EEN DROOM UIT HET JAAR 1517 DOOR JACOBUS FRUYTIER IN LEVEN PREDIKANT TE ROTTERDAM Van denzelfden schrijver zijn Kier nog bijgevoegd eenige sterksprekende feiten, hoe de Heere sommige vijanden der reformatie tegenkwam ROTTERDAM H. V. D. MEULEN, CARNISSELAAN No. 79 1930 zoovele ongewaarschuwde zielen van hunne handen geeischt zullen worden. Lees Ez. 34. Evenals door 't geheele Oude Testament de gouden draad loopt, waarlangs Christus eindelijk in menschelijke gedaante Zich te Bethlehem openbaarde, waar de schaduwen en offeranden heenwijzen naar den Heere Jezus Christus, evenzóo wijzen de Profeten en later Christus en Zijne Apostelen den anti-Christ duidelijk aan. De listigheid der Roomsche vossen is echter niet licht te doorgronden, waar ze zich als in schaapskleederen voordoen, terwijl ze grijpende wolven zijn. Let er op, hoe ze bedriegelijk in en voortkruipen als slangen, en onbeschaamd als kikvorschen in de huizen der grcfoten springen. Dat velen onder ons, zelfs leeraars, dit niet zien, is geen gunstig teeken, doch ten allen tijde zijn er valsche profeten, apostelen en leeraars geweest, en hun geslacht is nog niet uitgestorven. Men zag het dan ook in oude tijden gebeuren, als de profeten en priesters hun ambt niet getrouw waarnamen, dat de Heere voor dat werk extra personen riep, soms minder in aanzien en geleerdheid dan de eersten. Dat dit voor die gewaande leermeesters, die van geen goddelijke zending wisten, een doorn in 't oog was, laat zich begrijpen, zoodat ze niet zelden het volk tegen hen opruiden, of rechtstreeks hun vijandschap toonden. Denk slechts aan de Farizeën en Schriftgeleerden, hoe ze Jezus en Zijne Apostelen tegenstonden en vervolgden! Men moest zich maar bij hunne leer neerleggen, en had maar te gelooven wat zij leerden. En wee dengenen, die aan hun gezag twijfelden of daaraan durfden tornen! Dezulken staan in eigen oogen zóó hoog, dat ze geen raad of aanwijzing van een leek kunnen verdragen, doch gelukkig, dat God den persoon des menschen niet aanziet, maar doorgaans het zwakke en onedele verkiest. Lees daartoe met aandacht de volgende bladzijden! Van het Roomsche standpunt beschouwd, is Rome trotsch op haar vooruitgang in Nederland. Immers de geschiedenis leert ons, dat ten tijde van de Prinsen van Oranje, Willem I, Maurits en Frederik Hendrik de Roomschen niet alleen in openbare ambten niet werden toegelaten, maar dat zelfs de Roomsche vergaderplaatsen niet als kerken mochten zichtbaar zijn, zoodat men wel eens leest van zoogenaamde schuilkerken. Ook de stichting van kloosters, door Calvijn terecht vuilnisbakken genoemd, ging niet zoo vlug en gemakkelijk als thans! Dientengevolge spreken ze hun mond in overmoed wel eens voorbij (zooals we voor eenigen tijd van den internuntius aan ons Hof vernamen), waardoor ze dan soms door hooge en lagere ketters op de vingers getikt worden, zoodat hen dan weer het parool uit Rome in gedachten' komt: „voorzichtig in dat kettersche Land!" Toch werkt Rome op een listige wijs onder den grond door, soms met een vriendelijk gelaat en schoone woorden, doch laten we hunne woorden wel wegen en bovenal hunne daden nazien. Zijn sommigen zoo verblind door het stoffelijke geworden, dat ze hand aan hand met Rome optrekken, ons volk heeft het bij de laatste stemming duidelijk getoond, dat het de coalitie meer dan zat is, zoodat men niet langer ons land wil helpen veirroomschen. Laat ons dan door mond en pen aan Rome en zijn handlangers steeds luider het „halt" toeroepen. Mogen deze regelen ook daartoe meewerken, dat er bij Roomsch en protestant beiden een ontwaking ten goede kome. Dit is de wensch van den uitgever. EEN DROOM UIT HET JAAR 1517 Een stukje uit „Sions worstelingen" geschreven door JACOBUS FRUYTIER (in leven Predikant te Rotterdam) Het is verbaasdmakende, en doet ons zien, dat God uit kleine beginselen en door zwakke middelen, ja, door tegenstrijdige, wonderen kan uitvoeren. Zalig zijn ze, die op Hem vertrouwen, Zijne daden zijn wonderlijk. — Ja, wat was Luther? Wie had gedacht, dat zoo'n arme monnik, die geen bedoeling had om den paus tegen te spreken, maar voor hem, zelfs nadat hij hem al vervolgde, groote achting had, zoo een werk zoo verre zou hebben uitgevoerd? Aanmerkelijk was de droom, dien de keurvorst Frederik van Saksen, de Wijze genoemd, droomde in 't jaar 1517, den 31sten October, zijnde dien eigen nacht, wanneer Luther den volgenden dag, buiten kennis van den keurvorst, zijn eerste stellingen tegen de aflaten deed aanslaan aan de slotkerk te Wittenberg. Deze vorst onthield zich met zijn broeder Johannes te Schweinitz, op dien nacht als hij den droom droomde. Het was in den nacht vóór Allerheiligen, 's Morgens vroeg opstaande, teekende hij alles op, om niets te vergeten; verhaalde dien kort daarna met veel nadruk aan zijn broeder, die toen bij hem was, in de tegenwoordigheid van den kanselier, en wel op deze wijze: „Heer broeder, ik moet u vertellen, wat mij dezen nacht in een droom is voorgekomen. Gaarne wilde ik de beduiding daarvan weten. Ik heb alles zoo wel aangemerkt, en alles is mij zoo diep ingedrukt, dat ik niets daarvan zou kunnen vergeten, schoon ik nog honderd jaarleefde. Want driemaal achtereen heeft zich deze droom hervat, telkens klaarder en klaarder. Of hij goed of kwaad beduidt, weet God. Te bed liggende, viel ik onder mijn gebed in slaap, rustende omtrent derdehalf uur zeer zacht. Wakker wordende,lag ik in veel gedachten tot na 12 uren in den middernacht. Onder andere dingen overleidde ik, hoe ik alle lieve heiligen, nevens mijn hofgezin, tot één mocht brengen. (Hieruit bleek, hoe paapsch hij nog was.) Ik bad ook voor alle lieve zielen in 't vagevuur, en besloot hen te helpen, enz. In slaap vallende droomde ik, dat de almachtige God tot mij zond een monnik, van een eerlijke aanzienlijkheid, zoon der Apostelen Johannes en Paulus. Op Gods bevel had hij bij zich al de lieve heiligen, die voor mij van den monnik zouden getuigen, dat omtrent hem geen bedrog was, dat hij was een gezant Gods. En dat God mij beval, dezen monnik te vergunnen, iets te mogen schrijven aan mijn slotkapel te Wittenberg, met