De beteekenis van het Congres voor Gereformeerde Evangelisatie, TOESPRAAK, gehouden op de 39ste Algemeene Vergadering der Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging „J ACH IN", >: doorj. P. TAZELAAR. Heusden A. GEZELLE ~ME 1913 De beteekenis van het Congres voor Gereformeerde Evangelisatie, >• TOESPRAAK, gehouden op de 39ste Alge mee ne Vergadering der 6ere formeerde Zondagsschoolvereeniging .TTACHIN". « door J. P. T AZELA AR. Heusden A. GEZELLE MEERBURG 1913 £ Op het programma der werkzaamheden van „Jachin's" Algemeene Vergadering' komt ditmiial een zaak voor, die ongetwijfeld uw ernstige belangstelling gaande maakt. Wij bedoelen punt f, dat aldus luidt: „De beteekenis van het Congres voor Gereformeerde Evangelisatie op 8 en 9 April te Amsterdam gehouden." Gij stemt allen aanstonds met mij in, als ik zeg, dat dit punt op het Agendum niet mocht ontbreken. Het Congres toch mag met dankerkentenis van 's Heeren goedheid, die het ons schonk, geacht worden het glanspunt te zijn ook van ons laatste vereenigingsjaar. De zaadkorrel, die in de hofstad bij gelegenheid van „Jachin's" Jubileum in den grond werd gelegd, heeft rijk gebloeid en kostelijke vrucbt gedragen. Dat Congres, op initiatief van „Jachin" in samenwerking met onze zustervereeniging „Filippus" belegd, is ons een en al verrassing geweest. Op den 9den April 1912 werd de eerste voorbereidende vergadering in „Irene" te Utrecht gehouden. En op 8 en 9 April 1913, dus precies een jaar later, hield het in „Parkzicht" en „American Hotel" zijn drukbezochte samenkomsten. Alles liep, van de eerste voorbereiding tot de laatste bemoeiingen, zeer voorspoedig van stapel. Verrassend groot was de opkomst. Zóó zelfs, dat de ruime zalen van „Parkzicht" te klein waren. Dat bracht natuurlijk eenige moeilijkheid en onaangenaamheid mede. Het Comité had niet durven verwachten, dat de deelneming aan het Congres zoo uitermate groot wezen zou. Bovendien kwamen de meeste aanvragen om kaarten in, toen de localiteit reeds besproken was. Waarlijk schoone dagen zijn het geweest. Onvergetelijk voor allen, die in de gelegenheid waren het Congrea bij te wonen, 't Was er heet in die stampvolle zalen. Een zwoele, drukkende warmte voor het lichaam, doch in de harten brandde een vuur van geestdrift, dat helder licht en heilzame warmte wekte voor de groote zaak, die ons uit alle oorden des lands te zamen had gebracht. Een congres is geen samenkomst van een vereeniging; 't is het samengaan van verschillende corporaties, die ieder haar eigen werkkring hebben, maar toch ook in haar beginselen en in haar doel voldoende punten van aanraking en overeenstemming bezitten, om gezamelijk te werken tot bereiking van het doel, dat allen voor oogen staat en aller actieve belangstelling wekt. Congressen zijn thans aan de orde van den dag, doch de ervaring heeft geleerd, dat ze meestal weinig resultaat bieden." De oorzaak hiervan ligt in het feit, dat op menig congres al te groot verschil van standpunt was bij degenen, die er saam kwamen. Dit nu is op het Congres voor Gereformeerde Evangelisatie geenszins het geval geweest. Daar toch waren allen, die er zich bevonden, van harte de Gereformeerde belijdenis toegedaan. Allen die er aan deelnamen, stonden op denzelfden grondslag. En eenheid van basis is onafwijsbare eisch voor krachtige samenwerking. Wijl deze eenheid op het Congres voor Geref. Evangelisatie bestond, is de beteekenis van deze samenkomst belangrijk en het verkregen resultaat verblijdend geweest. Wij willen in de eerste plaats