Prijs 10 cent» Oorlogen en Geruchten van Oorlogen BRO 1914:1 (É&' . °/s der Chr. Geref. Kerken I APELDOORN K Vttj \i TIJDWOORD met het oog op de schokkende gebeurtenissen, die in de laatste weken in ons werelddeel plaatsgrijpen DOOR J. L. SCHOUTEN, Dienaar des Woords bij de Gereformeerde* l^erk te Arnhem. N.V. ARNH. BOEK-, COURANT- & HANDELSDRUKKERIJ. — ARNHEM 1914. — Oorlogen en Geruchten van Oorlogen TIJDWOORD met het oog op de schokkende gebeurtenissen, die in de laatste weken in ons werelddeel plaatsgrijpen DOOR J. L. SCHOUTEN, Dienaar des Woords bij de Gereformeerde Kerk te Arnhem. N.V. ARNH. BOEK-, COURANT- & HANDELSDRUKKERIJ. — ARNHEM 1914. — £d s. Van meer dan een zijde aangezocht, om dit tijdwoord in druk te laten verschijnen, ben ik ten slotte voor dien vriendelijken aandrang bezweken, en heb ik gemeend aan dit verzoek gevolg te moeten geven. Ik geef het in gewijzigden vorm, met het oog ofi de gewijzigde omstandigheden, waarin wij ons, sinds dit woord werd uitgesproken, bevinden. Moge dit geschreven woord nog voor velen, in deze bange dagen, zijn tot onderwijzing, vermaning en vertroosting. De Heere doe daartoe zijn zegen ook op de lezing van dit woord rusten. Arnhem, Aug. 1914. SCHOUTEN. Den Lezer Heil! Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en wij doen wel, dat wij in deze donkere dagen, daarop acht hebben als op een licht, schijnende in een duistere plaats. De internationale barometer, die reeds lang op veranderlijk stond, is plotseling op storm gedaald. De Balkan-crisis, en het daarop gevolgde treurspel in Albanië, brachten ons reeds onheilspellende voorteekenen, en de benauwende atmosfeer, waarin wij in de laatste jaren,, op het terrein van de hoogere politiek ademden, spelde ons, dat het binnen afzienbaren tijd tot een uitbarsting komen moest. Maar dat wij reeds zoo spoedig zouden staan voor den zoozeer gevreesden Europeeschen oorlog, werd schier door niemand vermoed. De moord te Serajewo, vrucht van Slavische propaganda, wierp de lont in het kruit, en de verbaasde volkeren slaan vol ontroering den plotseling ontstanen en zich snel uitbreidenden wereldbrand gade. Aanleiding voor dezen verdelgingskrijg is de bekende vorstenmoord, die ons allen met weerzin vervulde, maar de oorzaken voor dezen hoog oplaaienden wereldbrand liggen veel dieper. Daar bestaat reeds sinds jaren een voortdurende wrijving, een gloeiende verbittering, tusschen de Slaven en de Germanen, welke thans tot een rampzalige uitbarsting gekomen is. Daar is echter nog een diepere oorzaak, die wij goed in het oog moeten vatten. Het onverantwoordelijk bedrijf der groote mogendheden, die gedreven door eigenbelang, macht stellen boven recht, en dingen naar de wereldheerschappij, en het steeds driester zich openbarend ongeloof van de moderne volkeren, die der Religie een scheidbrief gaven, en dreigden weg te zinken in de aanbidding der materie, ziedaar de diepste oorzaken van de ontzettende gebeurtenissen, die zich thans op het wereldtooneel ontwikkelen. Daar is een wrekende gerechtigheid Gods! De donkere onweerswolken van Gods toorn hebben zich samengepakt boven het schuldige Europa, dat thans ineenkrimpt van vreeze. Reeds flikkeren de eerste bliksemschichten, en de rommelende donderslagen worden in de verte gehoord. Het menschdom zwijgt en staat verwonderd, nu de God der wrake dondert. Verstomd is het lied dezer eeuw, dat schier in alle landen, uit alle rangen en standen, zoo luide opklonk, het lied van zelfverheerlijking en schepselvergoding, van stofaanbidding en Mammondienst. Wat zijn er maar weinige uren noodig, om aan onze gedachten een gansch andere richting te geven! Hoofd en hart zijn vol van den oorlog, en onze hand grijpt onrustig naar het