verzekering, dat mij zulks niet zou rouwen. Ik liet den monnik door den kanselier aanzeggen, vermits God mij dit gebood, en dat hij zulke waarachtige getuigen had, zoo mocht hij schrijven hetgeen hepi gelast was. De monnik begon zijn werk, en schreef met zulke groote letteren, dat ik dezelve te Schweinitz kon kennen. Hij had zoo'n lange pen, dat derzelver bovenste deel aan Rome raakte, en met het einde een leeuw in 't eene oor stak, zoodat het aan 't andere weer uitkwam. (De paus was toen Leo of leeuw genaamd.) Nog raakte deze pen de drievoudige kroon, en stiet er zoo hard tegen, dat ze begon te waggelen, ja, als van zijn hoofd wou afvallen. Ik en gij stonden daar niet ver vandaan; ik stak mijn hand uit om de kroon te houden, en in dit toegrijpen ontwaakte ik, en vond mijn arm omhoog verheven. Ik was verschrikt en gram op den monnik, dat hij zijn pen niet voorzichtiger bestuurde, doch ik dacht, 't was maar een droom, en stilde dus mijn toorn. Niet lang daarna viel ik weer in slaap: deze droom zelf verhaald. Zoo een droom, vergeleken met de uitkomst, kan men met goede redenen stellen onder de goddelijke droomen, doordien hierdoor die vorst naderhand in zijn voornemen voor Luther zeer is gesterkt geweest. Ook is aanmerkelijk, dat toen dit werk van de reformatie begon, velen Luther toevielen, omdat hij het in 't eerst meest gemunt had op de aflaten en het leven der monniken. Vorsten, godgeleerden en allen, die eenige achting hadden voor geleerdheid, ja, zelfs het gemeene volk, prezen hem. Maar toen hij den paus zoo hard begon aan te tasten, en zijn kroon begon te waggelen, kreeg hij de geheele wereld tegen zich. De keizer, koningen, vorsten, de geestelijken en veel van het volk zagen hem aan als een hoofdketter en oproermaker, en stonden naar zijn leven. Doch al dat geweld, macht, aanzien en alle listen die gebruikt zijn, konden dit begonnen werk, door zulke geringe instrumenten aangevangen, niet stuiten. Hoe meer dit vuur gedempt werd, hoe meer het brandde. Al de vervolgingen waren als olie in het vuur, die de vlam onuitbluschbaar maakte, en de vervolgers zelf verteerde. Wie niet willens zijne oogen sluit, kan zien hoe God Zijne rechtvaardige straffen over velen van de vervolgers gebracht heeft. Hendrik II, koning van Frankrijk, had voorgenomen, al de genaamde ketters te vermoorden en uit Frankrijk, Nederland en elders uit te roeien. Hij maakte tot dien einde een schandelijken vrede met Filips II, die bevestigd werd door een dubbel huwelijk van zijn dochter en zuster. Toen het bruiloftsfeest gehouden werd, richtte hij een tournooi of renspel aan en zelf rennende tegen den kapitein van zijn lijfwacht Montgommery, brak zijn lans, met het gevolg, dat een splinter zijn oog doorboorde en zijne hersenen kwetste. Hij, die meende te zullen zwemmen in het bloed van de belijders, werd van zijn eigen bloed overstelpt, en stierf elf dagen daarna, in 't jaar 1559. (Zie Pers, ontstelde leeuw, blz. 10 en 11.) De vrouw van dezen Koning, Catharina de Medicis had daags tevoren gedroomd, dat men haar man een oog uit het hoofd trok. Dit wijf was ook een bittere vijandin en vervolgster van de kerk. Zij pleegde veel goddeloosheid met den kardinaal van Lotharingen, maar leefde na den dood van dezen kardinaal met veel schrik en benauwdheid. Nog vóór haar dood werd zij van iedereen vei vloekt. Men weet niet, hoe zij aan haar einde is gekomen, of door vergif, of dat ze van spijt gestorven is. Dit is zeker, men sprak van haar als van een dooden hond. Elk, hetzij Gereformeerde of papist, verfoeide haar gedachtenis. In haar leven werd een gedicht gemaakt, welks slot in onze taal aldus kan worden overgebracht. De honden aten 't vleesch van Izabel. Veel licht Wordt ook Cathrijn bewaart een vreeselijk gericht! Maar wilt gij 't onderscheid van deze beiden weten? De honden zullen dit vuil vleesch niet willen eten! (Zie de Vries, Frankrijks kerkelijke en wereldlijke staat blz. 230.) Het einde van dat monster, den kardinaal van Lotharingen, was niet beter. De één getuigt, dat hij ij vergeven door 't beleid van dat snoode wijf, Catharina de Medicis. Een ander zegt, dat hij door gramschap omdat men zijn raad niet opvolgde, dol is geworden, er zoo is weggerukt, toen hij toelegde om de Kerk nog vee! kwaads te doen. (Zie Chroniek van Gotfriedt 3e deel blz. 196.) Die zelfde schrijver verhaalt twee opmerkelijke voorvallen, omtrent de ure zijns doods. Het eerste was, dat, terwijl Catharina de Medicis in haar kabinet was gegaan, met eenige van hare vrouwen, zij schielijk begor te roepen: „drijf den kardinaal van Lotharingen van hier weg! ziet gijlieden niet, dat hij mij met de hand wenkt?" En dit geschiedde even op den tijd toen hij stierf, van welken dood zij gansch geen kennis had. Dit gezicht kwam haar naderhand zoo dikwijls voor, dat zij niet alleen durfde te wezen. Het andere was dit: op de ure van zijn dood ontstond te Avignon, waar hij stierf, iulk een gruwelijke wind, dat niemand een voet buitensïuis durfde zetten, daar daken van huizen en kloosters wegstormden. Boven het huis, waar de koning zijn hof ïield, en boven het huis der Lotharingers, werd een :eer groot gewoel en gerucht gehoord. (Zie Gotfriedt, >lz. 198.) Franciscus II was pas over de 15 jaar oud, toen hij :oning werd, en hij was ook een kind in 't verstand. De :ardinaal van Lotharingen en zijn broeder, de hertog van Suize, met de koningin-moeder, daar zij zeer familiaar nee waren, regeerden en hadden besloten de prinsen ran den bloede om te brengen, en ook al de Gereforneerden uit te roeien. Alles was gereed om te gaan noorden. Men zou een aanvang maken met de openbare inthoofding van den prins van Condé. Het gemeene olk kreeg vrijheid, om de protestanten te dooden naar iun goedvinden. Die dit veroordeelden, zou men als keters straffen, en alles te boven zijnde de Spaansche nquisitie in Frankrijk invoeren, doch God brak al deze aadslagen. Daags vóór den dag, dat de prins van Condé ou onthalsd worden, sloeg God den koning met een weer in het oor, waar koorts opvolgde, en in 't kort de lood, 14 Oct. 1560. Dit brak dezen bloedigen aanslag. Het /as opmerkelijk, hij stierf, in 