iets zeggen aangaande de beteekenis van ons Congres in het algemeen en daarna over de beteekenis ervan voor de Zondagsschool en voor onze Zondagsschool vereeniging „.Tachin." Op het Congres is een breede reeks van gewichtige onderwerpen behandeld. Drie hoofdreferaten en twaalf inleidingen. Het groote getal en de belangrijkheid dermotieven, die daar aan de orde kwamen, doet terstond verstaan, dat het doel van het Congres onmogelijk geweest kan zijn, al die onderwerpen naar behooren recht te doen wedervaren. Neen, het oogmerk was een rundschau een overzicht te geven over het breede terrein der Evangelisatie. En daartoe was het rijke programma alleszins geschikt. Heel het terrein is in vogelvucht overzien. De beteekenis van het Congres nu achten wij groot in tweëerlei opzicht. Het werk der Evangelisatie heeft er een krachtige sanctie door verkregen. Tot nu toe werd door velen onder ons de Evangelisatie-arbeid als een ietwat verdachte zaak beschouwd, die eigenlijk in het Gereformeerde kader niet paste. Deze beschouwing is na het Congres ten eenenmale verwerpelijk gebleken. In Amsterdam toch waren de afgevaardigden van honderden Gereformeerde Kerkeraden en van alle corporatie's, die in den boezem der Gereformeerde Kerken onder het verlorene arbeiden, saamvergaderd, om het vraagstuk der Evangelisatie te booren bespreken door onze voormannen, die inet heilige bezieling het pleit hebben gevoerd voor het machtige probleem, dat hier aan de orde gesteld werd. Zonder beding is door het Congres de dure roeping tot den arbeid deiEvangelisatie erkend. Met diepe overtuiging werd gevoeld, dat de Kerk ten duurste geroepen is, zich naar het voorbeeld van Christus te ontfermen over de al grooter wordende scharen, die, in geestelijke en stoffelijke ellende verzonken, ten eenenmale vervreemd van de artsenij des Evangelies leven en wegsterven. Levendig werd het beseft, dat de Kerk niet genoeg doet, als zij op den dag des Heeren hare deuren wijd open zet; neen, zij heeft het woord des Heilands tot vervulling te brengen : „Dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde." Zij moet toonen, dat het haar roeping is, uit te gaan in de heggen en stegen, om het verlorene te zoeken. Ofschoon het volk in zijn massa de Kerk loslaat, de Kerk laat echter het volk niet los. De beteekenis van het Congres nu is allereerst, dat de noodzakelijkheid van en de behoefte aan Evangelisatiearbeid er beter door verstaan is. Het schrikkelijk te kort der Kerk is onder de oogen gezien, de schreiende nood der groote steden werd op het hart gebonden. Moge de vrucht daarvan zijn, dat in alle deelen van ons kerkelijk leven de ijver voor den arbeid der Evangelisatie krachtiglijk op wake. In de tweede plaats is de beteekenis van het Congres, dat inen daar heeft gesproken over de middelen waardoor het schreiend tekort der Kerk in te halen was. Er is gehandeld over de rechte wijze, om de aan het Christendom ontwende hoogere standen weer te bereiken, en de in een poel van allerlei ellende wegzinkende armen weder op te zoeken. Niet alleen heeft het Congres het besef der dure roeping verlevendigd, men heeft ook op maatregelen gezonnen, om die roeping naar behooren te vervullen. Gelijk bij een bouwterrein, waar straks een groote fabriek zal verrijzen, eerst de bodem uitgemeten en door paaltjes afgebakend wordt, zoo heeft het Congres gedaan voor het terrein der Evangelisatie. En de spade is op menige plek reeds in den grond gestoken. 