DE GLOSSOLALIE IN HET N. T. J. L. DE WAGEiMAKER. DE GLOSSOLALIE IN HET N. T. DE GLOSSOLALIE IN HET N.T, SEMINARISCH PROEFSCHRIFT TER VOLDOENING AAN ART. 44 VAN HET REGLEMENT VOOR DE KWEEKSCHOOL DER ALGEMEENE DOOPSGEZINDE SOCIËTEIT, DOOR J. L. DE WAGEMAKER. □ AMSTERDAM 1913. I N H O U D. Hoofdstuk I. De opvatting van den Heiligen Geest in het N. T 7 ,, II. De glossolalie in het N. T 9 ,, III. Ecstatische verschijnselen buiten het N. T 22 ,, IV. Verklaring der glossolalie 26 ,, V. Verklaring van den naam .... 29 Slotopmerking 31 Hoofdstuk I. INLEIDING. De opvatting van den Heiligen Geest in het N. T. De glossolalie is een gave (charisma) van den Heiligen Geest. Zoowel in de Handelingen der Apostelen als in den ien Brief aan de Corinthiërs vinden wij deze opvatting. Ook de tegenwoordige ecstatici beweren niet alleen dat zij ontvangers van den Heiligen Geest zijn, maar ook zien zij in de glossolalie een bewijs voor de aanwezigheid van den Goddelijken Geest. Daarom is het van belang een kort overzicht te geven van de opvatting van den Heiligen Geest in het N. T. In het N. T. treffen wij de beschouwing aan, dat een groot gedeelte van het menschlijk leven door geesten wordt beheerscht. Man schliesst von dem ratselhaft-furchtbaren Eindruck einer Erscheinung auf ihren übernatürlichen Urheber, welchen man sich als übermenschliche Macht vorstellt. x) De bovennatuurlijke macht die een zoodanig verschijnsel verwekt, kan zoowel een demon zijn als de Heilige Geest. 3) De Synoptici hebben geen eigen leer over den H. G. Zij staan op het standpunt van het O. T.: De H. G. is een van God uitgaande kracht, die in de wereld werkzaam is. 8) Gunkel, Die Wirkungen des Heiligen Geistes, 1909, pag. 37. 2) Gunkel, Die Wirkungen des H. G., pag. 37. 3) Mosiman, Das Zungenreden, 1911, pag. 3. De opvatting van den H. G. in het apostolisch tijdperk definieert Gunkel als volgt: »De Geest is de bovennatuurlijke kracht, die God door middel van Christus den geloovigen gezonden heeft en die hen in staat stelt wonderen te doeti«. a) Gunkel voegt daar aan toe: J) »De Geest openbaart zich door op geheimzinnige wijze in te grijpen in het leven der menschen. Dit ingrijpen staat altijd op een of andere wijze in betrekking tot het leven der Christelijke Gemeente, echter berokkent den menschen in geen geval schade. Het wordt dikwijls te voorschijn geroepen door het met nadruk uitspreken van den naam God of Christus en betreft in alle gevallen slechts zoodanige menschen, die waardig zijn om met God in gemeenschap te treden«. Ook Paulus was deze opvatting toegedaan, ook voor hem is het buitengewone, geheimzinnige, het krachtige een openbaring van Gods Geest. »Maar«, zegt Gunkel; 2) »het oordeel dat het volk velt over eenige bepaalde, buitengewone verschijnselen, velt Paulus over het geheele Christelijke leven. De Gemeente ziet in het buitengewone in het leven van den Christen Gods Geest, Paulus in het gewone, hij in het geheele leven van den Christen, zij in enkele gebeurtenissen van dat leven«. Zoo ook zegt Völter: 3) »Het bewijs, dat hetgeen wat de geloovige in de geloofsgemeenschap met den g-ekruisten en opgestatien Christus beleeft, n.1. de rechtvaardiging en de zedelijke vernieuwing, geen schijn maar waarheid is, heeft de geloovige door den Geest, dien hij als een geestelijke kracht Gods ervaarts. En verder, pag. 125. »De Geest, die zich openbaart als de kracht, die het nieuwe ') Gunkel, Die Wirkungen des H. G., pag. 43. 2) Gunkel, Die Wirkungen des H. G., pag. 75. 3) Völter, Paulus und seine Briefe, 1905, pag. 125. religieuze en zedelijke leven, dat verkregen is door de geloofsgemeenschap met Christus, draagt, verleent aan de geloovigen, aan een ieder naar zijn deel, tot stichting van het geheel, allerlei genadegaven; aan den een een woord van wijsheid, aan den ander een woord van inzicht, etc. Dat in den Geest een transcendente geestelijke macht aanwezig is, die het bewustzijn van den mensch dikwijls overweldigt, wordt bij de glossolalie openbaar, voor zoover daarbij de tong van den in droomtoestand verkeerenden mensch door den Geest in beweging wordt gebracht en ongearticuleerde geluiden geuit worden, die slechts door uitlegging begrijpelijk worden». In het Johannes' Evangelie is, evenals bij Paulus, de II. G. een kracht, die voortdurend in de menschen werkt, hen door Christus tot de Waarheid brengt en hen tot een volmaakt Christen maakt, die met de verhevenste deugd, de liefde gekroond is. x) Hoofdstuk II. De glossolalie in het N. T. Wij bespreken eerst i Cor. 12, 13 en 14 en laten 14 onmiddellijk op 12 volgen. 2) Het schijnt, dat de Corinthiërs Paulus over hen, die met den Geest vervuld zijn (12^ om raad gevraagd hebben (c. f. 7J. In de capita 12 en 14 spreekt hij zich daarover uit. Uit deze capita leeren wij eenigszins kennen de houding *) Mosiman, Das Zungenreden, pag. 6. . 