WAT GELOOVEN EN DENKEN VRIJZINNIGE PROTESTANTEN? XI. HET LIJDENSRAADSEL DOOR Ds. G. J. SIRKS. J-f- V. P. R. O. - UITGAVE No. 54 UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN DEN VRIJZINNIG PROTESTANTSCHEN RADIO OMROEP DOOR DE N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „DE TIJDSTROOM" HUIS TER HEIDE V.P.R.O. UITGAVEN 1929 In opdracht van den V. P. R. O. uitgegeven door de N.V. Uitgevers-maatschappij „De Tijdstroom", Huis ter Heide. VOORDRACHTEN-SERIE: Wat gelooven en denken Vrijzinnige Protestanten? 44. GOD. Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman. 45. WIE WAS JEZUS? Ds. P. Eldering. 46. VERSTAND EN HART. Ds. E. J. van den Brugh. 47. DE BIJBEL. Ds. D. Drijver. 48. GODSDIENST EN KERK. Prof. Dr. J. Lindeboom. 49. LOT EN LEVEN. Dr. J. C. A. Fetter. 50. LICHAAM EN ZIEL. Dr. J. L. Snethlage. 51. WILSKRACHT BIJ WILSVRIJHEID. Ds. H. G. van Wijngaarden. 52. ONSTERFELIJKHEID. Dr. N. A. Bruining. 53. HET GEBED. Ds. F. Kleijn. 54. HET LIJDENSRAADSEL. Ds. G. J. Sirks. 55. GOED EN KWAAD. Prof. Dr. H. T. de Graaf. 56. TECHNIEK EN GEESTELIJK LEVEN. Prof. Ir. W. Schermerhorn. 57. SCHOONHEID EN EEUWIGHEID. Ds. E. D. Spelberg. 58. SAMENLEVING. Mr. W. J. Keuskamp. 59. HUWELIJK EN GEZH. Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman. 6o! GEESTELIJKE STROOMINGEN. I. (De Theosofie). Ds. A. Trouw. 61. GEESTELIJKESTROOMINGEN.il. (Het Spiritisme). Ds. A. Trouw. TWEE LEZINGEN, waarvan reeds verschenen: 43. DE INSTINCTEN BIJ DIER EN MENSCH. Prof. Dr. H. J. Jordan. Deze 20 deeltjes samen vijf gulden. V. P. R. O.-BUREAU — SINGEL 60 — AMSTERDAM Giro 126100 Gem. Giro V 2000 HET LIJDENSRAADSEL. Geachte luisteraars. Het is mij een voorrecht vanavond met U te trachten eenig licht te vinden in het groote raadsel van het lijden, dat door alle eeuwen heen de menschheid doorhuivert. Ik doe het echter met aarzeling, omdat het Lijdensraadsel zoo algemeen is, dat er niets nieuws meer over te zeggen valt en geen werkelijk nieuw licht op de moeilijkheden kan worden geworpen. Daarbij komt ook, dat spreken over het lijden pijnlijk is. Want het is iets anders te spreken over de smart, dan zelf de smart te moeten doormaken en in pijn gevangen te zijn. Wie dit kent en, hoe dan ook, een smartelijk leven lijdt, zal altijd het gevoel hebben, dat woorden lichter zijn dan de werkelijkheid. Hij zal zeggen: U kent er over spreken, maar het is zwaar te dragen. De werkelijkheid is nog moeilijker dan in de beschouwing wordt uiteengezet. Nu moeten wij daarom alles vermijden, wat het lijden zwaarder kan maken en in eenvoud trachten licht te vinden, licht, dat troost en dat verzoent. Geheel vruchteloos is spreken over het lijden toch weer niet, juist, omdat het zoo algemeen is. tin misschien is het wel zóó te zien, dat in onzen tijd het lijden de groote moeilijkheid is voor velen onzer, die eerlijk zoeken naar geloor, geloor Wanneer wij iets aanschouwen van de pijn die de menschen elkaar kunnen doen, van de smart die door de wereld trekt, wanneer ons door een boek een blik wordt gegeven op de huiveringwekkende klacht van de slachtoffers, dan verstaan wij, hoe dit toch wel de groote moeilijkheden zijn, waarbij de mensch vraagt: hoe is dit te rijmen met het geloof in God. De lijdensvraag is een van de zeer moeilijke, al geloot ik niet, dat het de allerdiepste is. Wanneer wij nu als vrijzinnig-Christen in het moderne leven staan, zijn wij niet zoo licht gereed met de oplossing als het oude Christendom. Want door het oude Christendom werd het lijden gezien in onmiddellijk verband met den dood en met de zonde. En waar op den achtergrond werd verstaan, dat de zonde alles op deze aarde had bedorven, was men ook vrij licht gereed met de verklaring van het lijden. Voor ons is echter het verband tusschen lijden en zonde veel moeilijker na te gaan en ons schijnen deze dingen veel ingewikkelder te