straffen getuchtigd en moesten boeten betalen naar verhouding van hun vermogen. Opnieuw werden de „Luthersche geschriften den vure prijs gegeven. (') Zoo voortgaande zouden wij, alleen te s Hertogenbosch, tot aan ') Cuperinus t. a. p. bl. 236-238. Reeds ia 1521 werd in Brabant het eerste Plakkaten. plakkaat van Karei V tegen de reformatie overal afgekondigd, en de andere volgden elkaar snel op. In deze plakkaten werd aan de ketters de vrije beschikking over hunne goederen ontnomen en geboden dat hun de vlucht moest worden belet. Eén van deze is te merkwaardig voor Brabant om hier stilzwijgend te worden voorbijgegaan. Het is uit het jaar 1544 en verbiedt aan de ouders en voogden hunne kinderen te zenden naar de Herstelde Latijnsche school in het hervormingsgezinde Wezel, rnet bedreiging, dat zij daartegen handelend, als ketters zouden beschouwd en gestraft worden. (') Wezel was immers toevluchtsoord voor hen, die ter wille van hun geloof Brabant moesten verlaten. Doet het tot dusver genoemde ons reeds met zekerheid besluiten, dat er veel verborgen aanhangers „der nije Leere in deze landen waren, het getuigenis van een vijand en tegenstander komt dat bevestigen. Cuperinus, een Roomsch kroniekschrijver, noteert op het jaar 1 559: „In dit jaer regneerde seer tot W eert (in het tegenwoordige Limburg) ,,de Lutherije om 2 Luthersche predicanten, die zij daer hadden, „te weten den heer Lenaert van Othem pastoir zijnde ende heer 1'rans „Pelsers, cappelaen". (0 Niet op een paar plaatsen dus, maar heel Brabant door vond men aanhangers der reformatie. Zoo werd „in Breda in 1 556 Jan de Scheerder, anders genaamt „Jan de Leser, door de geloofsrechters gevangen genomen, welke in „zijne belijdenis voor den Drossaert, den Burgemeester en Schepenen „veele luiden, binnen Breda wonende, die van dezelfde gezindheid „(gereformeerd) waren, bedragen (verklapt) heeft. E.n de geschied, schrijver laat daarop onmiddellijk volgen : „Deze Evange'iischen hielden „groote onderlinge gemeenschap met hunne geloofsverwanten binnen „Antwerpen en nadat dezelver vergaderingen te Antwerpen, zoowel „als te Breda, zoo binnen als buiten de steden heimelijk gehouden „waren, zoo hebben zij in Bloei- en Zomermaand 1566 buiten Ant,,werpen, mitsgaders buiten de Ginnekenspoort bij Breda in de Zand- i) Ypey en Dermont t.a.pl. I bl. 117. Cuperinus Chronieke t.a.pl. bl. 385. het niet veel beter. Maassluis had zelfs in 1596 nog maar een klein getal zonder predikant. In Rotterdam werd pas in 1573 en in Schiedam in 1581 de Gerereformeerde Kerk gevestigd. Onder de Classen van Alkmaar, Edam, Enkhuizen en Hoorn had het optreden der Kerken pas tusschen 1572 en 1578 plaats. ( ) In den (later-) overwaterschen ring, langs de Maas en het Hollandsch diep, was het getal gereformeerden in 1573 nog uiterst gering. Wijl dit Hollandsch gebied was, kwam men hier met den vijand en de inquisitie, minder dan in het overige Brabant in aanraking. Van vervolging is daar weinig bekend. Er waren niet veel „van de nije leere . Nergens in Nederland kwam de reformatie vroeger tot bloei dan in Brabant en Limburg. Maar het was niet te denken, dat een vorst Machtige a]g p;]jpS li zou toegeven aan den dorst naar tegenstand. vrijheid van Godsdienst, ontslagen uit dc banden van Rome en alleen gebonden aan de H. Schrift. Die vorst toch, „Spanjaard in zijn hart, hooghartig voor den mindere, traag en besluitloos, maar vóór alles, zich zoon der Kerk gevoelend, wilde liever duizenden levens opofferen, dan verandering in den Godsdienst gunnen. Over ketters te regeeren, dat was hem onverdrageli]k. Zijn dankoffer voor de behouden aankomst in Spanje in 1559 te Sevilla bestond o.a. in een openlijk doen verbranden van belijders der gereformeerde belijdenis. In October had nog eens zulk een „daad des geloofs" (Auto da fe.) plaats te Valadohd. Strenger wilde hij van nu af de Nederlanden geregeerd zien. „Liever geen volk, dan een kettersch volk". De man, die dit woord zou waar maken, was gevonden in den Hertog van Alva. Zijn gerucht ging hem vóór. De inquisitie, die nog verscherpt zou worden, was als zijn schaduw steeds hem nabij. Was het wonder, dat men overal zoo vele protestanten zag weg ') Vergelijk YpeV en Dermont. t.a.pl. deel I. trekken, niet 't minst uit de naaste omgeving der hoofdstad Brussel? En vooral daar had de uittocht plaats, waar de plaatselijke regeering nog in Roomsche handen was. Vooral ten plattelande stond het ergste te duchten voor hen, die den moed hadden te blijven, De vluchtenden hadden juist gezien. Dit bleek maar al te spoedig. Zoo gaf, om bij Brabant onze gedachten te bepalen, Alva kort na zijn komst te Breda (Sept. 1568) een pardonbrief voor de inwoners van die stad. Nadrukkelijk werden echter uitgezonderd de beeldbrekers en de onderteekenaars van zaken, het Verbond der Edelen betreffende. Maar om dat pardon te hebben, moest men voor Alva of voor den Raad van Beroerten verschijnen en alle gevraagde inlichtingen geven, ten bewijze, dat men met de Heilige Moeder-Kerk gereconciliëerd (weer verzoend) was. „En dewijl", zegt de geschiedschrijver, „de voorgemelde brieven „onder zooveele bepalingen gegeven waren, dat niemandt deswegen zeker „was, zoo zijn vele borgeren en inwoonderen, den Hervormden Godsdienst belijdende, genoodzaakt geweest de stadt te verlaten en aldus .elders veilige schuilplaatsen te zoeken". (') Dat de vlucht geen ijdele voorzorg geweest was, blijkt meer nog uit de gebeurtenissen te 's Hertogenbosch. Voorheen waren pogingen gedaan tot weering van de gereformeerden, onder meer: „het aanstellen van de wachters bij de poorten, die er „op hadden te letten, of inkomende vreemdelingen van de nieuwe secte „waren en die voor de heeren schepenen te brengen. Die religiewacht werd van stadswege bekostigd, blijkens de stadsrekeningen over 1 550 (3) Maar deze voorzorg had gefaald. Het gevaar van ketterij dreigde niet van buitenaf. Uit de kloosterbroeders binnen de stad stonden mannen op, die op den kansel de beginselen der hervorming bepleitten. Vooral deed dit, door de regeering tegen de geestelijkheid beschermd, een monnik van de Minderbroeders : Albrecht van Kampen. Die houding der regeering is wel vreemd, doch het volk was hem zoo genegen, dat 't klooster met verwoesting werd bedreigd, zoo men hem leed wilde doen. ') Van Goor t.a.pl. bl. 143. 