1 IN KORT BESTEK HOOQENBIRK's HANDBOEKJE BIJ HET BIJBELSCH ONDERWIJS HERZIEN EN UITGEBREID DOOR P. DE ZEEUW J.G zn. VIERDE DRUK H. VERHOOG — NIJKERK 1928 E>C LIBRIS I NH. RIDDERBOS IN KORT BESTEK HOOGENBIRK's HANDBOEKJE BIJ HET BIJBELSCH ONDERWIJS HERZIEN EN UITGEBREID DOOR P. DE ZEEUW J.Ozn. VIERDE DRUK H. VERHOOG - NIJKERK 1928 ^ VOORBERICHT. Indertijd stelde de heer A. J. Hoogenbirk een boekje samen, dat voor school en catechisatie zeer doelmatig was en dan ook graag werd gekocht. Nu een nieuwe druk noodig was, verzocht de uitgever mij het boekje opnieuw te bewerken. Verschillende dingen, die mij overbodig of ongeschikt leken, liet ik vervallen, terwijl ik daarentegen heel wat nieuwe zaken opnam, die naar ik meende in een boekje als dit niet mogen ontbreken. Daar het de bedoeling is de verschillende lesjes van buiten te doen leeren, maakte ik de formuleering steeds zoo beknopt mogelijk. Een verdeeling voor de verschillende leerjaren bracht ik niet aan; de onderwijzer kieze zelf wat hij voor een bepaald leerjaar geschikt acht. Ik hoop dat het door een en ander aan bruikbaarheid zal hebben gewonnen en dat het vele leerlingen van school en catechisatie goede diensten mag bewijzen. P. DE ZEEUW J.Gzn. Nijkerk, Mei 1928. I. UIT HET OUDE TESTAMENT. I. OVER DE HEILIGE SCHRIFT. God heeft zich op tweeërlei wijze aan de menschen geopenbaard, n.1. door de natuur en door de Schriftuur. De openbaring door middel van de Schriftuur, den Bijbel, geschiedt tot onze zaligheid. Het woord Bijbel is afgeleid van het Grieksche woord Biblos, dat boek beteekent. De Bijbel wordt verdeeld in Oude Testament en Nieuwe Testament. Al de boeken van het O. T. (39) en van het N. T. (27) zijn geschreven door heilige mannen Gods, die gedreven werden door den Heiligen Geest. De Bijbel is dus het Woord Gods en daarom onfeilbaar en van het begin tot het einde waar. Het O. T. werd hoofdzakelijk in het Hebreeuwsch en het N. T. in het Grieksch geschreven. Uit die talen zijn ze nu in bijna alle talen vertaald. Wij gebruiken hier meest de „Staten-Vertaling", die als gevolg van de Dordtsche Synode in 1637 verscheen. II. DE BOEKEN VAN HET OUDE TESTAMENT. De 39 boeken van het O. T. worden verdeeld in drie groepen, n.1. 17 historische boeken, 6 dichterlijke boeken en 16 profetische boeken. De 17 historische zijn: 1 Genesis. 6 Jozua. 13—14 Kronieken I en II. 2 Exodus. 7 Richteren. 15 Ezra. 3 Leviticus. 8 Ruth. 16 Nehemia. 4 Numeri. 9—10 Samuël I en II. 17 Esther. 5 Deuteronomium. 11—12 Koningen I en II. De 6 dichterlijke zijn: 1 J°b. 4 Prediker. 2 Psalmen. 5 Hooglied van Salomo. 3 Spreuken. 6 Klaagliederen van Jeremia. De 16 profetische zijn: Vier groote profeten (groote, wegens uitgebreidheid der profetie) en twaalf kleine. 1 Jesaja. 5 Hoséa. 11 Nahum. 2 Jeremia. 6 Joël. 12 Habakuk. 3 Ezechiël. 7 Amos. 13 Zefanja. 4 Daniël. 8 Obadja. 14 Haggaï. 9 Jona. 15 Zacharia. 10 Micha. 16 Maleachi. III. DE BOEKEN VAN HET NIEUWE TESTAMENT. De 27 boeken van het Nieuwe Testament worden verdeeld in 5 historische en 21 leerstellige boeken en 1 profetisch boek. De 5 historische boeken zijn: 1 Het Evangelie van Mattheüs. 2 Het Evangelie van Marcus. 3 Het Evangelie van Lucas. 4 Het Evangelie van Johannes. 5 De Handelingen der Apostelen. De 21 leerstellige boeken zijn: 1 De brief aan de Romeinen. 12 Een aan Titus. 2—3 Twee aan de Corinthiërs. 13 Aan Filémon. 4 Aan de Galaten. 14 Aan de Hebreën. 5 Aan de Efeziërs. 15 De brief van Jacobus. 6 Aan de Filippensen. 16—17 Twee van Petrus. 7 Aan de Colossensen. 18—20 Drie van Johannes 8—9 Twee aan de Thessalonicensen.21 De brief van Judas. 10—11 Twee aan Timotheüs. Het profetische boek is: De Openbaring van Johannes. IV. DE INDEELING DES BIJBELS. De Bijbel is ingedeeld in hoofdstukken en verzen; die echter lang niet altijd juist is. De indeeling in hoofdstukken is afkomstig van Stefanus Langton f 1228. De indeeling in verzen kwam het eerst voor in een uitgave van 1551. De eerste boeken des Bijbels dagteekenen van 1500 v. Chr. Het laatst geschrevene (Johannes' Evangelie) van ongeveer een eeuw na Christus. Vele boeken zijn naar hun schrijvers genoemd. Van sommige zijn de schrijvers onbekend. De boeken in den Bijbel opgenomen heeten kanonieke (van kanon = regel). Een aantal andere, die ook betrekking hebben op Bijbelsche verhalen of op het Joodsche volk, heeten apocriefe (verborgene) en behooren niet tot de Godsopenbaring. V. INHOUD DER BIJBELBOEKEN. Genesis verhaalt de schepping der aarde, de geschiedenis der irenschen tot op Abraham, diens leven, dat van Izak, Jakob en Jozef. Exodus vermeldt den uittocht van Israël uit Egypte, de reis in de woestijn, de wetgeving op Sinaï, en den bouw des tabernakels. Leviticus bevat de wetten van Israël. Numeri vermeldt de telling der Israëlieten en de verdere woestijnreis. Deuteronomium herhaalt de wetten en vermeldt Mozes' dood. Het boek Jozua verhaalt den intocht der Israëlieten in Kanaan, de verovering, enz. Het boek der Richteren bevat de geschiedenis der Israëlieten onder Richters, die het volk van vijanden verlosten, en 't bestuurden. Het boek Ruth heet naar de vrouw, wier lotgevallen in dit boek vermeld worden. De twee boeken van Samuël behelzen de