liggen dan het vroeger wel eens is gezien. Los van het raadsel van de zonde dus, moeten wij eerst trachten voorzichtig licht te krijgen in het lijdensraadsel. En nu treden, wanneer wij probeeren de dingen te ordenen, drie verklaringen naar voren, die getracht hebben den mensch met het lijden te doen klaar komen. De eerste verklaring is de v°or de hand liggende, die wij telkens weer ontmoeten om ons heen, waarbij gezegd wordt: lijden moet worden gezien als straf. Wanneer in de wereld kwaad is bedreven, zal dat kwaad ook onmiddellijk zijn wrekende gevolgen hebben. Zoo komt het lijden in de wereld als het groote wrekende gevolg, dat de Eeuwige Geest zendt over deze aarde, volgend op het kwaad dat als een macht over deze aarde heentrekt. Lijden is straf. Iets hiervan voelen wij allen wel in ons leven. Het kan U gebeurd zijn, dat gij een mensch op het ziekbed hebt gezien. Toen uitte hij de vraag: waaraan heb ik dit nu verdiend? Dan bracht die mensch dus innerlijk verband tusschen zijn leven en de smart die nu tot hem kwam. En wanneer wij nu erkennen, dat er in het groot gezien, wel verband kan zijn tusschen lijden en zonde, zeggen wij toch, dat, dieper beschouwd, dit antwoord niet bevredigt, n.1. wanneer wij denken aan de persoonlijkheid. Zie, straf kan door een mensch worden gedragen, op één voorwaarde, dat die straf rechtvaardig is. Welnu, is inderdaad het lijden altijd te zien als een rechtvaardige straf voor wat de mensch die lijdt, deed? Wij gelooven, neen. Want als wij het vele leed zien, dat door de wereld gaat, gelooven wij niet, dat dit de meest schuldigen treft. Als wij den jammer van den oorlog een oogenblik voor onze verbeelding oproepen, de klacht hooren uit de kerkhoven waar kruis aan kruis staat, gelooft gij dan dat hier de grootste smart ook is gekomen tot hen, die de meeste schuld hadden aan den oorlog? Of zou misschien het diepste lijden gekomen zijn tot hen, die aan den oorlog zélf het minste schuld hadden? Wanneer wij zoo de persoonlijkheid zien met zijn smart, mogen wij niet aanvaarden, dat dat lijden is een straf voor wat die mensch deed. Nu grijpen wij naar de tweede verklaring, die zegt: gij moet het lijden beschouwen als een dissonant, opgenomen in de groote compositie van het leven. Zooals in een symphonie de enkele dissonant even schrijnt door het geheel, maar zij verhoogt de harmonische waarde van de symphonie, zoo gaat door het groote harmonisch geheel van het leven het lijden als een dissonant. Het is opgenomen in Gods groote plan en zooals op een schilderij een enkele felle toets de geheele compositie samen kan houden en scherp kan belichten, zoo kan ook de enkele felle schrijning van het lijden het leven voor ons verdiepen en ons doen vinden de harmonie, die genoten wordt, wanneer de dissonant van het lijden is verklonken. Deze beschouwing bevredigt een oogenblik, maar op den duur weer niet. Want de mensch zal zeggen: waarom mag de eene mensch van dit leven dan alleen zien die dissonant van het lijden en nooit de groote harmonie aanschouwen, terwijl een ander de vreugde kan smaken zonder het lijden. Het zou toch niet eerlijk en rechtvaardig zijn, dat de een alleen de dissonant te hooren krijgt. Die zal daardoor de symphonie niet dieper gaan verstaan en het leven niet lichter kunnen dragen. Hierna grijpen wij naar de derde verklaring, welke zegt: Zeker, in het leven is veel verdriet, maar gij moet dit altijd zien als een voorbereiding van de komende heerlijkheid. De aardsche strijd moet met ziekte en nood worden doorgemaakt, maar daarna zal de poort open gaan van de groote heerlijkheid, welke ons wacht. Dat is de klank, die U hier en daar wel uit de brieven van Paulus in het Nieuwe Testament tegen treedt. Wij gelooven, zegt hij, dat het lijden er slechts is als voorbereiding op de komende heerlijkheid. Dan kan ik de smart wel dragen als ik weet, dat