2) Meindersma t.a.pl. bl. 273. Het eenige, dat zijn vijanden konden bereiken, was zijn oproeping om voor 't Hoofd der Orde te Leuven te verschijnen. Sedert is hij niet teruggekeerd. Maar dit zette bij velen in den Bosch een onverholen wrok. De gereformeerde gezindheid trad te s Hertogenbosch nog vóór de beedbrekerij krachtiger op. Onder de prediking van den reeds genoemden Corn. Walraeven of van Diest vergaderde in de open lucht onder het gehucht Engelen een schare van omstreeks 4000 personen. Onder de hoorders waren er velen uit Gorcum, Bommel en Heusden. Maar het leeuwenaandeel was zeker uit s Hertogenbosch. Sedert 21 Juli 1566 ging de prediking geregeld tweemaal voort, zoowel op Zondag als op Heiligendag. De stadsregeering was niet eenstemming over het tegengaan der prediking, want er waren ook onder de aanzienlijke burgers velen de gereformeerde leer genegen. Dit maakte „de geuzen vrijmoediger. Den 2en Zondag in Augustus preekt Walraeven te Deuteren, dus dichter bij de stad. Reeds Woensdag daarna, op 14 Aug., wordt aan de regeering het verzoek gedaan om eenige plaatsen binnen de stad voor de prediking af te staan. Dit durft de regeering niet in te willigen. Acht dagen later heeft de beeldbrekerij plaats. En — opmerkelijk! — van 22 Aug. tot 1 1 Sept. wordt openlijk wel hervormde Godsdienst in enkele kerken gehouden, maar geen enkele Roomsche dienst gedaan. Door de Hervormden werden vier van de kerkgebouwen, maar niet de groote St. Jan. gebruikt. Op vier plaatsen te preeken was daardoor mogelijk, dat reeds vóór de beeldbraak, naast Corn Walraeven, nog als predikanten gekomen waren Stuiffart, die ook een tijdlang in Eindhoven predikte, Jacobus van Culemborg, Godefridus van Woensel (voorheen pastoor van Orthen bij 's Bosch) en Johannes met den bijnaam „het Rattevangerken" of „Ushondeken". De gemeentelijke zaken der Gereformeerden werden reeds vóór deze gebeurtenissen door een kerkeraad („consistorie") geregeld en geleid. De Landsregeering gaf dadelijk een streng plakkaat. Toen dit geen uitwerking deed, zond de Landvoogdes een paar Raadsheeren naar 's Hertogenbosch om te onderzoeken, hoe sterk elke partij was en wat elk van deze begeerde, 't Is niet uit te maken, of het stille inquisiteurs waren. Maar in den Bosch beschouwde men ze minstens voor wegbereiders der Inquisitie. Een publicatie, om geweldpleging aan personen, kerken, kloosters en huizen te verbieden, deed juist een nieuwen beeldstorm in en bij de stad ontstaan. Tegen de kloosters was ditmaal het geweld gericht. Uit vrees vluchtten nu Margaretha's gezanten met Schout en Schepenen uit de stad. Nieuwe gezanten, die men eerst buiten de poort trachtte te houden, kwamen met list binnen de stad. Door hun invloed werd de prediking al dadelijk tot de genoemde vier kerken beperkt. Zelfs bewogen zij de gereformeerden om weer buiten de stad samen te komen en bijna hadden deze er in toegestemd, de nieuwe predikanten te doen vertrekken. Dit geschiedde echter niet, wijl er hoop kwam op hulp van 's Prinsen zijde. Zoodra deze hoop ijdel bleek en de komst van Alva zich als een donkere wolk vertoonde, had een groote vlucht plaats. De meeste aanhangers der reformatie hebben, met familie en bezitting, de stad verlaten, éér Meimaand 1567 was ingetreden. Onder de vertrekkenden waren ook de predikanten, die hun gemeente volgden. De meesten gingen naar Kleef, waar zij voorshands veilig waren. Wie door te goed vertrouwen op de schoone De omkeer. beloften van Margaretha waren bewogen om in de stad te blijven, ondervonden spoedig de vreeselijke gevolgen. Nog vóór Alva in 's Hertogenbosch gekomen was, begon reeds „de eerste apprehensie". Bij nacht werden velen van hun bed gelicht en naar de gevangenis overgebracht. En toen begonnen de terechtstellingen. De goederen der gevluchten werden verbeurd verklaard, 55 burgers verbannen „om der religie en en der troubelen wille" en 40 personen werden voor den rechter ingedaagd. In Juli kreeg de beul al werk. Er werden 6 aan den galg gehangen en 2 onthoofd. In Augustus werden weer 6 gehangen en één onthoofd. Bovendien werden 116 mannen en 3 vrouwen, allen in de „Chronicke met name opgesomd, voor den rechter gedagvaard (') Maar wie buiten was, kwam om zijn hoofd niet te wagen, niet terug. Alva's komst ontrolde dus de bloedvaan. Wat kon er zóó van de Reformatie in den Bosch overblijven ? — Nauwelijks een „Schuil -kerk ! Evenals elders in Brabant, was ook te 's Hertogenbosch de omkeer gekomen. ') Cuperinus t.a.pl. bl. 2^)7 — 303. Wij zien nu niet meer een worsteling tegen den vijand. Wij zien slechts een vergruizeling van heel het reformatiewerk. Hachelijker dan de staatkundige toestand, was met Alva's komst de toestand der reformatie in Brabant geworden. Na