geschiedenis van Israël onder den laatsten Richter, Samuël, en de eerste Koningen, Saul en David. De twee boeken der Koningen verhalen de geschiedenis van Salomo en der Koningen van Juda en Israël. De twee boeken der Kronieken vullen dit aan. Ezra en Nehemia behelzen het verhaal der gebeurtenissen bij en na den terugtocht der Joden uit Babel, vooral onder Ezra en Nehemia. Het boek Esther ontleent zijn naam aan de hoofdpersoon, vermeldt haar lotgevallen en die der Joden destijds. Het boek Job bevat de geschiedenis van Job en zijn gesprekken met zijn vier vrienden. Het boek der Psalmen is een verzameling van 150 godsdienstige liederen, door David en anderen. . sPreul{en zijn wijze gezegden, in korte volzinnen uitgedrukt. Zij loopen over godsdienstige en zedelijke plichten. De Prediker behelst een beschouwing van de vergangelijkheid der aardsche dingen, en geeft wijzen raad. Het Hooglied is een dichtstuk, waarschijnlijk ook met zinnebeeldige beteekenis. De Profetische boeken behelzen vermaningen, waarschuwingen en voorspellingen. Deze laatsten betreffen de Heidensche Volken, Israël, de Gemeente en Christus (eerste en tweede komst). Jesaja profeteerde tijdens Koning Hiskia, Jeremia tijdens Jeruzalems ondergang, Ezechiël en Daniël in de ballingschap, Haggaï, Zacharia en Maleachi na deze. (De profetische boeken staan in den Bijbel niet alle naar tijdsorde, Jeremia, Daniël en Jona bevatten ook zeer veel geschiedenis). De vier Evangeliën behelzen de geschiedenis van Christus, gedurende Zijn omwandeling op aarde. Evangelie beteekent: Blijde boodschap. In de Handelingen der Apostelen verhaalt Lukas de werkzaamheid van Paulus, Petrus e.a. ter verbreiding van het Evangelie. De brieven van Paulus en de Algemeene strekken om de gemeente op te bouwen, te sterken, te raden en tevens om de kennis der waarheid te bevorderen. (Ook de volgorde der brieven is niet in de juiste tijsdorde). De Openbaring van Johannes beschrijft den strijd en de volkomen zegepraal van het Koninkrijk van Christus. Dit geschiedt in verschillende gezichten (visioenen). VI. TIJDREKENING VAN DE BIJBELSCHE GESCHIEDENIS. Het geschiedkundig gedeelte des Bijbels loopt over 2 groote tijdvakken, elk van ± 2000 jaar. 1. De geschiedenis der Menschheid, van de Schepping tot Abraham, van 4000—2000 vóór Christus. 2. De geschiedenis van Israël, van Abraham tot Christus, van 2000—70 n. Chr. 1e Tijdvak. Vóór onze tijdrekening. 4004 De Schepping. 3000 Henoch wordt weggenomen. 2348 De Zondvloed. Het 2e Tijdvak wordt in 4 deelen gesplitst; elk van ongeveer 500 jaren. a. Van Abraham tot Mozes, 2000—1500 v. Chr. b. Van Mozes tot Salomo, 1500—1000 v. Chr. c. Van Salomo tot den terugkeer uit de ballingschap, 1000—536 v. Chr. d. Van den terugkeer tot Jeruzalems verwoesting, 536 v. Chr.—70 na Chr. VII. BIJBELSCHE JAARTALLEN. Voor Chr. 4004. De schepping van Adam en Eva. 2348. De Zondvloed. 2247. Torenbouw van Babel. Spraakverwarring. 1996. Abram geboren. 1898. Gods verbond met Abram. 1706. Jakob trekt naar Egypte. 1491. Uittocht uit Egypte. 1450. Intocht in Kanaan. 1400—1100. De Richtertijd. 1155. Samuël geboren. 1095—1055. Saul koning over Israël. 1049—1016. David koning te Jeruzalem. 1011—1004. De tempelbouw. 975. Scheuring van het rijk. 900. Josafat, Achab, Elia. 888. Athalia. 810—758. Uzia. De profeet Joël. 727—698. Hiskia. De profeet Jesaja. 722. Wegvoering van het rijk der 10 stammen naar Assyrië. 700. Sanherib voor Jeruzalem. 588. Het rijk van Juda wordt weggevoerd naar Babel. 550. Ezechiël en Daniël profeteeren in Babel. 536. Terugkeer uit de ballingschap. Haggaï, Zacharia. 483. Esther. 460. Ezra. 444. Nehemia. 400. De profeet Maleachi. De profetie houdt op. 300. Egypte heerscht over Palestina. 200. Syrië heerscht over Palestina. 160. De Makkabeën. 60. De Romeinen in Juda. 47. Koning Herodes I. Né Christus. 1. De Heiland geboren. 33. De kruisiging van den Heiland. 35. De dood van Stefanus. 40. Cornelius bekeerd. 45. Eerste zendingsreis van Paulus. 50. Eerste kerkvergadering. Handel. 15. 68. Paulus te Rome onthoofd. 70. Jeruzalem verwoest. 14 Juli houdt het openbaar offer in Israël op. 100. Johannes sterft. VIII. SCHEPPINGSDAGEN. In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Daarna schiep Hij: den len dag het licht. den 2en dag uitspansel en wolken. den 3en dag scheidde God het droge van de wateren en schiep boomen en planten. den 4en dag zon, maan en sterren. den 5en dag visschen en vogels. den 6en dag viervoetige en kruipende dieren en den mensch. den 7en dag rustte God van al Zijn werk dat Hij gemaakt had. IX. NOACHS ZONEN. Japhet, oudste. Sem. Cham, jongste. Uit Japhet stammen Grieken en Romeinen. Uit Sem stammen Joden, Arabieren, Assyriërs. Uit Cham stammen Egyptenaars, Kananieten, Babyloniërs. X. JAKOB'S ZONEN. 1. Ruben. \ 7. Dan. ) 2. Simeon. j g. Naftali. j van Ellha' 3. Levi. f . 9 Gad ) 4. Juda. f v~ a"„. 1 ™n Z"'ha 5. Issaschar. \ n. jozef. ) van 6. Zebulon. J 12. Benjamin. $ Rachel. (Dina, dochter.) XI. DE PLAGEN VAN EGYPTE. 1. Het water in bloed veranderd. 2. Kikvorschen over het gansche land. 3. 't Stof wordt tot luizen. 4. Allerlei ongedierte. 5. Pest onder het vee. 6. Booze zweren aan menschen en beesten. 