2) c. f. Weiss, Meyer's Kom. zum N. T. Ier kor. br. 1910, pag. 321. Völter, Paulus und seine Briefe, 1905, pag. 56. van de Corinthiërs tegenover de glossolalie, Paulus' zienswijze daaromtrent en de kenteekenen van dit charisma. De Corinthiërs streefden ijverig naar de charismata (r413). Sommige charismata werden hooger geschat dan andere en daarom meer begeerd. Zij, die het charisma hadden dat hooger geschat werd, meenden hooger te staan dan de anderen, die mindere o 7 charismata bezaten (i215). De glossolalie werd door de Corinthiërs het hoogst geschat, dezen indruk maakt de behandeling van Paulus op ons; maar toch schijnen sommigen er minder waarde aan gehecht te hebben (i439). Paulus rekent de glossolalie ook onder de genadegaven (i210). Hij dankt God voor den rijkdom aan gaven, die de Gemeente bezit (i7) en spoort het streven der Corinthiërs naar die gaven aan (14J; ja, hij zou wel willen, dat zij allen glossolalisten waren (i43). Hij dankt God er voor, dat hij meer in tongen spreekt dan zij allen (i418) en ook hij zal die gave gebruiken (i415) Hieruit blijkt wel, dat Paulus de glossolalie niet gering schat. Toch stelt hij bij desamenkomsten der Gemeente het profeteeren hooger (i42.3.5) en wel met het oog op de Gemeente. Want terwijl de Corinthiërs de genadegaven beschouwden als teeken van bijzondere begenadiging voor elk lid op zichzelf, waarbij de gave van de glossolalie het hoogst werd geschat, zonder er op te letten of dit voor de Gemeente nuttig of stichtend was, legde Paulus meer den nadruk op het nut van de genadegaven voor de Gemeente. »Want«, zegt Paulus, »wie in tongen spreekt«, spreekt niet voor de metischen, maar voor God, niemand verstaat het en door den Geest spreekt hij onbegrijpelijke taal (i42)- ]) Wie profeteert spreekt voor de menschen tot stichting, vermaning of vertroosting (i43). Wie J) Voor ocxouei cf. Weiss Meyer's Kom. z. N. T. 5, 1910, pag. 322j. in tongen spreekt sticht zichzelven, maar wie profeteert sticht de Gemeente (14J. Indien de glossolalist uitlegt hetgeen hij in tongen spreekt dan staat hij gelijk met hem die profeteert, want dan sticht ook hij de Gemeente (i45). Maai als de tongetaai niet uitgelegd wordt, is zij van weinig nut voor de Gemeente. Zij wordt evenmin verstaan als de fluit of de citer, zoo zij aan de klanken geen onderscheid geven (147), zij is even onnut als een trompet, die een onduidelijken toon geeft (i48); men zal niet verstaan, wat er gesproken wordt indien door de tong geen duidelijke rede wordt voortgebracht (i49). De tongetaai is even onnut als een taal, die niet verstaan wordt (14, Daarom, wie in tongetaai spreekt, die bidde ook, dat hij het moge uitleggen tot stichting der Gemeente (l412.ls). \\ ant, indien iemand dankt in den Geest dan kan een oningewijde geen »amen« zeggen op de dankzegging, omdat hij niet weet wat er gezegd wordt (i416). Paulus wil liever vijf woorden spreken met zijn verstand, opdat hij ook anderen onderwijze, dan duizend woorden in tongetaai. De glossolalie kan ongeloovigen niet bekeeren (1413-3S); daarom is het beter, dat de glossolalist in de Gemeente zwijgt als er geen uitlegger is (142s)- hij alleen is, kan hij in tongen spreken voor zichzelven en voor God (i428). De uitdrukkingen, die in deze capita voor de glossolalie gebruikt worden, zijn: yevrj yluaaiov (i2]0.38); ui ylwooai (i432); ev yWtf.yWtf of yhoooMsluleiv(i2S0- i43 ii.6.w.u 19.33.27.39 ); yXmaoav s/ei (14ac) 5 ™qo nvsi^tazi (r415.lc); nrev^tait laleiv /iii oirjQia (14.,). Hierbij merken we op, dat »in tongetaai spreken« ook genoemd wordt »in den Geest spreken» (c. f. I4J4 met I416). Dit volgt ook uit I41V waar Paulus zegt: »want indien ik in tongetaai bid, zoo bidt mijn Geest, maar mijn verstand is onvruchtbaar«. Uit liet voorgaande kunnen wij de volgende kenmerken van de glossolalie in de Corinthische Gemeente afleiden. De glossolalie is voor de meeste geloovigen onverstaanbaar (i42). Dit volgt ook uit de vergelijking van de glossolalie met muziekinstrumenten en met een taal, die aan den hoorder onbekend is en daardoor niet verstaan wordt. Zij die in tongetaai spreken maken op oningewijden den indruk van razenden (i423). Hun verstand heeft geen deel aan hetgeen zij zeggen (i4u). Dat een bijeenkomst, waarin glossolalisten aan het woord waren, geen verheffenden indruk maakte volgt nog uit I42G: slaat het alles tot stichting geschieden«, uit I488: »want God is geen God van verwarring, maar van vrede«, en uit I4t0:»maar alles geschiede welvoegelijk en met orde«. Daarom geeft Paulus den raad, dat wanneer er tongetaai gesproken wordt, het door twee, hoogstens door drie geschiede en bij beurte, en dat een het uitlegge, maar is hij geen uitlegger, dat hij dan zwijge in de Gemeente (1427). Uit dit alles blijkt wel dat de glossolalie vergezeld ging van een opgewonden geestdriftigen toestand van den glossolalist, een ecstatischen toestand, dien wij dikwijls in oude geschriften beschreven vinden en waarbij het verstand buiten werking treedt. l) Omdat de glossolalie voor de meeste geloovigen onverstaanbaar was, was een andere gave noodig, n.1. de gave van de uitlegging (i210.30.i45.13.„6.S8). Hij, die deze gave bezat, kon hetgeen door den glossolalist werd gesproken in verstaanbare taal aan de Gemeente mededeelen. Sommige glossolalisten konden hetgeen zij in tongetaai spraken, zelf uitleggen. Nog een ander charisma was van belang, n.1. de gave om geesten te onderscheiden. Hij, die deze gave bezat, kon bepalen ') Mosiman, Das Zungenreden, pag. 11. of iemand, die in tongetaai sprak of profeteerde, gedreven werd door den Heiligen Geest of door een demon (i210). Hieruit volgt tevens, dat zoowel Paulus als de Corinthiërs dachten, dat de bewerker van de tongetaai zoowel de H. G. als een demon kon zijn. De ongeloovigen beschouwden de glossolalie als het werk van een demon. Vergelijken wij nu de kenmerken van de glossolalie in de Gemeente te Corinthe met kenmerken van dergelijke verschijnselen in den tegenwoordigen tijd, dan zullen wij eenigszins het wezen van de Corinthische glossolalie kunnen bepalen. Voordat wij hiertoe overgaan bespreken wij eerst de andere plaatsen in het N. T., die over glossolalie handelen. In caput 13 van den eersten brief aan de Corinthiërs vinden wij de uitdrukkingen: yhoaaceig tav uvQqwtkdv (13 ) en yXmanat, (i38). Dat