TER VERSPREIDING. Christelijke Politiek. ii. INHOUD: a. REDE VAN Dr. J.TH. DE VISSER, gehouden in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Woensdag 2 December 1903. b. REDE VAN Mr. P. J. M. AALBERSE, gehouden in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Donderdag 3 December 1903. c. REDE VAN Ds. A. S. TALMA, gehouden in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Donderdag 3 December 1903. ISKSISjISIBDSDSDS] VI.JFDE EN ZESDE DUIZENDTAL. W. KIRCHNER, AMSTERDAM. 10 ex. f 1. ; 25 ex. ƒ2.— ; 50 ex. f 3.— ; 100 ex. en meer a 5ct. per stuk. Afzonderlijke exemplaren (op beter papier) a f 0.25. Amsterdamsche Maatschappij van Levensverzekering, AJV1STERDAM- KEIZERSGRACHT 547-49 b d N. Spiegelstraat. Commissarissen: Mr. TH. HEEMSKERK. L. S. J. VAN KEMPEN. H. W. VAN MARLE. jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN. J. E. N. BARON SCHIMMELPENNINCK VAN DER OYE. Directeuren: H. J. VAN VULPEN en H. SERET. cBij kantoor voor cTfed.-cJndië en de Straits: te Soer&b&jéi. CHRISTELIJKE POLITIEK. II- I IE3I O TT JD '• a. Rode van Dr. J. Th. DE VISSER, gehouden in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Woensdag 2 December 1903. b. Rede van Mr. P. J. M. AALBERSE, gehouden in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Donderdag 3 De cember 1903. c. Rede van Ds. A. S. TALMA, gehouden in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Donderdag 3 December 1903. VIJFDE EN ZESDE DUIZENDTAL. W. KIRCHNER, AMSTERDAM. (Slan den JSezer: I)e uitgave van eon doel der Memorie van Antwoord, der Rede en Repliek van Minister Kuyper, verleden week door ons bezorgd, was een reusachtig' succes. In enkele dagen was de vijfde druk uitverkocht; de neyende is nu in omloop. Dat geeft moed om een tweede uitgaaf te wagen. Wij bieden U hierbij aan de redevoeringen, door de heeren De Visser, Aalberse en Talma in de Kamer gehouden bij liet Algemeen Begrootingsdebat. Ook daarin zijn te kust en te keur de wapenen te.vinden, in onzen strijd voor de Christelijke grondslagen van ons volksleven onmisbaar. Moge ook deze uitgaaf f/gaan". De Commissie. AMSTERDAM, 24 December 1903. Rede van Dr. J. Th. de Visser, GEHOUDEN IN DE ZITTING VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL VAN WOENSDAG 2 DECEMBER 1903. Onvast heic der Vrijzinnigen van alle y& gading. Mijnheer de Voorzitter! Bij al het schoone, dat de Kamer zooeven. uit den mond van den Leidschen afgevaardigde*) gehoord heeft en ook mij in menig opzicht getroffen heeft, was er één punt, n.1. het slotpunt, dat mij de aanknooping biedt voor het woord, dat ik thans wensch te spreken. Indien het werkelijk zoo ware, zooals op het slot van die rede gezegd is, dat de godsdienst onzerzijds in verband met de staatkunde gebracht werd uit het oogpunt van de utiliteit (nuttigheid) om "net volk te grijpen en indruk op het volk te maken, dan zou ik de eerste zijn, die dat verband zou willen veibreken. Want daarvoor staat de godsdienst mij te hoog. Maar juist omdat ik van.oordeel ben, dat dit verband niet alleen bestaat, maar moet bestaan, wensch ik de waarde van het Christelijk beginsel in de politiek te betoogen. 