de nederlaag van het kleine leger onder aanvoering van Jan Marnix bij Oosterweel durfde Margaretha weer iets tegen de Hervormden te ondernemen. De predikaties werden overal weder verboden. De Moderatiebeloften werden vergeten. De inquisiteurs werkten in stad en land, in het vooruitzicht van Alva's komst, met verdubbelden ijver. Zelfs op naam van Willem van Oranje werd in de Baronie van Breda, ook in de dorpen, een afkondiging gedaan, die in scherpte tegen de reformatie niet onderdoet voor de plakkaten der Spaansche geweldhebbers. In dat stuk werd met bannissement en vuurdood bedreigd met name al wie was: „Ouderling, Diaken, Toeziender, Super-intendent, alle „valsche predikanten, Leeraars, Ministers en gelijcke verleiders des volks," voorts ook zij, die hen huisvesting gaven; zelfs ouders die hun kinderen niet terug hielden van onder de prediking. (') Of Prins Willem zelf dit placcaat gaf?: „De prins was toen nog geen geloofsheld" (J). De Bisschop van 's Hertogenbosch kwam in 1569 te Breda om onderzoek te doen naar de boeken en deed op de Markt aldaar openlijk verbranden : De samenspraken van Erasmus, het Chronicon van J. Caronius met de appendicus en meer dergelijcke Boeken. (3). Waarlijk alles spande in Brabant tegen de reformatie samen. In dien tijd zijn er meer dan 100.000 personen naar Engeland, Duitschland en elders uitgeweken. 4) Ligt het niet voor de hand, dat, zoo niet alle vluchtelingen, dan toch het overgrootste deel hervormingsgezinden waren ? En wie zal ons zeggen, hoevelen uit Brabant ? Hoewel overal de vervolgingen aan velen het leven kostten, in Vlaanderen en Brabant werd meer bloedts vergoten. 5) De omkeer in de zaken der reformatie was Uitdooving. , . gekomen ! ') Zie het geheele plakkaat bij Van Goor t.a.pl. bl. 69—74. 2) Groen van Prinsterer t.a.pl. 126 (noot). 3) Van Goor t.a.pl. bl. 74. 4) Groen van Prinsterer t.a.pl. 125 (noot). s) Brandt t.a.pl. I 489. Van nu af waren de Kerken „schuil "kerken of „Kerken onder het kruis" geworden, dat wil zeggen, alleen de vertrouwden kenden de Kerk en hare leden nog, nu onder een geheimzinnigen naam aangeduid. De Kerk te 's Bosch bijv. werd aangeduid onder den naam „l'arbre au Bois". Wij moeten, vooral op Brabant ziende, het getuigenis aanvaarden : „De Hervormden waren gedood, verjaagd of tot ontveinzing hunner belijdenis gebracht". „De Hervorming scheen met wortel en tak uitroeibaar !" ') Tusschen 1568 en 1577 vinden wij van de vroeger zoo talrijke predikanten nog alleen te Breda: Johannes Capito ; te Limburg : Aegudius Synegorus ; te Venlo: Christiaan Sinapius (tot 1573) en van af 1570 te Maastricht: Johannes van Heukelom. De groote kerkvergadering der Gereformeerden, de tweede, werd in October 1571 te Embden gehouden. Toen men daar de indeeling der Kerken in Classen vaststelde, kende men de Kerk van Venlo niet. Alleen Maastricht wordt zonder bijvoeging Kerk genoemd. Maar 's Hertogenbosch, Breda, Antwerpen en Brussel zullen samen uitmaken „de Classis onder het kruis". 2) In dien naam „onder 't kruis" — dit beteekent: onder de verdrukking in verborgenheid levend — wordt haar toestand geteekend. Zoo heette de gemeente te Antwerpen : „de wijngaard", te Brussel : „de zon , te Rijssel: „de Roozeboom", te Gent: „het zwaard" enz. 3) Ware Gods ontferming niet tusschengetreden om de verdrukten staande te houden en het bloed der martelaren te maken tot „zaad der Kerk", dan zou in 1577 alle spoor van reformatie in Brabant verdwenen zijn geweest. Maar onder de verdrukking groeiden in het verborgen de gemeenten, ook die in Brabant weer aan. Er zou weer een opleving komen. Daartoe ^eer °plev'n8- moes( vijand der reformatie zelf medewerken. De Jezuiten namelijk begonnen, zooals zij meenden, de reformatie met haar eigen wapens te dooden. ') Groen van Prinsteren t.a.pl. 126. 2) De Kerkenorde van Embden 1571, artt. X en XI. 3) Bachiene Kerkel. Geografie IV bl. 187 (noot). Door ernstiger prediking en door waarschuwing tegen de gebreken der Kerk, trachtten zij het hart des volks voor de Roomsche Kerk terug te winnen. Maar dit opende juist de oogen van velen, die ter „geuzenpreek" nog niet gegaan waren. Ook maakte de toomelooze woede van Alva de harten van velen, die nog niet gereformeerden waren, afkeerig van Spanje en zijn godsdienstdwang. Alva's „bloedraad" handelde immers zoowel in naam des Konings tegen rebellen, als in naam der Kerk tegen ketters. Daardoor werd menigeen tegelijk van Spanje èn van de Roomsche Kerk afkeerig. Alva, de beul van zestigduizend menschen, vertrok in 1573 naar Spanje, zonder zijn doel bereikt te hebben. Zijn opvolger Requesens stierf na een driejarig bewind plotseling. De bandeloosheid der Spaansche troepen, die tot muitend rooven vervielen, deed het overige er toe om tusschen de verschillende gewesten van ons land saambinding tot stand te brengen en op hun vereend verweer bedacht te doen zijn. Zoo taande voor een wijle de grootheid van Spanje en kwam de Pacificatie van Gent tot stand, die inzonderheid in Brabant eenige verkwikking aanbracht. Groote verwachtingen wekte zij niet, omdat zij, onder meer, bepaalde, dat de Roomsche godsdienst gehandhaafd zou blijven. Maar haar lichtzijde was, „dat men niemand geweld zou doen of „in zijn godsdienst verhinderen", en dat de geünieerden zouden pogen, de Spaansche soldaten en andere vreemden uit de 15 gewesten te verdrijven en daaruit te houden. Vooral dat laatste beloofde aan de Gereformeerden verademing. Door de aanwezigheid van Spanjaarden en vreemden immers werd op menige plaats de regeering