het het donkere dal is, waar ik een oogenblik doorheen moet gaan om straks te komen in het land van het licht. Wanneer wij uitzien naar een verre toekomst, óf hier op aarde in een betere samenleving dan de huidige, óf na het aardsche leven, wanneer wij uitzien naar zoo'n verre toekomst, dan kunnen wij aanvaarden, rl~ nnnrt cl;*» tr>t rlif* toekomst liidt. smart met zich brengt. Dat is, wat de dichteres Henriette Roland Holst bedoelt, wanneer zij spreekt over het menschengeluk dat eens op aarde komen kan, maar daarvoor zullen er velen moeten vallen. Dan zegt zij: de prijs is klein, voor het menschengeluk, al gaan duizend maal duizend harten stuk. Zie, zoo moeten wij het geluk koopen, de prijs van duizend maal duizend harten niet te hoog achtend. Ja, zoo voelen wij het ook een oogenblik, maar dan denken wij: als bij die 1000 X 1000 harten ook het hart van mijn moeder, die ik lief heb, ook het hart van Uw vrouw of Uw man is, kunt gij dan nog zoo licht zeggen: dat de prijs klein is, voor dat menschengeluk, al gaan die harten stuk? Nu komt er iets van een aarzeling. En moge in het groote geheel gezien die verklaring ons eenig licht geven, zij brengt ons toch niet tot een verzoening met het lijden, wanneer ik denk aan de persoonlijkheid, wiens hart gebroken moet worden om het geluk voor te bereiden. Zoo zien wij dat elk van de drie verklaringen, welke wij trachten te beschouwen, vast loopen wanneer het gaat om de persoonlijkheid. Nu moeten wij het goed gaan verstaan, dat lijden altijd samenhangt met persoonlijk beleven. Het is niet zoo, dat God in deze wereld een bepaalde hoeveelheid lijden zendt, die moet worden gedragen, zooals er b.v. in deze wereld ook een bepaalde hoeveelheid water is, die de zeeën en rivieren vullen moet. Neen, niet een bepaalde hoeveelheid lijden is er. Maar lijden wordt geschapen, wanneer het leven in aanraking komt met de persoonlijkheid. Lijden is niet iets buiten den mensch om. In het leven zijn weerstanden, zijn zwarte machten. Wanneer die nu een mensch raken, of wanneer de mensch stuit tegen zoo n weerstand, dan ontstaat het lijden in dien mensch. Lijden is een toestand van de menschelijke ziel. Zoo vervalt ook de vraag: of het lijden uit God is. Uit God is deze wereld, uit God zijn de zware dingen van deze wereld, maar pas in den mensch worden deze tot een leed, tot lijden. Zoo zal die mensch lijden, die van deze wereld een hoog ideaal heeft en die het beeld kent van een leven, zooals het zou moeten wezen en zooals hij verlangt, dat het was. En nu zal het U duidelijk zijn, waarde luisteraars, dat die mensch het meest lijdt, die het fijnst gevoelig is, wiens ziels-structuur het allerteerst is. Ziet, wanneer in een gezin moeilijke dingen komen, wie lijdt het meeste? De grof besnaarde, ach, hij verstaat niet dat er zooveel leed is. Is het niet de zeer gevoelige, de stille moeder, het teere kind, dat er onder doorgaat? Lijden is daar, waar de ziel zeer gevoelig is. Rosa Luxemburg vertelt in haar brieven uit de gevangenis, dat zij op de binnenplaats van de gevangenis in oorlogstijd een wagen zag, getrokken door karbouwen. Een van die dieren was tot bloedens toe geslagen, en het bloed sijpelde uit de wonden. Een ruwe kerel stond er naast en zij zegt: Toen heb ik het gezien, dat die ruwe mensch niet leed, maar aan de weemoedige oogen van die karbouwen heb ik verstaan, dat die dieren dieper leden dan de grof besnaarde mensch. Zoo is lijden daar, waar de mensch fijn van ziel is. Als het ijzer niet trilt, dan trilt het goudblad wel. Dat is het diepe raadsel, dat het Evangelie heeft willen ontsluieren, wanneer het Evangelie spreekt over den Messias, den Koning, die komen zal, en dan zegt dat de Messias moet lijden. In den tijd, dat Jezus leefde, verwachtte men allerwege den Messias en men dacht hem als een Koning, die komen zou op een troon in macht en