't Is dus nog slechts een begin; doch een begin, dat groote beteekenis h'eeft. Was er ten aanzien van de noodzakelijkheid der Evangelisatie algemeene eenstemmigheid; bij de vraag, in welke verhouding de Kerk tot de Evangelisatie heeft te staan, bleek verschil van opvatting en gevoelen. Dat de Kerk ten dezen een roeping heeft, stond als een paal boven water. Maar bij de vraag, hoe die roeping volbracht worden moet, ging men in verschillende richting uiteen. Sommigen oordeelden, dat de Kerk in haar ambtsdragers hier voorop treden moest; anderen meenden, dat het ambt der geloovigen het initiatief had te nemen. Prof. Dr. H. H. Kuyper ging van de gedachte uit, dat de Evangelisatie als bediening des VVoords de roeping der ambtsdragers is; alle andere Evangelisatie-arbeid echter is de taak van den geloovige, die daarbij door den Kerkeraad aangemoedigd en geleid worden moet. Dr. Wielenga pleitte voor Kerkelijke Evangelisatie. Hij wilde allen Evangelisatie-arbeid streng kerkelijk hebben, waarbij de ambtsdragers er naar hebben te staan, alle mogelijke krachten in de gemeente mobiel te maken. Deze beide gedachten waren met elkander gedurig in wrijving. Het 'fijne puntje daarbij was; waar is de grenslijn tusschen wat de Kerk behoort te doen en wat de roeping der geloovigen is? Hoever mag de Kerkeraad gaan, en wat is het bepaalde werk der geloovigen in onderscheiding van het ambtelijk werk des Kerkeraads. Tot volle klaarheid is het op dit punt niet gekomen. Ofschoon dit wel jammer is, verwonderde het ons niet. Een zeer breede kling van broederen uit alle deelen van het land was hier voor het eerst bijeen, om over deze materie te handelen. Zij stonden ten aanzien van het punt in kwestie nog eenigszins vreemd tegen over elkander. Als straks D. V. weer een congres bijeenkomt, zal bij het meerdere licht, dat dan door rijper bestudeering over de kwestie is opgegaan en ook door rijker ervaring, die verkregen worden mocht, de gewenschte eenstemmigheid wel worden verkregen. Wij hebben daarop des te beteren moed, omdat, ondanks het verschil van gevoelen, op het eerste Congres de hoofdstrooming ontwijfelbaar is geweest vóór Kerkelijke Evangelisatie. Duidelijk kwam dit uit bij het debat over het referaat van Prof. Kuyper. In zijn tweede stelling had Z.H.Gel. geponeerd, dat de plicht tot Evangeliesatie rust deels op de geloovigen, deels op de ambtsdragers. Hier had de Referent de roeping dei geloovigen voorop gezet. De conclusie, die na het debat door de vergadering werd aangenomen, luidde echter: „In de Kerk rust deze taak zoowel op de ambtsdragers als op de led-en der Gemeente." Hier staan dus de ambtsdragers voorop. En de Referent was zoo welwillend, de verandering der volgorde zijner stelling te aanvaarden. Wij zijn het met Prof. Kuyper eens, dat in deze kwestie de praktijk de scheidingslijn zal moeten aanwijzen. Bij den arbeid der Evangelisatie staan wij voor een breed, schier nog geheel onontgonnen,terrein. Dat houde men wel in het oog. Anders zou men licht aan het Congres een eisch stellen, die, wijl het de eersteling was, daaraan niet gesteld worden kan. En ook niet gesteld worden mag. Het beslissende woord in deze kwestie, gelijk in zoo menig andere, die eveneens onopgelost bleef, kon door het Congres niet worden gesproken om de eenvoudige reden, dat de praktijk in dezen opzichte eerder is dan de theorie. De praktijk zal ons straks de lijn van afbakening ongetwijfeld nader uitstippelen. „Zoolang wij nog niet", schreef Ds. C. Lindeboom in de Bazuin, „zoolang wij nog niet met beide voeten midden in de praktijk staan, kunnen wij niet meer doen