WAT GELOOVEN EN DENKEN VRIJZINNIGE PROTESTANTEN ? XIII. TECHNIEK EN GEESTELIJK LEVEN DOOR Prof» Ir. W. SCHERMERHORN. V. P. R. O. - UITGAVE No. 56 UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN DEN VRIJZINNIG PROTESTANTSCHEN RADIO OMROEP DOOR DE N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „DE TIJDSTROOM" HUIS TER HEIDE V.RR-O- UITGAVEN 1929 In opdracht van den V. P. R. O. uitgegeven door de N.V. Uitgevers-maatsckappij „De Tijdstroom", Huis ter Heide. VOORDRACHTEN-SERIE: Wat gelooven en denken Vrijzinnige Protestanten? 44. GOD. Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman. 45. WIE WAS JEZUS? Ds. P. Eldering. 46. VERSTAND EN HARl. Ds. E. J. van den Brugh. 47. DE BIJBEL. Ds. D. Drijver. 48. GODSDIENST EN KERK. Prof. Dr. J. Lindeboom. 49. LOT EN LEVEN. Dr. J. C. A. Fetter. 50. LICHAAM EN ZIEL. Dr. J. L. Snethlage. 51. WILSKRACHT BIJ WILSVRIJHEID. Ds. H. G. van Wijngaarden. 52. ONSTERFELIJKHEID. Dr. N. A. Bruining. 53. HET GEBED. Ds. F. Kleijn. 54. HET LIJDENSRAADSEL. Ds. G. J. Sirks. 55. GOED EN KWAAD. Prof. Dr. H. T. de Graaf. *) 56. TECHNIEK EN GEESTELIJK LEVEN. Prof. Ir. W. Schermerhorn. 57. SCHOONHEID EN EEUWIGHEID. Ds. E. D. Spelberg. 58. SAMENLEVING. Mr. W. J. Keuskamp. 59. HUWELIJK EN GEZIN. Prof. Dr. M. C. van Mourik Broekman. 60. GEESTELIJKE STROOMINGEN. I. (De Theosofie). Ds. A. Trouw. 61. GEESTELIJKESTROOMINGEN.il. (Het Spiritisme). Ds. A. Trouw. *) Uitgave nog voorbehouden. TWEE LEZINGEN, waarvan reeds verschenen: 43. DE INSTINCTEN BIJ DIER EN MENSCH. Prof. Dr. H. J. Jordan. Deze 20 deeltjes samen vijf gulden. V. P. R. O.-BUREAU — SINGEL 60 — AMSTERDAM Giro 126100 Gem. Giro V 2000 TECHNIEK EN GEESTELIJK LEVEN. Het is een geestige coincidentie, dat ik voor den V.P.R.O. moet spreken over den invloed van de techniek op het geestelijk leven. Immers de radio-omroep is mogelijk geworden door één van de meest eclatante verschijningen der techniek en wordt door onzen omroep uitsluitend gebruikt tot het uitdragen van godsdienstige en cultureele waarden ten einde hiermee het geestelijk leven van velen in onzen tijd op een hooger plan te brengen. Dat er dus tusschen techniek en het geestelijk leven banden bestaan is zonder twijfel. Wanneer wij echter even nader ingaan op den inhoud van de gedachtenwereld, die achter deze eenigszins ongelukkige titel van mijn voordracht verborgen ligt, dan blijkt dit toch nog zeer veel meer te omvatten. Men kan zich volgens een vast sprekersrecept afvragen: „Wat is techniek en wat is geestelijk leven . Met deze opvatting van mijn taak zou ik mij slechts voor de helft gelukkig gevoelen, want een strenge omschrijving te geven van hetgeen wij onder „geestelijk leven" verstaan gaat boven mijn macht, terwijl ik mij daarbij niet wapenen wil met het excuus dat 25 minuten daartoe te weinig tijd is en mij scharen bij het koor radio-sprekers, dat 5 minuten van hun en van uw tijd gebruikt om aan te toonen, dat de voor hen uitgetrokken tijd toch eigenlijk te kort is. Wij zullen ons daarom in hoofdzaak bepalen tot de techniek en wel op drieërlei wijze. a) De invloed van de techniek op het leven der menschen. b) Het wezen van de techniek en de invloed ervan op het denken en op de levensbeschouwing in onzen tijd. c) Onze houding tegenover de techniek. Het is te voren duidelijk, dat het daarbij mijn bedoeling zal zijn, aan de hand van het onder b) genoemde onder c) een standpunt te ontwikkelen, dat ons zoo mogelijk niet slechts verzoent met de onder a) te noemen verschijnselen, doch ons doet beseffen, dat ook de techniek van Goddelijken oorsprong is. De invloed der techniek op het leven der menschen. Is het dan met de techniek zoodanig gesteld, dat een verdediging in dezen zin noodig is? Zelden werd mij die noodzakelijkheid zoo fel gedemonstreerd als op een technisch-cultureele studentenconferentie, waar na een lezing een warmvoelend en hoogstaand man uit de Christelijke arbeidersbeweging uitriep: „Maar als dat zoo is, als U het goed ziet, dan moeten wij terug en is de Techniek een vloek!" Want de techniek heeft gebracht het geheele complex van specialisatie, massaproductie, mechanisatie, arbeidsweerzin, proletariaat en klassenstrijd. Vroeger