nieuwste nieuws, terwijl een ieder zich beijvert, zich een weg te banen in den doolhof der tegenstrijdige berichten. Het zou onverantwoordelijk zijn, indien wij in deze dagen van spanning, over den oorlog zwegen. Wij hebben op de teekenen der tijden te letten, en deze te bezien bij het licht van Gods Woord. Wij hebben te spreken over de dingen, waarover de Heere ons in deze dagen te spreken geeft. Gods Woord is een woord voor alle tijden en voor alle omstandigheden. Het gedeelte des Woords, waarop wij uwe aandacht wenschen te vestigen, vindt gij opgeteekend in het Evangelie, naar de beschrijving van Mattheüs, het 24ste hoofdstuk, het 6e vers, waar wij des Heeren Woord aldus lezen: Mattheus 24 : 6. „En gij zult hoor en van oorlogen en van geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet". Het is de laatste Dinsdagavond van Jezus' vernederd leven op aarde. Hij heeft voor het laatst den tempel bezocht, en begeeft zich met de zijnen naar den Olijfberg, om daar nog een laatste ruste te genieten, voor den bangen strijd, die Hem wacht. En ziet, bij het beklimmen van den berg der Olijven, rust Zijn oog op de bloedstad, die daar ligt aan Zijn voet met den, door Herodes den Groote, herbouwden tempel in haar midden. Beschenen door de stralen van de ondergaande zon schitterde die tempel daar in al zijn schoonheid en heerlijkheid, en Zijne discipelen konden niet nalaten de aandacht van hun Meester, op dit majestueuse schouwspel te vestigen. „Meester, zoo riepen zij in verrukking uit, Zie, hoedanige steenen en hoedanige gebouwen". „En Jezus, antwoordende zeide tot hen: Ziet gij deze groote gebouwen? Er zal niet één steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden". Dit antwoord greep de discipelen aan en hield hun gedachten bezig. Nauw hebben zij dan ook den Olijfberg beklommen, en is het oogenblik voor een rustig gesprek aangebroken, of zij komen tot Hem met de vraag: „Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? en welk zal het teeken zijn van Uwe toekomst en van de voleinding der wereld" ? En ziet, daar'schuift de Heiland het donkere gordijn deitoekomst weg, voor de oogen van Zijn verbaasde discipelen. Hij gunt hun een blik door de eeuwen heen, als Hij tot hen spreekt van de teekenen, die aan Zijn wederkomst zullen voorafgaan, terwijl Hij al die teekenen borduurt op het stramien van de verwoesting van Jeruzalem, voorspel en profetie van den dag der dagen. Bij één van die teekenen, die aan Jezus' wederkomst zullen voorafgaan, worden wij nu bepaald in dit woord van onzen Zaligmaker. Laten wij achtereenvolgens zien: I. Op welk een ontzettend teeken wij hier worden gewezen. II. Hoe wij ons bij de komst van dit teeken hebben te gedragen. III. Uit welk oogpunt wij dit teeken hebben te bezien. IV. Welk een ernstige roepstem er door dit teeken tot ons komt. I. „Ziet toe, dat u niemand verleide", zoo zegt de Heiland tot Zijne discipelen, als Hij hun in een profetisch vergezicht de toekomst ontsluiert. „Want velen zullen komen onder mijnen naam, zeggende: „Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden." Met dit teeken maken wij in onze dagen kennis. Wie denkt hier niet aan allerlei secten en richtingen, welke met een beroep op de Heilige Schrift, afbreuk pogen te doen aan de gemeente van onzen Heere Jezus Christus, en eenvoudige zielen in haar strikken pogen te vangen? Maar ziet, naast dit teeken spreekt de Heiland van een ander teeken, als Hij in het volgende vers zegt: „En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen". Dit woord verplaatst ons terstond midden in de beroering van deze laatste dagen. De machtigen der aarde zijn in hun eigen garens verstrikt en, of zij willen of niet, zij worden gedwongen naar de wapenen