't zeventiende jaar zijns svens, in de 17de maand zijner regeering, op den 17den lag zijner ziekte, op de 17de ure van den dag (gerekend ran middernacht af) nadat hij 17 maal met die van ïuize had geraadpleegd, over het uitroeien van de geïaamde ketters. (Zie de Vries, Frankrijks kerkel. en rereldl. Staat, blz. 141.) Karei II, die Franciscus II in de regeering opvolgde, ichtte in 't jaar 1572 die vreeselijke Parijsche moord tan, maar 8 dagen daarna werd hij al verschrikt en belauwd gemaakt door een aantal taven, die in de lucht :reten en krasten, dat elk daarvoor schrikte. De koning werd door een geweldigen barst in zijn slaap gestoord, sprong ten bedde uit, wekte zijne dienaars en zijn schoonbroeder Hendrik op, om op dit geraas te letten. Men hoorde een zeldzaam geluid, als van krijten er deerlijk huilen, ook van vloekende en dreigende stemmen, evenals er vernomen werden in den nacht van dier schrikkelijken moord. Dit geluid werd zóó klaar gehoord, dat de koning meende, dat een nieuwe opstanc in de stad was, en orde gaf om die te stillen. Dit duurd< wel zeven dagen lang. Pers, in zijn „ontstelde leeuw" blz. 205, verhaalt dit en getuigt, dat het door oorgetuigei is bevestigd. En op blz. 249 spreekt hij van zijn dood en zegt „des konings vertrouwdste vrienden verklaren, dat hi sedert de Parijsche moord in gedurige kwelling geraakte hebbende weinig rust, en met verzuchting en hartzee gebroken zijnde, in vervloeking en wanhoop uitbarstte waartegen men hem met muziek zocht te verlustiger maar 't was tevergeefs. Ja, de dood trof hem zoo aai en 't hart prangde hem zóó door pijn, dat het bloed hen alleszins de huid en zweetgaten doorboorde. Want hi had na den moord zóó groote wroeging in 't gemoed, da hij ook allen, die van den bloedraad waren, uit zij) gezicht deed vertrekken. Ja, hij zou zijn eigen moede naar haar zoon Hendrik III in Polen hebben verzonder zoo hem de dood niet had overijld". Maar hij stierf, den 30sten Mei 1574, in een bange vet twijfeling van zijn gemoed. In de twee laatste wekei vloeide het bloed uit al de openingen van zijn lichaam Hij heeft een regeering gevoerd, die met verwonderini zal gelezen, en met verfoeiing vervloekt worden, zoolam de wereld staat. (Zie Gotfriedt, 2de deel, blz. 1871.) De hertog van Guize, die 18 jaren tevoren, in den Pa rijschen moord, den admiraal Coligny, graaf van Chas tilion, halfdood uit het venster liet werpen, en hem toe; met toortsen bezag en het bloed van zijn aangezich vaagde, om verzekerd te zijn, dat het de admiraal zei was, dien hij daarna met zijn voeten stootte en overga om mishandeld te worden, deze werd bijna op dezelfde wijze vermoord, en na zijn dood behandeld. De koning, Hendrik III, kennis hebbende dat hij toelegde om hem te vangen, ontbood hem in zijn kamer. Hij werd vermoord te Blois, in dat eigen vertrek, waarin hij 16 jaren te voren den Parijsschen moord had helpen beramen. De koning kwam hem bezien en vroeg of hij ook dood was. 5ijn broeder werd in dezelfde kamer gebracht, en nadat lij zijn gedooden broeder gezien had, ook ter dood gebracht. De doode lichamen werden tot asch verbrand, 5n zoo in den wind verstrooid. Dit was het einde van hen, iie zooveel moord en brand hadden veroorzaakt. (Zie van Vleteren, 15de boek, blz. 298 en Leydekker, oudheden, !de deel, blz. 318.) De koning van Navarre, gevangen onder de regeering ran Karei II, viel zijn religie af, en werd toen een onuchtig mensch. Hij ging Rouaan helpen belegeren, werd laar gekwetst, en eindigde zijn leven met veel benauwdïeid, nadat zijn geneesheer hem zijn verfoeilijken afval roor oogen gesteld had. Hendrik III, die den Parijschen moord had helpen beamen, en die ook een trouweloos vervolger was, is in die :amer, waarin hij 17 jaren tevoren den Parijschen moord ;oedkeurde, vermoord door een Jakobijner monnik, Jaques Slement, die hem een mes in den buik stak. (Zie J. Leylekker, oudheden, 2e deel, blz. 319.) Eenigen tijd tevoren droomde hij, dat hij van leeuwen 'erscheurd werd, waarop hij zijne leeuwen liet doodichieten, doch het waren de Jezuïeten, die dezen moord >esteld hadden. Thuanus verhaalt dit alles omstandig. Hoe vreeselijk is het einde geweest van Filips II, die .anleider en oorzaak is geweest door zijn dolle drift voor iet afgodisch pausdom, van zooveel bloed der heiligen, lat in Nederland als water is vergoten. Is hij niet door 'tank en etter als versmoord en van de luizen opgegeten? Zie van Meteren, 20e boek, blz. 417.) Heeft God op dat geheele rijk van Spanje, dat nat ge- maakt is van onschuldig vergoten bloed der Mooren, niet een vloek gelegd tot op dezen dag toe? Heeft niet Karei V zich verlaten en veracht gevonden in zijn laatste? Nadat Maurits, zijn veldheer, hem bedrogen en gedwongen had tot den pauselijken vrede, verloor hij zijn luister. En mogelijk is dit één van de iredenen, waarom hij in 1555 de regeering van Spanje en de Nederlanden aan zijn zoon opdroeg. Nadat hij zijn zoon boven zich zeiven gesteld had, kreeg hij ternauwernood zijn bedongen inkomsten. Zijn eigen zoon heeft zijn biechtvader, onder den naam van een ketter, laten ombrengen. Hij zelve heeft met zijn stervenden mond de leer moeten rechtvaardigen, die hij vervolgd had. Hij vond in zijn uiterste geen troost als in de leer der rechtvaardigmaking eens zondaars voor God, zooals Luther die gepredikt had, (Zie Leydekker, Oudheden, 2de deel, blz. 211.) Al het loon, dat hij trok van zijn vervolgen, was de verwoesting van die landen, die God onder zijne heerschappij gesteld had. Hendrik II, koning van Engeland, brandmerkte 30 Waldenzen op het voorhoofd en verbood zijne onderdanen, deze menschen huisvesting te geven of onderstand te doen. Hij zelve heeft deze smadelijke straf ondergaan, dat hij is gegeeseld door monniken, op zijn naakte lijf. En stervende, trokken hem zijne hovelingen naakt uit, en lieten hem aldus op een schandelijke wijze liggen, totdat een van zijne pagiën daarbij komende, het onderste deel van zijn lichaam bedekte. (Zie Corput, 4e deel, blz. 712.) Rome heeft den mond nog al eens vol over mirakelen, maar is het geen wonder genoeg, dat zoo een groot werk als de