tfST'Ty.ioooQ'Vocioc:;.) aofi.ooOibiftoCjWónoi-oo'tioóQOOpooopopooooQoóog.SoooooojSso^oQibooofy^i f^lC^[j&uooo«QCQai)aooocav)OGo,.aüüörti300oiJQDooüco^^j^j| ^ ■ I KORT OVERZICHT 1 t • • .. 11 ' ' ; V' ■") - 'S ! '■* s'. ,s 'v' ■■■! ; w | , O ' , ' , • tO:., . : •8 ' ■ • < ■ :■■■./• V-' :2 s VAN , . s, ' ; 'i- ■ v':v''- ;v 'V ; : ■' \ i ' j . " \ 'I ' f' De Geschiedenis der Christelijke Kerk, | . i ';:i . ' ■; ^ ■ ° H, i ïi iV , v'. '■ % i i :v': ,"i ... A;t .'«| ,. ' f ten dienste van Cntechis.itiën, | ï . g; 1 o \ , , ■ '!1 \ ■ V -v ■ •' ■' f'' i i" ' • -'° i 8 • DOOR \ z.\ : ; ' ■ » • ■■, '■*> , i i ! ' !| r l 7 o 0 ' ' ' j ; ■' '! ''' ijf' •' \ -Vi ' I 'i! ;s '2 ■ (,'j ; L, H, BEEKAMP, jj '2 ' Cl IR. OEKT.F. PREDIKANT ' | ■■ ■ , ■ ï 1 '■ >;TE - " > ■" pp ■ ^ BRO |l913: KORT OVERZICHT VAN De Geschiedenis der Christelijke Kerk, ten dienste van Catechisatiën, DOOR L. H. BEEKAMP, CHR. GEREF. PREDIKANT TE ARNHEM. TWEEDE DRUK. DORDRECHT — D. J. VAN BRUMMEN. 1913. ■ ~2ffïj zullen fyet niet verbergen voor Ijiinne tfinderen, voor l]et navolgende geslacht, vertellende de lof/el ij bieden des 3£eeren, en zijne sterföeid, en zijne wonderen, die ötfij gedaan fyeeft. ~P~salm 73 : INHOUD. I. Inleiding. II. De Christelijke Kerk van de le — 6e eeuw. III. De Christelijke Kerk van de 7e eeuw — de Hervorming. IV. De „Hervorming". V. Na de Hervorming. VI. De Geref. Kerk van — 1795. VII. De Geref. Kerk van 1796 — 1816. VIII. Het „Reveil". IX. De „Afscheiding". X. Na de Afscheiding. XI. De Christelijke Afgescheidenen en de Geref. onder 't Kruis. XII. De Hervormde Kerk en de „Doleantie". XIII. De Vereeniging van de Chr. Geref. met de Ned. Geref. Kerk. XIV. De Chr. Geref. Kerk na 1892. XV. Besluit. I. LES. Inleiding. 1 Vr. Wat verstaat gij door „Kerk"? Antw. De vergadering'van oprecht geloovigen. (zie art. 27 Ned. Bel. des Qeloofs) Dit art. luidt: „Wij gelooven en belijden eene éénige algcmeene Kerk, welke is een heilige vergadering der ware Cliristgeloovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewasschen zijnde door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest." 2 Vr. Van wanneer dagteekent de Kerk? Antw. Van het paradijs. 3 Vr. Waar lezen wij in de H. S. het eerst van een zoodanige vergadering? Antw. In Gen. 4 : 26 „Toen begon men den Naam des Heer en aan te roepen". 4 Vr. Was er sedert altijd een Kerk ? Antw. Ofschoon niet altijd even zichtbaar, was er nochtans altoos een overblijfsel, dat den Heere vreesde. 5 Vr. Wat verstaat gij door „Theocratie" ? Antw. Deze bestond onder Israël sedert het verblijf aan Sinaï, en wil zeggen, dat de Heere zelf de opperste Wetgever en hoogste Rechter en souverein Koning over hen was. 6 Vr. Is er een wezenlijk verschil tusschen de kerk des Ouden- en de kerk des Nieuwen Test.? Antw. Neen — Wel was de bedeeling grootelijks onderscheiden, doch in wezen is het één kerk. 7 Vr. Welke zijn de eigenschappen der kerk ? Antw. Zij is volgens art. 9 der Apost. Ge- loofsbel. de „ééne, heilige, algemeene, en christelijke kerk". 8 Vr. Welke'zijn de kenmerken der ware kerk? Antw. I De zuivere prediking van Gods Woord, II De rechte bediening der sacramenten, III De oefening der kerkelijke tucht. II. LES. De Christelijke Kerk van de le = 6e eeuw. 1 Vr. Wanneer is de Christelijke Kerk gesticht? Antw. Op het pinksterfeest te Jeruzalem. 2 Vr. Wanneer is de le algem. kerkvergadering of concilie der christelijke kerk gehouden ? Antw. Omstreeks het jaar 50 n. Christus te Jeruzalem, (zie Hand. 15) , , „ 3 Vr. Wat is op die kerkvergadering besloten < Antw. Naar aanleiding van eenig geschil over de onderhouding der Mozaïsche wet, werd besloten, dat de christenen uit de heidenen alleenlijk verplicht zouden zijn, de Noachitische geboden te onderhouden. Hand 15 : 29 luidt: „dat gi] u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is, en van het verstikte en van hoererij . V4K'Vr°U''wie heeft, als middel in Gods hand, veel tot de uitbreiding van Gods Koninkrijk gedaan ? Antw. De Apostel Paulus, die hiertoe een 3-tal zendingsreizen ondernam. 