dan algemeene lijnen trekken, al zullen die lijnen bij den een meer heen bui. gen naar het „organisme", en bij den ander meer naar het „instituut" der Kerk." Doch wij veroorlooven ons hier nog een stap verder te gaan, door te zeggen, dat de praktijk o. i. de schaal naar de zijde der Kerkelijke Evangelisatie zal doen overslaan Zal de Evangelisatie werkelijk doeltreffend en vruchtbaar zijn, dan moet zij goed georganiseerd wezen. Het beste resultaat wordt slechts verkregen, zoo de arbeid naar de rechte methode geschiedt en krachtig georganiseerd wordt. Nu is er geen krachtiger organisatie denkbaar, dan die in de Kerk zelf is gegeven. Zij ligt voor de hand, en stelt in staat de gewenschte uitkomst zooveel mogelijk te bereiken. Richten wij thans het oog op de beteekenis van het gehouden Congres voor de Zondagsschool en voor „Jachin". Gij vergunt ons, dat wij hierbij iets langer stil staan. En dan spreken wij dadelijk als ons oordeel uit, dat het Congres voor de Zondagsschool van zeer groote beteekenis is geweest. Bij de toewijzing der zalen aan de Heeren Referenten, was onze persoonlijke gedachte: de Zondagsschool kan wel met de kleinste iócaliteit volstaan. Over deze zaak toch was reeds lang en zeer veel geschreven. De bekoring van het nieuwe had zij allerminst. Toch oordeelde het Comité, dat een der groote zalen voor punt 1 van Sectie A. bestemd worden moest, wijl de Zondagsschool een der hoofdmiddelen in den arbeid der Evangelisatie is. Het verraste en verblijdde ons zeer, dat de groote zaal geheel bezet was, zoodat een zeer talrijk gehoor bijeen gekomen was, om het pleit voor deze oude zaak bij^ ver' nieuwing aan te hooren. Het debat, 't welk op de inleiding volgde, droeg een zeer vriendelijk en hoogst welwillend karakter. Slechts was het jammer, dat ook hier, gelijk bijna bij al de inleidingen de tijd ontbrak, om al de gedane vragen te beantwoorden. ij achten dit ^een der schaduwzijden van het Congres, dat er te weinig ruimte overbleef voor het debat. Daarom juichen wij het plan zeer toe, om bij een volgend Congres het getal referaten minder te stellen, ten einde meer ruimte beschikbaar zij voor rustiger en breeder gedachtenwisseling. De samenspreking leidde tot het voorstel, om de volgende conclusie aan de algeineene vergadering voor te dragen. „Het Congres is van oordeel, dat de Kerk van de Zondagsscholen als één der uitnemendste middelen voor haar Evangelisatiearbeid onder de jeugd heeft gebruik te maken". Deze conclussie is met voorzichtigheid gesteld. Het geschilpunt, dat de cardinale kwestie van het Congres uitmaakte, is daarin vermeden. Doch praktisch is de zaak er geheel in vervat. Hoofdzaak is, dat de Zondagsschool erkend werd als een der uitnemendste middelen voor den arbeid der Evangelisatie onder de jeugd, en dat de Kerk geroepen is, daarvan gebruik te maken. In de conclusie wordt er niet van gerept, dat de Zondagsschool liefst moet uitgaan van het ambt; slechts is uitgedrukt, dat de Kerk haar als Evangelisatie-middel behoort te gebruiken. Doch al moge het loof boven den grond hier niet uitgegroeid zijn, de wortel zit toch in den bodem. En die wortel is de gedachte: dat de Zondagsschool als georganiseerde Evangelisatiearbeid nauw verband heeft te zoeken met de geïnstitueerde Kerk. Ten onrechte is de stelling, dit punt betreffende, door sommigen opgevat, als werd er mede bedoeld, dat de Zondagsschool alleen van de Kerk mag uitgaan, zoodat het particulier initiatief hier geheel zou uitgesloten zijn. Wèl is het onze overtuiging, dat de