in de middeleeuwen was alles z.g. handwerk en één man maakte zijn werkstuk volledig af. De arbeider kon zijn ziel in zijn werk leggen en het product beschouwen als een stuk van zichzelven, van zijn persoonlijkheid. Thans bewerken honderden tesamen één automobiel, elk voor een zeer klein onderdeel. Talloozen boren gaten in metalen nlaten zonder misschien te weten, welke machine uit die platen moet worden opgebouwd. De man welke zijn leven lang 3 gaatjes in een bepaalde plaat ponst, zonder te weten waartoe die gaatjes dienen, is in bepaalde kringen haast klassiek. Als uiterlijke verschijningsvorm is dit alles juist. De groote uitvindingen op technisch gebied sedert de middeleeuwen, de boekdrukkunst, het buskruit, de stoommachine, explosiemotor en de electro-generator hebben het verkeer tusschen menschen en volkeren, benevens de geheele productie een volkomen nieuw karakter gegeven. De voortschrijding op technisch gebied bracht betere methodes met geraffineerde en kostbaarder machines. Was in de middeleeuwen en nog lang daarna elke arbeider in het bezit van zijn eigen werktuigen, thans is dit voorbij; hij verhuurt zijn menschelijk arbeidsvermogen, de werkgever stelt het mechanisch arbeidsvermogen ter beschikking in den vorm van machines. Ook zelfs dit bijna instinctmatig gevoel van den mensch, om zijn werktuigen als zijn eigendom te beschouwen, is in de industrialisatie van de wereld doodgemaakt, tengevolge waarvan den geest van den arbeider geweld wordt aangedaan, hij nog losser komt te staan tegenover het werk, dat hem zijn levensbevrediging zou moeten geven. De industrialisatie bracht de vorming der groote steden met alle kwade gevolgen ook voor een gezond geestesleven. De bekroning hiervan kan men dan vinden in de bioscoop en in de radio, die een vermaak geven aan deze horden van menschen, die in vergelijking tot de middeleeuwen van hun basis zijn losgerukt, die nog steeds bezig zijn het zwaartepunt van hun bestaan te verschuiven uit hun arbeid naar hun verstrooiing. Aldus beschouwt de middelmatige pessimist, vooral onder het heele en halve intellectueele publiek de techniek. Verder moet ik diegenen buiten beschouwing laten, die in hun burgerlijk bestaan een auto toch een zegen dier techniek vinden, dien zij niet missen kunnen, of die de radio uitsluitend als een gemak opvatten, of als een genoegelijke instelling, omdat de huisvrouw 's morgens om 10 uur onder het stof afnemen of ontbijt wasschen naar de morgenwijding kan luisteren (hierbij „wijding" m.i. tusschen aanhalingsteekens te plaatsen). Toch vergeten de pessimisten, dat alleen dank zij de zich immer ontwikkelende techniek, onze aarde een groeiende bevolking kan herbergen zonder hongersnooden, hetzij door vermeerdering der productie, hetzij door een gemakkelijke verplaatsing van het bevolkingsoverschot. Ook de vergelijking met de oudheid en de middeleeuwen is bedenkelijk. Het is er nog erger mee als met verhalen uit Amerika. Bovendien heeft men te bedenken, dat wij niet meer dan enkele figuren eruit kennen, droppels uit een oceaan vol leven. Waar zijn de duizenden, door wier bovenmenschelijke krachten en levensoffers de Pyramiden gebouwd zijn? Is de bemanning van de „Statendam" toch niet gelukkig in vergelijking tot de galeislaven uit de antieke zeevaart? Doch men behoeft het verschil in tijden nog niet eens zoo groot te nemen. Toen ik vóór enkele weken op uitnoodiging van één der architecten de nieuwe fabrieken van Van Nelle te Rotterdam mocht bezichtigen, was ik vol bewondering voor hetgeen hier de moderne techniek aan arbeidsomstandigheden weet te scheppen. Dit bouwwerk, dat techniek ademt van het begin tot het einde, is een symbool van onzen tijd. Dit arbeidspaleis eens te vergelijken met een tabakskerverij van 1 800 zal voor de bewonderaars van de techniek der middeleeuwen zeker wel heilzaam zijn. Hoeveel volkomen geestelooze arbeid uit het verleden geschiedt thans niet door vernuftige machines. Is het niet edeler deze te bedienen, dan z.g. koeliewerk te doen? _ Een tweede oorzaak voor een valsche beschuldiging van de techniek ligt in het feit, dat men deze verwart met economie en handel, en vergeet, dat veel van de bezwaren