te grijpen, en deel te nemen aan den bloedigen kamp. Hun heerschzucht en eerzucht heeft hun parten gespeeld, en is oorzaak dat de millioenen straks op het slagveld tegen elkander zullen aanbotsen. Hun landhonger moet gestild, hun invloedssfeer moet vergroot worden. Heel de moderne staatkunde was reeds jarenlang krank, en ten einde raad wordt er nu in een oorlog ontspanning gezocht. Men kan en wil en durft niet langer tegen elkander opbieden. Men is het wuiven met den vredepalm moede geworden, en nu heeft men ten slotte naar den oorlogsfakkel gegrepen, hopende dat er in dien weg verademing verkregen zal worden. Niet het recht maar de macht zal beslissen. Vandaar die oorlogen en geruchten van oorlogen, die ons thans omringen. Wij staan hier voor één van de ontzettende teekenen, die aan de wederkomst van Christus zullen voorafgaan. Wat zal het einde zijn van dezen ontzettenden verdelgingskrijg, die in de lucht, op het land, ter zee en zelfs onder het Water, zal worden gevoerd? Wij kunnen den Heere niet genoeg danken, dat wij, als volk van Nederland, tot op dit oogenblik nog niet rechtstreeks in het krijgsbedrijf zijn betrokken, maar het oorlogsgevaar wierp ook over ons reeds zijn sombere schaduwen. De mobilisatie verslond reeds tonnen gouds. 's Lands welvaart ontving een geduchten knak. Heel het maatschappijleven is uit zijn voegen gerukt. De bronnen van handel en nijverheid zijn voor een groot gedeelte toegestopt. Het spook der werkloosheid waart reeds onder ons rond. Aan den horizont der verschijnselen doemen donkere dagen op. Vele gezinnen verkeeren in angst en vreeze. En nu hebben wij nog niet eens met den oorlog kennis gemaakt, het zijn nog maar de geruchten van den oorlog, welke deze dingen over ons brengen. Maar denkt u dan eens in, wat de gevolgen van dezen ontzettenden oorlog wezen zullen. Zij zijn onder geen woorden te brengen! Wat in jaren door noesten vlijt op de berghoogten der cultuur werd opgericht, wordt in een korte spanne tijds in den afgrond der verwoesting neergeploft. Bloedige slagvelden, verwoeste landen, bezwijkende volkeren, gedesorganiseerde gezinnen, geruïneerde menschenmassa's. Lange lijsten van gewonden, verminkten en gesneuvelden. Deze oorlog zal, indien Gods hand niet spoedig ingrijpt, in hevigheid en vernielende uitwerking alles te boven gaan, waarvan de historie tot dusverre gewaagde. Groot is de verantwoordelijkheid van de vorsten en diplomaten, die, doordat zij het rad van de hoogere politiek steeds lieten draaien om de spil van het eigenbelang, ten slotte, door hun grenzeloos geknoei, zoo in de war zijn geraakt, dat zij met den oorlogsfakkel zijn gaan zwaaien, en Europa in brand hebben gezet. Het bloed der verslagenen zal van de slagvelden roepen om wraak, en het zal eens in den dag des gerichts en der afrekening van hun hand worden geëischt, door Hem, voor wiens aangezicht een gedenkboek is, en wiens troon is gegrondvest op recht en gerechtigheid. Maar met dit al, staan wij, door een samenloop van allerlei omstandigheden, die niet* omgaan buiten het voorzienig bestel onzes Gods — waarover straks nader — voor al de benauwing en al de ellende van het ontzettende teeken, waarvan de Heiland sprak toen Hij zeide: „En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen II. Hoe wij ons bij de komst van dit teeken hebben te gedragen. Waren er geen zonden er waren geen wonden, en er zouden ook geen oorlogen zijn. Gij weet, hoe de menschheid in de ure van haren val, aan God den oorlog heeft verklaard. Uit haar vijandige houding tegenover God vloeit ook haar vijandige houding tegenover den naaste voort. En zoo is ten slotte de breuke met den levenden God de onzalige fontein, waaruit de oorlogen en de geruchten van