Zondagsschool steeds de leiding der Kerk heeft te zoeken. En ofschoon wij het recht en den plicht van het ambt der geloovigen hier ten volle erkennen en waardeeren, geven wij toch, inzonderheid bij de missionaire Zondagsschool, die hoofdzakelijk arbeidt onder de geestelijk verwaarloosde kinderen, de vooikeur aan bepaald kerkelijke leiding. Het Congres is voor de Zondagsschool daarom van zoo groote beteekenis geweest, wijl het aan deze gezegende stichting heeft toegewezen, de plaats, die haar rechtmatig toekomt. Daarmede is de gouden appel van het Congres gevallen in „Jachin's" schoot. Wie van nu aan van de Zondagsschool nog met schouder ophalen spreekt of haar met een schuin oog aanziet, toont zich waarlijk een vreemdeling in Jeruzalem. Op het Congres toch is met algemeene stemmen uitgesproken, dat zij een der uitnemendste middelen is voor den arbeid der Evangelisatie onder de jeugd. Wij achten deze uitspraak een groot succes voor de Zondagsschool. Met dankbare erkentenis voor wat ons daarbij ten deel viel, mag nu er aan herinnerd worden, dat het thans eisch is, de Zondagsschool als zoodanig ook te erkennen. Met ernstigen drang mogen we bij de Kerkeraden ons er op beroepen, als de Zondagsschool in het kader van het kerkelijk leven om inlijving komt vragen. En ongetwijfeld zal er rekening mede worden gehouden, dat de genoemde conclusie zonder eenig bezwaar is aanvaard. Gedurig vernemen wij dat mannen, die de zaak met kracht steunen konden, en ook werkelijk gesteund hebben, als lid van „.Jachin" bedanken. Zelfs van onze predikanten. Dit is ons een raadsel. Hoe iemand, die den schreienden nood der tijden op de ziel gebonden gevoelt, zich onttrekken kan, aan een zoo krachtig middel van Evangelisatie, is ons onverklaarbaar. Ook hooren wij gedurig den klaagtoon : wij ondervinden van den Kerkeraad weinig of geen belangstelling. En dat zelfs in groote steden. Moge dit toch anders worden. Dr. Wielenga heeft op het Congres ten opzichte der Kerkelijke Evangelisatie gezegd: „Als een sterke macht u bedreigt, biedt ge met uw gansche lichaam tegenweer, ge verdedigt u, gelijk men dat zegt, met hand en tand. Dat moet de Kerk doen, zich verdedigen met hand en tand, ze moet strijden met hare sterke ambtelijke organen en voorts met al hare leden." Dat men dit woord toch met ernst ter harte neme. Zoo de Kerk den Zondagsschoolarbeid niet krachtig aangrijpt, zal zij daardoor schade doen aan haar eigen bloei. De vraag : hoe het, als de Zondagsschool kerkelijk wordt, met ,,Jachin" als afzonderlijke organisatie zal staan ? is thans eigenlijk nog niet aan de orde. Het getal van bepaald kerkelijke Zondagsscholen is nog zeer gering. De meeste staan wel onder kerkelijk toezicht, maar nog niet onder streng kerkelijke leiding. Gaat echter het getal kerkelijke Zondagsscholen sterk toenemen, wat wij van harte hopen, dan is zeker de vraag naar de plaats van „Ja- chin's" organisatie alleszins gewettigd. En dan is het ons oordeel, dat de reorganisatie der Zondagsschool voor „Jachin" als Bond van Zondagsschoolvereenigingen volstrekt geen praktisch bezwaar oplevert. Al wat het principiëele betreft, zal door de Kerkeraden worden geregeld; en wijl de Zondagsschool geheel plaatselijk is, zal zij op de kerkelijke vergaderingen wel nooit hooger komen dan de classis of op zijn hoogst de provinciale synode. Zoolang echter het stadium der Kerkelijke Zondagsschool nog niet is bereikt, arbeide men op den ingeslagen weg ijverig voort. De invloed der Kerk worde bij toeneming voor dezen arbeid met ernst