gedwongen om scherpe maatregelen tegen andersdenkenden uit te voeren. Voorgoed voegde later, 1579, de Unie van Utrecht de 7 provinciën van Noord-Nederland aaneen, onder machtige adspiratie (bezieling) van de Calvinisten. Onder deze omstandigheden leefden in Brabant, al was het voor korten tijd, de Kerken weer op. Prins Willem was van tegenstander geworden een bevorderaar der reformatie. Te Maastricht was het licht der reformatie vroeg ontstoken. Reeds vóór, maar zeker na het midden der 16e eeuw schijnen zich daar velen van de gereformeerde gezindheid bevonden te hebben. (') Ook daar had in 1566 de beeldbraak plaats. In het jaar 1570 is daar Johannes van Heukelom de eerst bekende der predikanten. Maar de daarop volgende tijden werden voor de gereformeerden te Maastricht en in de omgeving al even donker als elders. Na 1576 (de Pacificatie van Gent) genoot de gemeente eenige rust. Als predikanten volgden elkaar geregeld op : Servatius Naerensis 1576, Domixicus Polleus 1577, Adriaan Blijber in 1578. Maar toen werd het plotseling nacht. Parma veroverde de stad in 1579, nadat ze een jaar te voren door Spaansche benden geplunderd was. Ditmaal was echter niet zoozeer roof, maar meer uitroeiing van die grootendeels „kettersche" stad het doel. Men doodde niet alleen de bezetting, maar nagenoeg alle burgers werden in dolle woede — men berekent ten getale van 8000 — vermoord. De verwoeste stad bleef geruimen tijd een verblijfplaats van plunderende en sloopende soldaten. Van heel de burgerij werd aan nauwelijks 400 het leven gelaten. (■) Van Roomsche zijde wordt verteld, dat de predikanten (er was telkens maar één), bij de inneming der stad uit vrees voor de galg, zelfmoord gepleegd en in 't water den dood zouden gevonden hebben. Daarentegen vermeldt een protestantsch schrijver, dat Jacobus de Palme, in 1579 predikant te Maastricht, na op wonderlijke wijze ontkomen te zijn, te Brugge de hervormde kerk goede diensten heeft bewezen. Maastricht werd eenige jaren later door Luikenaars bevolkt. Daar zij echter onder Spaansche regeering bleef, was de hervorming er zoo goed als ondergegaan. Mogelijk hebben zich nog Hervormden in de omliggende plaatsen schuilgehouden. Maar van een gemeente of predikant is in 't begin van 1600 geen sprake meer. Ook de bewoners van de stad Limburg moesten hun verdraagzaamheid in zaken des geloofs ontgelden. Er zouden (1569) zeker meer offers gevallen zijn, als de Schout, Burgemeester en Schepenen, Rechters en Ambtenaars niet met hun huisgezinnen en het beste deel des volks ') Ypey en Dermont t.a.pl. II bl. 125. 2) Ypey en Dermont t.a.pl. II 126 en noot 148. waren uitgeweken. Van de geblevenen boetten weldra enkelen hun te goed vertrouwen met den dood. Door Alva's gemachtigden werden in Januari ten dood door onthoofding verwezen zes, in Februari drie en twee anderen werden met toegeschroefden mond verbrand. ') Van Venlo hebben wij tot heden nog niet meer kunnen vinden dan dat in deze staten-vesting in 1566 de beeldbraak ook is geschied en in 1573 de meergenoemde Sinapius predikant was. Deze vertrok n.1. in dat jaar naar Dordt. In 1578 namen „eenige burgers de kerke ge„naemt Frans Cedron in; ook die van Sint Nicolaas, uitgeseit (uitgezonderd) het koor in weerwille der Magistraat, die hun beval de laatste „te verlaten ; doch het krijgsvolk trok zich des aen en maakte sich „meester van markt en raedhuis". ") Toen men in Venlo in 1582 den predikant uit Wachtendonk wilde beroepen, gaf de Geldersche Synode daarvoor geen toestemming. 3) „Maar hoe ging het te 's Hertogenbosch na 8 1568?" vraagt een opmerkzaam lezer. OSC " Tien jaar lang bleef het daar donker. In 1576 waren er in de schuilkerk nog wel ouderlingen, maar waarschijnlijk geen predikant, wijl op de kerkelijke vergadering te Antwerpen gevraagd werd of een ouderling „zoowel mag preeken als de sacramenten bedienen". 4) Maar er kwam eenige verandering in de volgende jaren. In September 1578 hebben de Gereformeerden de „Peterscappelle" ingenomen „daar geprect met meer andere dienste gedaen" en den volgenden dag 8 September „hebben die van de Gereformeerde religie Sint Jacopskercken opgeslaegen, innegenomen ende daer inne oeck gepreekt". ") Er was namelijk in den Bosch na het vertrek van de Duitsche bezetting een weerbaarheidsgilde opgericht in 1577. Voor het meerendeel waren de leden vroeger soldaten onder Prins van Oranje geweest. ') Brandt Hist. d. ref. I bi 496. 2) t.a.pl. I 622. *) Romer in Godgel. Bijdrage 1867. Een en ander uit de vroegste jaren. 4) Kist en Rooyaardt. Kerkel. Archief IX, 143. 6) Cuperinus t.a.pl. bi. 329 en v.v. Dit „schermersgilde was op de hand der Gereformeerden, waardoor deze al meer openlijk zich durfden vertoonen. De Gereformeerden hadden reeds weer den dienst van predikanten ingeroepen. Aanvankelijk nog predikten deze in het geheim. Het waren de predikers Jacobus van Horst, Johannes en Kasper de koopman, die met hunne familiën binnen 's Hertogenbosch kwamen. De stadsregeering wilde eerst nog de openlijke prediking verhinderen. Maar het beroep op de Pacificatie van Gent deed eindelijk de regeering zwichten. Behalve de „ingenomen" Kerken werden hun in October nog de St. Anna en de St. Cornelis Kerk toegestaan. Toch bleven de Roomschen op gespannen voet met de Gereformeerden en daardoor de burgers onderling verdeeld en vijandig. Lang zou die toestand niet duren. Het gerucht van de vreeselijke behandeling van Maastricht door Parma, en van de nadering van zijn leger, schokte de Gereformeerden, terwijl een straatgevecht