oorlogen in den loop der eeuwen opwellen. Reeds in de eerste wereld vóór den vloed vinden wij, bij de kinderen van Kaïn, een pochen op de macht van het zwaard, een pralen met de macht van den sterkste, een juichen over den triumf van het geweld. Het eerste lied, dat wij uit dien kring vinden opgeteekend, is het lied van Lamech, het lied van het zwaard. Losgescheurd van God, en dies ook van elkander, zien wij de menschheid in Babels toren zoeken Viaar een kunstmatige eenheid, en zien wij Nimrod grijpen naar de teugels van het wereldbewind. Maar de Heere greep in. Hij deelde, door de spraakverwarring, de menschheid in verschillende volkerengroepen, en sloeg aan dat valsche eenheidsideaal den bodem in. En toch is voortdurend weer de begeerte naar een wereldrijk in de harten van vorsten en volken opgekomen. Men zocht paar een eenheid niet onder maar zonder, en dies tegenover God. Men wilde één rijk dat alle rijken in zich vereenigde, één vorst die alle vorsten onder zich deed bukken. Ik herinner u aan Egypte, Babel, Perzië, Griekenland en Rome. Ik noem slechts de namen van Farao, Nebucadnezar, Cyrus, Alexander den Groote en Augustus. Die gedachte ligt nog ten grondslag aan de hoogere politiek. De Friple-Entente en de Triple-Alliantie worstelen om de hegemonie in Europa. Dit jagen naar de wereldheerschappij, gaat gepaard met een steeds driester vertreden van 's Heeren ordinantiën. De oude heidensche staatsidee begint te herleven, en het schijnt dat wij weer op weg zijn naar de staatsvergoding. Wat niet bukken wil voor den staatswil wordt gebroken door de staatsmacht. En ziet, nu grijpt de Heere in! Als Israël Gods weg verlaat komen de Kanaanieten om het te tuchtigen. Als Davids huis den God der vaderen den rug toekeert, zendt de Heere Nebucadnezar om het te vernederen. Nu de groote mogendheden zich om het recht Gods niet meer bekommeren, maar het eigenbelang, als beginsel en uitgangspunt van de hoogere politiek, hebben aanvaard, en steunende op haar macht, haar hebzucht zoeken te bevredigen, nu doet de Heere fiaar zijn heilig misnoegen blijken. Nu zij de banier van Zijn Woord ter aarde wierpenen vertraden, en zich rondom de vaan van het Imperialisme schaarden, nu is Gods kastijdende hand over haar opgeheven. Vandaar die oorlogen en geruchten van oorlogen. „Ziet toe", dat is de werkzaamheid waartoe de Heere ons in deze bange dagen oproept. Ziet toe! „God laat zich niet bespotten". Ziet toe! „Die Mij eeren zal Ik eeren, maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden". Ziet toe! „lot de wet en tot het getuigenis, zoo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. Ziet toe! „God, die op 't recht Zijn troon wil stichten, God is rechtvaardig in Zijn richten, En toont Zijn gramschap dag aan dag; Bestrijdt de mensch Zijn hoog gezag, Blijft hij zich tegen Hem verzetten, God zal Zijn glinstrend wraakzwaard wetten; Hij kromt en spant alreê Zijn boog, En dreigt met pijlen van omhoog". Onze eeuw heeft wind gezaaid, zij zal storm oogsten. Groot zijn de zegeningen, waarmede de Heere ons menschengeslacht in deze twintigste eeuw gezegend heeft. En ziet, nu de menschheid zulk een hoogte van kennen en kunnen heeft bereikt, nu roept zij in dwaze zelfverblinding uit, wat eenmaal de lastertaal was van den goddeloozen wijsgeer Nietzsche: „God is dood, leve de mensch"! Wetenschap én kunst, cultuur en techniek, dat zijn de goden, die voor het aangezicht van de kinderen dezer eeuw henen wandelen. Aan den levenden God hebben zij den rug toegekeerd. Gods Woord wordt verworpen, Gods Zoon wordt gesmaad, Gods Naam wordt gelasterd, Gods eere wordt geroofd. De atmosfeer, waarin wij dagelijks moeten leven, is bezwangerd met ongeloofstheorieën en Revolutiedenkbeelden. Het