hiermede hetzelfde verschijnsel bedoeld is als in de capita 12 en 14 wordt beschreven, mogen wij hieruit wel afleiden, dat het geen zin zou hebben de liefde te vergelijken met het in staat zijn om alle mogelijke gewone talen der menschen te kunnen spreken. Voor deze opvatting pleit ook, dat in denzelfden zin de liefde vergeleken wordt bij 't kunnen spreken van de talen dei engelen, waarvan in Openb. I42 indirect gezegd wordt, dat geen mensch dan de ingewijden ze kan verstaan. *) Deze teksten (13X en I38) geven ons niets nieuws over de glossolalie. Zij stellen de hooge waarde in 't licht, die de schrijver aan de tongetaai toekent. A C T A II. In het tweede hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen vinden wij ook de uitdrukkingen: yXuhioui, Xaleiv yhoaaatg, !) J. Weiss, Meyer's Kom. z. N. T. 5, 1910, pag. 313. ijf-iETEQuis ykwoaaig; respect: 2S, 24, 2n. Het is daarom van belang dit caput te bespreken. Bij lezing van het Pinksterverhaal rijzen er twee vragen: i°. Wat wil de schrijver ons verhalen? 2°. Welke gebeurtenis ligt ten grondslag aan zijn verhaal: Over de beantwoording van de eerste vraag is nog al verschil van meening, terwijl de tweede vraag in dezen zin beantwoord wordt, dat de gebeurtenis die aan het verhaal van den schrijver ten grondslag ligt, is het verschijnsel, dat ons in i Cor. 12 en 14 wordt beschreven, en dat wij glossolalie noemen. De eerste vraag wordt verschillend beantwoord. Holtzmann l) meent, dat de schrijver heeft willen verhalen, dat de Apostelen gesproken hebben in vreemde, hun onbekende talen. Hij zegt: »Die Zungengestalt (yAo)OOai wou tzi qoq 2S) steht in Beziehung auf die alsbald sich offenbarende Gnadengabe des «Redens mit anderen Zungen«. Da aber die Zunge Sprachorgan ist, so fangen die betreffenden Personen an zu reden mit Zungen, und zwar mit anderen, d. h. nach 6, 8, 11 in fremden Sprachen. Wie hier, so ist wohl auch Mc ió17 »neue Zungenc im Gegensatz zur Muttersprache zu verstehen«. Deze meening is ook Mosiman 2) toegedaan. Hij zegt: »Uit het verband volgt, dat »het spreken in talen« (2n) en shet spreken in andere talen« (24), beteekent spreken in vreemde talen of dialecten. Men zou dicclexzc) van (20.s) in de plaats van yhiiaaaig 2U kunnen zetten zonder dat de beteekenis van den zin zou veranderen«. Ook Lombard 3) meent, dat de schrijver een spreken in vreemde, den apostelen onbekende talen bedoeld heeft. ') Holtzmann, Hancl-Com. z. N. T. Apostelgesch. 1901, pag. 31. 2) Mosiman, Das Zungenreden, pag. 15. 3) Lombard, De la Glossolalie 1910, pag. 71. Eene andere opvatting is Wendt J) toegedaan. Hij meent, dat de apostelen een nieuwe door den Heiligen Geest ingegeven taal spraken, een taal die niet van deze aarde was. De hoorders verstonden haar als hun moedertaal. Daarvoor neemt hij aan, dat yhooaca 23e„4 tong beteekent en dat het meervoud, de vele nieuwe tongen der apostelen aanduiden, welke het orgaan voor één en dezelfde taal zijn. Nog een andere opvatting is er, n.1. deze, dat men aanneemt, dat de apostelen Arameesch hebben gesproken, maar van de menigte hoorde een ieder zijn eigen taal (Hörvvunder). 2) Dat de schrijver een spreken in vreemde talen heeft willen verhalen is duidelijk. De beteekenis van yfaoooa in vers 11 staat vast n.1. taal, waarvoor in vers 6 en 8 ihalexroe wordt gebruikt. Dus ylcoooa beteekent taal. Nu is er strijd over of het yhoaocc van vers 4 taal of tong beteekent. Zooals wij reeds zagen brengt Holtzmann vers 4 in verband met vers 3 en vertaalt »mit anderen Zungcn» d. w. z. in vreemde talen c. f. vers 6, 8, 11. Wendt brengt 3 en 4 met elkaar in verband en oordeelt, dat de op tongen gelijkende vuurvlammen dezelfde andere tongen zijn, waarmede de apostelen begonnen te spreken en wel één taal. Völter 3) is van oordeel, dat uit de vuurtongen door middel van de apostelen één taal werd gesproken. Maar zoo goed als ylcoooa in vers 11 taal beteekent, even zoo goed kan het in vers 4 taal beteekenen. Het is niet in te zien, waarom ylcoooa in vers 4 tong zou beteekenen, alleen omdat in vers 3 sprake is van »tongen als van vuur«. Hoe komt de schrijver aan deze uitdrukking? Hij wilde duidelijk maken, dat hetgeen gezien werd geleek op een J) Wendt, Meyer's Kom. z. N. T. 1899, pag. 86. 2) Holtzmann, Hand-Com. z. N. T. Apostelgesch. 1901, pag. 32. 3) Völter, Würtembergsche Studiën 1881, pag. '137. vuurvlam. Een vuurvlam wordt ook genoemd een vuurtong (Jes- 524 leschón 'êsch). Zoo kwam de schrijver aan het woord tong, yhnaaa, maar daar hij in 't midden wilde laten of hetgeen gezien werd wel vuur was, schreef hij: »tongen als van vuur». (Nauwkeuriger had hij zich moeilijk kunnen uitdrukken.) Hierop volgt in vers 4: »Zij werden allen vervuld van den Heiligen Geest« ; wij mogen aannemen, dat de «tongen als van vuur« de zichtbare vorm was, waarin de H. G. zich openbaarde. Als gevolg van het vervuld zijn met den H.G begonnen zij (de apostelen) te spreken fTSQaig ylwooaig. Uit niets blijkt, dat er verband bestaat tusschen ylonaaig hier en in vers 3, neen, doordat ze vervuld waren van den H.G. begonnen zij yhoaaaig fTSQaig te spreken, hetgeen wij moeten vertalen door: »in andere talen» n.m.1. andere dan hun moedertaal en dit kan in verband met de verzen 6, 8 en 11 wel niet anders beteekenen dan: vreemde, hun onbekende talen. Het is zuiver toeval, dat in vers 3 en 4 het woord yhoaaa in verschillende beteekenis gebruikt wordt. Tegen de opvatting, dat de schrijver bedoelde een spreken in vreemde talen, wordt ook nog ingebracht, dat in de verzen 6, 8 en 11 staat, dat de aanwezigen hen hoorden