1 Uit den mond van den afgevaardigde uit Groningen,3) en ook uit den mond van den afgevaardigde uit Amsterdam III,3) heeft het verwijt geklonken, dat deze Regeering, in meerdere of mindere mate, zou lijden aan onvastheid, aan gemis van kracht. Ik wensch die thesis te bestrijden en ik zal dat doen op tweeërlei grond. . , -r t n i i 4- ~ f 1 ö K üo n Vin 1r\ i (rin er 1111Q r in ue eerste piaaus wensen ik ei up ic uciu —- diegenen treft, die bezig zijn de rekening op te maken van het gesloten jaar; die mannen die het woord gisteren hebben gevoerd. Ik kom hier vooreerst tot den geachten afgevaardigde uit Amsterdam III, wiens partij is een arbeiderspartij, een staatkundige partij, en die dus niet alleen op het gebied van de staatkunde in het algemeen, maar de arbeiders in het bijzonder een vaste leiding heeft te geven. En niemand zal ontkennen, dat dit vooral noodig was in de dagen van geweldige crisis, die wij hebben doorleefd. En wat is er nu van die vastheid in deze ernstige dagen gebleken ? Nu eens werd van die zijde een verlovingsfeest gevierd met de anarchisten, en op een ander oogenbl'ik werden, evengoed als de kapitalisten, die anarchisten weder als principieele. tegenstanders beschouwd en bevochten. Het eene oogenblik, het was twee dagen na de eerste staking, werd in eën groot manifest met een tweede staking gedreigd, terwijl de termijn daarvan door de mannen van het spoorwegpersoneel zou worden bepaald; het andere oogenblik werd ons toegeroepen, toen wij ons op dat ma,nifest beriepen om aan te toonen, dat werkelijk een tweede staking dreigde: „Gij moet de bedoeling van dit stuk anders opvatten; deze was niet, een tweede staking te proclameeren." Nu eens werd hier in deze zelfde Kamer bij de behandeling van de bekende stakingswetten door den afgevaardigde uit AmsteVdam III uitgeroepen: „Die stakingswetten vermoorden de vakorganisatie", terwijl wij op een ander oogenblik dienzelfden leider hoorden zeggen: „De vakorganisatie wordt niet onmogelijk gemaakt door deze wetten." Het eene oogenblik werd de spoorwegvereeniging op het schild gedragen omdat zij sociaaldemocratisch was, het ander oogenblik werd met evenveel scherpte beweerd, dat zij als een zuivere vakvereeniging kon worden beschouwd, staande buiten elke politieke partij. Het komt mij dus voor, dat, wanneer in zulk een ernstigen tijd, bij zulk ') Frof. v. d. Vlugt. -) Prut, Drucker. 3) Mr. Troelstra. een geweldige crisis, de leiders van de "arbeidersbeweging, althans vooreen deel, en van een arbeidersvereeniging, die te selijker tiid shat-sivu-Hi i* «'h in'1111 ZCi0 onvastheid, aan "zooveel onzekerheid, aan zooveel' slapte' schuldig maken, er een zekere moed, grenzende aan overmoed toebehoort >6n 26 Regeering de klacht van onvastheid te doen gelden' Datzelfde verwijt van onvastheid is ten tweede tot de Regeering lericht dooi den afgevaardigde uit Groningen. Ook hem wil ik aanlooien dat indien Toen oï WoensdaVlïVh1' Kam1eiArwaar h« zit> wist ziJ in elk geval wat zij moest doen. Toen de lichtingen ondei de wapenen waren geroepen, is aan het beleid van den .Mimstei van Oorlog van onderscheidene zijden hulde gebracht. En welken voim, ten gevolge van het gemeenschappelijk overleg, ook ten slotte het Regeer mgsvoorste 1 heeft aangenomen, het essentieele waarom het te doen was, is dooi- de kracht en de eenheid van de Regeering bewaard. 1 J1 JU' heb 'k' *'°c.h aanleiding en recht om te vragen, waaraan die vastheid, die eendracht 111 die dagen haar oorsprong ontleenden. En dan kan ik ?£die f71mTr,f" antwoord vinden. Wij staan hier voor één van deze twee. Of men huldigt een begrip van den Staat, waaraan èn de Overheid r/et,Snheo1J ®n.d,erworPen, maar waarbij dan ook telkens een worsteling tusschen die beide onderworpen machten moet plaats vinden omdat 'elTen™ ™eng X elkan?ei?, rechten. Op dat standpunt wordt het gezag ™Sh ve,zwakt' °f m®n huld,gt het beginsel van een organisatie van de maatschappij, door een Hoogeren Wil vastgesteld, waarin de Overheid kracht Slapheid van het vorig Kabinet. ens dien wil ligt verscholen, maar door bijzondere omstandigheden en r oor al door de historische ontwikkeling, door God geleid, woidt te vooi schijn 'ebracht Wanneer men