aangewend. Principiëel bezwaar is daartegen niet, en het praktisch voordeel er van is, wijl de Kerk zulk een krachtige organisatie is, uitermate groot. „Jachin" zal altijd een breed terrein hebben van allerlei praktische en huishoudelijke aangelegenheden. Het verkregen resultaat stelt echter voor het heden een onafwijsbaren eisch, nl. dat er van „Jachin'' thans ook meer kracht behoort uit te gaan, dan tot nu toe het geval is. Er moet nu een meer bruischende strooming in de wateren komen. En dat kan, door het uitbreiden van „.Jachin's" ledental. Dat moest verdriedubbeld worden. Het getal der Zondagsscholen moet sterk worden vermeerderd. De organisatie moet steviger worden, vooral in de groote steden. Allerwege moeten afdeelingen van „.Jachin" worden opgericht. Daardoor worden gelijktijdig de plaatselijke belangen bevorderd en ook het belang van „Jachin" gesterkt. Ook het orgaan „De Zondagsschool" moet veel meer abonne's krijgen. De machine staat onder stoom, de hefboom worde nu overgehaald, opdat de raderen snel en krachtig naar het gewenschte doel zich voortbewegen. Ds. Renkema schreef in het „Geref. Volksblad" : „In zeer wijden kring kan de gunstige werking van het Evangelisatie-Congres reeds worden opgemerkt." Zeer verblijdend was het ons aangaande verschillende Kerken, zoowel in steden als in groote dorpen, te vernemen, dat de Kerkeraad had besloten, het werk der Evangelisatie ter hand te nemen. Het Congres heeft eenerzijds bezieling gewekt voor den arbeid der Evangelisatie, doch andererzijds heeft ons hart gebeefd onder het besef der zware verantwoordelijkheid, die deze dure roeping onvermijdelijk met zich brengt. Als nu maar ieder in eigen stad of dorp met ernstige en hartelijke toewijding het belang der Zondagsschool begon voor te staan, zou dat ongetwijfeld een zeer goede inzet zijn, om verder te komen. De Zondagsschool is zulk een uitnemend middel ter Evangelisatie. Zij werkt krachtig en veelzijdig. Immers worden door de kinderen ook de ouders en de huisgezinnen bereikt. Vergadert daarom zooveel mogelijk kinderen onder de zegenende schaduw van het Woord Gods. Bezoekt zoo getrouw mogelijk de gezinnen. Het socialisme richt zijn zendboden langs de huizen, laat de ijver van de mannen des ongeloofs u ten prikkel zijn. Sticht degelijke opleidingsklassen, opdat straks goed onderlegde krachten, na de Zondagsschool te hebben gediend, zich aan anderen Evangelisatiearbeid wijden. Menig Zondagsschoollokaal is de weg geweest, waardoor men later tot een Evangelisatiegebouw is gekomen. De beteekenis van het Congres ligt voor een niet gering deel in de Acta, die het ons heeft verschaft. Daarin toch wordt een handleiding geboden voor den veelzijdigen arbeid der Evangelisatie. Moge dat boek door alle Zondagsschoolbesturen worden aangeschaft en ernstig bestudeerd. Daarin w'ordt zeer veel in kort bestek geboden, waarvan door allen, die aan den arbeid der Evangelisatie zich wijden, ernstig kennis dient te worden genomen. Het biedt een wetsteen voor den ijver, een vuursteen, die licht\onken geeft, en een toetssteen voor het zuiver beginsel en de rechte praktijk. Deze „Handelingen" zullen telkens moeten worden opgeslagen, door hen, die zich met den Evangelisatiearbeid bezighouden en daarbij niet oppervlakkig te werk willen gaan, maar wenschen te handelen met kennis van zaken. Door het breede en nauwkeurig bewerkte register leent dit boek er zich uitnemend toe, om bij alle voorkomende gelegenheden op het terrein der Evangelisatie te worden geraadpleegd. Eindelijk, de tijd, waarin