reformatie, door zulke kleine middelen en op zulk een wijze is teweeg gebracht? En verdient ook dit geen opmerking, dat er zoo groote verandering door de reformatie is ontstaan? In alle manieren. Door de wapenen, die uit het Woord van God gehaald zijn, heeft de antichrist een doodelijke wonde ontvangen. Na dien tijd heeft de Roomsche stoel zijn ontzag verloren. Men vreest nu niet meer als voorheen voor zijne bliksemen. De kramer ij van Rome is zóó afgeslagen in prijs, dat hare waren niet veel meer gezocht worden. God liet de ij delheid van den beeldendienst zien, toen Hij zoo een algemeenen storm daartegen verwekte in 't jaar 1566. Sedert de reformatie heeft men de Apostolische waarheden weer krachtig hooren prediken. Die ze aannamen, vertoonden een ander leven als men gewoon was te zien onder de regeering van papen en monniken. De ware Godsvrucht, die nauwelijks meer gekend werd, kwam weer te voorschijn, en kreeg liefhebbers en aanhangers. Dit is zoo zichtbaar geweest, dat, als er iemand was, die geen gemeenschap wilde hebben aan de onvruchtbare werken der duisternis, men hem aanzag als een ketter. Hij vloekt niet, hij drinkt niet, hij speelt of hoereert niet, placht men te zeggen, ergo, 't is een Lutheraan, een Hugenoot, een ketter. Zag men eertijds Gods hand hierin, dat de afgoden der heidenen vielen, en haar gezag verloren, toen de Apostelen het Evangelie verkondigden, waarom dan zou men God ook de eere niet geven van het verwoesten en beschaamd maken van de paapsche afgoden en afgoderij, die met geen minder gezag en macht gesterkt was als eertijds het heidendom! Ja, de goddelijke waarheden zijn sedert dien tijd meer beproefd en opgehelderd, en de naarstigheid van eenige godvruchtige mannen heeft de geleerdheid weer een grooten luister toegebracht. Zoodat de tijden zóó veranderd zijn, dat licht en duisternis niet meer van elkander kunnen verschillen als de tijden, waarin de anti-Christ in zijn kracht was, en die, welke na de reformatie gevolgd zijn. Slaan we nu eens even gade, hoe velen in ons Protestantsche Nederland de geschiedenis van hun Vaderland weinig of niet kennen! Hoe wonderbaar heeft de Heere ons Nederlandsch Israël geleid en uitgevoerd uit het Roomsche Babel, en hoe zien we nu vele zonen der hervorming zich verbroederen met Rome, waartoe reeds in vele Chr. scholen den giok niet wijsmaken, dat Rome tegenwoordig anders is als 'oorheen, daar ze nog nooit iets van hare gruwelen erkend of beleden heeft. Neen, maar als ze de macht had, zou het monster zijn zelfden aard nog vertoonen! Waar ze van bruut geweld moest afzien, daar neemt ze nu alle list te baat, veinzende het goede voor ons land te zoeken, doch niets beoogende dan de belangen der Roomsche kerk, en daaraan desnoods alles opofferende. Daarom — waakt! ! ! Geachte lezers! We willen u verder nog enkele punten aan wijzen, waarom Rome zoo gevaarlijk is, doch opent vooral uwe oogen voor de bedrieglijkheid, die ze onder alles in 't werk stelt. Die anderen wil verleiden, moet hetgeen hij voorstelt zóó weten te bedekken, dat het nuttig schijnt te zijn, of ten minste, dat het zoo schadelijk niet schijnt als het is. Hiertoe dient de geveinsdheid, dat men Christus aanneemt en hoog van Hem opgeeft, Zijn Naam veel op de lippen neemt, Zijn beeltenis overal te kijk stelt, en voorgeeft naar Zijn Evangelie te willen leven. Ze leeren den leugen, maar bedekken die door het kleed der geveinsdheid. Rome's hoofd, de anti-Christ, wil zooveel zeggen als een tegen-Christus, of die zich in de plaats van Christus stelt. De paus, die den vader der leugen tot zijn leermeester heeft, tracht de menschen te misleiden, soms met ronde woorden, doch meestal met bedekte termen, zich aanstellende alsof hij de Christus was. Dus geen grove vijandelijke macht, die men in het communisme of anarchisme ziet opkomen, en die door velen (zelfs geleerden) wordt gehouden voor den anti-Christ, die volgens hen nog te komen staat. Zulke geweldenaars, die er reeds zijn, en welke er ook nog mochten komen, trachten Christus in woorden en daden niet na te bootsen, zooals de paus doet, maar trachten met bruut geweld, al wat naar godsdienst ruikt, te vertrappen. De anti-Christ of de paus heeft door lange ervaring heel wat geleerd, dus weet hij zeer goed, dat hij in de 20e eeuw met geen schavotten en brandstapels zijn verderfelijke leeringen en praktijken kan doorzetten, hoewel hij dit het liefst zou willen, doch nu het langs dezen groven weg niet meer gaat, tracht hij de menschen dronken te maken van den wijn zijner geestelijke hoererij, en daardoor beneveld zijnde, volgen vele z.g.n. protestanten hem gewillig. Neen, het valsche tegenbeeld van Christus kan niet komen uit Rusland of uit welke heidensche landen men wil, maar de anti-Christ is aireede onder ons, maar door de heele en halve werelddienst zijn we zoodanig verblind, waarbij nog komt dat men den moed des geloofs mist, zoodat men angstig naar het roode spook in 't Oosten blijft turen, waarbij de paus met zijn Jezuïetenkliek zich hartelijk de handen wrijven over de blindheid der protestanten. Zeer zeker zijn er, volgens de brieven van Johannes en Paulus vele anti-Christen geweest, maar onder die is > er één, die men wel den grooten anti-Christ mag noemen, : n.1. de mensch der zonde, de zoon des verderfs of de paus ; van Rome, die nog nimmer zoo ver kwam als Judas, die 'i nog beleed, dat hij onschuldig bloed verraden had! f Als men dan acht geeft op 't geen Paulus zegt van zijne • verheffing, nadat hij eerst nóg eenigen tijd daarin was I weerhouden geworden, daarbij ziende op zijn hoogmoed, 1 hoevelen door hem zijn verleid geworden, en van zijne r trapsgewijze vernietiging, eerst door den Geest van Gods i Woord, en daarna door de verschijning van des Heeren ! toekomst, zoo kan men daaruit wel opmaken, dat daartoe ) meer vereischt zal worden dan de leeftijd van één enkel ï mensch. Dat dus door dien mensch der zonde niet maar > een eenig persoon te verstaan is, al spreekt Paulus ook in ! het enkelvoud, maar een volgreeks van personen, die door hun leer, gedrag en bedrijven toonen bij opvolging die i zoon des verderfs te