tegen het schermersgild, dat velen het leven kostte, maar al te duidelijk de vijandige gezindheid der Roomschen openbaarde. De Gereformeerden zagen in, dat, zoo hun leven hen lief was, zij in den Bosch niet konden blijven. Toen de regeering verlof gaf om uit te trekken aan wie wilde, zonder genoodzaakt te zijn zijne bezittingen achter te laten, en met het verlof om te mogen terugkeeren, trokken „meenich duijsent mensche" der stad uit. De meesten trokken naar Holland, naar Gorcum, Woudrichem, Dordt, Haarlem en Utrecht. Anderen gingen naar Bommel. De predikanten, die onder de laatsten der vluchtenden waren, hebben niet zonder levensgevaar de stad verlaten. Vernieti d Slechts enkele geheime aanhangers der her¬ vorming bleven achter. En sedert werd de stad eeri toevluchtsoord gemaakt „voor alle Catholychen". Hoe de zaak der Gereformeerden in Den Bosch was vernietigd, blijkt wel hieruit, dat een zekere Neesken de Greeff, die in 1582 op haar sterfbed het sacrament, dat de priester haar onbegeerd kwam brengen, weigerde, nog tot n& haar sterven moest vervolgd worden. Haar werd tot straf harer ketterij, onder den ondergraven dorpel dóór, op een horde langs de straten gesleept (zooals men pestlijken deed) en onder den galg begraven (als een misdadiger). En toen Frederik Hendrik in 1629 de stad had heroverd, was er de Spanjaard kwam, durfde de Inquisitie alles tegen de „ontrouwe zonen der kerk*' te ondernemen. Daarentegen maakten de Staatsche legers het Leven den Roomschen om den godsdienst niet ondragelijk. w ui £ ^00 bleven ^an 'n Jaar 1600 nog alleen w &t overbleef. r i is 1 • •-> , taeretormeerde Kerken aan te wijzen in Breda en in enkele zoogenaamde „Hollandsche plaatsen over water." n.1. in Geertruidenberg, sedert 1574 (een vesting), Klundert, sedert 1576 (een vesting), Heusden, sedert 1579 (een vesting), Willemstad, sedert 1581 (een vesting) en te Fijnaart, sedert 1587 (een plaats nabij de beide vestingen Klundert en Willemstad gelegen). Dat het alleen in vestingplaatsen aan den rand van Holland mogelijk was de Gereformeerde kerken staande te houden of te vestigen, is het niet teekenend genoeg voor den droeven toestand waarin Brabant gekomen was op geestelijk gebied. NA HET JAAR 1600. , En hoe is het nu na 1600 gegaan? 08m8®n Was Brabant verdoofd en ingezonken, en is het niet weer ontwaakt met de oude kracht en energie der 16e eeuw? De geschiedenis der Kerk in Brabant blijft daarop het antwoord niet schuldig. Toen het, vooral door het twaalfjarig bestand wat begon te luwen (1609 — 21) zijn er door de Synoden in Holland gehouden, ,,vertooghen" tot de Staten-Generaal gericht, om ,,te letten op de priesters, die nog openbaren dienst doen binnen de palen der Vereenigde Provinciën, inzonderheid in de Baronye van Breda en het Marquisaat van Bergen op Zoom; opdat ze eindelijk uit hunne openbare diensten geweerd en in hunne plaats Gereformeerde predikanten worden ingesteld, gelijk wij zien dat in andere plaatsen van HHoogMogenden geschiedt." (') Op een dergelijk vertoog door de Zuid-Holl. Synode in 160 ingeleverd, werd door de Staten van Holland en West-Friesland goedgevonden: dat de Dienaar des Godlijken Woords. in de Dorpen van de Langstraat, ter plaatse, die des oorbaarst zal worden bevonden, zal worden gesteld: mits gelet werde, dat hij van goede Sauoegarde (veiligheidswacht) werde voorzien, opdat zijn persoon niet kome in „dangier" (gevaar)(!) (') Eén predikant dus voor al de gezamelijke dorpen in de Langstraat, doet ons zien, dat het getal der Hervormden in den aanvang der 17e eeuw nog zeer schaars is geweest, zegt Bachiene. En dat de regeering hiertoe goedkeuring moest geven, vond zijn oorzaak in de tractementsvraag. Zoo kwamen dan, na Hooge-Zwaluwe, waarTijdens ^ yoor >f(je prins van Oranje" het tractement „het Bestand" beschiktei secJert 1609 tot 1621, aan de Langstraat 20 kerken en in de Baronie van Breda 9. Maar daarvan bleken onderscheidene zoo weinig levensvatbaar, dat enkele jaren later de pogingen moesten herhaald worden. Met Staatsmacht werden de kerken dan aan de Roomschen ontnomen, „van de beelden en paapsche ornamenten gezuiverd, en daar preekte dan een Geref. predikant. Voor hoeveel Gereformeerden? Op vele plaatsen kon nog geen kerkeraad worden gesteld ! En hoe treurig doet het u aan, als gij in de predikantslijsten achter menige naam de aanduidingen vindt „Deport". (verbannen), „Remot • (verwijderd) (J) ! Van welk gehalte moeten de predikanten geweest zijn, die zich aan dezen arbeid waagden ? Toen Frederik Hendrik in 1629 's Hertogenbosch had ingenomen, werden behalve in de Hoofdstad ook pogingen gedaan om in de omliggende plaatsen van de Meyery predikanten te vestigen. Met Statengeld en Statenmacht meende men wel te zullen slagen. ') Postacte der Gener. Synode van Dordt I6l8jl9 sessie 177 XII en XIII. ®) Bachiene Ker kei- Geogr. II 41. (3) Vergelijk M. Soermans. Kerkel. register 1695. , , Maar t gevolg was ook hier teleurstellend en t Gevolg? , ..... meestal ongunstig in die plaatsen, waar geen legermacht was om de Kerk te helpen vullen of de predikanten te beschermen. Een voorbeeld uit zeer vele volsta ter toelichting. Het verslag van den predikant Paulus Arlebout is daarover zeer leerrijk. Reeds had Ds. P. Portenius in 1629 tevergeefs beproefd te Tilburg te prediken. De Schout, in wiens hand hij zijn ordinantie vanwege de Staten moest overleggen, hield zich verborgen en zorgde dus ook niet voor overgave van het kerkgebouw. Door een vijandige groep volks werd hij genoodzaakt de plaats te