5 Vr. Wie hebben den arbeid der Apostelen voortgezet? Antw. Hun leerlingen of opvolgers, ook wel de 7 Apostolische Vaders genoemd n.1. Polycarpus, Ignatius, Barnabas, Papias, Hermas, Clemens v. Rome en Dionysius. 6 Vr. Had de Christelijke Kerk in dien tijd ook veel tegenstand te verduren? Antw. Ja, hevige vervolgingen braken weldra over haar uit, doch in plaats van vernietigd te worden, werd voortdurend het woord van Tertullianus bevestigd: „Het bloed der martelaren is het zaad der kerk." 7 Vr. Welke beroemde Kerkvaders uit de 4e eeuw kent gij ? Antw. Ambrosius, Hiëronymus en Augustinus. 8 Vr. Wat weet gij van Arius? Antw. Deze ontkende de wezensgelijkheid van den Zoon met den Vader, doch werd op het concilie te Nicea (325) wegens ketterij veroordeeld. 9 Vr. Waarin dwaalde Pelagius? Antw. Hij leerde, dat de mensch zonder erfschuld geboren wordt, welke leerstelling krachtig door Augustinus werd bestreden. 10 Vr. Waarin dwaalden Nestorius en Eutyches? Antw. Nestorius stelde een volkomene scheiding tusschen de twee naturen in Christus; Eutyches daarentegen leerde, dat Christus na zijn menschwording slechts èèn natuur had gehad. 11 Vr. Welk gewichtig besluit nam het Concilie te Chalcedon (451) ten opzichte- van Christus naturen ? Antw. Nadat hierover langen tijd was gestreden, sprak men zich uit, dat de twee naturen in Christus „onvermengd en onveranderd" waren, ook: „ongedeeld en ongescheiden". 111. LES. De Christelijke Kerk van de 7e eeuw - de Hervorming. 1 Vr. Hoewasindezentijddetoestandderkerk? Antw. Allengs slopen vele misbruiken en verbasteringen in, doch aan het werk der zending, onder Europeesche volken, werd met kracht gearbeid. 2 Vr. Wanneer is het Evangelie het eerst in ons Vaderland gebracht? Antw. Reeds in 631 bouwde de Frankische Koning Dagobert te Utrecht de eerste kerk, terwijl in de 8e eeuw Willebrordus en Bonifacius met veel zegen in Nederland hebben gearbeid. 3 Vr. Wat zijn de Kruistochten geweest? Antw. Herhaalde pogingen in de 11e en 12e eeuw aangewend om Palestina uit de handen der ongeloovigen te verlossen. 4 Vr. Wanneer is de Christelijke Kerk gescheurd, en wat was hiervan de hoofdoorzaak ? Antw. In 1054 is zij gesplist in Oostersche- en Westersche kerk, en wel in hoofdzaak wegens het verschil over den „uitgang des H. Geestes". 5 Vr. Bleef de zuiverheid der leer sedert bewaard ? Antw. Helaas, steeds verder dwaalde men van de waarheid af, wat o. a. duidelijk bleek, toen in 1302 het geloof in de volstrekte oppermacht van den Paus, als noodzakelijk tot zaligheid, tot kerkleer werd verheven. 6 Vr. Wie maakten destijds hierop een gunstige uitzondering? Antw. De Waldenzen, die ook later, zelfs onder de hevigste vervolgingen, bleven vasthouden aan de eenvoudigheid van Gods Woord. 7 Vr. Welke vereeniging werkte vooral in ons Vaderland zeer gunstig tegenover het verval op kerkelijk gebied ? Antw. De „Broederschapdes gemeenen levens", gesticht in 1384 te Deventer door Gerard Groote. 8 Vr. Wie hebben nog meer de Hervorming in Nederland voorbereid ? Antw. Wessel Gansfort en Thomas van Kempen, wiens werkje „De Navolging Christi" voor velen ten zegen is geweest. 9 Vr. Verhieven zich nog anderen tegen het verval in de kerk? Antw. Ja, in het bizonder Joh. Huss en Hiëronymus van Praag in Bohemen, die, wegens hun vrijmoedig getuigen voor Gods Naam en Waarheid, in het begin der 15e eeuw, den marteldood zijn gestorven. IV. LES. De „Hervorming". 1 Vr. Wat was de eerste aanleiding tot de Reformatie ? Antw. Het uitventen van aflaten, tot vergeving der zonden, op last van Paus Leo X voor geld aangeboden. 2 Vr. Wat deed Luther hiertegen? Antw. Op 31 Oct. 1517 plakte hij 95 stellingen aan, op de deuren van de Slotkerk te Wittenberg, waarin hij den aflaathandel bestreed en Gods Woord, tegenover Rome's dwalingen verdedigde. 3 Vr. Vond Luther ook medehelpers ? Antw. Ja, o. a. Calvijn, Zwingli en Melanchton. 4 Vr. Waarin dwaalde Luther ? Antw. Inzonderheid ten opzichte van Christus' naturen en in de leer des H. Avondmaals. (Consubstantiatie). Luther stelde: Christus is na zijn hemelvaart, zoowel naar zijn menschelijke als naar zijn Goddelijke natuur, nog op aarde, en diensvolgens naar beide naturen tegenwoordig in, met en onder het H. Avondmaal. Zwingli zag in dit sacrament niet meer dan een gedachtenismaal. Calvijn verdedigde tegenover beiden de meening van Gods Woord. 