7. Hagel en vuur. 8. Sprinkhanen. 9. Drie dagen duisternis. 10. Al de eerstgeborenen sterven. XII. DE WET DES HEEREN. Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Het eerste gebod. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Het tweede gebod. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen, dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik de Heere, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden. Het derde gebod. Gij zult den Naam des Heeren, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de Heere zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. Het vierde gebod. Gedenkt den Sabbathdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gü arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbath des Heeren, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling die in uw poorten is; want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de Heere den Sabbathdag en heiligde denzelven. Het vijfde gebod. Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere, uw God, geeft. Het zesde gebod. Gij zult niet doodslaan. Het zevende gebod: Gij zult niet echtbreken. Het achtste gebod. Gij zult niet stelen. Het negende gebod. Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uw naaste. Het tiende gebod. Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is. * De Wet des Heeren wordt ook genoemd: de Tien geboden; de zedewet; de tien woorden en de Decalogos. XIII. DE TABERNAKEL. 1. Voorhof. 2. Heilige. 3. Heilige der Heiligen. Het Voorhof 100 el lang, 50 breed (1 el = 1U meter). Daarin stonden: Het Brandoffer-altaar en het waschvat. De Tabernakel zelf 30 el lang, 10 el breed, 10 el hoog, bevatte: a. Het Heilige (20 el 1. 10 el br.) Hierin stonden de gouden kandelaar, de tafel der toonbrooden, het reukoffer-altaar. b. Het Heilige der Heiligen. (10 el lang en 10 el br.) Daarin stond de ark des verbonds. In de ark waren de 2 steenen tafelen der wet, de staf van Aaron, die gebloeid had en een gouden kruikje met manna. Bouwmeesters waren Aholiab en Bezaleël. XIV. DE TEMPEL VAN SALOMO. De tempel van Salomo was 60 el lang, 20 el breed en 30 el hoog. Het voorhof der priesters lag vóór den tempel en daaromheen lag het voorhof des volks. In het voorhof stond het brandofferaltaar en de koperen zee, rustend op 12 koperen runderen. In het heilige stonden behalve het reukofferaltaar, 10 gouden kandelaars en 10 tafels der toonbrooden. In het heilige der heiligen stond de ark met denzelfden inhoud als in de Tabernakel. XV. DE TEMPEL VAN ZERUBBABEL. Na de ballingschap is de tempel van Salomo, die verwoest was, weer herbouwd door Zerubbabel, die van koninklijken bloede was. Deze tempel was niet zoo fraai dan die van Salomo. De ark was er niet. Herodes heeft dezen tempel zeer verfraaid. In het jaar 70 na Chr. is hij verwoest. XVI. DE OFFERS. 1 Brandoffers. 3 Schuldoffers. 2 Dankoffers. 4 Spijs- en drankoffers. XVII. GROOTE FEESTEN EN HEILIGE TIJDEN. 1. Paaschfeest (begin April): Voorbijgang van den slaanden Engel. 2. Pinksterfeest (laatst van Mei): Wetgeving op Sinaï. 3. Loofhuttenfeest (begin October): Wonen in tenten. 4. De Sabbath. 5. Het Sabbathsjaar (om de 7 jaar). 6. Het Jubeljaar (om de 50 jaar). : ; 7. Feest der nieuwe maan (elke maand). 8. Groote Verzoendag (begin October). 9. Purim (na de ballingschap), (begin Maart). 10. Feest van de vernieuwing des Tempels (na de ballingschap) in December. XVIII. DE ZES VRIJSTEDEN. Aan deze zijde van den Jordaan: Kedes, Sichem en Hebron. In het Overjordaansche: Bezer, Golan, Ramoth. (Num. 35; Joz. 20). Naar deze steden mocht iemand vluchten, die zijn naaste zonder opzet had gedood. Hij moest er blijven tot de Hoogepriester stierf. XIX. DE RICHTERS VAN ISRAËL. 1. Othniël. 9. Jaïr. 2. Ehud. 10. Jefta. 3. Samgar. 11. Ebzan. 4. Barak met 12. Elon. 5. Debora (Richteres). 13. Abdon. 6. Gideon. 14. Simson. 7. Abimelech (een eigenmachtig 15. Eli. 8. Tola. dwingeland). 16. Samuël. XX. DE KONINGEN VAN ISRAËL. Over heel het land. ^ 3. Saul — David — Salomo. (150 jaar). De 20 Koningen van Israël (± 250 jaar). 975—721 v. Chr. Jerobiam I. Joahas. Nadab. Joas. Baësa. Jerobeam II. Ela. Zacharia. Zimri. Sallum. Omri (Tibni). Menahem. Achab. Pekahia. Ahazia. Pekah. Joram. Hosea. Jehu. Wegvoering van het Rijk naar Assyrië. De 20 Koningen van Juda. (± 400 jaar). 975—588 v. Chr. Rehabeam. \ Jotham. Abia. Achaz. Asa. ^ Hiskia. X» Josaphat. y Manasse. Joram. Amon. Ahazia. X. Josia. Athalia (Koningin). Joahas. J°as- Jojakim. Amasia. Jojachin. Uzzia. Zedekia. Wegvoering van het R«k naar Babel. XXI. STAATSBESTUUR EN HEERSCHAPPIJ. Israël stond eerst onder de leiding van Mozes (1500), daarna van Jozua (1450). Na hem vormde het een Bondsstaat, met Godsregeering of Theocratie. Van tijd tot tijd traden verlossend en regeerend Richters op (1450—1100). Daarna werd Israël één Koninkrijk 1100—1000, 't welk zich later splitste in het rijk der Twee Stammen (Juda) (975—588), en dat der Tien Stammen (Israël) (975-721), ook genoemd: Efraïm. De tien stammen zijn in ballingschap gevoerd naar Assys/ë: de twee stammen, later, naar Babel. De ballingschap der laatsten duurde 70 jaar. Het land der eersten stond na 721 onder Assysië; later het geheele land onder Babel. Na den terugkeer uit Babel (536), stonden de Joden achtereenvolgens onder de Perzen (536-333), de Grieken (333), de Egyptenaars en de Syrlërs (300-150), en de Romeinen (van 60 v. Chr.