zich op dit laatste standpunt plaatst, en a wa fet standpunt waarop de meerderheid van de verschillende deelen van de echteSe zich plaatste, wordt het beginsel van het gezag gewijd, en de weldaad* van het gezag openbaar. Ik herhaal met nadruk „de weldaad va iet gelig" Want ik beschouw het als de grootste verdienste van deze Reseerinl dat zij in die dagen in alle geledingen van de maatschappij het S heeft takkèr geroepen, .lat ,1e „«oefening van Hoe langer hoe meer raakte men gewoon, alleen op den uitwendigen kant daarvan te letten • alleen te zien op de inkomsten die het veischaft, en de eer die er aan is verbonden. Maar het is een zegen, dat in die dagen dooi de krachtige houding van de Regeering ondervonden is, dat verzwakking van het gezag eep ellende en handhaving van dat gezag een weldaad is. En dit doel was alleen te bereiken op een gemeenschappelijk standpunt dei lechteiziide dat het gezag gewijd wordt door een Hooger Gezag, het gezag van to . Het is juist om die reden, dat ik, met deze feiten voor oogen op grond van deze ' voor ieder zichtbare practijk, principieel inga tegen hetgeen zooeven door den geachten afgevaardigde uit Leiden is gezegd r,^ncron Wat nu de détails aangaat, heeft de geachte afgevaaidigde uit Giomngen ook "esproken over de onvastheid der Regeering in verband met de houding, door° de Regeering bij da behandeling van enkele ontwerpen daaivan aangenomen Het trof mij, dat hij juist daarbij noemde de Beroepswet en de Militiewet. Dit deed mij dadelijk denken: Is zijn polemiek wel recht matig te noemen?" Want het is in de eerste plaats opmeikelijk, dat juist bij de behandeling van dergelijke wetten de onvastheid van het vorig Kabinet is u-ebleken Ik bedoel bij de behandeling van de Ongevallenwet en de Militiewet. Nog herinner ik bij ' de behandeling der Ongevallenwet mij het scherpe betoog, dat de geestverwant van Mr. ürucker, de heer ^ eegens, lichtte tot den Minister van Waterstaat, den heer Lely, omdat deze eeist het amendement-Kuvper als schijnvertoon had gebrandmerkt en daarna iets dei gelijk Christel ij li begin sc 1 -i in 7iin tweede ontwerp voorsteiae. , ;e 'Ik herinner aan de uiterst slappe houding door den Minister van Oorlog 'in het vorige Kabinet aangenomen bij de behandeling dei Militiewet En nu vraag ik toch, waar iets dergelijks zich bij twee opvolgende Ministeries openbaart bij de behandeling van gelijksoortige wetten, of het niet vooi de hand ligt in die wetten zelf in de constellatie van de meerderheid de eerste en de vóórnaamste aanleiding te zoeken tot hetgeen de geachte afgevaaidigde onvastheid bij de Regeering heeft genoemd ? „f„0„Qnv Ik ga thans nog wat nader in op wat gisteren dooi de geachte afgevaai digden uit Groningen en Amsterdam werd besproken, n.1. op de aanklacht, alsof de Christelijke beginselen zich bij deze Regeering met openbaren en men in den grond der zaak geen verschil kan zien tusschen deze en de vroegere Regeering. Terstond wenscli ik echter op den voorgrond te ste len, dat ook ik niet het Parlement beschouw als een tournooiveld van geestelijke strijders en dat ik mij daarom altijd gespeend heb aan exegese van plaatsen uit' den Bijbel. Doch wèl erken ik, dat er een middellijk verband tusschen den godsdienst en de politiek bestaat; waarvan de beteekems vooral openbaar wordt in de houding die men aanneemt tegenover alles wat het zedelijk karakter onzer natie raakt. De tegenwoordige Regeering toont dit te verstaan, waar zij prijs stelt op de handhaving van de zedelijke beginselen en ook in dit opzicht wenscht voort te bouwen op de Christelijke giondslagen van ons staatkundig leven. Laat ik in de eerste plaats noemen de quaestie van de Zondagsrust. Bij de verkiezingen van 1897 stond bovenaan op het Program van urgentie van de Liberale Unie het geven van een wekehjk- sclien rustdag aan de arbeiders. Ik zelf héb bij elk begrootingsdebat van 1897 tot 1.101 het toenmalige Ministerie verzocht, zich te houden aan hetgeen de liberale partij in dit opzicM zelf wenschte. En wat was nu het verloot) van de Zaïk ? Rii w ss^i#fs!s|s t%keL°i.