verlaten. Toch meent hij dat er nog velen te Tilburg zijn, die der Gereformeerde religie gunstig gezind zijn. (') Misschien gaf 't laatste aanleiding, dat Ds. Arlebout voor Tilburg beroepen werd en na te 's Bosch geëxamineerd te zijn en lang op „sauvegarde' (veiligheidsgeleide) gewacht te hebben, eindelijk in 1 633 onder een excorte van „50 of 60 Ruyteren" naar Tilburg werd geleid. Daar aangekomen, moest de torendeur met geweld worden opengebroken ; want wel had men de Kerk opengedaan en ook de torendeur, maar de koster had zich daarna „met de sleutelen te soeken gemaakt" en de torendeur was intusschen weer dichtgetrokken. Nadat even later de bevestiging van Arlebout had plaats gehad, werden hem de sleutels, ook die van het nieuw aangebracht slot van den toren, plechtig overhandigd in 't openbaar. En toen bliezen de trompetten, de ruiters trokken weg en Ds. Arlebout bleef achter, „alleen te midden onder so veel gepassioneerde Papistische boeren." Wat toen zijn ervaringen en zijn lot is geweest, beschrijft hij duidelijk genoeg. De Pastoor bleef op t kerkhof preeken of in het schoolgebouw de Mis doen. Hijzelf werd met den uitroep : „sla hem dood" bedreigd, toen hij geen Roomschen dienst in de Kerk wilde toelaten. De zoon van zijn hospes werd „met knuppelen dapper afgesmeerd", omdat hij ter Kerk ging en redde alleen door een wilde vlucht het leven. Zijn hospita werd door vrouwen op straat aangerand en aan het leven gedreigd met het mes van een haar vervolgenden man. De hospes moest door dreiging met een vuurwapen zijn huis tegen aanvallers (') Vergelijk Dr. W. Meindersma in Taxandria (1907) XVII bl. 74 ü.v. en 154 v.o. kleinste deel, maar meest te danken aan de vluchtelingen uit het beklagenswaardige Brabant. Hebt gij wel eens opgemerkt, hoeveel geslachtsnamen van bewoners onzer Noordelijke Provinciën en van Holland en Zeeland wijzen op afkomst van grootere en kleinere dorpen en gehuchten in Brabant? Hoeveel mannen, vol ijver des geloofs van de oudste en aanzienlijkste geslachten, maar ook kundige mannen van „trafiek en fabriek" dankt Noord-Nederland aan de vervolgingen van Brabant en Limburg (')? De voormannen op de eerste Synode te Wezel en op de latere Synoden tot 1600 waren grootendeels predikanten uit Brabant. Onder de kundigsten der geleerdsten die tot het professoraat geroepen werden aan de pas opgerichte Universiteit te Leiden, zoekt gij niet te vergeefs ook dienaren des Woords uit het verdrukte Brabant en Limburg. En voor het schip van Staat der Noord-Nederlanden is Brabant geweest de kurkzak. Immers ten behoeve en ten beste van die landen heeft het in den 80-jarigen oorlog het meest moeten verduren. Door zijn ligging werd het gedurig door den vijand bezet; maar hield den vijand ook meestal binnen zijn grenzen tegen, omdat deze in de Maasrivier altijd een geduchte hinderpaal voor een spoedig veilig en zegevierend binnentrekken in Holland vond. „Brabant en Limburg hebben geleden ter wille van Nederland. „Holland" heeft op allerlei gebied zooveel voordeelen uit Brabant genoten. De bekende en beste kenner onzer geschiedenis Dr. Fruin, ofschoon zelf geen Calvinist, wijst met veel ernst op dat feit. Hij wijst er op, dat de Kerkelijke beweging in Holland aanvankelijk niet uit t Zuiden maar uit 't Oosten was gekomen. Het „lutherde daar! Dit was het natuurlijk gevolg der handelsbetrekkingen, die de brug waren voor de hervormingsbeweging. Men was daar niet aanstonds beslist gezind om geheel met Rome te breken. De beweging droeg daar geen confessioneele kleur en de luthersche hervorming, die veel van de Roomsche kerk overhield, was er meer de vorm der kerkhervorming. Er waren wel enkele andere *) Ypey en Dermont t.a.p. I 261 — 263. ERRATA. Lees pag. 9 19e regel van boven diefhencker inplaats van dieftrencker. Het is eene schoone gedachte, die wij dezer dagen lazen : Het is, als Christenen, onze roeping, het behoud te zoeken van Israël, om de geestelijke verwantschap met dit volk des Verbonds, en het behoud der volkeren, omdat zij ons in den bloede verwant zijn. Maar dan voegen wij er bij, dat het in dubbelen zin onze roeping is om in ons eigen vaderland het geestelijk heil te zoeken voor hen, die niet alleen één volk met ons uitmaken en daarom nauwer dan anderen, aan ons verbonden zijn, maar óók, bovendien recht van wedervergelding op ons kunnen doen gelden. En op onzen vaderlandschen bodem zijn dat wel allermeest de Zuidelijke Provinciën : Brabant en Limburg. Een kort overzicht van de geschiedenis der Geref. Kerk in NoordBrabant en Limburg, van de reformatie tot onzen tijd zal ons dit recht en deze roeping duidelijk genoeg aantoonen. Wij stellen ons daarbij ten doel : een kort overzicht te geven van den godsdienstigen toestand zooveel de reformatie betreft, vóór en na het tijdperk, dat in Nederland de Gereformeerde Kerken tot vestiging kwamen. Het kan als vaststaande worden aangenomen, dat het tijdperk der vestiging benoorden de Maas en Oosterschelde, „de zeven provinciën , voltooid was vóór de 17e eeuw begon. Velen rekenen zelfs, dat in 1583 de Gereformeerde Kerken hun vorm en karakter reeds kregen. Maar om niet bekrompen te rekenen stellen wij dus den tijd der reformatie van het jaar 1521 tot 1600. Wat daarna geschiedde kunnen nauwelijks pogingen tot nieuwe reformatie heeten. Bij het naspeuren van den gang der reformatie voor 1600 in de landen bezuiden de Maas — de Generaliteitslanden — doen twee perioden zich duidelijk aan ons oog voor. Het scheidsjaar dezer perioden, tegelijk het keerpunt in den gang der