spreken in hun eigen talen. De nadruk valt op: »hooren« en men wil hiermede zeggen, dat wel ieder zijn moedertaal hoorde, maar dat er één taal gesproken werd, die de eigenaardigheid had door een ieder als zijn moedertaal te worden verstaan. Hiertegen zij opgemerkt, dat de schrijver zich moeilijk anders had kunnen uitdrukken. Als wij zeggen:»ik hoor hem Fransch spreken« dan ligt daarin toch opgesloten, dat degeen van wien wij het zeggen, Fransch spreekt en niet dat het ook wel Duitsch of Engelsch zou kunnen zijn (cf pg. 29.) De tweede vraag is: welke gebeurtenis ligt ten grondslag aan dit verhaal? De meeningen hieromtrent loopen niet zeer uiteen. Holtzman, ]) Wendt, 3) Weinel, 3) Mosiman, 4) Lombard, 5) denken aan het verschijnsel, dat ons beschreven wordt in i Cor 12 en 14. Er zijn dan ook trekken in het verhaal, die daarop schijnen te wijzen. De spot van eenige toehoorders zou alleen begrijpelijk zijn, als zij de discipelen niet verstonden. De «anderen« van vers 13 zouden de apostelen niet van dronkenschap beschuldigd hebben, als zij verstaanbare taal gehoord hadden. De beschuldiging van dronkenschap zou wijzen op een ecstatischen toestand (cf. 2Vi met 1 Cor. I423). Daarop zou ook wijzen, dat zij spreken van de groote daden Gods (2n) cf. 1 Cor. 143.28 i eveneens zouden de tongen als van vuur en het gedruisch als van een windvlaag 6) (2M) daaraan doen denken. Lombard 7) meent, dat aan het Pinksterverhaal, hetzij een schriftelijk, hetzij een mondeling bericht ten grondslag ligt van dezen inhoud: »Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak, waren de discipelen allen bijeen. Plotseling hoorden zij een geluid als van den wind en vuurverschijnselen werden door hen gezien. De II G. vervulde hen en zij begonnen onbekende woorden te spreken. Een groote menigte kwam tezamen en men vroeg: »wat is er met de Galileërs?« Sommigen zeiden: »wat beteekent dat«. Anderen spotten en zeiden: »zij zijn vol zoeten wijns«. Toen sprak Petrus tot de menigte: etc.« De schrijver heeft de overlevering versierd met motieven ontleend aan Philo. !) Holtzmann, Hand. Com. z. N. T. In, 1901, pag. 34. 2) Wendt, Meyer's Com. z. N. T. III, 1899, pag. 89. 3) Weinel, Die Wirkungen des Geistes und der Geister, 1899, pag. 75. ■>) Mosiman, Das Zungenreden, 1911, pag. 15. 5) Lombard, De la glossolalie, 1910, pag. 74. 6) cf. Weinel, Die Wirkungen des Geistes und der Geister, 1899, pag. 166 en 168. ') Lombard, De la glossolalie, 1910, pag. 80. Er zijn in het verhaal ongetwijfeld enkele trekken, die aan de glossolalie van den eersten brief aan de Corinthiërs herinneren, doch het is ook mogelijk de verschijnselen, die op glossolalie wijzen, op andere wijze te verklaren. Prof. Völter *) wijst n.m.1. op een bericht in Acta 4: 31 en meent, dat dit bericht een parallel is van Acta 2. De schrijver van 2 en 4 zou uit 2 bronnen geput hebben, de overeenkomst van de verhalen niet opgemerkt hebben en ze daardoor beide hebben opgenomen. Dit wordt ons duidelijk, als wij de beide verhalen vergelijken. Reide keeren is de geheele Gemeente op één plaats verzameld, beide keeren komt de H. G. over hen en wel worden beide keeren daarbij buitengewone natuurverschijnselen waargenomen, beide keeren is het gevolg hetzelfde, n.m.1. vrije geestdriftige prediking van het Evangelie. Dat het in Acta 4S1 zoowel als in Acta 2 niet om een gewone, maar om een buitengewone gebeurtenis in het leven van de eerste Gemeente gaat, bewijst niet alleen het feit dat iets dergelijks nergens anders bericht wordt, maar ook dat de gebeurtenis van Acta 431 zoowel als van Acta 2 door de daarbij voorkomende buitengewone natuurverschijnselen een zeer bijzonder aanzien krijgt. Zooals wij reeds zeiden berust bovenstaande beschouwing op de meening, dat de schrijver van de Handelingen uit twee bronnen heeft geput, die een van elkaar verschillende voorstelling van de gebeurtenis gaven. Hij bemerkte de overeenkomst van de verhalen niet en nam ze beide op. Voor deze onderstelling pleit ook nog het volgende: Het bericht in Acta 431 hangt n.m.1. zeer nauw samen met wat aan dit bericht voorafgaat van 3X af, waarin verteld wordt, dat Petrus en Johannes wegens openbare Evangelieverkondiging van den eerste gevangen worden genomen en l) Völter. Würtembergsche Studiën, 1881, pag. 135, etc. voor den Raad worden gebracht, die hen verbiedt verder het Evangelie te verkondigen. Zooals nu het bericht van 431 parallel loopt met 2, 7.00 is ook acta 513 ,w een parallel tot 3, etc. I11 beide verhalen zijn de hoofdmomenten gelijk. Beide keeren zijn de Apostelen in den tempel. Volgens het eene bericht zijn het slechts Petrus en Johannes, volgens het andere alle Apostelen. Beide keeren worden zieken genezen, in het eene geval één, in het andere eenige. Beide keeren ontstaat er een volksverzameling, waarvoor volgens het ééne bericht Petrus een rede houdt, waarvan het andere bericht niets vermeldt. Beide keeren volgt de gevangenneming van de Apostelen, en brengen zij den nacht door in de gevangenis om den volgenden dag voor het Sanhedrin gevoerd te worden. Volgens het eene bericht blijven zij in de gevangenis, volgens het andere worden zij des nachts door een engel verlost en moeten des morgens uit den tempel gehaald worden. Beide keeren houdt Petrus een rede voor het Sanhedrin en beide malen houdt dit lichaam, nadat de Apostelen weggevoerd zijn, een beraadslaging, waarbij volgens het eene bericht Gamaliël een rede houdt. Beide malen is het resultaat van de beraadslaging hetzelfde, n.1. een verbod aan de Apostelen om het Evangelie te verkondigen. Beide keeren worden