—70 na Chr.) Een vrij volk zijn zij na de ballingschap nog slechts geweest ten tijde der Makkabeeën. (150—50 voor Chr.) XXII. DE MAKKABEESCHE VORSTEN. 1. Mattathias. 6. Aristobulus. ^ Judas- 7. Alexander Jannëus. o. Jonathan. 8. Alexandra (koningin). 4. Simon, 9 Hyrkanus II.. 5. Johannes Hyrkanus. 10. Aristobulus II. XXIII. HET GESLACHT HERODES. Het geslacht van Herodes verwierf de heerschappij over Palestina, toen dat land in de macht der Romeinen was. 't Was uit Edom afkomstig. De volgende vorsten zijn er uit voortgekomen: 1. Herodes de Groote, de man van den Bethlehemschen kindermoord. 2. Archeldus. 3. Philippus. 4. Herodes Antipas, onder wien de Heiland werd gekruisigd; die ook Johannes den Dooper deed onthoofden. 5. Herodes Agrippa, die tot straf voor zijn hoogmoed door de wormen werd gegeten; liet Jacobus dooden. 6. Herodes Agrippa II, voor wien Paulus zich te Cesarea verantwoordde. De namen, die cursief gedrukt zijn, zijn die der voornaamste vorsten, die volgden op elkander. XXIV. DE WONDEREN VAN ELIA. 1. Het wonder van de droogte. 1 Kon. 17 : 1; 1 Kon. 18 : 41—45. 2. Het vermenigvuldigen van brood en olie bij de weduwe te Zarfath. 1 Kon. 17 : 8—16. 3. De opwekking van den zoon der weduwe. 1 Kon. 17 : 17—24. 4. Het vuur dat het offer op den Karmel verteerde. 1 Kon. 18 : 36—58. 5. Het vuur dat de hoofdlieden met hun 50 soldaten verteerde. 2 Kon. 1 : 9—12. 6. De weg dien Elia zich baande door den Jordaan. 2 Kon. 2 : 8. XXV. DE WONDEREN VAN ELIZA. 1. Het water van den Jordaan vaneen gescheiden. 2 Kon. 2 : 14. 2. Te Jericho het drinkwater gezond gemaakt. 2 Kon. 2 : 19—22. 3. De spottende jongens te Bethel door beren verscheurd. 2 Kon. 2 : 23, 24. 4. De legers van Joram, Josafat en den koning van Edom in Moab van water voorzien. 2 Kon. 3. 5. De olie der weduwe vermenigvuldigd. 2 Kon. 4 : 1—7. 6. De zoon van de Sunamietische vrouw opgewekt 2 Kon 4 : 16—37. 7. Te Gilgal 100 man met 20 brooden gevoed. 2 Kon 4 : 42—47. 8. De genezing van Naaman den Syriër. 2 Kon. 5 : 1—10. 9. Gehazi, zijn knecht, wordt melaatsch. 2 Kon. 5 : 27. 10. Het ijzer van een bijl boven laten drijven. 2 Kon. 4 : 1 7. 11. Het leger der Syriërs met verblindheid geslagen 2 Kon 6 : 12. 12. 'n Doode werd levend toen men hem in het graf van Eliza wierp. 2 Kon. 13 : 21. XXVI. PROFETIEËN AANGAANDE CHRISTUS. Dat de Messias zou geboren worden: 1. Uit een vrouw. Gen. 3 : 15. 2. Uit het geslacht van Abraham. Gen. 12 : 3; Gen. 22 : 18. 3. Uit dat van Izak. Gen. 26 : 4. 4. Toen de schepter van Juda niet meer bestond Gen 49 : 10. 5. Hij zou zijn profeet. Deut. 18 : 15. (Hand. 7 : 37 Hebr 1 : 1). 6. Koning. Ps. 110 : 1. Jes. 9 : 3—6. (Joh. 18 : 36, 37). 7. Hoogepriester. Ps. 110 : 4. (Hebr. 7 : 20—28). 8. Geboren uit een maagd. Jes. 7 : 14. Matth 1 • 23 en Luk. 2 : 5). 9. Uit het geslacht van David. Jer. 23 : 5. (Matth 1 Luk 2:4). 10. Geboren te Bethlehem. Micha 5:1. (Matth. 2 : 4—10). 11. Als de tweede tempel nog stond. Hagg. 2 : 10 (Luk 2 : 27). Voor Zijn lijden en sterven, zie Jes. 53. Omtrent den voorlooper van Jezus: Mal. 3 : 1. Jes. 40 : 3. II. UIT HET NIEUWE TESTAMENT. XXVII. JOODSCHE SECTEN. 1. Samaritanen. Deze secte ontstond na de wegvoering van de 10 stammen. Ze was half-heidensch, half Joodsch. Op den berg Gerizim hadden ze hun altaar. 2. Farizeeën, d. i. afgezonderden. Zij muntten uit door stipte naleving van de wet van Mozes; zochten daarin den grond voor hun zaligheid. 3. Sadduceeën. De stichter was Zadok, de Hoogepriester. Ze geloofden niet aan het bestaan van engelen; ook niet aan de opstanding. Ze waren tegenstanders van de Farizeeën. 4. Esseeën. n Secte, die zich uit de wereld had teruggetrokken. Ze leefde in de woestijn van Engedi. In den Bijbel wordt deze secte niet genoemd. 5. Schrift- of wetgeleerden. Afschrijvers van de wet. Ontstaan in Ezra's dagen; ze verklaarden de wet voor het volk. Ze vormden het 3e deel van den grooten Raad of Sanhedrin. 6. Herodianen (Matth. 22). 'n Staatkundige partij. Vereerders van het geslacht Herodes. Ze waren vóór toenadering tot de Romeinen. 7. Caliieërs (Hand. 5 : 37). 'n Oproerige secte, met Juda den Galileër aan het hoofd. 8. Zeloten, 'n partij, die ijverde voor een zelfstandig volksbestaan. Eén van de discipelen behoorde tot deze partij: n.I Simon Zelotes. 9. Libertijnen (Hand. 6 : 9), een groep vrijgelaten slaven, naar wie te Jeruzalem een der uitlandsche synagogen werd genoemd. XXVIII. DE TWAALF APOSTELEN. 1. Simon Petrus of Cefas. ) 2. Andreas. \ Zonen van Jonas. 3. Jacobus. ) 4. Johannes. f Zonen van Zebedeüs. 5. Filippus. 6. Bartholomeüs (Nathanaël). 7. Thomas (Didymus). 8. Mattheüs (Levi). 9. Jacobus, de Jongere ) Zonen van 10. Judas (Lebbeüs, Thaddeüs) ) Alpheüs. 11. Simon (de Kananieter of Zelotes). 12. Judas Iskarioth. Voor den laatste kwam Matthias in de plaats. Later werd Paulus, de Apostel der Heidenen, aan het getal toegevoegd. XXIX. DISCIPELINNEN. Maria, de moeder van den Heere Jezus. Maria, de moeder van Jacobus. Maria Magdalena. Maria van Bethanië. Martha. Salome, de vrouw van Zebedeüs. Johanna, de vrouw van Chusa. Suzanna. XXX. DE ZALIGSPREKINGEN. Matth. 