geboortecijfer daalt, het getal der zelfmoorden neemt toe, het rechtsbesef stompt af, het zedelijk leven zinkt in. Het recht wordt gekrenkt, de misdaad wordt verheerlijkt, de macht wordt bewierookt, Mammon wordt aangebeden. Hooge bergen van cultuur, en vlak daarnaast diepe afgronden van verwildering. En ziet, nu neemt de Heere de roede in de hand, om vorsten en volken te tuchtigen. Hij heeft door dezen oorlog iets tot ons werelddeel, iets. tot ons volk, iets tot ons allen persoonlijk te zeggen. Niet alleen tot hen die geen oog meer in den Bijbel slaan, maar ook tot ons die nog leven bij Zijn Woord. Ook onder ons begint het goud te verdonkeren. In naam van de christelijke vrijheid doet de wereldgelijkvórmigheid haar intrede onder de belijders des Heeren. Wat een lauwheid en traagheid in het wandelen naar 's Heeren ordinantiën, in het zoeken van Zijn eere! En ziet, nu neemt de Heere de roede in de hand. Ziet toe! Vernedert u, in deze dagen, onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhooge te Zijner tijd. Wij zouden het wel aan de oversten en aan de machtigen der aarde willen toeroepen: „Nu dan, gij koningen ! handelt verstandiglijk, laat u tuchtigen, gij rechters der aarde! Dient den Heere met vreeze, en verheugt u met beving. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden". Christus-verwerping, dat beteekent, in laatster instantie, voor de volkeren niets anders dan zelfmoord. „Wat afvalt van den hoogen God, moet vallen". „O, , land, land, land, hoor des Heeren woord". Vóór of tegen den Heere, die Zich in Christus aan ons heeft geopenbaard, dat brengt ten slotte de beslissing voor de aarde, voor ons werelddeel, voor ons volk, voor ons gezin, voor een iegelijk van ons persoonlijk. Wij beleven donkere dagen. Oorlogen en geruchten van oorlogen omringen ons. Daar is een sprake Gods in al deze dingen. Ziet toe, dat gij Dien, die spreekt niet verwerpt, opdat van u straks niet gelde het ontzettende woord: „Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijne hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte, zoo zal lk ook in ulieder verderf lachen, lk zal spotten wanneer uwe vreeze komt". III. „Uit welk oogpunt wij dit teeken hebben te bezien. „En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, ziet toe, wordt niet verschrikt, want al die dingen moeten geschieden'. Wat een angstige bezorgdheid en verschrikking heeft zich, in de jongste dagen, van de groote massa meester gemaakt! De banken werden bestormd, de winkels werden belegerd. De afgod Mammon was van zijn voetstuk gevallen. Men stond met de bankbiljetten in de hand, en kon er niets mee beginnen. Men meende dat men met geld alles kon doen, en daar kwam ineens de wreede ontnuchtering. Men werd verschrikt! Mammon bleek niet oppermachtig, de oorlogsgeruchten hadden hem van zijn verheven voetstuk geworpen. Men werd bedwelmd onder de omstandigheden. Men voelde zich plotseling zoo arm. „Laat ons nuchteren zijn", en trachten dit teeken uit het rechte oogpunt te bezien. Want ziet, de oorlogen en de geruchten van oorlogen staan onder Gods voorzienig bestel. „Ik formeer het licht en schep de duisternis. Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik de Heere doe alle deze dingen". De wereld begrijpt er niets van, hoe het mogelijk is, dat de God des vredes zulk een verdelgingskrijg kan toelaten. Dat komt, omdat het haar ontbreekt aan Godskenms en aan zelfkennis. Dat de Heere met Zijn gerichten komt, behoeft ons niet te verwonderen, maar dat Hij ons met Zijn zegeningen blijft omringen, dat moet onze verwondering wekken. Als gij er op let, hoe vorsten en volken Hem in het aangezicht wederstaan, dag in dag uit, dan moet het u verbazen, dat Hij niet reeds