de Apostelen nadat hun het raadsbesluit is medegedeeld, vrijgelaten, het ééne bericht weet van een voorafgaande tuchtiging te verhalen. Overeenkomst genoeg om ook hier te zien twee voorstellingen van dezelfde gebeurtenis, tevens een steun voor de meening, dat Acta 2 en 431 parallelle verhalen zijn, waarvan dan 431 het oorspronkelijke verhaal is. Het luidt: >En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheids. Dit verhaal is wel het oorspronkelijke, daar het het eenvoudigste is. De schrijver van de eene bron heeft dit verhaal met behulp van motieven, ontleend aan Philo en de Rabbijnsche litteratuur,1) uitgewerkt tot het verhaal van Acta 2, dat te beschouwen is als tegenhanger van de Wetgeving op den Sinaï, om uitdrukking te geven aan het universeele van het Christendom. In Acta 431 nu, is van glossolalie, zooals wij die beschreven vinden in [ Cor. 12 en 14, geen sprake; er staat juist: »zij spraken het woord Gods met vriimoedigheide. Hierbij mag ook de?e overweging nog gelden : stel dat aan het verhaal van Acta 2 een gebeurtenis ten grondslag ligt, waarbij door de apostelen in tongen werd gesproken, zou dan deze gebeurtenis, die uit deti aard der zaak reeds een goddelijk stempel draagt, omgewerkt zijn tot een verhaal als Acta 2 ons geeft ? Meer waarschijnlijk is dat een dergelijk voorval in zijn waren vorm zou zijn overgeleverd. Dat de schrijver de glossolalie niet meer gekend zou hebben is niet aan te nemen. cf. Acta io43. Uit deze beschouwing blijkt, dat het verhaal in Acta 2 niets uit te staan heeft met de Corinthische glossolalie en het kan dan ook bij 't verder onderzoek buiten bespreking blijven. Acta 10:44, 45 en 46. Hier lezen wij: »Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. En de geloovigen uit de besnijdenis, zoovelen er met Petrus gekomen waren, ontzetten zich, dat ook op de Heidenen de gave des Heiligen Geestes was uitgestort ; want zij hoorden hen spreken yhoaoccis en God groot maken. De vraag is : wat beteekent hier yhoaaa ; taal of tongP !) Spitta. Die Apostelgesch. 1891, pag. 27. Beteekent yloiuaa taal, dan moeten wij vertalen : »want zij hoorden hen spreken in talen«. Dit heeft geen zin als glossa niet is een vaststaande uitdrukking voor een bepaalde taal. Wij verwachten er, indien glossa te vertalen is door taal, svtfjixis bij. Vertalen wij glossa door tong, dan krijgen wij: »zij hoorden hen spreken in tongen*. Dit herinnert ons aan I Cor. 12 en 14 en XaXovvKtiv yXwoouig is dan de terminus technicus voor het daar beschreven verschijnsel. Iets nieuws over dat verschijnsel brengt ons deze tekst niet. ACTA 19:6. Wij lezen hier: »En toen Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen en zij spraken met tongen en profeteerden«. Hier wederom dezelfde uitdrukking laltiv yhoaactig en wel genoemd in verband met 't profeteeren. Kr is geen reden om te meenen, dat met deze uitdrukking iets anders bedoeld is dan de Corinthische glossolalie. Ook deze tekst geeft niets nieuws. MARCUS 16 : 17. Hier vinden wij de uitdrukking: yhuuoccLg lalrjaovaiv xairaig. Eenige handschriften laten xaivaig weg. Het is niet duidelijk of hier gedacht is aan vreemde, onbekende talen of aan nieuwe, wonderbare, nog nooit gehoorde uitingen. In het laatste geval zou ook deze plaats aan de Corinthische glossolalie herinneren. Zij is overigens van weinig belang, daar zij geen nieuwe gezichtspunten opent. Uit het voorgaande blijkt, dat ons in 1 Cor. 12 en 14 een verschijnsel beschreven wordt, waarvoor de terminus technicus luidt yloaaatg Xaleuv met varianten, dat, hoewel deze term ook voorkomt in het Pinksterverhaal, dit niet in verband staat met genoemd verschijnsel, dat waar op andere plaatsen in het N. T. dezelfde uitdrukking wordt gebruikt, daarmede het verschijnsel van i Cor. 12 en 14 is bedoeld, uitgezonderd Mare. iól7 dat ons in 't onzekere laat. Ons rest nog vast te stellen wat dit verschijnsel in de Corinthische Gemeente was, hoe het te verklaren en de daarvoor gebezigde uitdrukkingen uit te leggen. Voordat wij hiertoe overgaan, geven wij een beknopt overzicht van dergelijke verschijnselen buiten het N. T., ontleend aan het boek van Mosiman : Das Zungenreden. Hoofdstuk III. Ecstatische verschijnselen buiten het N. T. Beschrijving van ecstatische toestanden vinden we ook in het O. T. De zeventig Oudsten profeteerden, toen de Geest op hen rustte (Num. ii25) Saul profeteert (1 Sam. 2028). De profeten van den Baal raasden, sneden zichzelven met messen en met priemen, naar hunne wijze, totdat zij bloed over zich uitstortten. (1 Kon. i838). Deze voorbeelden zijn met vele te vermeerderen. Ook schijnt glossolalie in het O. T. voor te komen. De dronken bespotters van de profeten hebben misschien de glossolalie nagebootst (Jes. 2810). In de litteratuur van het latere Jodendom ontbreekt het niet aan beschrijvingen van ecstatische toestanden en van ecstatisch spreken, (cf. Bousset en Volz) J) Philo beschouwt de profeten als orgaan van den Goddelijken Geest. Bij Josephus treffen wij een dergelijke beschouwing aan. Ook in de Grieksche litteratuur vinden wij beschrijvingen van ecstatische toestanden. ') Bousset, die Religion des Judentums.2 pag. 453. Volz, Der Geist Gottes. pag. 78. Bij den Dionysus-cultus treedt een razernij op, die als heilig wordt beschouwd. Zij, die daardoor aangegrepen zijn, »razenden« (cf i Cor I423.) Zij zijn »in God« of door God gegrepen. Er waren in Griekenland verscheidene tempels, waarvan de priesters of priesteressen in ecstatischen of bewusteloozen toestand dat zeiden, wat de Godheid hun ingaf te spreken. In Delphi voorspelt