PRIJS 15 CENT. DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE (GEREF.) KERK ALS VOLKSKERK LEZING GEHOUDEN OP 25 MAART 1914 TE UTRECHT DOOR Dr. m. woudstra NED. HERV. PRED. TE UTRECHT. UITGEGEVEN DOOR DE COMMISSIE VOOR PROPAGANDA, ENZ. DER CONFESSIONEELE VEREENIGING, AFD. UTRECHT ADRES: C. JONKER, BOLSTRAAT 8. BRO 1914:31 RUKKERIJ L. MASSELINK - UTRECHT DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE (GEREF.) KERK ALS VOLKSKERK LEZING gehouden op 25 maart 1914 te utrecht door Dr. m. woudstra NED. HERV. PRED.TE UTRECHT. UITGEGEVEN DOOR DE COMMISSIE VOOR PROPAGANDA, ENZ. DER CONFESSIONEELE VEREENIGING, AFD. UTRECHT ADRES : C. JONKER, BOLSTRAAT 8. ELECTR. DRUKKERIJ L. MASSELINK - UTRECHT BIBUOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN v RftQ J Een woord vooraf. Deze bespreking werd den 25«'en Maart 1914 alhier voor de afdeeling der Confessioneele Vereeniging gehouden. Mij werd gevraagd het gesprokene in het licht te geven. Om het groote belang van het onderwerp heb ik dat gaarne gedaan. Omdat het onderwerp mondeling behandeld is, zal uit den aard hetgeen volgt niet de letterlijke wedergeving zijn. Soms zal wat weggelaten, soms nog wat bijgevoegd zijn. In hoofdzaak is het echter hetzelfde. Moge deze arbeid dan nog strekken tot eere Gods, tot heil der kerk, en het vertrouwen onder de broederen bevorderen, waar wij elkander beter leeren verstaan. Mogen ook velen in hun liefde tot, en in hun geloof in onze kerk, door Gods zegen, versterkt worden. De teekening van de gedachten van Schleiermacher ontleende ik aan: Schleiermacher der Philosoph des Glaubens. Sechs Aufsatze von Ernst Troeltsch, Berlin-Schöneberg. Buch- verlag der „Hilfe". G. m. b. h. 1910. UTRECHT, Mei 1914. M. W. Toen vanwege het Classicaal Bestuur van Utrecht verleden jaar tot mij het verzoek kwam, om op de bijzondere Classicale vergadering in October te spreken over de Ned. Herv. Kerk als Volkskerk, heb ik gemeend aan dit verzoek te moeten voldoen. Het onderwerp is immers van het allergrootste belang, te meer waar op dit terrein zooveel verwarring en misverstand heerscht. Ook de Afdeeling der Confessioneele Vereeniging te Utrecht was zich van het groote belang dezer zaak bewust, en vroeg mij daarom bovengenoemd onderwerp in een openbare vergadering ook voor haar te behandelen. Dankbaar heb ik hierin bewilligd, en zoo hebben wij dan het genoegen met U over deze belangrijke zaak te spreken. Het is zeer noodig tot recht verstand, dat wij duidelijk zeggen, wat wij onder kerk en volkskerk verstaan. Gelijk wij reeds opmerkten, zoekt men door hetzelfde woord aan verschillende begrippen uitdrukking te geven. Verder zij er nog aan herinnerd, dat wij naar den aard der zaak spreken over wat genoemd wordt de zichtbare kerk. Niet, dat wij de beide begrippen, zichtbare en onzichtbare, zóó zeer willen scheiden, dat zij bijna tot tegenstellingen worden. Dat wordt tegenwoordig veel gedaan, tot groote schade der zaak. Men meent zich zoo uit de moeilijkheden te kunnen redden, doch men werkt er zich te dieper in. Men bedenke, dat het alleen maar onderscheidingen zijn, de benamingen zichtbare eri onzichtbare kerk, geen scheidingen. Zonder onzichtbare zou er van een zichtbare kerk geen sprake zijn. De eerste is de onzichtbare kern of ziel van de tweede, of zoo men liever wil, de zichtbare is de openbaringsvorm der onzichtbare. Dit worde steeds in het oog gehouden. Wij spreken, dan met in-acht-neming van het zoo pas gezegde, over de zichtbare kerk, de kerk dus, zooals zij zich in zichtbare gedaante in de wereld openbaart. Nu is er tweeërlei begrip in dezen: het Gereformeerde, dat op de Schrift gegrond is, en dat in onze Belijdenis gevonden wordt, en het niet-Gereformeerde. Naar gereformeerde, Schriftuurlijke opvatting dan is de Kerk de planting Gods op deze aarde, het lichaam van Christus. Deze Kerk bestaat van het begin der wereld aan. Zij zet zich door het patriarchale tijdperk, door Abraham, Izaak en Jacob, voort tot in het Israëlietische volk. Hier, in dit volk, was zij met het nationaal volksbestaan samengegroeid. Dit is anders geworden na den dood en de hemelvaart van Christus. Christus heeft den middelmuur des afscheidsels tusschen Israël en de volken afgebroken. De Heidenen waren medeërfgenamen en van hetzelfde lichaam (Eph. 3:6). De Kerk is dus veel breeder bedding gaan bevloeien, en heeft de strekking, zich tot alle volkeren uit te breiden, alle volkeren in zich op