5 Vr. Welk verschil was er nog tusschen Luther, Zwingli en Calvijn ? Antw. Zwingli en Calvijn stelden „het gezag der H. Schrift" op den voorgrond, terwijl „de rechtvaardiging door het geloof" Luthers „schibboleth" was. 6 Vr. Waarin verschilden zij nog meer? Antw. Luther behield in kerk en eeredienst alles wat niet in Gods Woord verboden was, terwijl Zwingli en Calvijn alles verwierpen, wat daarin niet geboden was. 7 Vr. Wiens leer en geschriften vonden in ons Land de meeste aanhangers ? Antw. Die van Joh. Calvijn, naar wien de Hervormden weldra „Calvinisten" werden genoemd. De naam protestanten dagteekent van den Rijksdag te Spiers (1529) waar de Hervormden een protest indienden, tegen de intrekking van vroegere, voor hen gunstige, bepalingen. 8 Vr. Wat weet gij van Erusmus? Antw. Dat hij eerst heftig de misbruiken der R. Kerk bestreed, doch later zich tegenover de Hervormers stelde. 9 Vr. Wat weet gij van Menno Simons? Antw. Oorspronkelijk R. K. priester te Wit- marsum in Friesland, trad hij in 1536 op al§ hervormer van de woeste Wederdoopers. 10 Vr. Wat leeren de Mennonieten of Doopsgezinden ? Antw. Zij willen o. a. geen kinderdoop, geen krijgsdienst en geen eedzweren. V. LES. Na de Hervorming. 1 Vr. Vond de Reformatie ook tegenstand in de Nederlanden? Antw. Ja, reeds in 1523 ondergingen Hendrik Voes en Van Essen te Brussel den marteldood, en in 1525 werd Jan de Bakker, om zijn getrouw getuigen voor den Naam en de zaak des Heeren, te 's-Gravenhage omgebracht. 2 Vr. Wanneer was de vervolging 't hevigst ? Antw. Vooral tijdens het schrikbewind van Alva (1567 — 73) toen er meer dan 18000 menschen, om des geloofs wil, zijn gedood. 3 Vr. Wie heeft veel voor de verdrukte protestanten gedaan ? Antw. Willem 1, prins van Oranje, die goed en bloed heeft opgeofferd voor de zaak der Hervorming. 4 Vr. Waardoor is de zuivere waarheid toen vooral verbreid geworden en tegenover de dwalingen van Lutherschen en Roomschen verdedigd ? Antw. Door de Heidelb. Catechismus, in 1563 opgesteld door Casper Olevianus en Zach. Urzinus en daarna achter de door Petrus Dathenus berijmde psalmen afgedrukt. 5 Vr. Welk geschrift was mede van groote beteekenis voor de kerken der Reformatie ? Antw. De Ned. Belijdenis des Geloofs in 1561 opgesteld door Guido de Brés, en op de Synoden te Wezel en Emden kerkelijk goedgekeurd en aangenomen. 6 Vr. Wat heeft de Synode te Wezel in 1568 nog meer gedaan ? Antw. Op deze Synode is ook de eerste Nederl. Kerkorde ontworpen, waardoor de grondslag is gelegd voor een meer vasten vorm, ten opzichte van het kerkelijk leven. 7 Vr. Heeft de kerk haar beginsel sedert zuiver bewaard ? Antw. Neen, na 1586 werden er reeds gevaarlijke dwalingen openbaar, welke door Jacobus Arminius, Hoogleeraar te Leiden, krachtig werden verdedigd. 8 Vr. Welke dwalingen waren dit ? Antw. Zij betroffen: I de Praedestinatie, II de Verzoening, III de Val, IV de Bekeering, V de Volharding der heiligen. 9 Vr. Wat is hiertegen gedaan ? Antw. Na veel strijd is eindelijk in 1618 te Dordrecht een Synode gehouden, die in 5 art. de leer der Remonstranten veroordeeld, en de rechtzinnige leer gehandhaafd heeft. 10 Vr. Wat weet gij nog meer van deze Synode? Antw. Zij heeft de Kerkorde vastgesteld; de Liturgie geregeld en de H. Schrift doen vertalen. VI. LES. De Geref. Kerk - 1795. 1 Vr. In wien vonden de Contra-Remonstranten een krachtig verdediger ? Antw. In Qijsbertus Voetius, Hoogleeraar te Utrecht, die, bij zijn streven naar hervorming in de kerk, den vollen nadruk legde op de praktijk der godzaligheid. 2 Vr. Wie volgden in dezen zijn voetspoor ? Antw. Vooral Koelman, Brakel en Van Loden- steyn, die met kracht de eenvoudigheid van Gods Woord hebben verdedigd, en die met veel zegen hebben gearbeid. 3 Vr. Wie was Jean de Labadie ? Antw. Deze, voormalig predikant te Middelburg, werd in 1668 uit zijn bediening ontzet, en stichtte daarop eenige zelfstandige gemeenten. 