de Pythia, wat Apollo haar mededeelt. Uit de hooge waarde, die men aan de mantiek hechtte als godsdienstig verschijnsel en uit het feit, dat de orakelspreuken in volkomen bewusteloozen toestand gegeven werden, kunnen wij vermoeden, dat ook glossolalie wel in Griekenland voorkwam. In de klassieke litteratuur komen genoeg beschrijvingen voor van een eigenaardig onverstaanbaar spreken. Het is algemeen bekend, dat de orakelspreuken onbegrijpelijk waren en uitgelegd moesten worden. We kunnen wel zeggen, dat de bewijzen voor het bestaan van glossolalie in den Griekschen godsdienst, overtuigend zijn. De meening, dat de glossolalie na het na-apostolische tijdvak niet meer voorkwam, is onjuist. De litteratuur uit dien tijd bewijst, dat dergelijke verschijnselen niet zeldzaam waren. Ook het Gnosticisme, het opkomende Synkretisme en het Montanisme kenden de glossolalie. Tegen het einde van de 17de eeuw ontstond er een pneumatische beweging onder de Camisarden in Zuid Frankrijk. Ecstatische toestanden en glossolalie waren daarbij niet vreemd. Ook bij het Irvingisme, een pneumatische beweging in Engeland, speelde de glossolalie een belangrijke rol. Het verschijnsel werd eveneens waargenomen bij de Jansenisten in Frankrijk (+ 173 1 -) Bij de »Predigtkrankheit« in Noorwegen en Zweden (1841-—43) nam het een belangrijke plaats in, ook trad het op onder de Quakers ten tijde van Cromwell. I11 Rusland zijn tegenwoordig nog verscheidene ecstatische secten. % De Mormonen beweren zoowel de gave der glossolalie als die der uitlegging te hebben. Behalve de genoemde gevallen zijn in de geschiedenis van de christelijke kerk vele dergelijke verschijnselen opgeteekend, waarbij de glossolalie niet genoemd wordt. Mosiman meent, dat sporen van de tongetaai in vele gevallen verloren zijn gegaan, omdat zij als bijzaak gold. De Middeneeuwen kennen ecstase, die zich uit in dansen (St.-Vitusdans en Tarantelladatis). Ook onder de vrouwen, die als heksen terechtgesteld werden, waren er, die wegens het uitspreken van onverstaanbare taal veroordeeld werden. De geschiedenis maakt ook melding van personen, die, ofschoon zij hun moedertaal spraken, door anderen, die die taal niet kenden, werden verstaan. Dit wordt o.a. verhaald van den Spaanschen Heilige Vincentine Ferrer (1419). Het is niet zeker of wij hier te doen hebben met een legende of met glossolalie. Daar ecstase een gewoon verschijnsel is bij de lagere godsdiensten, zal het ons niet bevreemden daar ook glossolalie aan te treffen. In den stam der Todas in Indie, onder de priesters der Polynesiërs, aan de Westkust van Zuid-Afrika, in Tahiti, bij de Bataks, bij de Indianen en Derwischen komen dan ook verschijnselen als ecstatische dansen en het uitstooten van onverstaanbare klanken voor. De verklaring is meestal, dat deze personen met een Geest of met de Godheid in verbinding staan. Ook in den tegenwoordigen tijd (1911) komen verschijnselen voor als behandeld zijn in de vorige pagina's. Onder den naam »Pfingstbewegung« heeft zich een religieus enthusiasme over een groot deel van den aardbodem verbreid. In 1902 ontstond er in Australië, door de prediking van Torrey en Alexander, een »Revival«. Twee jaar later begon deze beweging in Wales. Aan het hoofd stond Evan Roberts, een jonge man van 26 jaar. Zijn gemoedsleven was zeer ontwikkeld; door visioenen en innerlijke stemmen werd hij tot zijn werk geroepen. Na langen tijd van twijfel ontwaakte hij op een morgen en bevond zich, tot zijn groote vreugde voor het aangezicht Gods. Vier uur lang sprak hij met God van aangezicht tot aangezicht en genoot een »wonderbaar samenzijn.« Van de vergaderingen zegt W. 1. Stead :): »As a study of the Psychology of crowds I have seen nothing like it, you feel that the thousand or fifteen hundred persons before you have become merged into one myriad-headed, but single-souled personality.« In de vergaderingen wisselen bidden, zingen en weenen elkaar af. Glossolalie trad ook hier later op. Deze beweging vond in 1905 ook aanhangers in Indië en droeg de kenmerken van de ecstatische toestanden in de vorige pagina s aangehaald. Glossolalie openbaarde zich daarbij later in I opeka, Kansas; en verbreidde zich van daar naar Los Angelos, Californië en in een tijdsverloop van twee a drie jaar over het geheele land van Texas tot Winnipeg en tot het Noordwestelijk deel van Kanada en van den Stillen tot den Atlantischen Oceaan. Van Los Angelos werd deze beweging overgebracht door een predikant naar Noorwegen en verder naar Duitschland en Zwitserland. Door zendelingen werd zij verbreid naar Zuid-Amerika, Afrika, Indië, China en Japan. Overal dezelfde verschijnselen: het uitstooten van ongearticuleerde geluiden, schreeuwen, bidden, weenen, zingen, heftige bewegingen van de ledematen etc. De gewone beschouwing daarbij is, dat zij, die de ecstatische toestanden ondervinden, onder Goddelijken invloed staan. De glossolalie is verschillend en wisselt af tusschen het uitstooten van onverstaanbare en onsamenhangende klanken en het uitspreken van verstaanbare uitdrukkingen, die met ') Mosiman. Das Jungenreden. 