te nemen (Mt. 28 : 19). Zij openbaart zich door hare belijdenis, hare prediking, hare sacramenten, en de ordinantiën van Christus. Door de bediening van het Woord werkt de Heilige Geest; en het geloof, door Hem gewerkt, sterkt Hij eveneens door de prediking van datzelfde Woord, en het gebruik der Sacramenten. Men wordt lid van die kerk door geboorte in haar, waarom men het zegel van den H. Doop bij zijn geboorte van Godswege ontvangt. Ook wordt men lid door toetreding van buiten, uit Joden- en Heidendom, eveneens met den H. Doop bezegeld. Dit ware en juiste begrip is echter in het laatst der 18e eeuw door de mannen der Revolutie door een geheel ander vervangen. Zij rekenden in het geheel niet met God. Alles^werd uit den mensch afgeleid; zoo wat den Staat als wat de Kerk aangaat. De menschen hadden zich vrijwillig, bij verdrag, met elkander lot een gemeenschap verbonden. Zoowel de Staat als de Kerk werden dus vereenigingen van individuen. Ook de Kerk was zulk een vereeniging, waartoe men vrijwillig toetrad, en waarvan men zich dus ook weer af kon scheiden, als men zulks, om welke redenen dan ook, wilde. Deze gedachte, onwaar en onnatuurlijk, werd weldra de overheerschende, en de oude, ware, zuivere, natuurlijke raakte geheel op den achtergrond. Zoo vond dan ook Schleiermacher"(1768-1834) het woord Kerk geheel los van haar oorspronkelijke beteekenis. Hij nam de idéé der Revolutie, der Aufklarung niet over. Hij voelde, dat deze geheel onjuist, en onnatuurlijk ook was. Maar hij ging toch zijn eigen weg, want de oude, juiste, Schriftuurlijke gedachte aanvaardde hij ook niet. Al het bovennatuurlijke wil ook hij verwijderd zien. Noch in de bediening van het Woord, noch in die van het sacrament is van iets bovennatuurlijks sprake, en evenmin bij de ambten. Hij definieert den godsdienst als afhankelijkheidsgevoel. Men heeft het gevoel, dat men van een hoogere macht afhangt. Dat gevoel is zuiver menschelijk, als allen menschen eigen. Het wil zich uitspreken, zich mededeelen en heeft den drang om het bij anderen op te wekken. Het sociale gevoel dringt den mensch er toe, zich met andere menschen te vereenigen tot een gemeenschap, en zoo ook het godsdienstige gevoel. Hierdoor wordt de mensch er van zelve toe gebracht, zich tot een godsdienstige gemeenschap saam te voegen. Het is dus niet vrijwillig, als bij contract, zooals de Revolutie wilde, doch men kan zeggen, natuurnoodwendig. Deze organiseering geschiedt in zekeren zin onbewust. Zij wordt den mensch gegeven, zij is er eigenlijk vóór den mensch. Zij trekt den mensch in zich, om hem later weer aan zichzelf terug te geven, of wilt ge, onbewust is hij in haar, om zich door haar bewust te worden. Verschil in wezen tusschen niet-Christelijke en Christelijke kerken is er niet. Alleen in graad. Immers het Christendom is de hoogste sport van de godsdienstige ladder. De kerk is Christelijk, als en omdat in haar de Geest van Christus heerscht, van Christus, die het Beeld, het Urbild van Christelijke vroomheid is. Wij vinden hier dus de idee van saamhoorigheid opgrond, en uit drang van eenzelfde bezit van den Geest van Christus. Deze Geest woont in enkele personen zeer sterk, en werkt daar krachtig. Deze werken dan ook krachtig op hunne omgeving in, zijn als centra, die kracht van zich „uitstralen". Op deze „centra", kernen kunnen wij ze ook noemen, legt Schleiermacher sterken nadruk. Zoo ontwikkelt hij dan ook zijn gedachten over de volkskerk. Om hem in dezen te kunnen verstaan, moet men weten, dat hij uit een Hernhuttersche familie stamde. Deze Hernhutters vormen een kleine godsdienstige gemeente, waar men elkander kent, en invloed op elkander uitoefent en van elkander ondergaat. Later heeft zich Schleiermacher wel uit deze godsdienstige gemeenschap losgemaakt, maar kerkelijk is hij toch steeds door haar beïnvloed, wat duidelijk na te sporen en zielkundig zeer te verklaren is. Hij vond de groote Pruisische landskerk in zijn tijd in een toestand van groot verval, dank zij de werking der revolutieideeën. Om hierin nu verbetering te brengen, meende hij dezen weg te moeten volgen. Hij wilde een soort elite kerk, „ware" kerk vormen uit op den voorgrond tredende gelijkgezinde, zeer godsdienstige personen. Deze kerk zou eigenlijk niets kerkelijks hebben. Zonder ambten, zonder gebouwen, zonder vermogen en kerkrecht zou zij gelijken op wat wij noemen godsdienstige gezelschappen en conventikels, waarbij één persoon