4 Vr. Waardoor onderscheidden zich deze gemeenten van de Geref. kerk? Antw. Dat niemand als lid der gemeente werd aangenomen, tenzij men duidelijke blijken gaf van" bekeering en zelfverloochening. 5 Vr. Breidden deze gemeenten zich ook uit ? Antw. In den beginne wel, doch weldra nam haar aantal af, en een eeuw later bestonden zij niet meer. 6 Vr. Hoe was sedert 1618 de naam van de Kerk der Reformatie ? Antw. „De Gereformeerde kerk", hoewel men somtijds ook „Chr. Geref. kerk" schreef, (o. a. in 1592, 1651 en 1748) 1592 In een Ordannantie v. d. Staten v. Holland en W. Friesland. 1651 In een besluit der Staten tot handhaving v. d. godsdienst. 1748 In een diploma v. d. Erfstadhouder v. Friesland. 7 Vr. Hoe ging 't verder met de kerk in ons Vaderland? Antw. Na de gezegende dagen der Reformatie braken in de 17e eeuw alweder droeve tfjden aan, wat een Lodenstein in 1677 deed klagen : „Het arm, verbijsterd Christendom", „Dient God, maar weet zelf niet waarom". 8 Vr. Braken in de 18e eeuw betere tijden aan? Antw. Neen, steeds verder week Nederland af van Gods Woord, terwijl de „godsdienst der rede" voortdurend meer veld won. 9 Vr. Wat geschiedde in 1773? Antw. Toen werd, ofschoon niet zonder tegenstand, de psalmberijming van Petrus Dathenus, door de tegenwoordige berijming vervangen. VII. LES. De Geref. Kerk van 1796 = 1816. 1 Vr. Hoedanig was de verhouding van de kerk tot de regeering altijd geweest? Antw. Van 1583 — 1796 was zij een Staatskerk, d. w. z.: Zij was de heerschende, doch van den Staat afhankelijke kerk, waaruit volgde, dat ook hare leeraren uit 's Lands kas bezoldigd werden. 2 Vr. Waardoor werd dit verband verbroken ? Antw. Door de Nationale Vergadering, die in 1796 de Algemeene Staten ontbond en een nieuwe staatsregeling, in democratischen geest, ontwierp. 3 Vr. Had de scheiding van Kerk en Staat een gunstige uitwerking op de kerk? Antw. Neen; wel bleef de schijn van rechtzinnigheid behouden, maar tot een geestelijke herleving kwam het niet. 4 Vr. Waarin bleek dit o. a. duidelijk? Antw. In de invoering der „Evangelische Gezangen" in 1807. 5 Vr. Hoe oordeelde Bilderdijk destijds over de Gereformeerde Kerk ? Antw. Hij noemde haar: „een ongeordende samenvloeiing van Godonteerende dwalingen". 6 Vr. Wat geschiedde in 1816? Antw. In dat jaar kwam, voor het eerst sedert 1618, weer een Synode samen, en wel door Koning Willem I bijeengeroepen. 7 Vr. Was die Synode wel wettig ? Antw. Neen, want de saamroeping had niet van den Koning, maar van de gemeenten moeten uitgaan. 8 Vr. Wat weet gij van de handelingen dier Synode ? Antw. Er werd een reglement opgesteld, waardoor het gereformeerde beginsel der kerk geheel vernietigd en de Dordtsche Kerkorde afgeschaft werd. 9 Vr. Wat deed zij nog meer? Antw. Ook de „Onderteekeningsformule voor dienaren des Woords" werd gewijzigd. 10 Vr. Welke beteekenis had de .wijziging van die onderteekeningsformule ? Antw. De leeraren waren nu niet meer verbonden aan de leer der H. Schrift, maar konden prediken, wat men nu zelf dacht waarheid te zijn. VIII. LES. Het „Reveil". 1 Vr. Verhieven zich geen stemmen tegen zulke teekenen van verval ? Antw. Ja, o. a. waren het de mannen van het „Reveil" die hiertegen ernstig waarschuwden. 2 Vr. Wat verstaat gij door het „Reveil" ? Antw. Een ontwaking en herleving op godsdienstig en geestelijk gebied, in het leven geroepen door Bilderdijk en krachtig voortgezet door Da Costa; Capadose; de Clercq; Groen van Prinsteren en Elout van Soeterwoude. 3 Vr. Wie moet nog in verband met het „Reveil" genoemd worden ? Antw. Dr. H. F. Kohlbrugge, die in 1827 de Hersteld Luth. Kerk verliet, en, nadat hij door de Herv. Kerk was afgewezen, te Elberfeld een „Vrije Geref. gemeente" stichtte. 4 Vr. Wat weet gij nog meer van hem ? Antw. Dat hij, behoudens zijn afwijkingen in de leer der heiligmaking, nochtans voor velen tot zegen is geweest. 5 Vr. Welke vereeniging was in 1823 ontstaan ? Antw. Op onderscheidene plaatsen waren leden der Ned. Herv. Kerk, die zich met den toenmaligen toestand niet vereenigen konden, en daarom afzonderlijk samenkwamen onder den naam van : „De herstelde kerk van Christus". 