zaken, ligt bij het jaar 1568, het beginjaar van den 80-jarigen worstelstrijd om de godsdienstige en politieke vrijheid. De eerste periode in 1521 — 1568 doet ons de opkomst en voor- uitgang der reformatie zien. Van 1568—1600, de tweede periode, zien wij de onderdrukking en uitdoving in Brabant en Limburg. .. . Wij willen eerst even het terrein, waarover wij Het terrein. , , gaan spreken, verkennen. Wat is Brabant en Limburg? Wat behoort er toe? Simpele vraag! Eenvoudig de landen ten Zuiden van de Maas en de Merwede en ten Oosten der Hollandsche groote zeestroomen met een minder of meerder breede strook langs den oostelijken Maasoever aan de Duitsche zijden. . Maar voorheen werd die vraag anders beant- Noord-Brabant. , woord. Wat in de 16e eeuw Brabant heette was voor een groot deel meer zuidelijk gelegen en is na 1830 het (Zuid) Brabant dat tot België behoort. Verder behoorden tot Brabant drie noordelijker gelegen landen, die afzonderlijke heeren hadden, namelijk het Markgraafschap („Marquisaat") van Bergen-op-Zoom, de Baronie van Breda en de Meyerei („Mayorije") van 's Hertogenbosch, maar onder de opperhoogheid van Brabant en Bourgondië stonden. Een strook langs den zuidelijken Maasoever, die even vóór Heusden begon en voorbij den Biesbosch en het Hollandsch diep zich uitstrekte, was evenmin onder Brabant begrepen, maar werd tot Holland gerekend, onder den naam „de hollandsche dorpen over Maas." Was er van een Noord-Brabant toen geen Limburg. , . . , . . sprake, evenmin van een provincie Limburg. Een grondgebied aan de oostzijde van de Maas, ruim twee uur ten Zuiden en ruim vier uur ten Noorden van Maastricht en gemiddeld zes uur breed, behoorden toen onder de Heeren van Gelre en daardoor tot Gelderland. De noordelijker gelegen gedeelten van het huidige Limburg behoorden voor een zeer klein deel tot het „Land van Kuik" en het „Overkwartier van Nijmegen" en verder onder het „Graafschap Hoorn", het „Land van Kessel", het „Hertogdom Kleef" en andere kleine staatjes, onder Spaansche of Duitsche opperhoogheid. Al deze landen zijn inzonderheid een twistappel tusschen de Staten der Zeven provinciën en de Spaansch-Oostenrijksche Monarchie geweest van de afzwering van Filips de Ile af. Noord-Brabant en Limburg zijn een grondgebied, dat beurtelings door de legers der oorlog voerende partijen is bezet en gebrandschat. De steden zijn, vooral in den 80-jarigen oorlog, herhaaldelijk met onder- gang bedreigd. Er is geen enkel deel van de Noordelijke Nederlanden, dat van den krijg tegen de Spanjaarden zóóveel te lijden heeft gehad. Wij willen de historische teekening óók niet Staatkundige beginnen, zonder even op den Staatkundigen toestand gewezen te hebben, daar deze toestand nauw samenhangt met dien van het godsdienstige leven, en veel verklaart van wat daarop van invloed is geweest. Het eigenaardige van de landen waarover wij spreken is, dat zij sedert den 80-jarigen oorlog geen zelfbestuur kregen. Elk gewest van de zeven provinciën regeerde zichzelf, maar Brabant werd geregeerd. Zelfs een „landdag", die nog in „het Landschap Drenthe" bestond, was aan Brabant of Limburg niet gegund. De zuidelijke provinciën werden „Generaliteitslanden", d.w.z. zij vormen een grondgebied, dat aan de „Staten-Generaal" der 7 provincies toebehoorde en waarover die staten alles te zeggen hadden. Ze waren wingewesten. Dit is inderdaad een schaduwzijde voor ons zuidelijk Nederland geweest en — gebleven. Alleen voor het gedeelte, dat tot Holland werd gerekend (Geertruidenberg, „de Hollandsche dorpen aan de Langstraat", Zevenbergen, Klundert, Willemstad en Bergen op Zoom) was de toestand iels gunstiger. Uit deze staalkaart van landen zijn na 1830 de beide provinciën Noord-Brabant en Limburg gevormd. Wij willen nu trachten, den gang der reformatie in deze twee provinciën in korte trekken te teekenen. Het feit, dat het grootste deel van de tegen. woordige bewoners van N.-Brabant en Limburg bewegingen. ^ Roomsche kerk behoort, zou tot de gedachte aanleiding kunnen geven, dat de Reformatie in deze streken van geringe beteekenis is geweest en ternauwernood deze landen heeft aangeroerd. Wie echter de historie raadpleegt zal tot de ontdekking komen, dat he tegenovergestelde het geval is geweest. Reeds Vroeg was hier beweging tegen de Roomsche Kerk. Toen Luther genoopt was met de Roomsche Kerk te breken, om terug te keeren tot de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, heeft zijn getuigenis een breede schaar van ernstige mannen bezield, die naar zielevrede dorstten en naar alle zijden de waarheid van Gods Woord verbreidden. En toen straks Calvijn te Genève grooten invloed op de Hervorming in Zwitserland kreeg en een school tot opleiding van predikanten stichtte, gingen vele mannen, die onder Calvijn hadden gestudeerd, naar I- rankrijk en naar de landen aan den Rijn, om daar het zuivere Evangelie aan het volk te prediken. Intusschen waren, als een te betreuren uitwas, de geruchtmakende Anabaptisten, de Wederdoopers (van 1521 — 1535) opgestaan. Ze stelden zich ten doel, elke regeering te doen wijken voor den door hunne profeten geregeerden „Sionsstaat". Omdat hun godsdienst een politieken bijsmaak had, maakten zij zich overal gehaat en werden in elk land als staatsvijanden beschouwd en vervolgd. , . , .... In den eersten tijd werden de volgelingen van . . Luther en Calvijn dikwijls met deze Wederdoo- benamingen. , , . , ,, pers verward, omdat zoowel de Hervormings- gezinden als de Anabaptisten tegenstanders van de Roomsche Kerk waren. Beiden