door zijn sterke godsdienstige persoonlijkheid min of meer op den voorgrond trad, en het geheel eenigszins beheerschte. Deze „kerk" putte zich in deze zelfopbouwing niet uit, integendeel zij voelde den drang in zich, om op de massa in te werken. Deze massa zou kerkachtig ingericht worden, echter heel vrij, opdat niemand iets als een knellenden band voelde. Deze inrichting der massa zou zooveel als een paedagogisch hulpinstituut zijn, dat zijn doel niet in zichzelf, doch in de „ware" kerk had. Men moest dus godsdienstig opgevoed worden in deze massa-„kerk", om zich dan gedrongen te voelen, zich naar de „ware" te begeven. De laatste zou dus haar hulptroepen uit de eerste betrekken. Deze idee was zuiver theoretisch, geheel philosophisch, los van het wezen der kerk als zoodanig. Er ligt natuurlijk iets in, dat bekoort. Aan een ieder zweeft het ideaal voor oogen, dat de kerk volmaakt moet zijn naar haar innerlijk wezen. Dit is de geheele kerkhistorie door op te merken. Precies zooals men denkt, dat een kind van God volmaakt moet zijn. En als men ook hier den bodem der Schrift verlaat, komt men eveneens naar rechts en links tot verkeerde gevolgen. De idee van Schleiermacher was te abstract, te veel staande buiten het leven. Daarom kon zij niet toegepast worden. Hij volgde nu een anderen, meer praktischen weg, ofschoon hij aan zijn grond-denkbeeld is blijven vasthouden. In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat ook in ons land, ten aanzien van onze Nederlandsche Hervormde Kerk aan velen deze eerste weg van den Duitschen philosoof-theoloog aanbevelenswaard schijnt. Men wil immers kleinere godsdienstige kringen tot een „kerk" maken, met gedeeltelijke prijsgeving van het andere volk, dat men echter van de kerk uit als een soort zendingsterrein wil bewerken. Men vergeet dan echter, dat men het volk van onze kerk niet losscheuren mag. Men moet den natuurlijken, den in het wezen der zaak gelegen weg volgen. Men denke niet, dat wij geen waardeering voor de bedoeling kennen, maar den weg goedkeuren mogen we niet. Hij is een menschelijke vinding; en deze mag op de erve der kerk niet geduld j worden, en zal op den duur ook geen innerlijke en wezenlijke vrucht opleveren. Schleiermacher dan volgde, gelijk gezegd, een anderen, hoewel eveneens menschelijken weg. Hij verminderde den afstand tusschen „ware" en massakerk, ja nam hem weg. Hij smolt de twee zóó samen, dat de eerste toch als een kern in de tweede werkzaam bleef; de „ware" kerk zou in de andere godsdienstige kracht „uitstralen", als een zout, als een zuurdeeg werkzaam zijn. Overigens zou alles heel vrij ingericht zijn. Een groote mate van verdraagzaamheid zou er heerschen. In edelen wedijver zou men naast elkander voortleven. Niemand zou den ander om zijn belijdenis veroordeelen; integendeel, er zou in deze schoone waardeering zijn; alle denkwijzen zouden geduld worden. Niemand zou voor zich de absolute waarheid opeischen. Een ieder zou zich zijn eigen belijdenis dieper indenken, en deze alzoo verhelderen, in vast geloof aan de eindelijke zegepraal van het Christendom, dat wil zeggen, van het zich openbarend godsdienstig leven van Jezus. Dit leven kiest zich voor eiken tijd den eigen gepasten kerkelijken vorm. De leeraars zouden hoogstaande mannen zijn, die uit innerlijken drang, niet ook om een bestaan te vinden, zich tot den arbeid in de kerk begaven. De terugkeer in het gewone leven zou gemakkelijk moeten zijn, opdat men niet gedwongen in de kerk bleve. Ook moesten zij uitstekend worden toegerust met kennis en wetenschap; zeer ontwikkelde en beschaafde mannen moesten zij zijn, mannen van wie kracht uitging, die prestige uitoefenden. Zij zouden de geloofsleer moeten kennen, om daardoor vaardig te zijn in den dienst der prediking. Het volk behoefde met deze kennis niet vermoeid te worden; zij was toch ongenietbaar voor hen. Zij had, gelijk wij zeiden, toch vooral een technisch doel. De prediking diende, om aan de gemeente een duidelijke voorstelling te geven van den in haar heerschenden Geest van Christus, om haar en den prediker zeiven tot zijne hoogte op te heffen. Het dogma was de tijdelijke uitdrukking van het naar zijn aard onuitsprekelijk godsdienstig gevoel, terwijl de geloofsleer de rhetorische systematische formuleering der dogmata was. Dit is in het kort de gedachte, die Schleiermacher zich van de volkskerk vormde. Wij zien, er wordt sterke nadruk op het woord volk