™;,Kvb!' t '" lei'2en "* vanDop'voedingeienafelfZbelieersching0 by'^de^^er^kkssen t ST' ^ TT mrnsmmm ubmmmi jhi si «- s55 met is S^aan en n°g moet gedaan worden. "Wel ben ik het er volkomen mprif eens, dat de Regeering, van den eersten tot den tweeden stap Smen. ïu6 I Drankwet. i p Staking. Kiesrecht. ook straks van den tweeden tot den derden moet overgaan ; maar ik acht het een betreurenswaardig verschijnsel, dat, waar men zelf de indiening van zulke wetsontwerpen niet heeft uitgelokt toen men in de meerderheid was, men nu nog zelfs geen woord van waardeering voor de indiening van dergelijke ontwerpen door deze Regeering over heeft. Zou de oorzaak ook hierin kunnen gelegen zijn, dat voor de handhaving van het zedelijk karakter van de natie aan deze zijde meer wordt gevoeld, en wèl, omdat de macht der zedelijkheid hier gewijd en geheiligd wordt door de religie, welker middellijk verband met de politiek wij daarom erkennen ? Ik kom tot een derde punt, de quaestie van de indiening der Drankwet. Ook in dit opzicht heeft de Regeering, naar het mij voorkomt, getoond, dat zij ernst maakt met de behartiging van diezelfde zedelijke belangen der natie. Ongetwijfeld hebben velen aan de overzijde gepleit voor wettelijke beteugeling van het drankmisbruik ; maar het is toch ook waar, dat toen eindelijk de ijverige bestrijder van het drankmisbruik, Mr. Goeman Borgesius, in Mei 1900 een ontwerp indiende, dit terstond door zijn eigen geestverwanten als „niet veel afdoende behelzend" werd gebrandmerkt. Ik zeg met nadruk: „door zijn eigen geestverwanten". Wél werd toen ten gevolge van den aandrang der Kamer het ontwerp verscherpt, zoodat bij gewijzigd ontwerp een doortastende maatregel werd voorgesteld om aan den clandestienen verkoop een einde te maken, zoodat dit iets geheel anders kwam te bevatten en er beter uitzag dan het oorspronkelijke, maar toch werd ook pertinent verklaard door den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat het Gothenburger stelsel niet kon worden toegepast. In de Memorie van Antwoord toch stónd daarvan dit te lezen : „Wèl heeft de Regeering overwogen, dit stelsel in te richten, dat in deze of gene gemeente reeds met dit systeem een proef kan worden genomen, maar zij heeft, gelet op de- groote bezwaren, die reeds van de geleidelijke vermindering van het getal verkoopplaatsen nu is ondervonden, daarvan afgezien." De toenmalige Regeering durfde dus in geen enkel opzicht het Gothenburger stelsel aan. Zij stelde het ter zijde even pertinent als de local option. Maar van het door deze Regeering ingediend ontwerp is door Mr. A. van Gijn, een vrijzinnig-democraat, in het Sociaal Weekblad getuigd, dat het Gothenburger stelsel er door wordt ingeleid. Het geeft dus meer. Mijnheer de Voorzitter ! Ik leg dus, zonder het wetsontwerp op zich zelf te beoordeelen, hierop den nadruk, dat moet worden erkend, dat de voorgestelde Drankwet op deugdelijker wijze de bestrijding van het drankmisbruik ter hand neemt, dan de vorige Regeering dit heeft gedaan. In dit alles wordt wèl degelijk de kracht der Christelijke beginselen openbaar. Ten slotte wensch ik nog op een paar punten den nadruk te leggen. Daarmede keer ik tot mijn punt van uitgang, de onvastheid van partijen aan de overzijde, terug. De