lang de menschheid van den aardbodem heeft weggevaagd. Niet de gerichten maar de zegeningen zijn een wonder. Nu Zijn zegeningen met ondank worden beantwoord, nu komt Hij met Zijn gerichten. Met Zijn gerichten ook tot ons volk. „Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet"? Hij heeft het noodig en nuttig geoordeeld, dat deze oorlog thans zou ontbranden. Hij wil den oorlog niet in gelijken zin als Hij den vrede wil! Hij wil de ongerechtigheid niet op gelijke wijze als Hij de gerechtigheid wil! Neen, Hij heeft de zondige handelingen van de kinderen der menschen opgenomen in Zijn eeuwigen raad, en Hij gebruikt ze, haars ondanks, als zoovele middelen, om Zijn rijk te doen komen en Zijn naam te verheerlijken. Hij, als de Heilige, triumfeert Koninklijk over de zonde, en maakt haar, tegen haar wil, dienstbaar aan het door Hem vastgestelde doel. Ook de oorlogen zijn schalmen in den keten van Zijn Goddelijk wereldplan. Niet de oorlog, maar de Heere regeert. „Hij is met hoogheid bekleed, de Heere is bekleed met sterkte". „Wie zoude U niet vreezen Heere, en Uwen naam niet verheerlijken? want Uwe oordeelen zijn openbaar geworden". „En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, ziet toe, wordt niet verschrikt, want al die dingen moeten geschieden'. De Heere heeft ook met dezen oorlog, Zijn wijze bedoelingen en Zijn heilige oogmerken. „Wanneer Uwe gerichten op aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid." Hoe menigmaal hebben de oorlogen reeds een weg gebaand voor het Evangelie. Zij braken de poorten der volkeren open, en deden bij menigen verharden zondaar de deuren des harten openspringen. De historie is daar om het te bewijzen, dat verstokte zondaren op het slagveld tot den Heere leerden vluchten. De oorlogen, en de geruchten van oorlogen, verontrusten ons, maar weet dit, dat in al deze dingen de hand des Heeren is. Groot is de verantwoordelijkheid van de vorsten en de diplomaten, die dezen oorlog deden ontbranden, maar de Heere triumfeert koninklijk over hun zonden. Hij zal zich ook van dezen oorlog bedienen, om Zijn raad te volvoeren, Zijn rijk te doen komen, Zijn naam te verheerlijken. De koninkrijken der aarde staan in dienst van het Godsrijk. De oorlogen der volkeren zijn de barensweeën van het vrederijk, dat eens aan het einde der dagen, onder den nieuwen hemel op de nieuwe aarde, bloeien zal. „Gewis des menschen gramschap zal, wanneer zij op 't hevigst is aan 't blaken, Uw grooten lot nog grooter maken". „Ziet toe, wordt niet verschrikt, want al die dingen moeten geschieden." Daar is in onze dagen een machtige beweging voor den vrede op aarde. Denkt slechts aan den bond voor den wereldvrede, aan de gehouden vredesconferentie's, aan de stichting van het monumentale vredespaleis. Wij hebben ons, als christenen, niet aan deze dingen te onttrekken, maar wij mogen niet vergeten, dat zij de oorzaak van den oorlog, de zonde, niet kunnen wegnemen. Oorlogen zullen er blijven tot aan het einde der dagen. Dan eerst zullen de zwaarden worden geslagen tot spaden, en de spiesen tot sikkelen, en dan zal het ééne volk tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leeren. Maar wat een zegen dat, zoolang deze bedeeling duurt, de God des vredes over de oorlogen regeert! Hij laat ons in dezen oorlog zien de machteloosheid der groote mogendheden, die meenden den wereldvrede te kunnen vastleggen in politieke combinatie's, wier grondslag niet was het recht, maar de macht! „Hij geett ons in deze wereldcrisis te zien de armoede van hen die op geld en goed hun betrouwen stellen. Daar zullen, in deze bange tijden, velen van hun hooge tronen worden afgestooten, waarop zij zich veilig waanden. God geve, dat zij komen mogen in de