heerlijkheid, of als een hemelsche gestalte, die zou neer- dalen op de wolken en op deze aarde het groote Koninkrijk van geluk zou stichten. Maar te midden van dat alles komt de Christusgestalte en wanneer Hij met Zijn leerlingen spreekt over den Messias, dan zegt hij, dat de Messias moet lijden, niet omdat het leven dat zoo brengt, maar omdat de Messias is de hoogste menschengestalte, de fijnst besnaarde ziel, het stille kind van God. En daarom, omdat hij met zijn Goddelijke ziel staat in deze wereld, daarom moet hij lijden. De diepste mensch zal meer lijden dan de grof besnaarde. Waar velen luchtig door het leven gingen en juichten in de eeuw van ontwikkeling, daar stond in die I Ve eeuw ook een Vincent van Gogh en zag, gij kunt het op zijn schilderijen nog zien, de tragedie van het leven, de smart van die zware werken. Ln onder zorgen gebogen, ging, toen in de middeleeuwen het leven bekoring had voor velen, Franciscus van Assisi rond op de aaTjj en J zag het leed overal, omdat hij was de ziel van goudblad, te midden van zielen van hard ijzer. Lijden is dus noodzakelijk gebonden aan het persoonlijk leven, en waar de ziel van den mensch trilt, daar lijdt zij ook. Wij moeten dus los van een verklaring van buiten af, van binnen uit trachten gereed te komen met het raadsel van het lijden. En van binnen uit verstaan wij, dat in elke verklaring wel een stukje waarheid zit. Ziet wanneer wij ons de dichtregels van zooeven herinneren. ,,de prijs is klein voor het menschengeluk, al gaan duizend maal duizend harten stuk," dan kunnen wij die als verklaring niet aanvaarden, omdat het hard is, maar wanneer ik het van binnen uit zeg: wanneer het menschengeluk kan komen, doordat mijn hart gebroken wordt — welnu, breek dan, mijn hart. Ik wil lijden als ik weet, dat daardoor het geluk van de menschheid kan bevorderd worden. Zoo, van uit het persoonlijk leven benaderd, zien wij eenig licht in de verklaringen, die als verklaringen nooit geheel mogen worden toegepast. Maar dan is het u ook duidelijk, vrienden, dat, om met het lijden gereed te komen, de mensch met allereerst moet zoeken naar een verklaring, maar moet trachten te vinden de juiste zielsgesteldheid, de juiste innerlijke houding tegenover het leven, dat tot hem komt in zijn heerlijkheid en in zijn hardheid. En nu komen wij tot slot aan de zielsgesteldheid, de innerlijke houding, die wij moeten vinden tegenover het zware, het harde van het leven, tegenover ziekten en zorg, tegenover nood en dood. Wanneer wij dit trachten, is er een houding, die den modernen mensch, mij en U, zeer zal aanlokken. Het is de houding van den held staande tegenover al het zware, heroïsch. Durf te leven, maar durf dan ook te lijden. Sta als een sterke en dappere, sidder niet, zie het leven met open oogen in zijn aangezicht, laat het leven tot U komen en sidder n°Dat is de heros, die a.h.w. uitdagend tegenover het leven staat en zegt: laat het maar komen, ik aanvaard het, ik zal er mede worstelen zonder aarzeling en zonder te beven. , Hier ligt iets heel groots in, maar hier kan toch ook de diepere waarde van de menschenziel verloren gaan. du- Gij hebt misschien, gelijk ik, in de dagen voor Paschen in enkele platenwinkels weer die gravure zien hangen van Jezus Christus. L>aa. staat het kruis hoog opgericht en voor dat woelige tooneel van de vijanden rondom staat Christus in een wit kleed met uitgebreide handen, opziend tot zijn kruis. Het is of hij zegt: Welnu, laat het komen, ik zal het dragen. Wanneer ik die plaat zie, heb ik telkens weer het gevoel: Zoo was Christus niet. Hij daagde niet uit, hij stond niet in dien zin heroïsch tegenover het leed. Hij sidderde wel en het heilige uur in Gethsemané zegt het ons, hoe Hij gesidderd heeft om den drinkbeker te drinken. # In het oude, maar zeer prachtige boek van Silvio Pellico, waarin die man zijn tijd in de gevangenis