zijn. Al noemt zich de paus dan uit valsche nederigheid een knecht der knechten, zoo I stelt hij zich onder het voorgeven van Christus' stedehou! der te zijn, in de Kerk aan als zijnde Christus zelve, zich i vertoonende als ware hij God op aarde. In Paulus' dagen ' was de anti-Christ wel in het komen, maar hij was in zijn volle kracht nog niet zichtbaar, (wat bewaard zou blijven voor de duistere middeleeuwen of het glorietijdperk van den anti-Christ), doch zijn geest was reeds in werking. En dat hij eens in 't openbaar verschijnen zou, daar was niet aan te twijfelen, want men had het gehoord uit den mond der profeten, alsmede van Christus en Zijne Apostelen. Het kon dus niet missen, of men moest de voorzegging van den anti-Christ uit hunnen mond gehoord hebben, doch hunne ooren waren zwaar om te hooren, zoodat Jesaja moest klagen over het heerschend ongeloof in zijne dagen, en dat Jeremia tot driemaal toe het diepgezonken Israël zijner dagen opriep oir des Heeren Woord te hooren. De hoofden en zieners des volks waren verblind, omdat over hen in Gods rechtvaardig oordeel een geest des diepen slaaps was uitgegoten, waarvan men zoo roerend kan lezen bij den godzaligen v. d. Groe. Evenals de Heere Jezus Zijn voorlooper had in Johannes den Dooper, evenzoo had de paus zijne voorloopers, waar er in den tijd der Apostelen reeds vele anti-Christen kwamen opduiken, om de geloovigen af te trekken van de zuiverheid der leer. Zij loochenden, dat Jezus was de Christus, en ook loochenden zij den Vader en den Zoon Die dat doet, zegt Johannes, is de anti-Christ. Alle geest, die niet belijdt, dat Jezus in het vleesch gekomen is, die is niet uit God, maar is de geest van den anti-Christ. Uit dit alles en veel meer is te zien, hoe Johannes en Paulus de gruwelleer van Rome hebben geteekend. Belijden wij niet, zegt Rome, zoowel als gij, protestanten, dat Jezus in het vleesch gekomen is? Ja, zoolang het blijft bij een enkel belijden met den mond. Dit belijden sluit dan in, dat men belijdt en gelooft, dat Jezus slechts eenmaal het vleesch en bloed is deelachtig geworden, ook dat Hij slechts eenmaal geopenbaard en eenmaal geofferd is, om veler zonden weg te nemen, en met die ééne offerande tot in eeuwigheid volmaakt voldaan heeft. Het is dus zulk een belijden met den mond, waarbij men met het hart gelooft. Hier tegenover leert Rome, dat de Heere Jezus nog dagelijks, door de kracht van 's priesters zegen, vleesch en bloed aanneemt uit den ouwel en den wijn. Men belijdt ook, dat Hij eenmaal aan het kruis geofferd is, maar door de mis leert men, dat et geen vergeving der zonde is, dan dat Hij nog dagelijks geofferd worde door den priester, onder de gedaante van den ouwel. Men belijdt, dat Christus de eenige Zaligmaker is, maar behalve bij Hem zoekt men ook nog zaligheid door gekochte of verdiende aflaten, door eigen verdiensten en door de verdiensten en voorbidding van afgestorven heiligen. Zoo belijdt men dan wel met den mond, maar door tegenovergestelde leerstellingen verloochent men hetgeen men belijdt. Daarom worden wij op vele plaatsen der Schriftuur opgewekt, om te waken, te bidden en vast te houden aan het getrouwe Woord, opdat wij door de verleiding van dien gruwelijken anti-Christelijken geest niet afgetrokken worden van de eenvoudigheid en vastigheid, die in Christus is. Wil men nog iets naders weten van den gruwel in Rome's kerk, zie dan hoe volgens de leer van Christus de heilige Schrift een volmaakte regel van ons geloof en wandel is, maar die van het pausdom willen bij de Goddelijke Schriften de onbeschreven overleveringen gevoegd hebben, alzoo Gods Woord van onvolmaaktheid beschuldigende. Christus leert ons, dat Zijn Woord uit zichzelven voor geloofwaardig moet gehouden worden, en dat het Zijn gezag van niet eenig mensch behoeft. Rome daarentegen wil, dat het gezag van Gods Woord, ten opzichte van ions afhangt van de kerk. De Bijbel leert ons, dat Christus alleen de eenige Middelaar is tusschen God en de menschen. Joh. 4 : 6 staat: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij. Het pau'sdom daarentegen weet van een menigte middelaars te spreken. Gods Woord leert ons, dat in Christus' offerande alleen de verzoening onzer zonden te vinden is, maar Rome heeft in het Concilie van Trente vastgesteld, dat de mis is een ware, verzoenende offerande hierbij den vloek uit sprekende over ieder, die zegt dat de mis alleen een offer des lofs en der dankzegging is, maar geen verzoenend. Gods Woord leert ons, dat de mensch alleen gerechtvaardigd wordt voor God, uit kracht van Christus' genoegdoening en aangebrachte gerechtigheid, door een levend geloof aangenomen en ons van God toegerekend, maar het pausdom spreekt ook daarenboven van verdiensten der werken. De Schrift leert ons, dat wij God alleen moeten aanbidden, maar Rome heeft ook de aanroeping of aanbidding der heiligen ingevoerd. Christus heeft slechts twee sacramenten of verbondsteekenen ingesteld, maar Rome telt er zeven, en spreekt een vloek uit over degenen, die zouden durven zeggen, dat Christus er meer of minder ingesteld heeft. Het zou ondoenlijk zijn, in het kort hier al Rome's dwalingen op te halen, doch uit deze weinige voorbeelden kan men lichtelijk zien, hoe de pausgezinden van de leer van Christus en der Apostelen zijn afgeweken. Terecht zegt Paulus dan ook, dat de Geest duidelijk zegt, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leeringen der duivelen, door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen concientie als met een brandijzer toegeschroeid, verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging voor de geloovigen, en die de waarheid hebben bekend, 1 Tim. 4 : 1, 2 en 3. Zulke afvalligen van 't geloof zouden de leeringen der duivelen aanhangen, wat een onvermijdelijk gevolg is. Het middel, waardoor die leeringen der duivelen zouden ingevoerd worden, zou wezen door geveinsdheid der leugensprekers. Degenen nu, die anderen willen bedriegen en verleiden, moeten iets voortbrengen dat den natuurlijken mensch, den Geest Gods niet hebbende, aangenaam en behaaglijk is en1 zijne begeerlijkheden streelt. Daarom zei