1911. pg. 664. verschillenden klemtoon worden uitgesproken en door gebaren begeleid worden. De glossolalist zelf beweert niet te weten wat hij zegt en meestal is een uitlegger noodig. Zij, die in de »I'fingstbewegung« betrokken zijn gelooven, dat de glossolalie soms een spreken is in vreemde talen en soms in geheel onbekende talen, misschien de taal der engelen. Hoofdstuk IV. Verklaring der glossolalie.1) Den Pathologen is de glossolalie niet onbekend. Vele ziekten zijn oorzaak van eigenaardige taalveranderingen. Hysterie, waanzin en krankzinnigheid worden dikwijls begeleid door glossolalie. Bij personen, die onder hypnose verkeeren, kunnen glossolalie en verschijnselen, die daarmede samenhangen, te voorschijn worden geroepen. Het blijkt, bij bestudeering van pathologische, hypnotische en ecstatische verschijnselen, dat wij te doen hebben met verschijnselen, die in den grond der zaak niet verschillen Langs psychologischen weg tracht men ze te verklaren, en ofschoon nog veel niet opgehelderd is, is er toch wel iets van te zeggen. De tegenwoordige »Functional Psychology« beschouwt den mensch als een psycho-physisch organisme, zonder een scherpe scheiding aan te nemen tusschen geest en lichaam. De pathologen en zij, die het hypnotisme bestudeeren, hebben opgemerkt, dat zekere physische verschijnselen in physische oorzaken hun grond hebben. Het physisch gebeuren nu wordt teruggebracht tot de werking van zenuwcellen. Elke zenuwcel is voorzien van zeer fijne uitloopers ; door middel van eenige van deze uitloopers !) cf. Mosiman Das Zungenreden. pag. 86 etc. zijn de cellen onderling verbonden en vormen groepen, die onderling op dezelfde wijze verbonden zijn tot systemen en aggregaten. Men vermoedt nu, dat deze verbindingen niet biologisch maar physiologiscli zijn, d w. z. dat de combinaties van groepen, systemen en aggregaten niet constant zijn maar veranderen naar gelang dat noodig is. Wanneer, bijv. de hersenen ergens in 't lichaam iets willen tot stand brengen, verbinden de groepen van cellen zich zóó, dat het beoogde doel bereikt wordt. Verbindingen en ontbindingen van deze combinaties komen gemakkelijk tot stand door een in- of uitwendigen prikkel. Van deze verbindingen hangt de werkzaamheid van den geest en het bewustzijn af. Echter een groot deel van deze, door de cellen-aggregaten veroorzaakte werkzaamheid komt in 't algemeen niet binnen het bereik van het eigenlijke bewustzijn. De moderne psychologie neemt nu aan een »onderbewuste«. In het gewone leven gaan beide soorten van bewustzijn in elkaar over, de verbinding wordt onderhouden door zenuwen. Rij bepaalde pathologische toestanden echter kunnen in de hoogere zenuwcentra storingen intreden, waardoor de lagere zenuwcentra het overwicht hebben ; dan verschijnt het tweede of subliminale »Ik« dat een afzonderlijk bewustzijn schijnt te zijn (Het »onderbewuste« is eigenlijk slechts een naam voor een bepaalde, bijzondere hersenwerkzaamheid). Hypnose, ecstase en glossolalie worden nu toegeschreven aan de scheiding, die er ontstaat, tusschen het primaire en secundaire »Ik«. Hierbij speelt nog de suggestie, n.1. de neiging van de menschen om zich door voorstellingen van anderen te laten beïnvloeden, een rol. Deze vatbaarheid voor suggestie schijnt grooter te worden naarmate de scheiding tusschen het primaire en secundaire »Ik« meer volkomen is. Bij het verklaren van het spreken in ecstase moet zoowel de werking van het onderbewuste als de suggestie in rekening gebracht worden. Ue werkzaamheid van het onderbewuste, geprikkeld door suggestie brengt de verschijnselen van de ecstase te voorschijn. Hoe ontstaat nu glossolalie ? De spraak is een middel om gedachten te uiten. Bepaalde organen zijn noodig om de spraak te vormen; als deze organen niet goed werken, wordt de spraak onduidelijk. De spraakorganen staan onder den invloed van bepaalde zenuwcentra in de hersenen, die van den wil afhankelijk zijn. Er zijn echter ook zenuwcentra, die onafhankelijk van den wil zijn. Komen nu de spraakorganen onder invloed van deze laatstgenoemde zenuwcentra, dan ontstaat de glossolalie. De gedachten n.m.1. die in het onderbewuste opkomen, worden in onverstaanbare klanken geuit, omdat de spraakorganen aan den wil onttrokken zijn, dit is ook het geval met de overige deelen van het lichaam en daardoor ontstaan de heftige bewegingen, die dikwijls de glossolalie begeleiden. De scheiding tusschen het gewone en het subliminale bewustzijn kan door verschillende oorzaken tot stand komen, zoo bijv. onder het aanhooren van geestdriftige redevoeringen in overvolle, benauwde vergaderzalen. Kort samengevat definieeren wij de glossolalie als volgt: De glossolalie is een uiting van gedachten en gevoelens door de spraakorganen, die tijdelijk onder invloed staan van de reflexieve zenuwcentra, de bijzondere vormen zijn hoofdzakelijk 't gevolg van suggestie, die wederom 't gevolg is van een woordelijke uitlegging van het N. T. Twee gevallen kunnen zich hierbij voordoen. ie De glossolalist herinnert zich, wat hij in ecstatischen toestand heeft gezegd. Hierbij treedt geen volkomen scheiding op van 't gewone bewustzijn en het onderbewuste. 2e De glossolalist herinnert zich niets van hetgeen hij gezegd heeft, en een ander moet het uitleggen. Hierbij werkt het onderbewuste volkomen gescheiden van het gewone bewustzijn. Het bovengenoemde «uitleggen* berust op gedachtenlezen; van dit verschijnsel heeft de psychologie nog geen bevredigende verklaring kunnen geven. Velen meenen nog, dat het spreken in ecstase kan zijn een spreken van niet geleerde, vreemde talen. Ten opzichte van deze meening kunnen wij volstaan met er op te wijzen, dat het den onderzoekers van de glossolalie niet gelukt is dit te constateeren. Hoofdstuk V. Verklaring van den naam. Wat beteekent yAiuuaccic; luleiv en de varianten en waarvan is de naam afgeleid? Acta 2 en Mare 1617 blijven buiten bespreking. Wij hebben gezien, dat in Acta 2 glossa taal en tong beteekent respectievelijk in de verzen 4, 11 en 3. Uit de tekst bij Mare is niet op te maken, wat glossa