6 Vr. Is deze vereeniging blijven bestaan? Antw. Neen, — Zij is geheel verdwenen, doch sommigen hunner, w. o. hun leider de heer J. W. Vijgeboom te Axel, zijn later tot de Afgescheidenen overgegaan. Destijds werd door Stoffel Mulder, een schoenmaker, en een zekeren Valk te Polsbroek een Broedergemeente gesticht welks leden met door hen gemaakte zwavelstokken het land afreisden, en meenden alzoo te moeten werkzaam zijn tot herstel der Kerk; . Vijgeboom noemde hen: „Jeerhngen der Duivelen . 7 Vr. Waardoor kwam er in 1827 opnieuw roering? Antw. Door een geschrift van Ds. Molenaar getiteld : „Adres aan al mijne geloofsgenooten", waardoor- veler oogen geopend werden voor het verval der kerk. 8 Vr. Kwam het toen tot een gewensehte verandering ? Antw. Neen, Ds. Molenaar werd weldra het zwijgen opgelegd en de eerste, die zich daarna openlijk voor de waarheid in den strijd begaf, was de Cock, pred. te Ulrum. IX. LES. De Afscheiding. 1 Vr. Liet men Ds. de Cock ongemoeid in zijn bediening? Antw. O Neen, in 1832 begonnen zijnde de Geref. leer te prediken en in geschrifte te verdedigen, werd hij deswege reeds het volgend jaar in zijn bediening geschorst. 2 Vr. Op welke gronden is Ds. de Cock geschorst? Antw. Omdat hij kinderen uit andere gemeenten had gedoopt en jongelieden uit een naburige gemeente toeliet op zijn Catechisatie. 3 Vr. Overtrad de Cock hiermede eenig kerkelijk reglement ? Antw. Neen; Wel gaf men dit voor, doch de diepste oorzaak was: vijandschap tegen de Qeref. leer. 4 Vr. Werd er nog niet een reden aangevoerd als grond voor zijne schorsing? Antw. Ja, n. 1. dat hij de predikanten Brouwer en Reddingius, die Christus' goddelijke natuur loochenden, had genoemd: „Wolven in de schaapskooi Christi". 5 Vr. Is de Cock na zijn schorsing uit de Herv. kerk uitgegaan? Antw. Neen, hij is uitgeworpen, want nadat hij al het mogelijke had gedaan, om, met behoud der waarheid, in zijn ambt hersteld te worden, is hij in 1834, door het kerkbestuur uit zijn ambt ontzet. 6 Vr. Wat geschiedde verder? Antw. Op den Hen Oct. 1834 werd door Ds. de Cock, met zijn kerkeraad en een groot deel der gemeente, de „Akte van Afscheiding" onderteekend en daarop bij de kerkelijke en burgerlijke Besturen ingediend. 7 Vr. Hoe namen deze Besturen die daad op ? Anwt. Hevige vervolgingen braken daarna over de Afgescheidenen los; o. a. werd de Cock, omdat hij den daarop volgenden zondag nog op een bank in de kerk had gepredikt, veroordeeld tot een boete van f 150.— en 3 maanden gevangenisstraf. 8 Vr. Sloten zich ook nog anderen bij de Afscheiding aan? Antw. Ja, op den len Nov. 1834 scheidde ook Ds. Scholte, predikant te Doveren en Genderen zich met zijn kerkeraad en bijna geheel de gemeente, af van de Herv. Kerk. 9 Vr. Bleef het bij dit tweetal Leeraren? Antw. Neen, reeds in het volgende jaar werden Ds. van Rhee, Gezelle Meerburg, van Velzen en Brummelkamp eveneens uit hun bediening ontzet. X. LES. Na de Afscheiding. 1 Vr. Hoe ging het verder met de Afgescheidenen ? Antw. Trots veler smaad en vijandschap kwamen zij nochtans geregeld samen in huizen of schuren, waar de afgezette leeraars voorgingen in de prediking des Woords. 2 Vr. Werd dit ongehinderd toegelaten? Antw. O, neen; zich beroepende op sommige art. van het Wetboek van Strafrecht, werd elke vergadering van méér dan 20 personen gerechtelijk uiteengedreven, en den Voorgangers boete of gevangenisstraf opgelegd. 3 Vr. Hoelang heeft de vervolging geduurd ? Antw. Reeds in 1837 was de vervolging aanmerkelijk verminderd, en in 1839 werd bij koninklijk besluit het bestaan van de eerste „Christelijke Afgescheidene gemeente" erkend. 4 Vr. Kwam er ook spoedig weer eenig kerkelijk verband tusschen de Afgescheidenen ? Antw. Ja, reeds in 1835 werd een prov. Synode te Groningen gehouden, en in 1836 kwam de eerste Generale Synode te Amsterdam bijeen. 5 Vr. Sloten alle Gereformeerden zich nu bij de Afgescheidenen aan ? Antw. Neen, velen bleven hopen op herstel der Herv. kerk, en stonden veeleer de afscheiding tegen. 