gelegd, terwijl de kerk hierbij wel veel van haar karakter inboet. Deze gedachte is daarom niet reformatorisch; zij sluit zich te zeer aan het „werkelijke" aan, om waarlijk heilzaam te kunnen werken. Zoo mag er van „volkskerk" niet gesproken worden, want op deze manier wordt de kerk verkracht, zij wordt in haar hart aangetast. Zoo kan er dus in den waren zin geen redding aangebracht worden. De geheele voorstelling, hoe vernuftig ook, en hoe goed bedoeld, bevat een innerlijke tegenstrijdigheid. Zij wil echt menschelijk te werk gaan met wat in het wezen der zaak een stichting Gods is. Zoo wordt de kerk vermoord, in plaats van tot nieuwen bloei gebracht, hoezeer ook de schijn anders moge zijn, en hoe weinig men dit ook vaak gelooven wil. Schleiermacher, hoewel niet met de Revolutie-gedachte medegaande, was toch een kind van zijn tijd. Nu is het verwonderlijk, hoe velen, zeer velen de geheele 19e eeuw door deze voorstelling van Schleiermacher in meerdere of mindere mate beheerscht zijn geworden; ja ook in onze dagen zijn nog velen hierdoor, onbewust vaak, gebonden. Wij zeiden, het is verwonderlijk, en toch verwondert het ons niet, want het is alles zoo naar den mensch, en immers het werken zit ons in het bloed. Zoo zwaar is het „geloof alleenlijk", en zoo moeilijk overeenstemming te vinden tusschen Gods werk en ons handelen. En toch is langs dezen weg alleen heil te wachten. Wij moeten in gehoorzaamheid aan God, in onderworpenheid aan Hem, met erkenning van den aard van Zijn werk en kerk, den arbeid verrichten. In den waren zin volgen de aanwijzing Gods in Schrift en historie. Wij moeten dus niet ter eener zijde met Schleiermacher een kerk willen maken, noch aan den anderen kant de kerk naar eigen gedachten vervormen, dus als kerk vernietigen. Hebben wij dan gezien, wat de verkeerde gedachte van een volkskerk is, laten wij thans de juiste voorstellen, waarbij de waarheid Gods gehandhaafd blijft. Als de Heere Jezus van de aarde zal henengaan, zegt Hij tot Zijne discipelen: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Hij getuigt dus, dat Hij de rechtmatige gebieder is, in tegenstelling met Satan. Elders had de Heere ook al gezegd: ik ben de ware wijnstok, en mijn Vader is de Landman en gij zijt de ranken (Joh. 15 : 1). De Christus bekleedt dus een geheel eenige plaats. Daarom zegt Hij: gaat dan henen: maakt alle volken tot mijn discipelen, dezelve doopende in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes (Mt. 28:19). Alle volken moeten dus voor Christus opgeëischt worden. De zendingsarbeid in zijn breeden omvang is alzoo een oproep tot de volken, om zich onder de heerschappij van den rechtmatigen Vorst Christus te stellen. De Apostelen — Apostel beteekent afgezondene — hebben aan deze opdracht voldaan, in de kracht van Hem, die sprak: en ziet, Ik ben met ulieden, al de dagen tot aan de voleindiging der wereld. Zoo ging de kerk zich dan vestigen onder de verschillende volken, ook van Europa. En zij heeft in zich de roeping, zich steeds verder uit te breiden, de verschillende volken der aarde in zich op te nemen. De Heere Jezus heeft veel omvangrijker plan gegeven, dan alleen methodistisch zielen te bekeeren — dat natuurlijk ook, en wel in hoofdzaak, in kern —; Hij wil Zijn invloed, Zijn macht op de aarde doen gelden. Daarom is met de bekeering de arbeid niet uitgeput. Christus moet heerschappij voeren onder de volkeren der aarde. Zoo nu heeft de kerk zich, door Gods genade, ook onder ons volk gevestigd. Deze kerk beheerschte ons volk, dat nu van Heidensch Christelijk was geworden, en Christus erkende als van God gegeven. In de 16e eeuw behaagde het den Heere, de kerk te reformeeren. Toen heeft zij niet haar karakter verloochend, niet haar wezen verkracht, zooals velen meenen, die zich bij uitstek en gaarne Protestant noemen, neen, toen is zij weer naar de Schrift zich bewust gaan worden en heeft zich aangesloten bij de kerk van de eerste vijf eeuwen. De kerk in Nederland deelde ook in het voorrecht der Reformatie. Langzamerhand en onder veel strijd en lijden is ook zij den zegen deelachtig geworden. In 1566 kon zij zich naar den eisch der Reformatie gaan inrichten. Wel waren toen alle deelen nog niet vrij van Roomschen dwang, doch wel voldoende, om zich als Gereformeerde kerk van Nederland te openbaren. Laten wij hier nog opmerken, dat men steeds de gedachte van het geheel vasthield, en niet atomistisch aan op zich zelf staande, geheel