beschrijft, die hij daar in 1 820 doormaakt, vindt gij een bladzijde, waar in de gevangenis brand is uitgebroken. Plotseling slaat hem de groote angst om het hart, wanneer de kreet door de gevangenis gaat: vuur! vuur! Dan bedenkt hij zich, dat hij besloten heeft dapper te blijven en hij wordt rustig. Maar, zegt hij dan, wanneer ik nu gered van het vuur, straks het schavot moet betreden en den dood moet ondergaan, zal ik dan nog zoo rustig kunnen blijven? Dan zal ik, zegt hij, mijn zwakheid verbergen, maar van binnen zal ik wel beven. Dit lijkt mij grooter dan de mensch, die van binnen niet beven kan, want die mensch wordt ook afgestompt. Een heroïsche houding is grootsch, maar mist het teere, het meest heilige. Dat mist voor ons ook de stoïcijnsche houding, die in de oude Stoa wordt gepredikt, maar die ook in het moderne leven voorkomt en die zegt: stel u rustig in het leven en weet, dat het lijden voortkomt uit een verkeerde voorstelling van het leven. Zie het leven zooals het is, maak er u geen mooier beeld van, dan zal het u ook nooit teleurstellen en gij zult niet lijden. Aldus luidt een woord uit de Stoa: Wanneer gij een porceleinen vaas bezit, bedenk dan eiken keer wanneer gij die vaas ziet: zij is van porcelein, wanneer zij dan breekt, zult gij niet bedroefd zijn. En zoo gaat het in één adem voort: wanneer gij uw kind kust, bedenk dan bij eiken kus: ik kus een sterveling. Wanneer het dan sterft, zult gij niet bedroefd zijn. Gij moet dus de dingen zien, zooals zij zijn, weten, dat uw vaas van porcelein is en weten, dat een kind een sterveling is. Maak U geen foute voorstellingen, dan zult gij ook niet geschokt kunnen worden door het leven. Zoo ontgaat de mensch misschien wel veel lijden, maar zoo ontgaat den mensch ook de zegen, die in het lijden verborgen ligt. Want wij gelooven dat in het feit, dat wij kunnen lijden, een stille zegenende kracht verborgen is. Het is zwaar, die er uit op te delven, maar het moet en het kan. Zoo rijst voor ons uit boven de heroische en boven de stoicijnsche houding, die houding van de ziel, die ons geschilderd wordt in het Evangelie en verbeeld wordt in de Christusgestalte. Deze heeft twee kenmerken. Vooreerst, blijft ontvankelijk. Stomp niet af. Wanneer gij verdriet ziet, durf dan ook voelen, dat het verdriet is. Stel U open en verhard U niet. Want als wij verharden, ontgaat ons de zegen, die in het leven verborgen is. En dan komt als laatste daarbij: als gij zoo gevoelig zijt voor het leed, verwerk het dan. Verwerk het door het offer. Christus' kruis is daarom zoo groot, omdat hij het maakte tot een daad, omdat hij door zijn wijze van sterven, door zijn vergeving, door zijn troost, door zijn geduld, het kruis maakte tot een zegen. De vloek werd omgezet in zegen. Ik weet niet, wie gij zijt, misschien zijt gij een zieke, die naar mij luistert. Misschien hebt gij een heel moeilijk leven. Dan kan ik U geen onmiddelijken raad geven. Ik kan U alleen zeggen: wees overtuigd, dat de gezonden, U zieken, voor zooveel danken. Ik ben aan zooveel ziekbedden geweest, waar ik stil vandaan ben gegaan. En als de zieke mij zei: Ik dank U, dat gij mij bezocht hebt, had ik neiging om te zeggen: neen, ik dank U, want door te mogen zien, hoe gij Uw leed draagt, heb ik kracht gevonden en heb ik weer iets gezien van het groote, het heerlijke, het oneindig stralende van het leven. Wij, gezonden, wij danken U zieken, die ons toont, hoe lijden kan worden gedragen. Wij danken U allen, die smart hebben in deze wereld, omdat gij voor ons door U te offeren, het lijden maakt tot een zegen, waaruit wij kracht putten. Zoo zien wij het lijden als een geschenk van God. Moge Hij U allen kracht geven om ontvankelijk te blijven en de smart om te zetten in een zegen. Met dezen wensch eindig ik mijn bespreking van het Lijdensraadsel. TYP. DRUKKERIJ J. WALTMAN Jr. - DELFT.