6 Vr. Wie verliet in 1836 nog de Herv. kerk? Antw. Ds. H. J. Budding, die, in hoofdzaak wegens zijn afkeer van de Gezangen, in zijn bediening werd geschorst. 7 Vr. Wat weet gij nog meer van hem ? Antw. Dat hij, na in Zeeland vele gemeenten te hebben gesticht, weldra van de Geref. leer afweek en eindelijk tot vele dwalingen verviel. 8 Vr. Wie brak nog met het Hervormde kerkverband ? Antw. Ds. Ledeboer, predikant te Benthuizen, die, als zeer gekant tegen de Synodale Reglementen en zeer afkeerig van de Gezangen, in 1840 in zijn bediening werd geschorst. Ledeboer, bekend wegens zijn zelfverloochening en ook wegens zijn godsvrucht, had nochtans iets zonderlings; zoo begroef hij b.v., op een Zondagmiddag, in tegenwoordigheid van zijn gemeenteleden, de Gezangenbundel en de Synodale Reglementen, in den tuin. Hij werd zeer in zijn arbeid bemoeilijkt (gevangenisstraf en boeten) doch arbeidde onvermoeid voort. In 1863 overleed hij. Van Dijke, Bakker en de Roos zetten zijn arbeid voort. 9 Vr. Voegde hij zich ook bij de Afgescheidenen ? Antw. Aanvankelijk wel, doch weldra nam hij een afzonderlijk standpunt in en stichtte onderscheidene gemeenten, welke deels nog bestaan. XI. LES. De Christelijke Afgescheidenen en Geref. onder 't Kruis. 1 Vr. Bleef onder dit alles de eenheid onder de Afgescheidenen nog bewaard ? Antw. Helaas neen, het verband tusschen de zichtbare en onzichtbare kerk, alsmede de beteekenis van den Doop waren spoedig ernstige geschilpunten. 2 Vr. Waardoor ontstond een scheuring onder hen? Antw. Door de aanneming van een nieuwe Kerkorde, op de Synode te Utrecht in 1837, die evenwel slechts tot de volgende Synode van kracht gebleven is. 3 Vr" Wat was de~ oorzaak, dat na de opheffing dezer Kerkorde,., de scheuring nog bleef bestaan ? Antw. Het verzoek van Utrechts gemeente in 1839 aan den Koning gericht om als Christelijke Afgescheidene gemeente te worden erkend en toegelaten, welk voorbeeld door vele gemeenten werd gevolgd. 4 Vr. Hoe noemden zich de bezwaarden ? Antw. Zij noemden zich: „Gereformeerde gemeenten onder het kruis". 5 Vr. Wie waren de eerste Leeraren dezer Kruisgemeenten ? Antw. Ds. Smitt, v. d. Werp, Noorduin en Schouwenburg. 6 Vr. Hoe ging het nu verder met de kerk der Scheiding? Antw. Tot op de Synode, in 1854 te Zwolle gehouden, waar besloten werd tot de stichting eener Theol. School, werden moeielijke dagen doorleefd, doch daarna is zij kennelijk door den Heere gezegend. 7 Vr. Zijn de gemeenten onder 't Kruis ook weer met de Afgescheidenen vereenigd ? Antw. Ja, in het jaar 1869 kwam, op de Synode te Middelburg, de vereeniging tusschen beide kerken tot stand. 8 Vr. Welke naam werd toen aangenomen? Antw. Men kwam overeen den naam „Christelijke Geref. Kerk" aan te nemen, onder welken naam zij in hetzelfde jaar ook door de Regeeiing is erkend. 9 Vr. Wat weet gij van Ds. Witteveen ? Antw. Deze was sedert 1846 Herv. pred. te Ermelo, doch werd om de uitoefening der kerkelijke tucht, in 1859 uit zijn ambt ontzet. 10 Vr. Voegde hij zich toen bij de Afgescheidenen ? Antw. Neen, na zijn afzetting stichtte hij te Ermelo een vrije Zendingsgemeente en weldra ook een school tot opleiding van zendelingen. XII. LES. De Herv. Kerk en de Doleantie. 1 Vr. Hoe stond het destijds met de Herv. Kerk? Antw. Allerdroevigst; want niet alleen won de „Moderne richting" steeds meer veld, maar ook de "Evangelische- of Groninger richting" schroomde niet, openlijk de Drieëenheid Gods te loochenen. 2 Vr. Waardoor kenmerkt zich de Ethische richting" ? Antw. Deze acht het haar taak: de bovennatuurlijke waarheden in zedelijke te herscheppen en maakt alzoo een snood misbruik van de openbaring Gods. 3 Vr. Wie heeft tegenover deze richtingen vooral de Geref. beginselen verdedigd? Antw. Dr. A. Kuyper, sedert 1870 Herv. pre- dikant te Amsterdam, die krachtig arbeidde tot vrijmaking der kerken, van de onwettig opgelegde organisatie. 