5 : 3—12 Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beerven. Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid* want zij zullen verzadigd worden. ' Zalig zyn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien. Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, als u de menschen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen; want alzoo hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn. XXXI. HET GEBED DES HEEREN. (Onze Vader). Onze Vader, die in de hemelen zijt, Uw naam worde geheiligd; Uw koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde; Geef ons heden ons dagelijksch brood, En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren, En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Want Uw is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. XXXII. DE WONDEREN VAN DEN HEERE JEZUS. Op de Bruiloft te Kana, water in wijn veranderd, Joh. 2. De zoon eens hovelings gezond gemaakt, Joh. 4. Een bezetene in de synagoge genezen, Mark 1. De schoonmoeder van Petrus genezen, Mark 1. De genezing van een melaatsche, Mark 1. De genezing van den knecht eens hoofdmans, Matth. 8. Een geraakte genezen, Matth. 9. Het dochtertje van Jaïrus opgewekt, Matth. 9. Twee blinden het gezicht gegeven, Matth. 9. Een vrouw van twaalfjarige krankheid verlost, Luk. 8. Een doofstomme bezetene genezen, Matth. 9. Een bezetene, die blind en stom was, genezen, Matth. 12. Op de zee van Tibérias tweemaal een wonderbare vischvangst, Luk. 5 en Joh. 21. 1 De storm op zee gestild, Matth. 8. Jezus wandelende op het water, Matth. 14. De visch met den stater, Matth. 17. De jongeling te Naïn opgewekt, Luk. 7. Lazarus uit den dood opgewekt, Joh. 11. De kreupele in Bethèsda, Joh. 5. Een blindgeborene genezen, Joh. 9. In Dékapolis 5000 gespijzigd, Matth. 14. 4000 gespijzigd, Matth. 15. Een doofstomme genezen, Mark. 7. Twee bezetenen genezen, Matth. 8. De dochter der Kananeesche vrouw, Matth. 15. Een bezeten jongeling genezen, Matth. 17. Een verdorde hand hersteld, Matth. 12. Een blinde genezen, Mark. 8. Tien melaatschen gereinigd, Luk. 17. Een vrouw van achttienjarige ziekte hersteld, Luk. 13. Een waterzuchtige genezen, Luk. 14. Twee blinden genezen, Matth. 20. De verdorde vijgeboom, Matth. 21. 't Oor van Malchus geheeld, Luk. 22. De opstanding, Matth. 28. XXXIII. GELIJKENISSEN VAN DEN HEERE JEZUS. De Zaaier, Matth. 13. Het onkruid op den akker, Matth. 13. Het onmerkbaar opgewassen Zaad, Mark. 4. Het Zuurdeeg, Matth. 13. De Schat in den akker, Matth. 13. De Parel van groote waarde, Matth. 13. Het Vischnet, Matth. 13. De twee Schuldenaars, Luk. 7. Het Mosterdzaad, Matth. 13. De onbarmhartige Dienstknecht, Matth. 18. De barmhartige Samaritaan, Luk. 10. De rijke Dwaas, Luk. 12. De wachtende Dienstknechten, Luk. 12. De onvruchtbare Vijgeboom, Luk. 13. Het verloren Schaap, Luk. 15. De verloren Penning, Luk. 15. De verloren Zoon, Luk. 15. De onrechtvaardige Rentmeester, Luk. 16. De Rijke man en de arme Lazarus, Luk. 16. De onrechtvaardige Rechter, Luk. 18. De Farizeeër en de Tollenaar, Luk. 18. De Arbeiders in den Wijngaard, Matth. 20. De Ponden, Luk. 19. De goede Herder, Joh. 10. De twee Zonen, Matth. 21. De Wijngaard en de Landlieden, Matth. 21. De Bruiloft, Matth. 22. De wijze en de dwaze Maagden, Matth. 25. De Talenten, Matth. 25. De Schapen en de Bokken, Matth. 25. De ware Wijnstok, Joh. 15. XXXIV. PREDIKING EN GESPREKKEN DES HEEREN. Gesprek met Nicodémus te Jeruzalem, Joh. 3. Gesprek met de Samaritaansche vrouw te Sichar, Joh. 4. Prediking over Jesaja 61 : 1 in de synagoge te Nazareth, Luk. 4. De Bergrede, Matth. 5, 6, en 7. De prediking bij de aanstelling der apostelen, Matth. 10. Strafrede over Chórazin, Bethsaïda en Kapérnaüm, Matth. 11. Rede bij de genezing van den Kreupele in Bethésda, Joh. 5. Rede toen de discipelen op den Sabbath aren hadden geplukt, Matth. 12. Wederlegging van de beschuldiging, dat Jezus door Beëlzebul de duivelen uitwierp, Matth. 12. Over het Brood des levens, Joh. 6. Over de reinheid des harten, Matth. 15. Over ergernissen en het vergeven van beleedigingen, Matth. 18. Prediking op 't Loofhuttenfeest, Joh. 7. Rede toen een overspelige vrouw tot Hem gebracht werd, Joh. 8. De goede Herder, Joh. 10. Gesprek met Maria en Martha, bij de opwekking van Lazarus, Joh. 11. Strafrede tegen Schriftgeleerden en Farizeeën, Luk. 11. Over ootmoed en voorzichtigheid, Luk. 14. Bestraffing der Farizeeën, Matth. 23. Over de verwoesting van Jeruzalem, Matth. 24. Troost voor de discipelen, Joh. 14, 15 en 16. Gesprek met de Discipelen op weg naar Gethsémané, Matth. 26. Gesprek met Petrus bij de tweede wonderbare vischvangst, Joh. 21. Gesprek met de discipelen bij de hemelvaart, Hand. 1. XXXV. DE LIJDENSWEEK. 6de dag voor Paschen: Maaltijd te Bethanië. 5de „ „ „ Intocht te Jeruzalem. 4de „ „ „ Tempelreiniging. 3de „ „ „ Voorspelling van de verwoesting van Jeruzalem. 2de „ „ „ Het verraad van Judas. lste „ „ „ Laatste Avondmaal. XXXVI. DE ZEVEN KRUISWOORDEN. Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Luk. 23 : 34. Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. Luk. 28 : 43. Vrouw, zie uw zoon, (Zoon), zie uw moeder! Joh. 19 : 26, 27. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Matth. 27 : 46. Mij dorst. Joh. 19 : 28. Het is volbracht. Joh. 19 : 30. Vader, in Uwe handen beveel ik Mijnen Geest. Luk. 23 : 46. XXXVII. JEZUS' VERSCHIJNINGEN NA ZIJN OPSTANDING. Aan Maria Magdaléna, Joh. 20 : 11—18. Aan andere vrouwen. Matth. 28 : 9—10. Aan Simon Petrus. Luk. 24 : 34. Aan de Emmaüsgangers. Luk. 24 : 13—34. Aan de Discipelen zonder Thomas. Joh. 20 : 19—29. Aan de Discipelen met Thomas. Joh. 20 : 24—30. Aan de Discipelen bij de zee van Tibérias. Joh. 21 : 1—14. Aan vijfhonderd tegelijk (wellicht dezelfde als die op een berg in Galilea). Matth. 28 en 1 Cor. 15 : 16. Aan Jacobus. 1 Kor. 15 : 7. Aan de Discipelen bü de hemelvaart. Mark. 16. Luc. 24. Aan Stefanus. Hand. 7 : 56. Aan Saulus nabij Damascus. Hand. 9. Aan Johannes op Patmos. Openb. 1. XXXVIII. ZENDINGSREIZEN VAN PAULUS. Ie Zendingsreis (met Barnabas en Johannes Markus). Van Antlochië in Syrië naar Seleucië. Van daar per schip naar Cyprus, Salamis en Pafos. (Sergius Paulus en Elymas de toovenaar). Van Pafos naar Perge in Klein-Azië (Johannes Markus keert terug). Vervolgens naar Antiochië in Pisidië, daarna naar Iconium en Lystre (de kreupele) dan naar Derbe en vervolgens langs denzelfden weg weer terug. 2e Zendingsreis (met Silas (Silvanus) en Lucas). Van Lystre af gaat ook Timotheüs mee). Van Antiochië in Syrië door Klein-Azië naar Troas. Vandaar naar Neapolis en Filippi (Lydia en de stokbewaarder). Dan naar Thessalonlca en Berea. In Athene is Paulus alleen, daarna naar Corinthe. De terugreis werd gemaakt over Efeze, Cesarea, Jeruzalem naar Antiochië. 3e Zendingsreis door Galatië en Phrygië naar Efeze. Naar Griekenland en door Macedonië terug. Bezoekt Filippi, Troas, Assus, Cos, Rhodus, Patara, Tyrus, Cesarea, (hier voorspelt Agabus Paulus' gevangenschap) Jeruzalem. XXXIX. DE ZEVEN GEMEENTEN IN KLEIN-AZIE. 1. Efeze. 5. Sardes. 2. Smyrna. 6. Filadelfia. 3. Pergamus. 7. Laodicea. 4. Thyatire. XL. DE CHRISTELIJKE FEESTDAGEN. Kerstmis (25 en 26 Dec.) herdenking van 's Heilands geboorte. Goede Vrijdag, herdenking van Zijn kruisdood. Paschen (tusschen 22 Maart en 25 April), herdenking van de opstanding van den Heiland. Hemelvaartsdag (40 dagen nè Paschen), herdenking van 's Heilands hemelvaart. Pinksttren (50 dagen na Paschen), herdenking van de uitstorting van den Heiligen Geest. XLI. DE APOSTOLISCHE GELOOFSBELIJDENIS. 1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde; 2. En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon onzen Heere; 3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; 4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; 5. Ten derde dage weder opgestaan van de dooden; 6. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders; 7. Vanwaar Hy komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden; 8. Ik geloof in den Heiligen Geest; 9. Ik geloof een heilige, algemeene Christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; 10. Vergeving der zonden; 11. Wederopstanding des vleesches. 12. En een eeuwig leven. XLII. DE DRIE FORMULIEREN VAN EENIGHEID. 1. De Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Deze bestaat uit 37 artikelen, is opgesteld door Guido de Brés in 1561 en door verschillende Synoden aanvaard. 2. De Heidelbergsche Catechismus. Opgesteld in 1563 door Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus. 3. De Leerregels van Dordrecht, ook genoemd de 5 artikelen tegen de Remonstranten, opgesteld op de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 en 1619, om de gevoelens van de Remonstranten te weerleggen. XLIII. MUNTEN. Een gouden talent = ƒ67000. Een gouden heilige sikkel — ƒ22.50. Een gouden gewone (halve) sikkel = ƒ11.25. Een talent zilver = ƒ4500. Een pond zilver = ƒ75. Een heilige zilveren sikkel (stater) ƒ1.50. Een gewone zilveren halve sikkel (zilverling) = ƒ0.75. Een penning (drachme) zilver = ƒ0.375. Een penningske (koper) =z ƒ0.005. XLIV. GEWICHTEN. Een gewone sikkel — 0.0075 Ned. p. (kilo). Een pond = 0.725 Ned. p. (kilo). Een talent = 43.50 Ned. p. (kilo). XLV. MATEN. Een el heeft twee span en = 0.5 M. (bijna) 80 el = 1 snoer. Een stadie — 2tU min. gaans. Een mijl = 8 stadiën of 1000 schreden. Een dagreis werd op öVa uur gerekend. Een Homer of mud = 180 kop of L. Een Efa (Bath) = 18 L. Een Maat (Drieling) 6 L. Een Gomer = 1.8 L. XLVI. DE TIJDSBEREKENING. De tijdrekening der Israëlieten had geen vast uitgangspunt. Vandaar veel onzekerheid. De jaren der Joden waren maanjaren en dus ongeveer 10 dagen korter dan onze Zonnejaren. Elk jaar had 12 maanden. Om met het eigenlijke jaar uit te komen, werd om de 3 jaar een 13e maand toegevoegd, de Ve-Adar (2e Adar). Er was een burgerlijk jaar, dat met de maand Tisri (Sept.