eigenlijk een economischen ondergrond hebben. Het moderne leven kan dezen handel als distribuant der goederen niet ontberen. Doch er is een diepgaand verschil in de wijze, waarop techniek en handel de goederen waardeeren. Voor den technicus, voor den industrieel zijn de goederen producten, werken hunner handen, die aan anderen zeer bepaalde diensten kunnen bewijzen. Voor den echten kapitalist is het alleen de vraag of hij er iets op kan verdienen. De objecten zelf zijn onbelangrijk, ja ontbreken soms. Een mooi voorbeeld van een contrast geeft de kapitaalsuitgifte van de Nederl. Ford Motor Comp. Reeds vóór de toewijzing na de inschrijving werd een mogelijk toegewezen aandeel met 180% winst verkocht. Dit is zuiver kapitalisme van de onsympathiekste soort; hiermee wordt der menschheid geen enkelen dienst gedaan. Heel anders was dit toen het technisch phenomeen Henry Ford de goedkoope auto in de wereld bracht. De ondernemer, welke leeft en strijdt voor het bedrijf door vervolmaking van het product, is daarmee nog geen kapitalist, ook al brengt hem dit ruime inkomsten. \^ant ook zijn leven is dienst aan den medemensen, al is het ook in zijn engen bedrijfskring. Dat men ondernemer en kapitalist als persoon helaas vaak niet geheel gescheiden houden kan, is duidelijk, doch mag geen reden zijn, ook de begrippen te verwarren. Voorbeelden van ongewenschte verhoudingen in dö techniek, die uit het handelsleven komen, liggen voor het grijpen. De geheele schundproductie van de filmindustrie, de schreeuwende reclame, die de wereld unheimisch maakt, de fabricage van vervalschingen en van waardelooze schoonschijnende rommel komt alles op de debetzijde onder het hoofd: Wirtschaft. Dat verder de techiek gebruikt wordt voor slechte doeleinden, bewijst ook niets tegen de techniek. Voor welke doeleinden werden en worden Christendom en geloof niet misbruikt? Al het goede kan ook ten kwade aangewend worden, zonder dit goede zelf tot een kwaad te maken. Tot heden deden wij niet veel meer dan een enkele oppervlakkige beschouwing houden over enkele van die aanrakingspunten van den mensch met de techniek, welke het meest in het oog springen. Het verdient opmerking, dat deze bijna uitsluitend op sociaal terrein gelegen zijn, zoodat men geneigd is te meenen, dat de invloed van de techniek zich in hoofdzaak doet gevoelen in een wijziging van de levensomstandigheden tengevolge van bepaalde technische uitvindingen. Op het geestelijk leven zou men aldus slechts een indirecte werking hebben. Bijv. de toepassing van mechanisatie in de textielindustrie in Engeland in de 1 9e eeuw bracht werkeloosheid en werkte mee aan de vorming van een proletariaat. De uitvinding van de fiets bond de plattelandsbevolking op Zondag niet meer aan hun dorpen; er ontstond een vermenging en langzamerhand een andere houding der jeugdige dorpelingen tegenover elkaar. Door de fiets en thans door de autobus is op het platteland van isolatie geen sprake meer en indirect zal dit op de geestelijke gesteldheid invloed hebben. Hiernaast heeft men echter voorbeelden van uitvindingen, waarbij de genoemde invloed veel directer werkt. Het gevolg van de radio voor het platteland is heel anders dan dat van fiets en autobus. Alle drie heffen een isolatie op, doch waar de beide eersten niet anders doen dan slagboomen verwijderen, brengt de laatste directen invloed op de geesteshouding van breede lagen. Ook de uitvinding van muziekinstrumenten moet voor den daarvoor ontvankelijken mensch wel van enorme directe beteekenis zijn geweest. Toch zal men wel mogen concludeeren, dat verreweg de meeste technische uitvindingen langs indirecten weg hun invloed deden gelden. De diepste vraag is echter in hoeverre de algeheele doorwerking van de techniek in de laatste eeuw in staat is geweest het denken zelf een bepaalde richting te geven. Dit zou mogelijk zijn, omdat thans vrijwel de geheele samenleving er door beheerscht wordt als door een volkomen zelfstandig dwingende macht. Er zijn in de historie meerdere figuren welke gedemonstreerd hebben, dat de leuze: „terug naar de natuur" tot de onmogelijkheden moet worden gerekend voor groote menschengroepen. De mensch, welke zich