4 Vr. Wat bracht hij in 1880 tot stand? Antw. De Vrije Universiteit, op gereformeerden grondslag, die in genoemd jaar te Amsterdam geopend werd. 5 Vr. Waardoor ontstond de eerste moeilijkheid met de hoogere Besturen ? Antw. Door de weigering van den kerkeraad van Amsterdam, om, aan catechisanten van moderne richting, attesten te geven, ten einde elders belijdenis te kunnen doen. 6 Vr. Wat geschiedde verder? Antw. De kerkeraad besloot hierop, aan het Reglement van het beheer der kerkelijke goederen, een nieuw art. toe te voegen, waardoor hun het bezit dier goederen was gewaarborgd. 7 Vr. Wat was hiervan het gevolg ? Antw. Dat den 4en Jan. 1886 de 80 kerkeraadsleden, die vóór dit artikel hadden gestemd, door het classikaal Bestuur, in hun ambt werden geschorst, en welhaast door het prov. Kerkbestuur geheel afgezet. 8 Vr. "Wat was de eigenlijke oorzaak der Doleantie ? Antw. De weigering van de Kerkelijke Besturen, om candidaten der Vrije Universiteit te examineeren en toe te laten in de Ned. Herv. Kerk. 9 Vr. Wat had die weigering ten gevolge ? Antw. Dat onderscheidene Kerken het verband met de Ned. Herv. Kerk verbraken, en optraden onder den naam van Ned. Gereformeerde (doleerende) Kerken. 10 Vr. Hoe ging het met de kerkelijke goederen ? Antw. Talrijke processen zijn hierover dooide Doleerenden gevoerd, doch telkens besliste de Rechter ten gunste der Herv. kerk. 11 Vr. Was er een wezenlijk verschil tusschen het beginsel der Afscheiding en dat der Doleantie? Antw. Ja, bij de Afscheiding stond eerbiediging en handhaving van Gods Woord op den voorgrond, terwijl bij de Doleantie kerkelijke reorganisatie hoofddoel was. XIII LES. De vereeniging der Chr. Geref. met de Ned. Geref. Kerk. 1 Vr. Hoe was de verhouding tusschen de Ned. Geref. en de Chr. Geref. Kerk ? Antw. In den beginne stelden de Doleerenden zich zeer scherp tegenover de Chr. Gereformeerden, doch toen al hun pogingen tot herstel der Herv. Kerk schipbreuk hadden geleden, kwam hierin verandering. 2 Vr. Werden er al spoedig voorstellen tot vereeniging gedaan ? Antw. Ja, reeds in 1887 had er een samenspreking tusschen de Hoogleeraren van Kampen en Amsterdam plaats, waarna de vereeniging op onderscheidene Synoden is besproken. 3 Vr. Hoe werden de voorstellen der Ned. Gereformeerden door de Chr. Gereformeerden opgenomen ? Antw. Eerst werden zij afgewezen, doch allengs gingen er stemmen op ten gunste van eene vereeniging. 4 Vr. Is de vereeniging tusschen beide kerken tot stand gekomen ? Antw. Ja, nadat op onderscheidene kerkelijke vergaderingen de wederzijdsche voorwaarden waren besproken, kreeg eindelijk de vereeniging haar beslag op de Synode te Amsterdam, 17 Juni 1892. 5 Vr. Was men van de zijde der Chr. Gereformeerden over het algemeen met de vereeniging ingenomen. Antw. Neen, want reeds op genoemde Synode kwam een bezwaarschrift in tegen de vereeniging, door ongeveer 700 leden onderteekend. 6 Vr. Welke bezwaren hield dit protest in ? Antw. I dat men de gemeenteleden niet had gekend inzake de vereeniging; II dat het beginsel der Doleantie geheel strijdig was met dat der Afscheiding, vooral wat de verhouding tot de Herv. Kerk betrof; III dat niet alle kerken en lidmaten voetstoots voor „zuiver in de Belijdenis" konden erkend worden; IV dat bij sommige Voorgangers ongereformeerde stellingen openbaar geworden waren. 7 Vr. Hoe werd dit bezwaarschrift door de Synode opgenomen ? Antw. Met op één na algemeene stemmen werd het voor ongegrond verklaard, en bij gevolg terzijde gelegd. XIV LES. De Chr. Geref. Kerk na 1892. 1 Vr. Was met het besluit der Synode het beginsel der scheiding nu vernietigd en de Chr. Geref. Kerk in de vereenigde Geref. Kerken opgelost ? Antw. Zoo scheen het, doch reeds 20 Juli 1892 kwamen de bezwaarden uit alle oorden des lands te Utrecht bijeen, en besloten te blijven de wettige voortzetting der Chr. Geref. Kerk. 2 Vr. Op welke gronden besloten zij hiertoe? Antw. Volgens art. 28 der Ned. Confessie hadden de Doleerenden zich in '86 moeten aansluiten bij de Chr. Gereformeerden, die zich reeds vroeger, ter wille van de waarheid, hadden afgescheiden van de Herv. Kerk. 3 Vr. Was er nog een reden ? Antw. Ja, het prijsgeven van het beginsel en de geschiedenis der scheiding. 4 Vr. Wat was voor hen van nog meer gewicht ? Antw. Dat ongereformeerde leerstellingen openlijk werden gepredikt, en sedert op onderscheidene kerkelijke vergaderingen zijn gehandhaafd. 