heer Troelstra heeft gisteren de Regeering nogmaals verweten, dat zij door de stakingswetten de vakorganisatie zou hebben gebreideld, en heeft op dien grond de wetten reactionnair genoemd. Uit den mond van een zijner partijgenooten zou mij die uitdrukking wellicht niet hebben verbaasd, maar zij deed het mij wèl uit den zijnen. Op een vergadering toch te Amsterdam op 11 April j.1. zeide de geachte afgevaardigde : „Niet de wetten, maar de staking knakte de vakorganisatie." Aan dat woord houd ik hem. En wanneer hij het te midden zijner geestverwanten uitspreekt, dat niet de wetten, maar de staking de vakorganisatie knakte, dan zou ik willen vragen : wie had eigenlijk moeten staan op de plaat, waarop een geknevelde arbeider staat, die gewurgd wordt? Een tweede onvastheid kwam bij den heer Goeman Borgesius aan het licht. Door de S. D. A. P. en de vrijzinnig-democratische partij is het kiesrechtvraagstuk urgent verklaard en de heer Goeman Borgesius schijnt dezen weg Gcei i t langheid. nu ook te willen opgaan. Ten minste in het onlangs verschenen boek van OD bHdz'% d-!f'hZaTn het k.,esrechtvi:aagstuk wordt behandeld, lezen wij D'i'irnü 'l- 'in li a'gemeene kiesrecht is onafwijsbare eisch van het oogenblik. llaaiuit kan ik niet anders lezen, dan dat de heer Goeman Borgesius en Unie' 'tana "e -•«*/- * &3èS! Dit heeft mij verwonderd, en te meer, omdat, toen de geachte spreker deel uitmaakte van het Ministerie Pierson, wij hier de Regeering hebben hooren verklaren: De tijd voor het tot stand komen van wettëliiL maat ïegelen, tot het aanbrengen van sociale hervormingen zou te kort schieten an °h ^ belangstelling verflauwen, werd een onderzoek naar de Kieswet aan de oide gesteld.' Tot die sociale maatregelen behoorden de arbeidswetgeving en de wet op de volkshuisvesting. ueiuswer Toen nam de geachte spreker dus het standpunt in, dat eerst de arbeidswetgeving moest worden gereedgemaakt, eer aan verandering van het kiesrecht kon woiden gedacht, en nu lezen wij dat:zonder dat die arbeids- S\Xlil ïe''mdering ™ * Kles"™< ~ «"«fwiisbare Met het oog op dat alles heeft, men allerminst aan de overzijde het recht een aanklacht van onvastheid tot deze Regeering te richten Evenmin km' haar het verwijt van traagheid treffen. wi«ai. Menmin ïan verweten!' Staalman heeft gi9teren in ziJn rede de Regeering deze traagheid h,HIei^are fuiTier geweest' indien de geachte spreker die aanklacht nader had geformuleerd. Tmmers wnt ia ria „ de v,VeluleZlrigen ln 190:1 zijn vooral twee onderwerpen op den voorgrond gebracht: de onderwijswetgeving en de arbeidswetgeving. En nu In li!?' i V r® ondei'wijswetgeving betreft, reeds vóór vele maanden een ontwerp tot legehng van het hooger onderwijs en een tot regeling van et middelbaar onderwijs is ingediend, ik beoordeel weder niet den inhoud hl^iuw® ontwerPe,n> maal' 'k leg er den nadruk op, om aan te toonen, dat het, Ministerie in dit opzicht doet wat naar de verkiezingen van 1901 dient te geschieden, ik herinner ook aan de verklaring van den Minister van wnrtMn-inT3e .M.e™on® van Antwoord op hoofdstuk I van de Staat,sbegroong, lat in Juni het ontwerp-arbeidswet het Departement van Binnenlandsche Zaken reeds had verlaten, en dat, indien de stakingsgeschiedenis in n?ft had Plaats gehad, dat ontwerp de Kamer reeds.zou hebben beiert Bij zulk een stand van zaken kan de Regeering toch waarlijk niet van nalatigheid of te langzaam werken worden beschuldigd te Opreken ^ WenSCh ik' in verband hiermede, nog twee wenschen uit 'ï68^ °°k gespeten, dat de Regeering niet heeft aangekondigd ontwerp waarbij de landbouw in de ongevallenverzekering wordt opgenomen. Juist wanneer nu ook de zeevisscherij