— Oct.), en een kerkelijk, dat met Abib (Maart, April) begon. De maanden telden 29 of ook 30 dagen; de weken waren als bij ons. Het woord dag had als bij ons twee beteekenissen: 1. duidde het aan den tijd wanneer het licht was (natuurlijke dag), 2. een tijdruimte van 24 uur (burgerlijke dag). De eerste begon in Palestina ongeveer 6 uur in den morgen en was in 12 uren verdeeld (althans later), die dus elk langer of korter waren, naarmate de dag dit was. De tweede duurde 24 uur, begon met zonsondergang en eindigde daarbij. Wie dus naar onze rekening Dinsdagmiddag 5 uur op weg ging en te 8 uur terugkeerde, was den vorigen dag heengegaan (gisteren) en kwam den volgenden (heden) weder. Daar wat wij 6 uur in den morgen noemen bij de Joden 1 uur was, moet men bij hun uren 6 tellen om de onzen te krijgen, en na 12 uur natuurlijk er 12 aftrekken, b.v.: 7e ure = 7+6 — 13 uur, dus 1 uur bij ons (nam.) De nacht had eerst drie later vier nachtwaken. Mark. 13 : 35. XLVII. MAANDEN DES JAARS. Nisan of Abib — van half Maart tot half April. Siv of Ijar — van half April tot half Mei. (Nawinter, spade regen, Paschen). Sivan — van half Mei tot half Juni. (Graanoogst, Pinkster). Thamuz — van half Juni tot half Juli. Ab — van half Juli tot half Aug. (Zomer, Vruchtenoogst). EIul, van half Aug. tot half Sept. Tisri of Ethanim — van half Sept. tot half Oct. (Nazomer, Hitte, Nieuwjaar, Gr. Verzoendag). Wijnoogst, Loofhutten. Bul of Marches — van half Oct. tot half Nov. Chisleu, van half Nov. tot half Dec. (Zaaitijd, Vroege regen, Vernieuwing des Tempels). Tébeth — van half Dec. tot half Jan. Schebath — van half Jan. tot half Febr. (Winter, Planten komen allengs uit). Adar — van half Febr. tot half Maart. (Nawinter, spade regen, Purim). Ve-Adar — Maart. XLVIII. — HET LAND KANAAN, ook het Beloofde Land, de Bezitting, Palestina of het Gewenschte land genoemd, was vóór Jozua door verschillende Heidensche volken (Chamieten) bewoond: Ammonieten, Jebusieten, Hevieten, enz. In de lage landen woonden de Kanaanieten. Na Jozua woonden er de Israëlieten in 12 stammen. Na de ballingschap vond men er met de Joden ook andere volken. Tijdens Christus was het gesplitst in 4 groote deelen: Judea. Samaria (niet Joodsch). Galilea. Het Overjordaansche (Perea). XLIX. STEDEN. In Galilea: Dan, Kapernaüm, Bethsaïda, Tiberias, Nazareth, Kana, Jizreël. In Samaria: Samaria, Sichem, Thirza, Silo. In Judea: Jeruzalem, Rama (Arimathea), Beth-El, Mizpa, Jericho, Gilgal, Bethlehem, Hebron, Berseba, Joppe en vijf steden der Philistijnen. In Perea: Cesarea, Philippi, Gardara, Jabes, Ramoth. L. WATEREN EN ZEEËN. Wateren van Merom, de Zee van Galilea (Zee van Tiberias, Meer van Gennesareth), Doode zee. De Jordaan (van N. tot Z.), de Kison, de Besor, de Kedron, de Krith ten Westen; de Arnon, de Jabbok ten Oosten van de Jordaan. De Roode Zee of Schelfzee ligt tusschen Arabië en Egypte. De Groote of Achterste zee is de Middellandsche zee. De Doode zee wordt ook zee des vlakken velds genoemd. LI. BERGEN. Gebergte van Galilea, van Ephraïm, van Juda, De Libanon, de Hermon, geb. van Bazan, Thabor, Ebal, Gerizim, Karmel, de Olijfberg, gebergte van Gilead, Nebo. Kanaan is aan de zeezijde (Middell. zee) een laagland (vlakten). Naar het midden verheft het zich tot gebergten, om ver- der Oostwaarts weer te dalen (Jordaandal). Dan volgt weder een hooger gedeelte over den Jordaan. (Palestina was kleiner dan Nederland; onder Salomo echter strekte Israëls gezag zich ver buiten de oude grenzen uit). LIL BETEEKENIS VAN BIJBELSCHE NAMEN. Aaron — zeer hoog; verheven berg. Abba — vader. Abraham — vader van een groote menigte. Adam — aardsch, roode aarde, mensch. Amen — voorwaar, zeker of het geschiede, het zij zoo! Andréas — zeer sterk, moedig. Apostel — afgezant, afgezondene, zendeling. Baal — heer, bezitter, meester (afgod: de zon). Babyion — verwarring. Barnabas — zoon der vertroosting. Benjamin — zoon der rechterhand. Beth-anië — huis v. droefenis, huis v. genade, huis v. dadels. Beth-el — huis Gods. Beth-esda —- huis van barmhartigheid. Beth-fagé — huis der vijgen. Bethlehem — broodhuis. Beth-saïda — vischhuis. Beth-semes — zonnehuis. Boaz — in Hem (Jehovah) is sterkte. Cefas — rots. Cham — warmte, hitte, zwart. Christus — gezalfde. Daniël — mijn rechter is God. David — bemind. Diaken — dienaar. Eben-Haëzer — steen der hulpe. Elia — Jehovah is God. Eliza — de zaligheid is van God. Emmanuël — God met ons. Eva — leven, de levende. Evangelie — blijde boodschap. Exodus — uittocht. Farao — zoon der zon. Filadelfia — broederliefde. Gabriël — man van God. Genesis — oorsprong, wording. Gethsemané — olijvenpers; plaats der olijven. Gideon — uitroeier, verbrijzelaar. Golgotha — hoofdschedelplaats. Halleluja — loof den Heere. Hebreër — die van de overzijde komt. Hizkia — sterkte van Jehova. Ismaël — God zal hem hooren. Israël — vorst Gods, worstelaar met God. Izak — gelach. Jakob een hiellichter, een die verdringt. Jehovah — Ik zal zijn, die ik zijn zal. Jeremia — verhoogd, verheven. Jesaja — verlossing van Jehovah. Jezus — zaligmaker, Verlosser. Kajafas — navorscher. Lukas — licht. Maran-atha — de Heere komt. Melchizédek — koning der gerechtigheid. Messias — gezalfde. Mozes — uit het water getogen. Nazareth — geheiligd, spruit, scheut. Noach — vertroosting, rust. Palestina — land van de zwervers, van de Filistijnen. Paradijs — lusthof. Ruth — schoonheid. Sabbath — rust. Salomo — de vreedzame. Samuël — van God gebeden. Saraï — mijn vorstin. Satan — tegenpartij, vijand, lasteraar, aanklager. Simson — schitterende zon, geluk. Stefanus — kroon. Theofilus — vriend van God. Timotheüs — God vreezende. LIII. VERDEELING VAN DE KERKGESCHIEDENIS. Ie tijdvak: De Apostolische eeuw van 33—100. 