het Congres gehouden werd, spreke ons nog steeds met nadruk toe. Het was eenige weken na Paschen, het feest der herdenking van de verrijzenis van Christus, die dood en graf, duivel en hel overwon. Wat was die kring der eerste discipelen klein en zwak! De Kerk van Christus was in haar beginsel een rank rietje, dat beefde op zijn stengel, door storm en onweer van alle zijden bedreigd. Wat macht en geweld, spreidden Cajafasen de zijnen ten toon. Maar Christus triomphator is de hoeksteen zijner zwakke gemeente, die tegen al de overmacht des vijands baar behoedt en beschermt. Nooit werd de Christelijke belijdenis door de gedoopten zelf feller bestreden en ruwer belasterd dan in onze eeuw, met name zelfs in de laatste tijden, het geval is. Steeds meer openbaart zich in ons Christelijk genaamd Nederland het toenemend streven, om met opzet, om welbewust het tegendeel te doen van wat God in zijn heilig Woord ons gebiedt, Doch moge het gezicht der dichte drommen, die onder de vaandels der revolutie strijden, ons een oogenblik doen beven, ons oog richte zich daarna geloovig tot den troon in de hemelen, waar Christus, onze Koning, in heerlijkheid is gezeten. En dan gevoelen wij onzen moed en onzen ijver weer verlevendigen door de gedachte, dat Hij, die met ons is, veel meer is dan allen, die ons tegenstaan. Na Paschen en vóór het Pinksterfeest werd ons Congres gehouden. Vóór het feest der herdenking van de uitstorting des Heiligen Geestes in de Kerk des Heeren. Die Geest is de alvermogende Geest Gods, die harten openen en herscheppen kan, zoodat een vloeker een bidder wordt, en wie brieschte van haat niet slechts beteugeld, maar in een arbeider vol toewijdende liefde en zelfverloochening veranderd worden kan. De Christus Gods op den troon des hemels en de Geest des Heeren in de Kerk Gods op aarde, mogen ons bezielen tot den strijd tegen het geweld dezer eeuw. Er is r.a de dagen van het Congres in ons land een felle strijd gevoerd. Schrikkelijk hebben de machten der vijanden gewoed tegen Gods Woord en zijn volk. En onze tegenstanders hebben overwonnen. Doch al heeft de groote kamp bij de stembus ons de nederlaag gebracht, wij strijden daarom niet voor een verloren zaak. Was de laatste overwinning in het verleden voor de vijanden, de laatste triumf in de toekomst zal zijn voor de Kerk van Christus. Als in een landstreek een veldslag is geleverd, is de bodem aldaar, door het bloed van duizenden bij duizenden gedrenkt, later vruchtbaar en veeldragend. Welnu, ook de worsteling der laatste weken moge ons tot den arbeid Evangelisatie bezielen. Daar liggen er aan alle zijden terneer, die gekneusd en gebeukt werden door de wapenen der vijanden. Laten wij tot hen uitgaan, opdat wij hen terug- en terechtbrengen mogen. Onze eeuw is een eeuw van ongeloof en revolutie. Ken eeuw van bloed en ijzer. De eeuw van den oorlog en der machine, die beide om het zeerst vreeselijk veel slachtoffers maken. Moge dan de Kerk des Heeren de vleugelen der Christelijke liefde en barmhartigheid uitbreiden over het schriktooneel van zooveel tijdelijke en geestelijke ellende rondom ons. Kloekmoedig en onversaagd. De stand van zaken in ons land eischt in menig opzicht het invoeren van een nieuwe krijgskunde. Wij moeten, meer dan ooit, thans ons tot de kinderen wenden. En de nood der tijden dringt daarbij tot spoed. Wij zien toch, dat schier alles rondom ons zich wendt tot de banieren der revolutie. Naar alle zijden keert men zich tegen God en godsdienst. Dat moet ons Gereformeerde volk, de