van de wijs had laten brengen door de kwade gevolgen van de economie in de techniek en op een onbewoond eiland zou willen gaan wonen, zou ongetwijfeld beginnen, zich primitieve werktuigen te maken, daarmee het eerste begin van den ganschen ontwikkelingsgang der techniek in versneld tempo herhalend. Het is met techniek anders dan met de muziek, welke de voor muziek ongevoeligen onaangeraakt laat: de techniek is een in de wereld voortschrijdende macht, ontketend door den mensch en ook den mensch zelf aantastend. Om echter deze aantasting in het denken na te gaan, is het tijd dat wij bestudeeren: b. Het wezen der techniek. De meening dat techniek toegepaste natuurwetenschap zou zijn, is nog zeer algemeen verbreid en pas in de laatste jaren zijn denkers gekomen, welke zich rekenschap hebben gegeven van de techniek als zoodanig. De techniek zelf is ver gevorderd, doch de filosofie der techniek komt nog slechts zeer schuchter om den hoek kijken. Ik geloof dat dit zeer verklaarbaar is. Immers de groote figuren der filosofie uit de laatste halve eeuw behooren uit den aard der zaak. meestal tot de kleine categorie, waarbij de techniek als zoodanig geen centrale plaats inneemt. De geest der techniek zal zich in hun stelsels niet sterker openbaren als dat deze denkers beïnvloed zijn door den tijdgeest. Aan den anderen kant gevoelen de technici zich meestal niet aangetrokken tot de bespiegelingen der .filosofie: zij werken zonder zich rekenschap te geven van de geestelijke gronden op welke hun werk berust. Toch is er aan deze zijde een vragen en een belangstelling. Een Duitsch hoogleeraar vraagt in het Zeitschrift der Verein Deutscher Ingenieu're in 1927 om een theorie der techniek en in ons land gaf de bibliothecaris der Techn. Hoogeschool, ir. Dr. A. Korevaar, in 1918 zulk een theorie voor een klein onderdeel, n.1. de chemische technologie, terwijl men van de hand van denzelfden schrijver een uitstekende uitgebreide bespreking van Dessauer's „Philosophie der Technik in het „Polytechnisch ^X'eekblaa van 1928 vindt. In het bijzonder dit in 1926 verschenen werk van Prof. Dr. Friedrich Dessauer van de Universiteit te Frankfurt is de filosofische conceptie van een technicus, waarvan de bestudeering aan eiken technicus en belangstellenden luisteraar moet worden aanbevolen. Was het gelijknamige werk van Eberhard Zschimmer nog voornamelijk een verdediging der techniek tegen de ook door mij genoemde onrechtmatige verwijten door Dessauer worden deze slechts terzijde aangehaald en de hoofdzaak legt hij in de ontwikkeling van beschouwingen over de metaphysische beteekenis van de techniek. Van beteekenis is ook Hanns Lflje: Das technische Zeitalter, waarin een beschouwing gegeven wordt welke ik in sommige orthodox getinte gedeelten niet kan volgen, dioch dat vooral in de typeering van de techniek in onzen tijd zeer goed is. Om de meeste kansen van slagen te hebben heeft men de uitvinding te beschouwen als zijnde de zuiverste vorm van een technischen daad. Wij zijn ons bewust, dat dit een groote beperking is en dat de gemiddelde industrie-arbeider geneigd zal zijn de schouders op te halen voor eventueele optimistische beschouwingen. Hij is immers geen uitvinder en heeft niets te doen dan herhalen wat anderen hem precies opgedragen hebben? In beginsel is dit onjuist, practisch wordt het echter helaas vaak zoo ondervonden. Ik kom op deze groote moeilijkheid aan het slot nog terug. Als drie markante punten van elk technisch voorwerp kan men vaststellen, dat het verkregen is door een zoodanige bewerking van materialen, dat rekening wordt gehouden met de natuurwetten en het product aan een door den mensch gesteld doel beantwoordt. Geen van deze drie factoren kan worden gemist. Immers ook in de natuur wordt materiaal bewerkt overeenkomstig de natuurwetten, bijv. een merkwaardig afgeschuurde rolsteen in de rivier; deze vorm zal echter niet doelmatig zijn en de steen is geen technisch object. Dat men verder niet in strijd met de natuurwetten kan construeeren, spreekt vanzelf. Wie meent, dat wij bij de vliegmachine de zwaartekracht hebben uitgeschakeld, vergist zich: deze kracht wordt op zoodanige wijze gebruikt, dat