van elkander onafhankelijke gemeenten dacht. Zoo iets kende men toen ;iog niet. Dit atomisme, dit losgemeenten-systeem is naar aard van de Revolutie, en in aansluiting daaraan van Schleiermacher. De Gereformeerde kerk was dus de eigenlijke, de ware kerk. Door haar zou het godsdienstig, het waarlijk godsdienstig leven des volks stroomen. Daarom zijn ook al de goederen en bezittingen der voormalige Roomsche Kerk rechtmatig aan haar overgegaan. De Gereformeerde kerk heeft deze goederen niet gestolen, zooals de Roomschen en ook sommige Protestanten, die de waarheid van de 16e eeuw niet verstaan, beweren. Er was maar één rechthebbende, en dat was de kerk, die naar Gods Woord bestaan mocht, en nu weer bestond, n.1. de Gereformeerde. Deze Nederduitsch Gereformeerde Kerk was nu de kerk van het Nederlandsche volk, de volkskerk. Zij was het in dezen zin, dat zij aan dit volk het stempel opdrukte in het geestelijke en het zedelijke, het karakter des volks aangaf. Wel waren er in ons land nog Roomschen, waren er ook Lutherschen en Doopsgezinden, maar ons land en volk waren Gereformeerd; Nederland was Gereformeerd, zooals Noord-Duitschland en Zweden b.v. Luthersch waren. Dat de kerk volkskerk was, wil dus niet zeggen, dat zij het geheele volk individueel in zich bevatte, neen, maar het leven des volks als geheel beheerschte en leidde. Zij volgde dan ook de geledingen van het volk, zooals het in provincies en in onderscheidene steden en dorpen woonde. Ze was niet een conglomeraat, niet een samen-binding door vrijwillige overeenkomst van verschillende gemeenten, neen, die gemeenten vormden organische deelen van haar als het lichaam. Niet een optelsom van verschillende steden en dorpen maakt een provincie, maakt een land; maar een land, een provincie bestaat uit verschillende plaatsen. Zoo ook bestaat de kerk organisch uit verschillende gemeenten, die, in verband met haar, haar leven leiden en behouden, gelijk niet de verschillende leden als een optelsom het lichaam vormen, maar dit lichaam bestaat uit de onderscheiden leden, die niet op zich zelf, maar in verband met het lichaam, en alzoo in het lichaam leven. Een gemeente leeft in verband met en als lid van het lichaam der geheele volkskerk. Dit is in de dagen van 1886 vergeten, ja geloochend, doch deze loochening is onnatuurlijk, en kan daarom niet tot waarachtig heil van kerk en volk zijn. Dat blijft daarom ook het bezwaar tegen de beweging van dat jaar. Negatief mag zij stellig nut hebben opgeleverd, positief kan zij niet tot waarachtigen zegen zijn. In den weg der waarheid, der eerbiediging van het wezen der kerk, ligt het behoud, het herstel. De Gereformeerde kerk was dus de Nederlandsche, de volkskerk met de in haar geldende belijdenis. Zij was dus inderdaad kerk, en kerk van het volk. En zoo moet het in waarheid zijn. Dit is zij nu steeds gebleven. De Synode van Dordrecht (1618/19) bepaalde, dat de belijdenis der kerk alle drie jaren op de dan te houden synoden zou herzien worden. Men heeft dit zoo op te vatten, dat de synode bedoelde, haar telkens weer ter sprake te brengen. Een belijdenis is secundair, afgeleid, niet primair, bindend. Gods Woord staat boven haar. Gods Woord heeft gezag. Dat geeft de lijnen aan, het richtsnoer voor geloof en leven. Daarom zal de belijdenis telkens getoetst kunnen en, zoo noodig, moeten worden aan dit Woord van God. Zoo zal zij steeds in overeenstemming met het Woord blijven. En voorts, een volk leeft; verschillende meeningen komen op; deze meeningen zouden ook door de kerk onder het licht des Woords gebracht worden, en wanneer ze waarheid bevonden werden, in de belijdenis een plaats kunnen vinden. Zoo werd het denk-leven des volks geleid, niet belemmerd, maar juist bevorderd, en het bewoog zich in de goede richting. De kerk, de volkskerk, zou op deze wijze de ware opvoedster des volks zijn, het goede versterken, aanmoedigen, en het verkeerde wegnemen, of ook verhinderen. De erve der kerk zou zuiver gehouden worden, voor zoover daarvan op aarde sprake kan zijn; de kerk zou haar karakter als kerk behouden, met andere woorden gezegd. Het karakter van volkskerk zou schoon uitkomen. Dit bedoelden onze vaderen. Zij dwaalden 'niet in hun volkskerk-idee; integendeel zij kenden ze, zij waardeerden ze, doch zij waren zich ook volkomen bewust, wat dat eischte. Hun gedachte was zuiver, geheel ingeworteld in de Heilige Schrift, en — zij was nuchter, zoodat men zich