diepte, waarin Hij armen zondaren de bede leert opzenden: „Zoo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan?" „Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt". Wij staan in deze dagen voor één van de teekenen, die aan de wederkomst van Christus voorafgaan. In hun zondigen hartstocht grepen de machtigen der aarde, onder het vaandel van het Imperialisme, naar de opperheerschappij. In hun dwaze zelfverblinding meenden de volkeren, dat zij onder het schild van Mammon veilig waren. Men had niets te vreezen. Maar d'Opperheer, die Zijn geduchten stoel Op starren sticht, en grondvest op de wolken, Zal lachen met dat vruchteloos gewoel, En spotten met den waan der dwaze volken. God zal zijn wraak ontdekken voor hun oogen; Straks gloeit de lucht door 't vlammend bliksemlicht; 't Is God die spreekt; Hij dondert uit den hooge, En jaagt den schrik Zijn haat'ren in 't gezicht." IV. Welk een ernstige roepstem er door dit teeken tot ons komt. De oorlogen en geruchten van oorlogen dragen voor het volk, dat bij het Woord des Heeren leeft, een eigen karakter. Deze dingen drukken voor hen het zegel op „Gods Getuigenis, dat eeuwig zeker is, en slechten wijsheid leert". Het komt alles, zooals het voorzegd is ! In gewone dagen zijn wij weinig met de profetieën bezig. Maar in dagen van wapengedruisch en kanongebulder beginnen zij voor ons te leven. Dan staan die voorzeggingen aangaande de toekomst daar voor ons, in al haar eenvoud en majesteit, als zoovele lichtende sterren in den duisteren nacht. Dan zijn wij zelfs geneigd er de nabijheid van het einde in te zien. Laten wij ons echter wachten voor verkeerd geloovige overhaasting. „Laat ons nuchteren zijn." Hoort wat de Heere zegt: „En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, ziet toe, wordt niet verschrikt, want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het eitide niet." De strijd tusschen Christus en Satan heeft nog niet zijn hoogtepunt bereikt. Heel de wereldhistorie is, in laatster instantie, niet anders dan een worsteling tusschen den komenden Christus en den opkomenden Antichrist. Uit de bloedige oorlogen zal ten slotte oprijzen het wereldrijk, en aan het hoofd van dat wereldrijk zal staan de Antichrist, de mensch der zonde. En ziet, dan zal Christus wederkomen om het wereldrijk te vernietigen en den Antichrist te verpletteren. Zeker, er ligt ook in het wapengedruisch van deze dagen een signaal van het naderend einde. Wij staan voor een handwijzer, die wijst in de richting van de wederkomst des Heeren. Zij er bij ons toch een opwaken. Het geloofsartikel van Christus' wederkomst is voor ons maar al te dikwerf dood kapitaal. Wij worden door het heden zoo in beslag genomen, dat wij aan de toekomst schier niet denken. En nu blaast de Heere voor ons de bazuin! Heel deze oorlogsbeweging heeft dit goede, dat zij ons wakker schudt uit onze sluimering. Maranatha, Jezus komt. Maar nog is het einde niet. Wellicht was er bij u een afdolen op de paden der zelfgenoegzaamheid, een afhoereeren op de wegen der Mammonaanbidding. Hij heeft u wakker geschud, en u in deze dagen op een treffende wijze laten zien, hoe u, in één oogenblik, heel uw steunsel ontvallen kan. Hij wierp Mammon voor uw oogen van zijn voetstuk, om u weer voor Hem op de knieën te brengen. „Zoo gij Zijn stem dan heden hoort, Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord; Verhardt u niet, maar laat u leiden." Nog is het einde niet. Maar dan ook als belijders van den Christus geijverd voor de eere van uwen Koning, zoolang het dag is, eer de nacht komt, waarin niemand werken kan. Het koningschap van Christus wordt, in onze dagen, van alle zijden aangevallen. Aan u de roeping, door woord en daad, op elk gebied van