5 Vr. Welke zijn die? Antw. De voornaamste afwijkingen betreffen : I de Rechtvaardiging; II de Wedergeboorte; III den H. Doop ; IV de Evangeliebediening. 6 Vr. Welk is het verschil tusschen de Chr, Qcrcf. en de Gereformeerden ten opzichte van de leer der rechtvaardiging? Antw. Sommige Gereformeerden stellen een eeuwige rechtvaardiging, terwijl de Chr. Geref. die stellen in den tijd en na de roeping, (zie Rom. 8 : 30). 7 Vr. Wat leeren de Gereformeerden ten opzichte van de wedergeboorte ? Antw. Dat de wedergeboorte ook wel middellijk door het Woord, doch veel meer onmiddellijk zonder het Woord Gods plaats heeft, wat dan later in de bekeering openbaar wordt. In ziin werk varl den H. Geest schrijft Dr. Kuyper: Aan het zaad der Kerk wordt meestentijds de eerste kiem des nieuwen levens, of aireede vóór of terstond na hun geboorte ingeplant." 8 Vr. Wat is hiertegen in te brengen i Antw. Dat de H. Schrift duidelijk het tegendeel leert, b. v. Rom. 10 : 17. „Zoo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods". 9 Vr. Wat leert men in de Geref. kerken van den H. Doop ? Antw. Dat de bediening van dit sacrament plaats heeft op grond van veronderstelde wedergeboorte, waarop de Doop als bezegeling rust. De Synode van 1905 stelde als grond van den H Doop: de belofte en het bevel Gods, en verklaart, dat krachtens die belofte het zaad is te houden voor wedergeboren Dr Kuyper schrijft in „voor een Distel een Mirt : „De doop is nu niet enkel uitwendig met water door een mensch, maar gelijktijdig inwendig met den H. Geest door Christus. iÖ Vr. Waar gaan de Gereformeerden, bij de prediking des Evangeliums, van uit? Antw." Dat de roeping komt tot wedeigeborenen, die tot bekeering moeten geroepen worden, terwijl Gods Woord leert, dat „dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven". (Joh. 5 : 25.) 11 Vr. Is er ook verschil tusschen beide Kerken inzake de Belijdenisschriften ? Antw. Ja, de Synode der Geref. Kerken (gehouden in 1905) heeft een gedeelte van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis geschrapt. Het vervallen gedeelte in art. 36 luidt: „Om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, en liet rijk van den antichrist ten gronde te werpen". Op deze Synode is ook de D. Kerkorde gewijzigd. XV LES. Besluit. 1 Vr. Hoe ging 't met de Chr. Geref. Kerk, na de vereeniging in 1892? Antw. Evenals na 1834 is duidelijk het woord der Schrift bevestigd: „Uw beginsel zal wel gering zijn, maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden". (Job 8 : 7.) 2 Vr. Wie waren de Leeraars, die terstond bezwaar hadden tegen de vereeniging ? Antw. Ds. van Lingen; Ds. Jonkman; Ds. Wisse en Ds. Wessels, alsmede één student van de Theol. School, P. J. M. de Bruin. 3 Vr. Vonden de getrouw geblevenen ook tegenstand ? Antw. Ja, men moest, vooral van de vroegere broederen, veel haat en vijandschap ondervinden, doch onder dit alles toonde de Heere klaarlijk onder hen te willen wonen. 4 Vr. Sloten zich later ook nog Leeraars uit de Geref. Kerken bij de getrouw geblevenen aan? Antw. Ja, o. a. Ds. Draijer; Ds. Schotel; Ds. Gezelle Meerburg; Ds. v. d. Vegt en Ds. v. Brummen. 5 Vr. Breidde zich het getal gemeenten ook spoedig uit ? Antw. Ja, voortdurend nam hun aantal toe, zoodat er na een 10 tal jaren reeds meer dan 60 gemeenten bestonden met 22 predikanten, welk aantal thans reeds bijna verdubbeld is. 6 Vr. Vanwaar verkregen de gemeenten Leeraren ? Antw. Op den 11 en Sept. 1894 werd te 's-Gravenhagé de Theol. School geopend, die reeds aanvankelijk tot een rijken zegen is gesteld. 7 Vr. Werd ook iets gedaan in het belang der Uitwendige Zending? Antw. Ja, in 1906 werd door de Synode een commissie benoemd, om het werk der zending ter hand te nemen, en die aanvankelijk reeds met zegen werkzaam is. 8 Vr. Wat leeren wij uit deze geschiedenis ? Antw'. Dat de Heere Zijn kerk wel loutert en beproeft, maar tevens Zijn Woord bevestigt: „Ik zal Mij doen overblijven een arm en ellendig volk" en: „De poorten der hel zullen Mijne gemeente niet overweldigen."