het gestelde doel bereikt wordt, of juister gezegd, de geheele constructie wordt zoodanig berekend, dat de versnelling van de zwaartekracht mede in het systeem wordt opgenomen, waarin de motor krachten geert, welke op een te voren berekende manier de werking van de zwaartekracht overwinnen. Dit gelukt pas dank zij onze kennis van de natuurwetten. De vliegmachine is ook een prachtig voorbeeld om te demonstreeren, dat in één opzicht de techniek volkomen onafhankelijk is van de natuur, d.w.z. dat in de techniek niet altijd methoden worden toegepast, waarvoor de natuur het voorbeeld gaf. Pas toen de mensch de gedachte van de bewegende vleugels verliet, gelukte het te vliegen, al is het ook volkomen anders dan eenig schepsel in de natuur. Ook het transport met behulp van om een as draaiende wielen is iets, dat geheel vreemd is aan het hefboomsysteem in den vorm van beenen, waarmee wij en andere schepselen zijn uitgerust. Dit punt is van belang, omdat men hierin toch een zekere onafhankelijkheid van de techniek ten opzichte van de natuur kan herkennen. Men moet wel de middelen zoodanig kiezen, dat ze met de natuurwetten in overeenstemming zijn, en ontleend aan de natuur, maar het gebruik dier middelen kan aan de natuur volkomen vreemd zijn. Al» mon nu o-pvi^r, hppft rlat elk technisch voorwerp gebonden is aan een doelstelling, en aan de natuurwetten, dan heeft men te begrijpen dat deze factoren volkomen onvoldoende zijn. Uit het oude verlangen van de menschheid, zich van de aarde los te maken, gecombineerd met de zwaartekrachtsversnelling, kan men zich geen vliegmachine denken. Thans komt de bewerking en vormgeving der materie in den geest van den uitvinder. In zijn bewustzijn of onderbewustzijn leeft intuïtief de doelstelling, welke worstelt met de natuurwetten buiten hem. Uit de aanpassing van zijn innerlijk aan de buiten hem staande natuurwet wordt na veel strijd de uitvinding geboren. Een scheppingsdaad is volbracht en dé uitvinder beziet zijn geesteskind als tot hem komende uit een andere wereld. Het is nu een zelfstandig object geworden, dat zijn loop door de wereld begint, dat ook macht heeft over de wereld, dat op ons inwerkt, of wij de techniek vergoden of haten. De automobiel is gekomen en verdreef bijna alle paarden uit Parijs en New York. Onze positie tegenover de techniek, als samenleving tegenover verschijnsel, is dezelfde als die van de paarden uit Parijs tegenover de auto. Wij mogen de radio zegenen of vervloeken, dat kan hoogstens voor den individu verschil maken, doch als geheel zal de radio verder gaan en niet meer uitgeschakeld kunnen worden. Noemt men dit fatalisme? Misschien, maar dan toch van dezelfde soort, als waarmede de mensch God's schepping aanvaardt. Want is de uitvinder eigenlijk wel iets anders dan het instrument, waarmee de Schepper van hemel en aarde dagelijks nieuwe vormen en nieuwe waarden aan het werk Zijner handen toevoert? In dit licht beschouwd is het geen fatalisme om te meenen, dat ook de technische vindingen even zelfstandig tegenover den mensch staan als de ons omringende natuur. Het is de moeite waard hier op een wezenlijk verschil tusschen techniek en natuurwetenschap te wijzen. Indien een natuurkundige op grond van waarneming aan verschijnselen een natuurwet ontdekt of den bouw der materie uit atomen ontsluiert, dan gebeurt daarmee niets meer of minder dan dat reeds bestaande verschijnselen binnen het bereik van het menschelijk waarnemings- of denkvermogen worden gebracht. Aan de empirische wereld wordt geen enkele nieuwe verschijningsvorm toegevoerd. Dit is in de techniek geheel anders, want bij elke uitvinding heeft uit de ontmoeting van twee sferen een verrijking van de wereld plaats met vormen, welke tot heden niet bestonden. Het is mij een volkomen raadsel hoe velen de technische wetenschap als een hulpvak, als een uitvloeisel of als een toepassing van de natuurwetenschap kunnen opvatten. Als ik dan ook een atoomphysicus eenigszins geringschattend hoor oordeelen over een meer technisch geörienteerd collega, die voor hem de noodzakelijke instrumenten schept, dan kan ik daar niet anders in beluisteren dan een volkomen misvatting van de