daar beteekent. In Acta 1046 en 19e en in Cor 12, 13 en 14 is blijkbaar ykroooais lafaiv met de varianten de terminus technicus voor het verschijnsel, dat wij, uit hetgeen ons daar wordt geboden, hebben beschreven. Dit blijkt wel hieruit, dat de term overal zonder verklaring wordt gebruikt. Nu kan yhioouce, tong, taal en »verouderde uitdrukking« beteekenen. Bachmann 1f vertaalt glossa door „Glossensprache" maar leidt den naam niet af van glossa in de beteekenis van «verouderde uitdrukking*, maar van de vuurverschijnselen in Acta als symbolen van het spreken in ecstase. Later is de uitdrukking een terminus technicus geworden voor liet ') Bachmann, Kom. z. N. T. VII, 1910, pag. 4182. spreken in ecstase. Schmiedel J) vertaalt glossa door »Zungensprache. en wijst er op, dat de overgang van glossa = taal tot glossa = Zungensprache eenzelfde is als de overgang van glossa = tong tot glossa = taal. Hij verwerpt een afleiding van glossa = verouderde uitdrukking of tong of vuurverschijnsel (Acta 2). Weiss 2) gaat uit van glossa in de beteekenis van »verouderde, niet meer begrijpelijke uitdrukking» ; en omdat glossa altijd daar gebruikt wordt, waar sprake is van een spreken met God, heeft het de nevenbeteekenis van »hemelwoord« gekregen; deze beteekenis kon gemakkelijk overgaan in die van »hemeltaal«. Lombard 8) verwerpt de afleiding van glossa = tong of vuurverschijnsel of verouderde uitdrukking en leidt den naam van het besproken verschijnsel af van glossa = taal. De uitdrukking yhoaaaig IuIelv is de terminus technicus geworden voor het verschijnsel. Voor de opvatting van Lombard is veel te zeggen. Men meende in het »lallen« van dengeen, die door den Geest geinspireerd was, een taal te hooren. Wanneer nu iemand in geestverrukking zich uitte, dan zeide men: »hij spreekt (in) de taal< (sv yhnaarj laltiv) daarmede bedoelende het ongearticuleerde spreken in dien toestand. De glossolalie klonk verschillend, zooals talen verschillend klinken en zoo kon men zeggen: (in) de talen spreken« (yfooooccig letten). Hij heeft het vermogen, de gave om (in) dc taal te spreken, werd uitgedrukt door vylwaoav eyti*. Zoo kon men ook zeggen hij bidt in de taal (yhoaarj). Onder yevrj yluaacov verstond men de verschillende soorten van glossolalie (soorten van de talen). ') Schmiedel, Hand-Com. z. N. T. II,,, 1892, pag. 85. 2) Weiss Meyer's Kom. z. N. T. 5, 1910, pag. 338. 3) Lombard. De la glossolalie, 1910, pag. 165. Slotopmerkingen. Ten slotte, naar aanleiding van een paar uitspraken van Lombard en Mosiman, nog een enkele opmerking. »Laglossolalie«, zegt Lombard,1) »est un phénomène religieux, non seulement, paree que ses manifestationssontcommunément attribuées a une intervention divine ou supra-normale, mais paree que sa génèse même est en rapport avec 1'ordre de faits psychiques que connote le terme de religion.« Mosiman, 2) daarentegen, meent, dat de glossolalie geen werking van een Goddelijke macht kan zijn: »Man schreibt nicht gerne dem Heiligen Geiste Schauspiele zu. die geradezu widerlich erscheinen. Es scheint unglaublich, dass der Geist Gottes verlangen sollte, dass menschen solche Torheiten treiben, dass er die physische Gesundheit wegnehmen sollte, die Menschen fast bis zum Wahnsinn treiben und sie dann elender lassen als zuvor.« Uit de argumentatie, die Lombard op zijn stelling laat volgen, blijkt, dat hij niet alleen de glossolalie heeft willen aanduiden als een psychisch-religieus verschijnsel, maar ook dat zij zedelijke waarde heeft — (Wij laten hierbij buiten bespreking of de glossolalie haren oorsprong heeft in een Goddelijke interventie, omdat ons dat te ver zou voeren.) De uitspraak nu, dat de glossolalie zedelijke waarde heeft, kan niet beschouwd worden als een wetenschappelijke uitspraak, wel als een persoonlijk gevoelen van den schrijver. Of een godsdienstig verschijnsel zedelijke waarde heeft, hangt toch af van den persoon die het beschouwt. Hetzelfde godsdienstige verschijnsel kan voor den een zedelijke waarde hebben, voor een ander niet. Een wetenschappelijke uitspraak is zoo'n waardetoekenning niet. Op de stelling van Mosiman willen we niet verder ingaan, ') Lombard. De la glossolalie, pag. 141. 2) Mosiman. Das Zungenrcden, pag. 123. bh ■ omdat, zooals wij reeds zeiden, het ons te ver zou voeren. Toch een enkele opmerking. Men merke op, dat Mosiman voor zijn argumentatie, dat de glossohlie haren oorsprong niet heeft in den H. G , geen gebruik maakt van de wetenschappelijke verklaring van het verschijnsel en terecht. De psychologische verklaring behoeft geen afbreuk te doen aan iemands beschouwing, dat de glossolalie haren oorsprong vindt in den H. G. Het naspeuren van de verschijnselen die ontstaan, wanneer iemand meent door den H. G. gegrepen te zijn, behoeft geen afbreuk te doen aan de opvatting, dat dat verschijnsel veroorzaakt wordt door de werking van den H. G. Intusschen scharen wij ons aan de zijde van Mosiman en voegen bij zijne argumenten nog het volgende. Indien de glossolalie zoowel bijbeltermen als andere termen gebruikt, dan gelooven wij, in verband met de boven gegeven psychologische verklaring, dat de uitingsvorm afhangt van de gedachtensfeer, waarin de glossolalist verkeert; zoodat, wanneer wij een glossolalist religieuze taal hooren uiten, dit niet beschouwd behoeft te worden als een ingeving van een Goddelijke macht, maar voortvloeit uit het feit, dat hij veelal in die religieuze gedachtensfeer leeft, waardoor in het onderbewuste deze gedachten het meest voor de hand liggen en het eerst uitgesproken worden. DRUK VAN J. CLAUSEN : AMSTERDAM