de Heiland in Joh. 3 : 19 en 20, dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos, want een iegelijk, die kwaad doet haat het licht en komt tot het licht niet ,opdat zijne werken niet bestraft worden. Hoe vele gruwelen, die allen strekken tot oneer van God, van Christus, onzen eenigen Koning, en van Zijn heilig Evangelie, ziet men hedendaags nog in Rome's kerk! Daardoor worden de eenvoudigen verleid, en zoo God tien niet op een bizondere wijze de bekeering ten leven schenkt, dan storten ze neer in het eeuwig verderf. Niemand, die waarlijk God vreest, kan zonder schrik en mtroering denken aan die snoode afgoderij, ondraagijke tyrannie, consciëntie-dwang, of aan dien onbegrijpeijken hoogmoed, waardoor een sterfelijk mensch Christus' troon heeft durven beklimmen, en zich voor Zijn stedehouder uitgeven. Alle deze dingen zijn klare bewijzen, lat degenen, die zulke gruwelen in de kerk ingevoerd aebben, de vreeze Gods verworpen en alzoo hun conscien;ie als met een brandijzer toegeschroeid hebben. Vanaf le paus tot de lagere z.g.n. geestelijken mag men een ;rooten schijn van uiterlijke heiligheid voorwenden, ilsof het hen om de eer van Christus en de zaligheid der nenschen te doen was, waarom de paus zich van de ;ijnen de allerheiligste vader laat noemen. Neen, zegu 3aulus, en wij zeggen het hem van harte na, recht beichouwd zijnde is hij de mensch der zonde, of de allerbooste zondaar wat hij ook bij gelegenheden mag voorvenden. We kunnen hieruit ook leeren, dat de antichrist zijn oorsprong heeft uit de zondaren of uit de leidenen. Want gelijk üe afval, zoo is ook de mensch Ier zonde of de paus niet gekomen in de uiterlijke kerk, roor en aleer het voorhof des tempels den heidenen begeven is. Openb. 11 : 2, 't welk geschied is na den tijd ran Constantijn den Groote. Destijds zijn onder den naam ,ran christenen vele menschen, die nog een heidensch en ifgodisch hart in hun binnenste behielden, toegevloeid tot de uiterlijke kerk. Daardoor is het gebeurd, dat zich ook een boos en ongeloovig hart heeft geopenbaard in sommige leeraars, die meer gezind waren te heerschen als te arbeiden in het Woord. Uit het midden nu van dezen is na verloop van tijd opgestaan en verkoren de antichrist, die daarom ook terecht den naam van mensch der zonde mag dragen, daar hij uit de heidenen opkwam. Hoe wil men dan met de volgelingen van den grootsten leugenaar samenwerken, om alzoo de socialisten, communisten enz. te bestrijden, daar in den grond beschouwd deze ééne familie uitmaken met Rome! Dezen dan zijn het, die met Rome op één wortel stoelen, en laten nu sommige Anti-Revolutionairen en ChristelijkHistorischen zich niet verlagen om te beweren, dat zij zelf met de pausgezinden op één wortel stoelen! Laten wij nog met een enkele pennestreek den zoon des verderfs teekenen, opdat gij de list, het bedrog en het gevaar inziet, dat er in Rome schuilt! Uit het verderf, dat in de kerk was ingeslopen, is de anti-Christ geboren. Op deri uiterlijken vrede onder en na Constantijn is gevolgd een onverschoonbare slaapzucht, bij welke gelegenheid de duivel het onkruid gemakkelijk onder de tarwe kon zaaien, hetgeen zoo weelderig opschoot, dat ze voor een tijd de heilige stad vertreden hebben, en den waren burgers van Sion tot een last zijn geworden. Hij is de zoon des verderfs, omdat hij tot het verderf is toebereid, en zeker ten verderve gaat, Openb. 17 : 11. Rome met zijn geestelijken van allerlei rang slepen anderen met zich ten verderve, die het hun in de rampzaligheid eeuwig zullen verwijten. Laten we daarom onze geloofsgenooten niet alleen wijzen op de gruwelen van Rome, maar laten we ook onze Roomsche landgenooten, die evenals wij ook geschapen zijn voor een eindelooze eeuwigheid, onomwonden zeggen, hoe ze als onmondige kinderen naar willekeur door hunne priesters behandeld worden. Ziet dan op dien grooten vijand en wederpartij der van Christus, die de goddelijke leer tracht te ondermijnen op een duivelsche wijze. ^ . Schijnbaar stelt hij zich niet tegen de leer van Christus en Zijne Apostelen, zoodat niemand zou denken, dat hij Gods Naam verloochent, want had hij in 't openbaar Christus bestreden, dan zou hij terstond ontdekt zijn en nooit zulk een gezag in de kerk hebben kunnen krijgen als hij nu bezit. Hij is dus een bedekt vijand van Christus, onder voorwendsel, dat hij Zijn dienaar en stedehouder is. Onder den schijn van de verkondiging des Evangelies, zou hij onder een Christelijken naam de eenvoudigen bedriegen en alzoo Christus tegenwerken. Zoo ziet men den anti-Christ nog ten huidigen dage zijn verderfelijke politiek op een sluwe wijze in stad en land indragen, alles onder den schijn van godsdienstigheid, die zijne verderfelijke lading moet dekken. . . _ • i. • J /-ii>«4-1 ie Hij matigt zien de eer en waarcugneia aan, uie wuioiua alleen toekomt en is daarom de groote tegenpartij van Christus, die door den Vader gezalfd is tot profeet, priester en koning. Hij is de eenigste en opperste Profeet en Leeraar van Zijn Kerk, Wiens leer wij alleen hooren en gehoorzamen moeten. Ook hier kant Rome zich op een brutale wijze tegen, zeggende, dat haar paus een onfeilbaar leeraar van de kerk en uitlegger der Schriften is, die niet dwalen kan. Leert Gods Woord ons, dat Christus onze eenige Hoogepriester is, Die Zich voor de Zijnen overgaf tot een offerande en een slachtoffer Gode tot een welriekenden reuk zoodat Hij een eeuwige verlossing teweeg bracht en volmaakte degenen die geheiligd worden, daar zien wij Rome benevens den eenigen Hoogepriester andere priesteis en een andere offerande, de mis, invoeren. Zoo stelt het pausdom naast den eenigen Voorbidder ter rechterhand Gods nog andere voorbidders, n.1. Maria, Petrus, Paulus en allerlei z.g.n. heiligen. Ook het Koninklijk ambt van Christus betwist de anti-Christ, waar hij zegt, zelf het hoofd der kerk te zijn, wien alle leeraars en ieeK.cn un derworoen moeten zijn. Waar hij dan in den tempel zit en regeert alsof hij God ware, zich heilige vader latende noemen dan ziet men toch zonneklaar, dat hij niet alleen de Schriften naar willekeur verdraait, nu eens er wat aflatende, dan