techniek. Is het niet juister, ofschoon even eenzijdig, om aan te nemen, dat de natuurwetenschap een noodzakelijke hulpwetenschap is voor de techniek, welke als voortgezette schepping primair gesteld moet worden? Belangstelling verdient nog de weg langs welke Dessauer komt tot de zelfstandigheid van de techniek en tot de gedachte der voortgezette schepping. Hij ziet hoe elk technisch probleem in den loop der tijden een ideale oplossing langzaam nadert. Hij wijst op de ontwikkeling van de automobiel van rijtuig zonder paarden tot het sieraad van heden, waarin alle doeleinden uitgedrukt zijn. Ook de normalisatie in de tech- niek wijst in die richting met hare beperking van het aantal vormen. Ook dit zou een streven zijn naar de ééne ideale oplossing. Bedenkt men hierbij dan nog het reeds eerder vermelde feit, dat de uitvinder zich als het ware in een worsteling met zijn object waant en zich tenslotte tegenover zijn uitvinding plaatst als tegenover iets, dat hij thans pas ontdekt en waarvan hij het gevoel heeft, dat het altijd bestaan heelt, dan kan men zich indenken dat Dessauer komt tot de voorstelling, dat de mensch in de technische daad door een proces, dat in hem plaats grijpt, buiten hem staande en eeuwig bestaande ideeën realiseert en den drempel der empirische wereld laat overschrijden. Hij komt dan tot een zelfstandig bestaande ideeënwereld, welke ons sterk herinnert aan de ideeënleer van den voor-Christelijken wijsgeer Plato. Het verschil tusschen natuur en techniek zou men dan aldus kunnen vatten: een plant is in de natuur en was er altijd, een machine was er niet altijd, wel echter heeft altijd gesluimerd de idee der machine. . Dessauer komt dan tot een vierde zelfstandig rijk naast de drie van Kant, aan welke gedachte hij groote waarde toekent voor de K.antiaansche opvattingen. Immers heeft men in het eerste rijk van Kant slechts kennis van de natuur voor zoo verre onze ervaring dat mogelijk maakt, zonder te kunnen doordringen tot „het ding op zich zelf , in de techniek is het omgekeerd. Daar is de ideale oplossing in den geest van den uitvinder het „ding op zich zelf". De realisatie van die idee is gegaan door den menschelijken geest, hierdoor is aan de afgewerkte uitvinding een macht, die niet van den mensch is. De machine functioneert evenals een plant uit de natuur, maar terwijl wij van de laatste de grond van dit functioneeren, het „ding an sich" niet kennen, is de machine de verschijningsvorm van het „ding an sich", dat samenvalt met de eene idea e oplossing van het gestelde probleem. Hier heeft men dus de mogelijkheid tot toetsing en controle. Hiermee wil ik deze belangwekkende beschouwingen van Dessauer Dat de techniek meer invloed heeft uitgeoefend op de levenshouding van de menschen, dan op het wijsgeerig denken, trachtte ik boven reeds te verklaren. Toch zijn er wel een paar punten op welke ik nog wil ^De" techniek maakt nuchtere menschen zegt men. Zou dat ook niet komen, omdat het de levenssfeer is, waarin alle uitkomsten blijken getoetst te kunnen worden aan een hoogere realiteit, aan het „Ding an sich ? a *i In de filosofische school van het pragmatisme, welke uit Amerika tot ons kwam, maakte men tot criterium voor de waarheid niet de overeenstemming met een absoluut object, dat boven den mensch staat, doch nam als waar aan, hetgeen was gebleken deugdelijk of nuttig te zijn. De waarheid wordt dus afhankelijk gesteld van een resultaat. Dat dit zeer labiel is, behoeft geen betoog. In de techniek echter is een dergelijke beoordeeling volkomen op haar plaats. Daar komt het criterium van een technische waarheid inderdaad uit de vergelijking van het resultaat met de ideale oplossing. Maar op welk ander terrein is dit mogelijk? In het pragmatisme wordt de fout gemaakt, dat men deze technische denkwijze algemeen geldig maakt. Ook hierin is verbetering te brengen, als men zich rekenschap geeft van het wezen der techniek. Een ander voorbeeld van technischen invloed is. te vinden in de bouwkunst en wel in de strooming, welke zich die van de „nieuwe zakelijkheid" noemt. Hier wordt niet het ware, doch het schoone beoordeeld naar de doelmatigheid. Hoewel hier de bezwaren anders zijn