daarin een plaats zal vinden, zal het gevoel van onvoldaanheid en van onrechtvaardigheid te meer bi] onze landbouwende bevolking gaan spreken. En in de tweede plaats uit ik den wensch, dat vooral bij de onderwijswetgeving de Regeenng het ideaal in het oog houde, dat - en dit zeg ik ter eere van de liberale partij - haar steeds voor oogen stond, om bij de schoolwetgeving zooveel mogelijk met de eenheid van ons volk te rekenen. De wijze waarop dit door de liberale partij ia geschied, draagt mijn goedkeuring met weg, maar de gedachte die haar bezielde, om ook langs den weg van de onderwijswetgeving die eenheid te bewaren, is een, die ook bij mij weerklank vindt. Ik spreek daarom met nadruk den wensch uit dat deze Regeering, bij het ter hand nemen van de onderwijswetgeving dat ideaa voor oogen zal houden en zooveel mogelijk in de wetten zal trachten te belichamen, die wij op dit gebied hebben te wachten Rede van Mr. P. J. M. Aalberse, GEHOUDEN IN DE ZITTING VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL VAN DONDERDAG 3 DECEMBER 1903. DeStakin: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik bij deze algemeene beraadslagingen het woord vraag, zal ik niet verder ingaan op de debatten, die zich hier wederom hebben ontsponnen naar aanleiding van de groote stakingen bij den aanvang van dit jaar, want ik zou vreezen, dat bij de vele slachtoffers welke deze misdadige woeling al gemaakt heeft, men niet geheel ten onrechte ook zou kunnen gaan tellen deze Kamer en in het bijzonder den Voorzittêr daarvan. Maar toch wil ik met een enkel woord antwoorden op een paar punten, te berde gebracht door de heeren Troelstra en Nolting, om dan te komen tot het voornaamste deel van mijn rede naar aanleiding van het gesprokene door de heeren Van der Vlugt en Staalman. De heer Troelstra heeft met groote aandoening gesproken over de slacht'offers van de speculatie in de Amerikaansche spoorwegaandeelen. Mijnheer de Voorzitter, ook ik betreur dergelijke speculatie; ik acht haar in hooge mate immoreel; maar toch komt het mij voor, dat het inderdaad nog heel wat immoreeier kan worden genoemd, wanneer men, gelijk anderen gedaan hebben, gaat speculeeren niet in Amerikaansche spoorwegaandeelen, maar in Nederlandsche spoorwegstakingen. Dit was een speculatie niet om eenig kapitaal, maar om het winnen van het gezag. Om dat te bewijzen, is reeds door den Voorzitter van het Kabinet gewezen op het bekepde manifest van de heeren Oudegeest en Petter, maar ook is dezer dagen verschenen een brochure van den heer Frederik van Eeden, „Vae victis", waarin hij zegt: „Hadden de mannen overal gestaan als daar, geen dr. Kuyper voerde thans meer het bewind in Nederland." Zijn conclusie is: „De eigen vrees, niet de moed der tegenstanders,'heeft het arbeidërsleger overwonnen." ' Misschien zal de heer Troelstra mij toevoegen, dat voor "hem, althans tegenwoordig, deze schrijver geen autoriteit meer is; maar misschien zal hij zich herinneren, dat zijn partijgenoot dr. Gorter, in de groote vergadering in Amsterdam op 5 Maart gehouden, waarin dr. Gorter den heer Domela Nieuwenhuis even hartroerend heeft omhelsd als hij het eenige weken later in Enschedé den heer Troelstra zou doen, volgens het verslag in Het Volk heeft gezegd: „Kameraden, weest solidair en socialist; schuift in uw vakorganisatie, in uw politieke partij en in de coöperatie de socialistische idee voorop; als gij onverbreekbaar zijt vereenigd, dan zal de schijnbare overwinning, die Kuyper misschien zal behalen, niet anders zijn dan een nederlaag." Na deze rede werd een motie aangenomen met algemeene stemmen en onder luide toejuiching, die aldus luidde: „De groote