het leven, op te treden met de belijdenis: „Wij zijn des Heeren." Nog is het einde niet. Maar het einde komt! De teugels van het wereldbewind berusten in de handen van den verhoogden Middelaar. Hij is bezig om in den hemel en op de aarde alle dingen voor Zijn tweede komst voor te bereiden. Hij is bezig aan de uitvoering van het Goddelijk mobilisatieplan. De teekenen der tijden wijzen er op: „Ziet Hij komt met de wolken". Ook met de wolken, die uit den kruitdamp van dezen oorlog zullen groeien. Heel de historie der wereld werkt aan op den grooten dag des gerichts. De menschheid schrijdt voort op de banen van ontwikkeling en vooruitgang. Zij droomt in haar ijdelen waan, van een gouden eeuw, die weldra aan de kimme gloren zal. Dat gulden tijdperk is er nog niet, maar zal komen, dank zij 's menschen verhoogde activiteit en verdubbelde energie. Maar de werkelijkheid spot met dit denkbeeld en brandmerkt het als een illusie. 1 rots de reuzenvorderingen van wetenschap, cultuur en techniek, zien wij de ontaarding en verbastering op aarde toenemen. De klove tusschen cultuur en Religie wordt steeds breeder en dieper. De klassen en standen komen al verder van, steeds vijandiger tegenover, elkander te staan. En op het groote wereldtoor.eel nemen de beroeringen toe, en staan wij onverwacht voor de bloedigste botsingen. Alles schijnt in gisting en werking. Niet alleen in Europa, maar ook in de andere werelddeelen. Japan is ontwaakt, China wordt wakker, Voor- en Achter-Indië staan uit hun sluimering op. Wij gaan donkere dagen tegemoet. De Heiland heeft het zelf gezegd. Hij sprak van oorlogen en geruchten van oorlogen, hongersnooden, pestilentiën en aardbevingen, als van zoovele teekenen, die aan Zijn wederkomst zullen voorafgaan. Bedriegen wij ons niet, dan staan wij aan den vooravond van den grooten afval en van de groote verdrukking. Maar nog is het einde niet. Nog gaat het roepen des Heeren uit: „God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende". Nog komen wij als gezanten des Heeren tot een iegelijken zondaar met de bede: „Wij bidden U, van Christus wege, laat U met God verzoenen". En de Koning der eeuwen zet aan deze roepstem kracht bij door de teekenen der tijden. Kom tot Hem, doe belijdenis van uwe zonde, toon Hem uw gedoopte aangezicht, Hij zal u niet afwijzen. „Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem". Voor een onverzoende wereld is er geen hope. Zij gaat haar verderf en ondergang tegemoet. Ten slotte zal de jammervloed van gerichten en oordeelen van alle zijden komen opzetten. Hoe zalig is dan het volk dat het geklank kent, dat zich door het geloof aan den levenden Christus verbonden mag weten ! „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zoo ziet omhoog en heft uwe hoofden opwaarts, omdat uwe verlossing nabij is". Maranatha, Jezus komt! Laat ons gelijk zijn aan die dienstknechten en die dienstmaagden, die op hunnen Heere wachten, de lendenen omgord, de kaarsen brandende, opdat wanneer Hij komt, Hij ons wakende vinde. Wij beleven donkere dagen en gaan nog donkerder tijden tegemoet. Nog is het einde niet. Wij weten niet, wat de Heere nog in den schoot der toekomst voor ons, en voor onze kinderen, heeft weggelegd. De Heere regeert, en te midden van de beroeringen der tijden putten wij troost en moed en kracht uit de wetenschap des geloofs, die in bange dagen reeds het hart van den dichter verkwikte, toen hij zong: Maar d'altoos wijze raad des Heeren, Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht; Niets kan Zijn hoog besluit ooit keeren; 't Blijft van geslachte tot geslacht. Zalig moet men noemen, Die hun Maker roemen Als hun Heer en God; 't Volk, door Hem te voren Gunstig uitverkoren Tot Zijn erv' en lot.