dan tegen het pragmatisme, is toch duidelijk, dat het begrip doelmatigheid zeer ruim opgevat dient te worden, wil men hiermee vrede kunnen sluiten. Kant verbond in het derde Rijk zeer eng het schoone en doelmatige omdat zij beiden ontstaan uit de ontmoeting van de empirische wereld met de oordeelskracht van den menschelijken geest. Wie de techniek goed verstaat, kan alleen doelmatig noemen, hetgeen in Kantiaanschen zin ook schoon is. Dat daarna beide oordeelen zullen samenvallen kan den mannen der nieuwe zakelijkheid worden toegegeven. Maar is het geen onjuist begrip van de techniek om te meenen, dat elk object, dat aan een zeer beperkt doel goed beantwoordt, nu ook schoon moet zijn? Ook dergelijke beweringen zijn een gevolg van onrijpheid van de techniek, van grooten afstand tot de ideale oplossing, vergelijkbaar met het verschil tusschen de rookspuwende mensch-onteerende sfeer welke thans een industriestad ons toont en hetgeen de techniek hiervoor eens zal weten te scheppen. c. Onze houding tegenover de techniek. Wanneer ik nu onze houding tegenover de techniek bespreek, dan zal niemand uwer van mij verwachten, dat deze afwijzend zal zijn. Slechts enkele punten wil ik nog nader bezien. Dessauer spreekt bij voortduring over het vierde rijk „waaruit langs duizend beekjes door menschengeest en arbeidershanden stroomen van gestalten de zichtbare wereld binnenvloeien", en waarin de ideeën voor al deze gestalten eeuwig bestonden. Kan men hierin ook niet één van de vele lichtsoorten van één bepaalden kleur zien, welke men ziet in het spectrum, dat ontstaat bij ontleding van het groote witte licht, dat wij in religieuze taal God noemen. „Uit Hem vloeien alle krachten" zegt de dichter in Lied 20 v. d. N. P. B., ook de krachten welke de techniek beheerschen, d.z. de idefeën tot de technische scheppingen, welke in den Algeest, in de totaliteit der ideeënwereld, ook van de niettechnische, besloten liggen. Zoo beschouwd is de techniek één van de kanten van de voortschrijdende Openbaringen Gods in deze wereld, welke wij vrijzinnigen stellen tegenover de „einmalige" openbaring van katholieken en vele orthodox-protestanten. Voor vrijzinnigen kan de techniek in haar zuiveren vorm daarom geen levensprobleem zijn. Dat zij dit toch is, is een gevolg van nevenverschijnselen. In de eerste plaats is zij dat tengevolge van het feit, dat men bovenstaande beschouwingen laat gelden voor den uitvinder en dat wij schijnbaar den gemiddelden industriearbeider over het hoofd zien. Dan merk ik echter op, dat elke herhaling van de eerste schepping toch een matten glans van de uitvinding aan zich kan meedragen. Indien de arbeidsvreugde niet door economische en andere factoren belemmerd wordt, valt dit ook zeker te constateeren. Kan ook niet de arbeider zich met een zekeren innerlijken trots tegenover zijn werkstuk plaatsen, voelt ook hij zich in een overigens zuivere arbeidssfeer niet als een koning in het rijk der machines welke hij bedient, ook al schiep hij deze machines niet. Het kan hem gaan als den musicus, die een stuk van één der groote componisten speelt: hij reproduceert, maar zal toch iets moeten beleven van de geestelijke wereld van den componist. Zoo moet ook de technicus, hetzij ingenieur of arbeider bij de toepassing van een uitvinding iets kunnen beleven van de emotie, die besloten ligt in den uitroep: „het gaat!" van den uitvinder. Ook dit is idealisme, overdreven idealisme misschien, maar toch zal dit verwijt voor mij aan het wezen der techniek niets kunnen veranderen. Dat nog zooveel gebrekkig gaat, is hoogstens een bewijs ervoor, dat de menschheid nog slechts enkele eeuwen in deze leerschool doorbrengt, dat ook de techniek nog niet volmaakt is. Zij moet nu de menschonteerende werktuigen en methoden nog toelaten, omdat nog geen betere zijn gevonden. Zooals de galeislaaf is verdwenen, zoo zal ook eens de mijnwerker tot het verleden behooren, omdat de techniek ons andere energiebronnen zal aanboren. Is dit optimisme? Ja, maar van een heel andere soort dan het optimisme aangaande de zedelijke verbetering der menschen en het verdwijnen van de zonde uit ons leven, op welke evolutieleer nog thans talloozen