monstermeeting in het Paleis voor Volksvlijt enz., de ingediende dwangwetten tegen de arbeidersbeweging besprekende, besluit tot het uiterste de vrijheid der arbeidersorganisatie te verdedigen en als één man de gedragslijn van het Landelijk Comité van verweer te volgen." Uit hetgeen over dat Comité van verweer later is uitgelekt, blijkt voldoende, wat met een motie als deze wrerd bedoeld. Neutrale "V akorgani satie. latiayimprh nS ! S grepe? £edaan Ult de riJke literatuur, die zich i'ïï rtt hl 'r i f woehng heeft ontwikkeld, maar zij bewijst toch, sfiilLr T Troelatra c. a. zeer zwaar hebben gespeculeerd in spoonvegfmh,fn m»o t zwuaaJrder> omdat ziJ daarbü niet alleen eigen politiek waagden tevens het welzijn, ja, het leven van een groot aantal arbeiders ïl0elfr,0n^ •t,hans verwiJfc. gelijk hij Dinsdag heeft ffoit v kk J,i ? Christelijke leiders, de arbeiders in die dagen in den ik daaioo tenmoïp T d% rvjkf verdedigen en te beschermen, geloof hebben Lh -d f^ antwoorden, dat wij ten minste in die dagen den moed nebben gehad, om aan de arbeiders de waarheid te zeggen - dat wii ceen dubbelzinmg „Wat-nu?»-artikel hebben geschreven; dat wij de Seiders met hebben opgezweept tot dolzinnig en misdadig bedrijf: dat wij geen hihhlL tünn®n,.hebben beloofd; dat wij, niet in de eerste'plaats de rijken ebben veidedigd, maar de arbeiders hebben beschermd tegen het oproer Z^ZZmLV00r h?n' Ji'eeSfilPe gevolgen. Dat wij in woord en schrift te Ludeï ondn^riff 166 ' 0™ hu.n hoofden "koel en hun verstand helder te nouden, opdat met, wanneer, na het verliezen van den hachelijken striid f t1 S 1", kalme wonillgen en villa's zich terugtrokken, de waarlijke biood trgetdt 6n beh°efden Uit tC Str6kken t0t het ontvangen van let in '(jottpn d<^e>in f6 ai'beiders werkelijk in den steek hebben gelaten ; wie in die dagen zich de waarachtige vrienden der arbeiders hebben betoond dit antwooid mogen ten slotte de arbeiders zelf geven. Maar wanneer de heer Troelstra ons verwijtend toeroept: Gij hebt in Lachtoffers d?t nn^8oCheri?d' daD f°" * Wille" w«zen °P het groot aantal slachtoffers, dat nog oneindig grooter zou geweest zijn, indien wij niet adden gedaan wat wij meenden, dat in die dagen onze plicht was te doen enDe hppZr°UNnHinl h fff?'' ziedaar degenen, die wij hebben beschermd! De heei Nolting heeft tot ons een ander verwijt gericht, namelijk, dat wii 't^HrifvpngS h ~ï z°oa]s hiJ het noemde -* exploiteerden, om een wig te di ij ven m de ïsederlandsche arbeidersbeweging. Wie de historie — ook de laatste historie — kent van het „hersteld" en mag ik misschien als tegenstelling wel zeesren ■ ongesteld" Alepmppn Nederlandsen Werkliedenverbond", zal mijn v!bazin'gTe^en^oInZZ beschuldiging hier moest komen uit dezen mond. Alleen misschien de heer het geval ? n°g 16tS me61' verbaasd ziJn geweest, dan ik. Wat toch is , In..dez® algemeene werkliedenvereeniging waren oorspronkelijk ook wel degelijk Katholieken en geloovige Protestanten gegaan; maar toen deze bond is gaan ij vei en voor de neutrale en dus tegen de confessioneele school, zijn Kater en Passtoors en de hunnen er uitgetreden, omdai zij op deze wijze feitelijk er werden uitgedreven. J Wie dreef hier de wig in de arbeidersbeweging ? Thans, nu de heer Nolting en de zijnen het Werkliedenverbond willen stellen op vi ijzinnig-democratisch standpunt, of — gelijk het thans weer wat vager ? -T" willen drijven m vrijzinnig-democratische richting, worden de heer De Klerk en de zijnen uitgedreven, gelijk vroeger Kater en Passtoors. ik vraag wederom aan den heer Nolting: wie drijft hier de wig in de arbeidersbeweging ? De zaak is deze. Eén werkliedenbeweging bestaat niet, zelfs niet