zusters onder ons niet minder dan de broeders, nopen om met kracht mede te arbeiden aan den bloei der Zondagsschool. Bedenkt slechts, hoe ook in de laatste tijden Nederlandsche vrouwen zich openlijk hebben uitgelaten, lasterlijk aantijgend degenen, die voor God en zijn dienst opkwamen, hen vergelijkend bij een vampir, die zich om de keel van het Nederlandsche volk had geslagen en het zijn êelste bloed uitzoog. Zulk een woord moest het bloed door de aderen onzer jongedochters jagen en haar prikkelen, om mee op te trekken tot den heiligen krijg. Toeft niet langer, want dan is de gelegenheid misschien voorbij. De Zondagsschool is voor velen nog het eenige middel, om ze met het Woord Gods te bereiken. Er zijn vele onverschillige en zelfs socialistische menschen. die hun kinderen nu nog naar de Zondagsschool laten gaan. Doch het is te vreezen, dat dit over 10 of 20 jaar ook uit wezen zal. Als de antithese bij den voortduur zoo scherp gesteld wordt, gelijk thans reeds het geval is, dan is het te voorzien, dat, als zij die nu nog kinderen zijn, ouders zullen zijn geworden, dezen hun kinderen niet meer zullen toestaan de Geref. Zondagsschool te bezoeken. De onderwijzers in de stadsscholen weten reeds er van te spreken, dat er ouders zijn, die het hun kinderen nu al beslist verbieden. In de Vlaamsche scharenslijper, een boeiend Evangelisatieverhaal, komt een schoone volzin voor, die wij hier overnemen. „Als de menschen wisten, hoe rijk het Evangelie ze maakte, ze zouden 't met harte en handen grijpen en vasthouden, als het beste dat er, voor den tijd en de eeuwigheid, op de wereld bestaat.'' Laat dit woord ons tot krachtigen ijver bezielen in het schoone Evangelisatiewerk. Daar zijn er, die zeggen, dat de nederlaag, bij de stembus in Juni geleden, een wraak der groote steden was. Welnu, laten wij dan Christelijke wraak nemen en, door de liefde Christi gedrongen, allerwege uitgaan met het Evangelie. Dan laat die droeve uitspraak althans nog een goede uitwerking na. De grootste aller zonden, het ongeloof, heerscht thans allerwege rondom ons; moge dat ons bezielen, om uit te gaan tot den strijd des geloofs, wetende, dat hoe machtig onze tegenstanders ook zijn mogen, hun woede straks z<«.l blijken de machteloosheid te zijn van den stoppel tegen den vuurgloed. God beziele ons allen tot den heiligen krijg, en doe nog velen, die tot nu toe de stroohalmen van het ongeloof tot hun sterkte hebben, komen tot den Rotssteen des heils en des geloofs, Chiistus Jezus, die gekomen is, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was, en die vooral ook tot de kinderen met zooveel mededoogen zich richtte. En waar de mannen van kracht en de jongelingen en jongedochters bij honderden en duizenden het ongeloof toevallen, laat dat ons des te meer dringen, om tot de jeugd ons te wenden, gedachtig aan en in den gebede pleitend op het Woord van Christus: „Laat de Kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het koninkrijk der hemelen.-' Er is te genwoordig een sterk zich openbarend streven naar goede verzorging van en geschikt onderwijs voor ongelukkige en abnormale kinderen. Ook dit levert ons het bewijs, dat de Zondagsschool verband houdt, met de machtige stroomingen van onzen tijd. Want er zijn geen ongelukkiger kinderen, dan die opgroeien in vervreemdheid van de Waarheid Uods, die alleen in leven en sterven troosten kan. Een kind zonder God opgroeiend, en zonder Bijbel het gevaarlijke levenspad opgaande, is achterlijk en abnormaal in den jammerlijksten zin van het woord.