2e tijdvak: De oude Geschiedenis van 100—800. 3e tijdvak: De Middelgeschiedenis van 800—1500. 4e tijdvak: De Nieuwe Geschiedenis van 1500—heden. LIV. JAARTALLEN KERKGESCHIEDENIS. 33 Uitstorting van den Heiligen Geest. De eerste Christelijke gemeente. 70—300 Vervolgingen. Kerkvaders. Uitbreiding der kerk in Europa. 323—337 Constantijn de Groote. De Christelijke kerk wordt de heerschende kerk. 325 Kerkvergadering te Nicea. De dwaling van Arius veroordeeld. Geloofsvorm van Athanasius. 354—430 Augustinus, de grootste der kerkvaders. 400—800 Verbastering van het Christendom. Opkomst van het Pausdom. Ontstaan en verbreiding van het Mohamedanisme. Prediking van het christendom in Nederland. 768—814 Karei de Groote vestigt in zijn rijk het christendom. 1000 Het Christendom over geheel Europa verbreid. 1096—1291 Kruistochten. De macht der kerk neemt toe. 1200—1500 De Waldenzen. Toenemend bijgeloof. Heerschappij van het Pausdom. 1356—1384 John Wiclif predikt in Engeland tegen de dwalingen der kerk. 1415 Johannes Huss te Constanz verbrand. 1509 Calvijn te Noyon geboren. 1517 31 October. Begin der Kerkhervorming. Luther. 1520 De ban door den Paus over Luther uitgesproken. 1525 Jan de Bakker in Den Haag om het geloof verbrand. 1536 Calvijn begint zijn arbeid te Genève. 1546 Luther sterft. 1561 De Nederlandsche Geloofsbelijdenis opgesteld door Guido de Brés. 1564 Calvijn sterft. 1574 De eerste Synode der Gereformeerden in de Nederlanden. 1610—1618 Remonstranten en Contra-Remonstranten. 1618—1619 De Nationale Synode te Dordrecht. De leer der Remonstranten veroordeeld. 1637 De Statenbijbel uitgegeven. 1685 Herroeping van het edict van Nantes. Vervolging der Hugenoten in Frankrijk. Réfugiés in ons land. 1688 Willem III, Prins van Oranje, naar Engeland. Hü redt het Protestantisme. 1721 Hans Egede predikt het Evangelie op Groenland. 1789 Begin van de Fransche Revolutie. 1797 Het Ned. Zendingsgenootschap opgericht. 1814 Het Ned. Bijbelgenootschap opgericht. 1816 De Nederlandsche regeering stelt de Dordtsche Kerkenorde in de Geref. kerken ter zijde. Zij voert een nieuwe bestuursregeling in. Nederl. Hervormde Kerk. 1817 Begin van het Reveil. 1834 Begin van de Afscheiding. Ds. Hendrik de Cock. 1834—1840 Geloofsvervolging in Nederland. 1853 De Afgescheidenen door de regeering erkend. 1880 De Vrije Universiteit opgericht. 1886 De Doleantie. 1892 Vereeniging van de Geref. Kerken in Nederland. LV. ZENDING. In Ned.-Indië wordt het Evangelie gepredikt namens de volgende zendende corporaties: 1. Nederlandsch Zendeling genootschap. Opgericht 1797. Terreinen: Oost-Java, Minahassa, Midden-Celebes en Deli. 2. Nederlandsche Zendlngsvereeniglng. Opgericht 1858. Terreinen: West-Java en Zuid-Oost-Celebes. 3. Utrechtsche Zendingsvereeniging. Opgericht 1859. NoordNw. Guinea, West-Nw. Guinea, Halmaheira en Boeroe. 4. Sangi en Talaud-comité. Opgericht 1901. Terreinen: De Sangi- en Talaud-eilanden. 5. Rijnsch Zendings-genootschap. Opgericht 1828. Terreinen: Noord-Sumatra en Nias. 6. Het Java-Comité. Opgericht 1855. Terreinen: Oost-Java en Sumatra. 7. Salatiga-Zending. Opgericht 1855. Terrein: Midden-Java ten Noorden. 8. Zending der Gereformeerde kerken in Nederland. Terreinen: Midden-Java ten Zuiden en Soemba. 9. Gereformeerde Zendingsbond. Opgericht 1901. Terrein: ZuidMidden Celebes. INHOUD. Blz. 1. Over de Heilige Schrift 3 2. De boeken van het Oude Testament 3 3. De boeken van het Nieuwe Testament 4 4. De indeeling des Bijbels 4 5. Inhoud der Bijbelboeken 5 6. Tijdrekening van de Bijbelsche Geschiedenis ... 6 7. Bijbelsche Jaartallen 7 8. Scheppingsdagen 8 9. Noach's zonen 10. Jakob's zonen 11. De plagen van Egypte 9 12. De wet des Heeren 9 13. De Tabernakel 14. De tempel van Salomo 15. De tempel van Zerubbabel . . 11 16. De offers 17. Groote feesten en heilige tijden 11 18. De zes vrijsteden ... 12 19. De Richters van Israël 12 20. De koningen van Israël en Juda 12 21. Staatsbestuur en heerschappij 13 22. De Makkabeesche vorsten 13 23. Het geslacht Herodes ... 14 24. De wonderen van Elia 14 25. De wonderen van Eliza 26. Profetieën aangaande Christus 15 27. Joodsche secten 28. De twaalf apostelen 29. Discipelinnen .... 17 30. De Zaligsprekingen 31. Het gebed des Heeren 32. De wonderen van den Heere Jezus .18 33. Gelijkenissen van den Heere Jezus 19 Blz. 34. Prediking en gesprekken des Heeren 20 35. De lijdensweek .... 21 36. De zeven kruiswoorden 21 37. Jezus' verschijning n& Zijn opstanding 21 38. Zendingsreizen van Paulus 22 39. De zeven gemeenten in Klein-Azië 22 40. De Christelijke feestdagen 22 41. De Apostolische geloofsbelijdenis ... . 23 42. De drie Formulieren van Eenigheid . ... 23 43. Munten . .24 44. Gewichten ... 24 45. Maten » 24 46. De tijdsberekening. ... ?4 47. Maanden des jaars. . 25 48. Het land Kanaan . . . 26 49. Steden . 26 50. Wateren en zeeën .... 26 51. Bergen 26 52. Beteekenis van Bijbelsche namen ...... 27 53. Verdeeling van de Kerkgeschiedenis ... 28 54. Jaartallen Kerkgeschiedenis 29 55. Zending . . 30 ■■■■■