weer er wat bijvoegende, al naar dat het in ^iiri Roomsche kraam te pas komt. Ja zóó ver gaat de stoutheid en hoogmoed der pausen, dat Nicolaus durfde beweren dat geen P™ « wereldliike macht kon gebonden of ontbonden worden, hoewel de Roomschen het voor hunne oogen moesten aanschouwen, dat de paus sinds Vaticaan is gevangen en opgesloten. Ook is bij Gratlanus te lezen dat de paus allen oordeelt, maar niemand hem. Zelfs matigden de pausen zich meermalen het recht aan ïm de machten, die van God geordineerd zijn, in den ban' te doen en af te zetten, en ontsloegen ook de onderdanen van den eed van getrouwheid aan hunne vorsten. Rellarmiin en andere paapsche schrijvers hebben teve geefs getracht, dezen goddeloozen handel der pausen te verdedigen en te rechtvaardigen. , » Wanneer het zoogenaamde of voorgewende belang keTk het vereischt, neemt de paus het recht aan zich, om kettersche vorsten van hun troon te stooten. Terecht zuïeten ™ zoover in stad en land is doorgedrongen, waardoor vele onVitp vaderlanders en getrouwe aanhangers van ons VoïïeniuïdetSaSt niet anders dan donker kunne» 7„™en ïmmers de Roomschen zijn meer ontodanem van den paus dan van hunne vorsten. Staat dus een Ket , tersch vorst aan de belangen der Roomsche kerk in d® I weT welnu, dan moet deze op de een of andere wijze uit l den' weg geruimd worden, en die zich daarvoor leenen, I menis waa,diB » * Kome werken en deugden °P®®n' g J tienden van al wat hij tweemaal per week vas^ jonken dat hij niet was als bezat, waarbij hij nog k° Me gei0ovige daarentegen andere menschen. De p ,, van verre staande, staat aan den kant van den ' t durfde opslaan, die doo'r schuldbesef zijne^ooge^nme^ du ^ ^ mij> kei goed werk kon toonen. d en nederigheid Het onderscheid tusschen nio « h t worden, doch mag in de oogen der menschen klein g rgn die hart het is ontzaglijk groot in e ^ verschilpunt, vergeen nieren doorzoekt. Wilt u n g «imon Petrus. De lijk dan Simon den to zich zeer ver0ntwaarvele vormen ziet, waarover vetderve, digde, toen hij zelde jjw ***££ S„as door Beid omdat gij gemeend hebt, dat ae gav verkregen wordt!" misselijke mis nergens Gelooft een protestant, dat de misse^ ^ Wooni] toe dient, omdat er geen gro leeken de paap beweert, dat ze voo■ ^g^^de pastoor maar goedgeefs zijn in h belooft hij, voor alles niemand in verlegenheid, maat beloox^^ ^ ^ missen te zullen doen, en het komt taojtfe.^ ander die iemand die regen ^egeef^' 11ik (9) zal ZOrgen, dat beiden droogte verlangt, de geesteii]^?) za^zor!^ een pro. hun begeerte krlJgen' brengt de pastoor wel in orde, testant trouwen, ook dat b j de vasten- Jf den MM .»■ wmmm s^sssl «SSSHS VOORWOORD Onze trouwe wachters uit vorige eeuwen, die door den Heere gesteld waren op Sions muren, teneinde nauwlettend toe te zien, of er gevaar dreigde, en alsdan de inwoners te waarschuwen, hebben zich van hun taak voorbeeldig gekweten. Hoe ze ook op sommige punten van ondergeschikten aard verschillend dachten, als het op de ondamenteele stukken aankwam, waren ze eensgezind. Zeer sterk kwam dit ook uit, waar ze spraken of schreven over den anti-Christ; dan wezen ze allen met den vinger naar Rome, beslist en fier uitsprekende, dat daar die mensch der zonde, de paus, te zien is. Helaas, de meeste leeraars onzer dagen zien den geest van den anti-Christ niet werken en woelen door het gansche Oude Testament heen, vanaf den val des menschen tot aan zijn belichaming in den paus van Rome. Dit zou op zichzelf reeds een ernstige en diepe studie zijn, die profijtelijk zou wezen in meer dan één opzicht vooral om te doen zien, dat de paus de anti-Christ is! Sommigen mogen in hunne blindheid zeggen, wat is er ons aan geiegen, of de anti-Christ reeds in de wereld is or dat hij nog komen moet. Anderen weer bestrijden wel Rome, doch stellen de gruwelijkheid en het gevaar ervan niet duidelijk voor oogen, opdat elk daarvan een afschrik en weerzin zou krijgen. Rome moest bestreden worden met wapens uit Gods Woord, vervolgens uit de Kerkelijke en wereldlijke geschiedenis, en niet minder met de ge- K F oud-vaderen- °ok hierin staan de meesten onzer hedendaagsche leeraars niet öp den muur, maar veeleer daar achter, zoodat ze de gevaren niet zien. Enkelen ziin er wel onder hen, die het volk zeer goed konden inlichten, doch terwille van den valschen vrede vermijden ze en heiligen oorlog, alzoo hun oordeel verzwarende, daar kwam mij andermaal voor. Met het eind van zijn pen stak hij gedurig harder op den leeuw te Rome. Al de standen van het H. Rijk liepen toe, om te vernemen wat er te doen mocht zijn. Toen begeerde de paus, dat ze den rrfonnik zouden tegenstaan, mij bizonder bericht doende van zijn wrevelig bedrijf. Toen ontwaakte ik ten andere maal, was verwonderd over de vernieuwing des drooms, bad God dat Hij den paus voor alle onheil wilde behoeden. Ik viel ten derden male in slaap, en de monnik kwam mij ten derden male voor. Wij vermoeiden ons zeer, om zijn pen te breken, maar hoe wij meer tot dien einde arbeidden, hoe zij meer knarste met zoo een getier, dat mij de ooren daarvan wee deden. Ik moest met verdriet daarvan aflaten. En de een ging na den anderen door en wij vreesden, dat de monnik wat meer kon dan brood eten, en dat hij eenige schade zou doen. Echter liet ik hem vragen, (ik toch was dan te Rome, dan te Wittenberg) waar hij zulk een pen had bekomen, en waarom zij zoo sterk was? Zijn antwoord was: „deze veder is van een oude honderdjarige gans". Een oude schoolmeester had ze hem vereerd, en gebeden dat hij die zou gebruiken, zullende goed bevonden worden. De sterkte kwam daar vandaan, dat men haar den geest niet kon benemen, noch de ziel uittrekken, gelijk men andere pennen doet.' (Hus beteekent in 't Boheemsch een gans. Het was nu even honderd jaar geleden, dat Johannes Hus te Constanz was verbrand om der waarheid wil, en bij zijn verbranding had hij gezegd: „gijlieden, die nu een gans braadt, zult over honderd jaar een zwaan hooren zingen, dien gij wel ongebraden zult moeten laten leven".) Toen' ik nu in mijn droom had voorgenomen met den monnik zelf te spreken, ontwaakte ik ten derden male. Opstaande