worden soms Sacramentisten genoemd. Het is om die reden, dat het dikwijls moeilijk te bepalen is, wie de Roomsche schrijvers uit dien tijd met hun benamingen aanduiden, hetzij de volgelingen van Jan van Munster, hetzij de volgelingen van Luther en Calvijn. Zooveel is duidelijk, dat de reformatie, die in Duitschland en Zwitserland was begonnen, ook tot Brabant en Limburg doordrong en na korten tijd grooten invloed verkreeg. „ e ... Een historieschrijver (uit 1649) zegt, dat door Ketormatorische , , , , , . . . , , . .. bewegi ge handelsrelaties met de naburige landen, „bij „die occasie, 't licht der waarheijdt hier oock", (n.1. te s Hertogenbosch) „ontsteken is geworden ende vele „van de voorsz Boecken gebrocht". Hij noemt Zwitserland als de bakermat der Evangelische vrijheid. Hij laat er echter onmiddellijk op volgen: „Die van de Roomsche Kerck hebben haer terstond hier tegens„gestelt, ende dit ontsteken licht soeken uijt te blusschen ende dese „kleine vonckens te smooren". (') Een kloosterling uit 's Hertogenbosch schrijft in zijn kroniek over *) V. Oudenhoven, Beschrijving der stadt van 's Hertogenbosch bl. 96. 1522: „Omstreeks dezen tijd openbaerde zich in Brabant de duysternis „der Luthersche ketterije". (!) Dat het ontzag voor de geestelijkheid in de Roomsche kerk reeds afnemende was, bewijst het oproer in 1525, waarbij 3 kloosters, die weigerachtig waren om in de belastingen mede te dragen, door het volk geplunderd werden. (J) Het eerste blijk van den invloed der Hervorming doet zich ondubbelzinnig kennen uit de aanteekening op het jaar 1526, dat de mannen van de inquisitie naar s Hertogenbosch kwamen, „hebbende dieselve „xiiij dagen lanck duerende geëxamineert xij sekere personen, gerheiten Lutheranen. Van deze twaalf werden er 9, met name genoemd, veroordeeld. Eerst werden zij te pronk gesteld „op het oxael" (een verhevenheid of tribune in de kerk) gedurende den omgang eener processie; vervolgens moesten ze hun geloof afzweren, en beloven bij het oude geloof te blijven, onder bedreiging met den brandstapel zoo ze weer afvielen. Daarna moesten ze met een waskaars in de hand, vóór het sacrament uitgaan en op de markt gekomen, hunne „Lutherianen boecken" brengen, die daar in tegenwoordigheid van geestelijke en wereldlijke aanzienlijken, door den „dieftrencker", den beul, werden verbrand. En, om de maat vol te meten, moesten de 5 mannen een vol jaar en de vier vrouwen een half jaar lang met een geel kruis, op hun kleed zichtbaar te dragen, in elke processie meegaan met een waskaars, niet achter, maar vóór het sacrament uit, terwijl hun verboden was de stad te verlaten. (ó) Of daarmede het doel, de onderdrukking der „Lutheranije", bereikt werd, valt te betwijfelen. Dezelfde Chroniekschrijver teekent op het jaar 1528, het feit aan, dat „v of vj quade onverlaten tyrannen, Lutersboeven," (op St. Jans kerckhoff) „hebben onse Heere Godt sijn beelt zijn armen opten Kerck„hoff afgehouden en met messen in sijn lijff gesteken tot iiij of vijf „plaetsen in een steenen beelt". (') ) Aanhaling uit het Chronicon Conventus Boscoducensis Ordin. Praedic. pag. 154. Bij Dr. Meindersma: „de reformat. beweging der 16e eeuw te s Bosch in „Nederl. arch. voor Kerkgesch. 1910, pag. 263. Voor 't vervolg wordt dit art. aangehaald als: Meindersma: Ref. Bew. l) Chronicke Van Cuperinus (uitgave Dr. Heimans 1848) pag. 90, 91. 3) Cuperinus t.a.pl. hl. 96—98. 4) Cuperinus t.a.pl. bl. 100. het jaar 1544 nog een 15tal kunnen aanwijzen, die ter dood gebracht werden, omdat ze niet meer de Roomsche leer beleden of de Mis niet hoorden. Van deze worden sommigen, in 1538 terechtgesteld, herdoopten genoemd. In 1544 heet een slachtoffer der geloofsvervolging „David Joriste" (dat wil zeggen: behoorend tot de wederdoopers van het Munstersche soort), 't Komt ons voor, dat 't laatste geval een naamsverwarring kan zijn. Immers nog lang wordt deze naam gegeven aan de stille en lijdelijke Mennisten van die dagen. Uit het bovengemelde blijkt, dat te 's Hertogenbosch de leer der hervorming reeds vroeg bekend was en beleden werd. Ook in andere steden van de zuidelijke Nederlanden was dit het geval. Antwerpen behoorde destijds meer tot het Noordelijk Brabant, althans wat afstand, taalverwantschap, invloed en godsdienstige sympathieën betrof. Daar predikte buiten de stad in 1524 een pastoor „Mels" tegen het Pausdom en had een grooten aanhang. „Op zekeren tijd hemzelven „en andere Priesters beschuldigende, zeide hij: Wij zijn erger als Judas; „hij verkocht en leverde den Heere; wij verkoopen Hem U en leveren „Hem niet. (Dit zag op de Missen.) Hierom weerd 50 gulden op zijn „lijf gezet, voor wie hem kon overleveren. (') Aan het martelaarschap der Antwerpsche monnikken Voes en van Essen behoeven wij U niet te herinneren. Ieder weet dat zij de eersten geweest zijn, die om hun geloof den brandstapel moesten beklimmen. Minder bekend is, dat in de stad Limburg de eerste martelaren reeds in 1531 omgebracht zijn. Daar is door de Inquisitie een geheele familie, vader, moeder, twee dochters en twee schoonzoons om hun Hervormde belijdenis op den brandstapel gedood. (2) Te Helmond werden in Dec. 1567 een boekverkooper, die daar prediken wilde en een burger van Helmond, die hem assistentie verleende, gevangen genomen door den Drossaert van Brabant uit Helmond gehaald en later bij Postel aan een boom opgehangen. (3) l) G. Brandt Histor. der Reform. I bl. 91. l) Ypey en Dermout. Gesch. der Ned. Herv. Kerk I bl. 115. 3) Meindersma. Ref. Bew. t.a.p. bl. 389 (noot).