hun leven bouwen. De door mij geschetste ontwikkelingsgang heeft het groote voorrecht van de techniek zelf, n.1. dat het resultaat aan de idee kan worden getoetst en dat het waarheidsgehalte uit het resultaat blijkt. Ik ben niet in staat een wereldbeeld a la Jules Verne voor u te ontvouwen, doch dat wij nog slechts aan het begin eener rij technische openbaringen staan, staat voor mij volkomen vast en ligt in de lijn der historie. Tenslotte wil ik er nog op wijzen, dat de voortschrijdende techniek ook de economische verhoudingen der menschen op den langen duur kan wijzigen als de geest der techniek de geest van het kapitalisme zal hebben overwonnen. Zooals ik reeds eerder opmerkte, is een technisch product voor den kapitalist een bepaalde post in zijn boeken, waaruit verlies of winst kan voortvloeien. Voor den technicus is het altijd een hulpmiddel om één of ander doel te bereiken, is het „dienst aan medemenschen, bevrediging van de nooden der menschheid door nieuwe kwaliteiten." De haat van de arbeiders tegen de techniek is niet gericht tegen hun machines als daar geen ruw winstbejag achter staat en zoo lang men er de zuivere dienst-idee in kan blijven zien, zooals in bruggen, microscopen of geneesmiddelen. De techniek zal echter den mensch al dieper inprenten, dat verdienste zonder dienst waardeloos is en dat in tweede instantie verdienste ten koste van nadeel voor onzen medemensch onzedelijk is. Hier ligt ook het criterium voor de beantwoording van de vraag tot hoe ver de handel zedelijk kan zijn. De techniek in haar zuivere vormen dient altijd zoolang er geen winstbejag als leidende gedachte optreedt. Dit kan en moet op den duur op het geestelijk leven der menschheid een heilzamen invloed hebben. Het groote probleem in de verhouding van techniek en volkshuishouding is echter, dat met een snellen opbloei der techniek een evenredige versterking van het zedelijk bewustzijn gepaard moet gaan, omdat de ervaring ons leert, dat de techniek in het bijzonder in een samenleving, welke niet op een ethisch zuiveren basis rust, de neertrekkende krachten opwekt en versterkt. De demonische middelen welke de techniek den mensch in den oorlog geboden heeft, zullen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot een volmaaktheid komen, die volkomen vernietiging waarborgt. Maar het zedelijk bewustzijn van het volk ontwaakt en wordt inderdaad sterker. Het is hier m.i. een vraagstuk van evenwichten als men het nuchter bekijkt. Maar het is ook een vraag naar menschen, die richting kunnen geven, die in zich voelen een kracht ten goede, een heilig vuur, waaraan dit zedelijk bewustzijn kan worden getoetst en gescherpt. Wij vrijzinnig-protestanten meenen nog altijd, dat het evangelie van Christus de onuitputtelijke bron voor ieder onzer kan zijn. Wij gelooven, dat wij menschen noodig hebben, ook in de techniek, die uit de kracht van dat Christelijk evangelie kunnen leven en werken. Wie daaraan moge twijfelen, hij bestudeere het leven van één der heldenfiguren van onzen tijd, van Walther Rathenau. Deze man, die één der allergrootsten was op het gebied van techniek en economie beiden, heeft het geweten en uitgesproken, dat wij den weg van Christus hebben te volgen, ook in de samenleving. Hij heeft het niet alleen geweten doch ook gedaan. Niets kon hem er toe brengen, om de hooge taak, die hij in het ontredderde Duitschland meende te moeten volbrengen, in den steek te laten, ook niet de bedreiging met den sluipmoord. Deze groote geest was een technicus, die met zijn „Plan-Wirtschaft richtlijnen getrokken heeft voor een economie, die volkomen zedelijk is, die de techniek vrij maakt van alle kluisters, haar het intuitieve karakter hergeeft en haar maakt tot een zegen in plaats van tot een vloek voor het menschdom. Zijn gedachten zijn nog niet voor verwezenlijking vatbaar zegt men. Ook deze groote geest heeft te vroeg geleefd als zoo velen en ook deze man is aan het kruis geslagen. Zou hij tevergeefs geleefd hebben? God geve dat zijn gedachten eens mogen heerschen, opdat de techniek blijve en sterker worde, wat zij in wezen is: voortschrijdende openbaring Gods in de stoffelijke wereld, den mensch tot zegen!