de taak goed voor den geest stelde. Helaas, het is niet zoo gekomen, als de Vaderen van Dordt wilden. Een synode mocht niet meer gehouden worden. Daardoor is het geschied, dat er veel verkeerds in de kerk is opgeschoten, dat allerlei ware en onware meeningen naast elkander zijn ontstaan, en blijven bestaan. Dit is niet de schuld van onze Vaderen, niet de schuld van de volkskerk als zoodanig, doch o. m. van het feit, dat geen Synode mocht gehouden worden, geen synode dus leidend, aanmoedigend en afsnijdend, kon optreden. Ook over onze Nederduitsch Gereformeerde volkskerk zijn de revolutie-stroomingen heengegaan. Wanneer zij niet een planting Gods ware geweest, zij was zeer zeker verzwolgen. Velen hebben in dien tijd dan ook de klacht van Elia bij Horeb aangeheven, maar God heeft haar bewaard, en dat om der uitverkorenen wil. God heeft een roeping voor de Vaderlandsche kerk. Hij wil Zijn volk door haar uit ons volk vergaderen, Hij wil door haar ons Nederlandsche volk zegenen. Evenwel zonk de kerk in een staat van verdooving. Zij geraakte in een toestand van slaap, zoodat zij bijna zich zelf vergat, en zich haar aard en karakter bijna niet meer bewust was. Zoo is het dan ook geschied, dat zij in 1816 onder een organisatie is gebracht, die geheel niet bij haar aard en karakter paste. Zij werd in een kleed gesloten, dat niet de lijnen van haar lichaam volgde, haar dus niet sierde en diende, maar belemmerde en knelde. En er was maar weinig reageeren daartegen. Die classis, die het waagde, tegen deze organisatie op te komen, werd beantwoord met opheffing. Na de kunstbewerking van 1816 kon de kerk zich niet meer als kerk openbaren, zij kon zich niet meer uiten. Dit werd ook in 1852 niet anders. Zij werd toen wel vrij van den Staat, maar niet van de organisatie. In het wezen der zaak bleef het hetzelfde. Wel bleef er door Gods genade steeds openbaring van leven, het leven verstierf niet, de kerk ging niet in den dood, maar leven als van de kerk, de volkskerk kon zich niet openbaren; de kerk kon zich als zoodanig niet uitspreken. Zoo groeide, bij al wat er reeds verkeerd was, nog voort- durend in haar op, wat niet bij en in haar paste. Zij werd een schouwplaats van allerlei meeningen. Dit verwordensproces wordt door de organisatie bevorderd. Het kan niet anders gezegd worden. Het is in en door dat alles zoover gekomen, dat velen, die van het fundament der kerk zijn afgegleden, beweren, dat dit nu juist de gewenschte toestand is. Met aanlegging van een anderen maatstaf, naar Schleiermacheriaanschen trant, verklaren zij het abnormale voor normaal en — gered is de toestand. Gemakkelijker kan het al niet. Een zieke maar terstond voor een normaal mensch verklaren is zeer handig, doch — wie daarmee geholpen is, de zieke niet, en de menschheid al evenmin. Zoo ook de kerk niet. Anderen zoeken hun heil in afscheiding, in formeering van een eigen-gemaakte kerk, ook al weer in Schleiermacheriaanschen zin, hoewel nu juist andersom. Maar dit, hoewel meer waardeering verdienend, uit eerbied voor de waarheid en waardigheid der kerk, is evenmin goed te keuren. Onder alles echter, wat de kerk onderging, en wat er met haar gebeurd is, is zij gebleven wat zij was, de volkskerk. En nu moet zij als zoodanig, als kerk en als kerk des volks, d. i. van het Nederlandsche Gereformeerde volk, kinderen der Reformatie, weer hersteld worden. Zij moet weer een kleed dragen, dat naar haar lichaam is, dat haar siert en haren sierlijken vorm doet uitkomen, waarin zij zich gemakkelijk en gracieuslijk beweegt, zij moet weer de eigen organisatie hebben. De ongeëigende organisatie van 1816 52 moet weg, en vervangen door die, welke in het wezen der kerk gegrond is. De belijdenis krijge weer rechtsgeldigheid, en worde weer langs wettigen weg aan het Woord van God getoetst. Het godsdienstig leven worde eveneens weer in de juiste bedding geleid, zich richtend naar Gods Woord, en zoo spreke dan de kerk, de volkskerk zich uit in hare belijdenis, overeenkomstig en in onderworpenheid aan dit Woord van God. Dan zal de belijdenis niet een versteende vorm blijken, wat vaak smalend beweerd wordt, maar uitdrukking zijn van het geloofsleven, het geloof der kerk, voortdurend door den Heiligen Geest geleid. Er moet aansluiting aan de historie zijn. De belijdenis, die wij sinds 1618/19 hebben, moet niet naar het museum van oudheden verwezen worden. Velen willen haar waardeeren, zooals men het een