teekende ik alles aan, meende dat ze iets beduidde, nam voor, die mijn biechtvader te verhalen, doch eerst heb ik die u willen bekend maken". Dezen droom heeft die vorst naderhand aan Luther worden door Rome hoog vereerd of ruim betaald en in den adelstand verheven. Men denke slechts aan den moord op den geliefden Prins Willem I, die door een handlanger van Rome om 't leven gebracht werd. Laat u door niemand wijs maken, dat Rome van thans niet meer zoo is als voorheen, want waar heeft Rome ooit iets van zijne gruwelenij beleden of afgekeurd? Gelukkig zit de Roomsche leeuw in ons land achter protestantsche tralies of wetten, zoodat hij zich tam moet aanstellen, maar de aard van verscheurend gedierte blijït er in. Gelijk er maar één God in den Hemel is, alzoo moet er, volgens Rome, maar één hoofd op aarde zijn, wat dan de paus moet zijn. De Jezuïet Silvester Petra Sancta leert dit met alle kracht, zeggende: „indien degenen goden genoemd zijn, tot welken het Woord Gods geschied is, waarom zou dan de Roomsche paus geen God kunnen zijn? Tot hem is immers, in zijn grooten voorzaat Petrus, dat woord geschied: Ik zal u geven de sleutelen des Hemelrijks, en daarbij nog: weidt Mijne lammeren", zoo bazelt de geleerde of verkeerde Jezuïet! Paulus, door den Heiligen Geest gedreven, bericht ons ook, dat de anti-Christ in den tempel als een God zou zitten. Niet dat hij met ronde woorden zou zeggen, God te zijn, of te bewijzen dat hij zulks is, want het is de gewoonte van den mensch der zonde niet, iets door kracht van redenen te bewijzen. Op een trotsche wijze spreekt hij uit de hoogte en tracht met zijn gezag alles te beslissen. Het zitten als God slaat dus niet op de belijdenis zijns monds, maar ziet op zijne handelingen en gedrag. Hij, die zich buiten Gods Woord en tegen 's Heeren wil zulk een macht durft aanmatigen, die zou ook zichzelve vertoonen alsof hij God ware. Hij geeft ook voor, de zonde te kunnen vergeven, hetgeen den Heere alleen toekomt, zoodat hij ook hiermee de Vader en Zijn macht loochent en die zichzelven toekent, ook hier weer zich openbarende de anti- Christ te zijn. Hij beschikt ook naar willekeur over de wetten Gods, en verheft wien hij wil tot heilige. Hij kan niet alleen de schuld, maar ook de straf der zonde vergeven, niet alleen tegenwoordige, maar ook toekomende zonden kwijtschelden. , , „iin Door allerlei verleiding zal de anti-Chnst met zijn geheelen aanhang het menschdom in zijn verderfelijke netten trachten te krijgen, en, ware het mogelijk, hj zou ook de uitverkorenen van hunne vastigheid aftrek ken Dezen zullen echter voor zijn bedrog bewaard blijven, daar Christus in Mattheus 24 : 14 zeide: „daar zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan en zulen groote teekenen en wonderen doen, alzoo dat zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen zoudenverleiden". Dezen zijn Christus bij testament van denVader gegeven, en zijn door Zijn bloed gekocht, en door Zijn Geest verzegeld, zoodat zij bewaard worden in e Gods tot de zaligheid. Hoewel ze dan van de lagen dezer verleiders niet altoos gevrijwaard zullen blijven, zoo zullen dezen alleen hunne verderfelijke oogmerken kunnen bereiken in degenen die verloren gaan t Is zoo kenbaar in degenen, die de liefde der waarheid niet hebben in«« r.r»-nv»omo-n nm zalic te worden, dat Kunnen en wmcxi aauuv^—, — — ~ , God hen daarom rechtvaardig aan een kracht der dwa ling heeft overgegeven, dat ze den leugen zouden _ .. .. qan tp npmpn is de waarheid De lieiae aer waamau u»« «■»■■■- „ - .. niet te gelooven, zoo kan er dus geen waarachtig en zaligmakend geloof zijn zonder de liefde tot de waarheid aan te ne onmo'c vnio'piine'fin. zoolang ze in Hoe Kan er uan u*j ~ v»iiivpn volharden. sprake van fllP ffrUWcll uwaii"&v" ■ - - zaligheid zijn? Niet dat een Roomsche niet zalig zou kunnen worden, maar dan zal hij door Gods Geest overtuigd j ~ pti oordeel, waarbij hij woraen van zuuuc, — — , ., , i zal worden een vrager naar licht en waarheid^ benevens] i /inicfovriic o-n d.pn leucen. Waar Godsi een nater van ue — --- ^ ,f j Woord ons op vele plaatsen aanraadt en gebiedt, de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds te lezen, daar maakt Rome Gods gebod krachteloos, door het lezen der Schriften, en dat wel in onze moedertaal, te verbieden, zoodat alzoo volgens Rome de duisternis licht heet, en het licht duisternis genoemd wordt. Ieder Roomsche, als hij zich ten minste niet altoos als minderjarige wil laten behandelen, moest van zijn priesters eischen, dat er in het Nederlandsch gesproken en gezongen wordt bij de openbare diensten. Zeer begrijpelijk is het echter, dat de priesters hunne leeken liefst dom houden, en hen liever allerlei uitwendigheden opleggen, waar ze voorloopig werk genoeg aan hebben. Eveneens van de biecht zal elk verstandig Roomsche zich met afschuw afkeeren, niet alleen lettende op de onzedelijkheid van hetgeen er plaats grijpt in den biechtstoel, maar ook welke listen er bedacht en uitgevoerd worden omtrent huiselijke, maatschappelijke en politieke zaken. Zoo ook wat de leeken van jongs aan wordt ingeprent aangaande het vagevuur, waarvan in Gods Woord niet het minste spoor wordt aangetroffen. Zeer beslist spreekt de Bijbel ons van hel en Hemel, van een breeden en smallen weg, en dat onze levensboom bij den dood valt naar het Noorden of naar het Zuiden, maar dat hij wezen en blijven zal in de plaats waar hij valt, dus voor geld geen verandering meer te verkrijgen. Op een listige wijze houdt Rome aan het dommelende protestantisme voor, dat het onderscheid tusschen hen beiden niet zoo groot is als sommigen wel voorgeven, dus dat samenwerking zeer goed mogelijk is, ja zelfs geboden. We zullen u enkele punten van verschil aantoonen, waaruit telkens weer blijkt, dat Rome door een antiChristelijke of demonische macht gedreven wordt, om Gods Koninkrijk tegen te staan! Terwijl een Roomsche de zegeningen der genade over zich inroept, behoudt hij den hoogmoed der verdiensten. De vergeving door Christus is voor hem maar een toevoegsel, doch de ware Christen belijdt van harte diep schuldig en de!r verdoe-