antiek meubelstuk, een oud erfstuk pleegt te doen, zooals sommigen den Bijbel in hunne woning waardeeren, door hem een mooie plaats te geven, zonder hem echter dagelijks te lezen. De belijdenis worde aanvaard om ze dan aan de Heilige Schrift te toetsen en ze op de hoogte van den tijd te brengen. Dat beduidt niet, dat wij de menschelijke meeningen zonder meer maar als waarheid doen gelden, neen, maar de opinies van onzen tijd onderzoeken bij het licht der Schrift, om ze zoo te aanvaarden of ook als onwaar te verwerpen. De kerk, de volkskerk spreke in haar belijdenis uit, in aansluiting aan het historisch gewordene, wat zij naar het Woord Gods als waarheid kan belijden, in den tegenwoordigen tijd, onder alles, wat zich als waar en godsdienstig aandient. Op deze wijze geeft zij ruggesteun aan het volk, wordt zij „pilaar en vastigheid der waarheid". Wordt met dit haar karakter soms smadelijk gespot, zij draagt niettemin deze waarheid Gods, zij houdt ze hoog te midden der wereld, die de waarheid van zich zelve niet kent. De kerk zoekt de waarheid niet, zij heeft ze. Dit is haar adel, haar hoogheid, haar eere. Christus is het Hoofd der kerk. Hij regeert haar, leidt haar, zooals het hoofd het lichaam. Het is een innige verbintenis; niet een regeering van buiten af, maar in innerlijken samenhang met het lichaam. Daarom moet de leiding, de geestelijke regeering van Christus door de ambten geschieden. De regeering der kerk behoort te zijn eene, die door de ambtsdragers als zoodanig plaats vindt. Zij heelt zich dan aan te sluiten aan de geledin- gen der volkskerk, alzoo een gedecentraliseerde, hoewel organische te zijn. Alsdan zal zich het geestelijk leven geheel gezond-natuurlijk kunnen uiten. Het zieke, ongezonde zal door de innerlijke kracht uitgestooten worden, niet mechanisch, maar organisch, zooals een krachtig lichaam storende elementen uitstoot, overwint. Soms veroorzaken deze stoornissen koorts, maar een krachtig gestel overwint deze, en het lichaam der kerk is, dank zij de voortdurende inwoning des Heiligen Geestes, zulk een levenskrachtig lichaam. Het administratieve werk, dat in elke organisatie, ook in de kerk dus, te doen is, worde aan vaste colleges opgedragen. Deze colleges zullen echter aan hunne lastgevers volle verantwoording schuldig zijn. In zake geestelijke regeering krijgen wij dan kerkeraden voor de gemeenten, classicale vergaderingen voor de combinaties der gemeenten in classes, provinciale synoden voor de gecombineerde classen in een provincie en een algemeene landssynode voor de geheele volkskerk. Deze laatste behoeft niet elk jaar samen te komen. Wel vergadere zij op bepaalde tijden, opdat ook in dezen orde zij. De geleding des volks worde dus gevolgd, in — het woord zij geoorloofd — democratischen zin, naar den aard der kerk van Christus. Wanneer deze eigen organisatie nu weer komt, dan zullen er zeer zeker moeilijkheden der praktijk ontstaan. Zulke moeilijkheden zijn aan elk overgangstijdperk eigen, maar worden eveneens en natuurlijk door de gezonde praktijk verwijderd. De Geest des Heeren zal den weg wel wijzen. En ook zal het gewisselijk blijken, dat er veel minder moeilijkheden zullen komen, dan men nu meent te kunnen verwachten. Wanneer een dam wordt weggenomen, die langen tijd het opgestuwde water in den stroom tegenhield, komt er woeling en wieling, wordt wel een stukje van den oever ook medege- sleurd, doch na korten tijd keert zich alles naar den natuurlijken gang van den stroom. Wanneer een knellend windsel van een lichaamsdeel wordt afgenomen, voelt dat deel zich eerst wat onaangenaam, maar straks stroomt het levensbloed weer onbelemmerd, tot genot van het vrije lichaamsdeel. Zoo ook met de kerk. Wij twijfelen er geen oogenblik aan, of ook dan zullen velen, van het echte Christendom vervreemd, zich uit de kerk terugtrekken. Maar hoe dit ook betreurd moge worden om deze menschen, vanwege hun afwijking van de waarheid, de kerk als zoodanig zal blijven pilaar en vastigheid der waarheid, en zij mag zich niet verkrachten ter wille van de leugen. Zij oefene eene verstandige, medische, Schriftuurlijke tucht, en zal zoo zijn eene eere van God en van Christus, en tot waarachtig heil des volks. Zij zal haar heilzamen invloed uitoefenen onder alle standen en lagen des volks, en zal zich ook doen gelden in zake de wetenschap, inzonderheid de theologische. Zoo zal zij weer echt zijn, wat zij is, de Volkskerk van Nederland. Men heeft gevraagd, of dit, wat wij voorstellen, niet al te idealistisch, met andere woorden, nuchter gesproken, niet onmogelijk is. Wij antwoorden beslist neen. Niet onmogelijk, maar mogelijk, meer nog, gebiedend noodzakelijk. Onze kerk is van ouds de volkskerk. Ondanks 1834 en 1886 is zij het nog. Zij moet naar haar aard geen spreekzaal van de verschillende richtingen zijn, maar kerk van Christus, met ééne bepaalde, levende belijdenis. Zij moet völkskerk en zij moet echt kérk zijn. En wat naar haar aard, haar wezen moet, dat kan immers ook. Dat kan bij alles, en te meer bij de kerk. Wanneer iets, wat dan ook, een iets is, een realiteit, een wezenheid, dan kan het, neen dan moet het immers naar zijn aard bestaan. Te meer geldt dit van de kerk, ook van onze Vaderlandsche, onze volkskerk in den waren zin van het woord. Zij is een planting Gods, zij heeft naar haar karakter eene bepaalde, vaste, levende belijdenis. Zouden wij dan vragen, of zij als kerk met een belijdenis leven, bestaan kan? Het kan, omdat het zoo naar haar wezen is. Of is een kerk soms geen wezenheid? Zij is de hoogste realiteit, de hoogste werkelijkheid. Wat wij dus uitsrpeken, kan, ja moet,het zal eenmaal weer zoo worden. Worde het spoedig zoo! Men legge alle menschelijke gedachte terzijde, men zie de kerk weer in haar Goddelijken oorsprong, in haar Goddelijke onderhouding. Men rekene in den waren zin van het woord met God. In geloof in Hem arbeide men aan het herstel van onze Vaderlandsche, onze volkskerk. Niet in afscheiding, niet in omlaag trekken, niet in onnatuurlijke aanpassing aan het verkeerd gewordene, maar in terugkeer naar Gods Woord, en in eerbiediging van Gods ordinantie ligt het herstel. Wie in God gelooft, gelooft in het herstel van onze kerk. Niet vrage men, kan het? maar men geloove: het zal geschieden, door de genade Gods. Men bidde om den vrede van Jeruzalem! Abonneert u op: De Gereformeerde Kerk. Uitgegeven door het Comité ter verspreiding der beginselen van de Confessioneele Vereeniging. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f 2,50 per jaar. Uitgever: A. L. de Vlieger, Leiden. Op aanvrage worden proefnummers gezonden. Geschiedenis onzer Vaderlandsche Kerk door Ds. T. STIGTER, met voorwoord van Dr. P. J. KROMSIGT, Derde druk. Uitgave: L. MASSELINK, te Utrecht. Gebonden f 1. , ingenaaid f 0.75. Een keurig boek, zoowel wat vorm, inhoud als uitvoering betreft. Wij bevelen nogmaals, als bij den eersten druk, deze uitgave (die in een groote behoefte voorziet) met nadruk aan. Banier 22 April 1914. Kerkeraads-leden en ook gemeente-leden, die gaarne iets meer zouden willen weten van de lotgevallen onzer Kerk, moesten zich dit uitnemend boekje eens aanschaffen. Woerdens Kerkbode 25 April 1914. Het is een voortreffelijke handleiding voor catechisanten enz.; op verschillende catechisaties heb ik 't gebruik, en blijft het in gebruik. Ik ken geen beter boek voor onderricht als hij bedoelt te geven; ja meer: ik geloof niet dat er één ander is voor onze catechisatiën en jongel. vereenigingen, godsd. onderwijzerscursussen, kiesvereenigingen, afdeelingen van Conf. Ver. enz. zoo zeer geschikt. H. S. Haagsche Kerkbode 25 April 1914. HET BOEK DER RICHTEREN Zes Lezingen, door Ds. H. C. BRIËF en Dr. A. TROELSTRA. Gebonden f 1.20, ingenaaid f 0.90. Uitgave van L, MASSELINK te Utrecht. Als Propaganda-lectuur worden U aanbevolen: „WAAROM CONFESSIONEEL" door Ds. J. P. ERINGA. Uitgegeven door 't Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging bij A. L. de Vlieger, te Leiden. Prijs 20 cent. 100 ex. f 10.—. OM HET HERSTEL DER KERK door Ds. H. BAKKER, te Amsterdam. 1 ex. 5 ets, 100 ex. f 2,50. De Eenheid der Kerk door denzelfden. 1 ex. 10 ets. 100 ex. f 7,— Uitgegeven door de Commissie voor Propaganda, enz. der Confess. Vereeniging, afd Utrecht, adres: C. JONKER, Bolstraat 8. Hoe Wille» lii werd van ie Mm. Vereenioini door Ds. J. J. H. KLOMP, op Marken. TWEEDE DRUK. Verkrijgbaar bij den schrijver: 1 ex. f 0.20, 25 ex. f 3.75, 50 ex. f 6.25, 100 ex. f 10.—. „De Geref. Bond en de Conf. Vereen." door Ds. C. A. LINGBEEK, te Spijk. Uitgave van L. MASSELINK, te Utrecht. Prijs: per exemplaar 15 cent, 25 ex. f 3.—, 50 ex. f 5.50, 100 ex. f 10.— franco thuis. Zonder prijsverhooging wordt het boekje, (op ontvangst van de adressen) rechtstreeks gezonden aan de personen, in wiens handen men het wenscht. THEOL. UNIV. APELDOORN llllllfllllllllilllllllll O 31 98 00058315 2