één vakorganisatie. Wanneer « a,lb®lders Katholiek, allen Gereformeerd, of allen sociaal-democraat waren, was het misschien mogelijk één arbeidersbeweging, één vakorganisatie te nebben, maar de neutrale, de zoogenaamde neutrale vakorganisatie als eenheid .e construeeren, is een fictie; dat is erger dan een fictie, dat is bedrog indien op sociaal gebied neutraliteit mogelijk was, indien de vakvereeniging -lechts een ^economisch doel had, en indien ten slotte de oeconomie niets Tattiek dor sociaf listen. had uit te staan met de ethiek, dan ware de neutrale vakvereeniging en de neutrale vakorganisatie misschien mogelijk en gewenscht. Maar neutraliteit is niet mogelijk, ook niet op sociaal gebied; maar de vakorganisatie heeft niet uitsluitend een oeconomisch doel; maar de oeeonomie is niet los te maken van de ethiek. Waar dit zoo is, daar meen ik het recht te hebben, er tegen op te komen, dat men juist den Christelijken arbeiders eii hun leiders den blaam aanwrijft, dat zij het juist zijn, die een wig drijven in de arbeidersbeweging. Nog twee opmerkingen aan het adres van den heer Troelstra. Deze heeft hier twee merkwaardige opmerkingen gemaakt, welke ik uit zijn mond met groot genoegen heb gehoord, en dit gebeurt te zelden, dan dat ik er niet prijs op zou stellen dat te constateeren. Vooreerst zeide hij, dat het hem en zijn medeleden hier koud liet, of wij tegen zijn partij lief of boos deden, de hoofdzaak was voor hem, dat op sociaal gebied iets tot stand kwam. Deze verklaring is hierom merkwaardig, omdat - en ik verheug mij daarover — de sociaal-democratische Kamerfractie blijkbaar op dit punt anders denkt dan de tegenwoordige hoofdredacteur van Het Volk, de heer Tak. Deze toch heeft èn als redacteur van De Kroniek en thans ook als hoofdredacteur van Het Volk, er herhaaldelijk op gewezen, dat de sociaaldemocraten de tactiek moeten volgen, door Bebel in 1891 op den Erfurter partijdag aangegeven in de volgende woorden, te vinden op bladz. 174 van het 'protocol van dien partijdag: „Het gaat er ten slotte niet om, of wij 't een of ander bereiken; voor ons (sociaal-democraten) is de hoofdzaak, dat wij bepaalde eischen stellen, die geen andere partij stellen kan." ik constateer met genoegen, dat de heer Troelstra op dit punt althans de heeren Tak en Bebel heeft gedesavoueerd, dat hij zich bereid verklaart, tot het tot stand komen van sociale wetten, ook wanneer deze worden voorgesteld door een Christelijke Regeering, naar beste vermogen mede te werken .. Socialistir' sclie invloed. De heer Troelstra: Dat heeft Bebel ook gedaan. De heer Aalberse: Het is toch een feit, dat Bebel tot 1891, toen hij die merkwaardige woorden sprak, met de zijnen steeds tegen bijna alle sociale wetgeving in den Rijksdag heeft gestemd. Wel zijn sedert de sociaal-democraten in den Rijksdag eenigszins van tactiek veranderd; maar dat zal wel zijn, omdat zij begrepen, dat het den arbeiders ten slotte wat erg vreemd moest voorkomen, dat de sociaaldemocraten steeds beweren krachtige sociale wetgeving te willen, maar in den Rijksdag toch altijd tegen de sociale wetgeving stemmen. Misschien is het te wijten aan de in Duitschland opgedane ondervinding, dat hier de Kamerfractie een verstandiger en degelijker politiek verklaart te willen volgen. Ik zeide: de heer Troelstra heeft Dinsdag nog een ander merkwaardig woord gesproken, dat inderdaad waard is, vooral voor ons, om onthouden te worden. Ik bedoel de passage in zijn rede, waarin hij, onder verwijzing naar Frankrijk, als zijn meening'te kennen gaf, dat, wanneer de meerderheid in deze Kamer in 1905 naar links zou worden verlegd, dan zijn partij het krachtigst zijn zou, als het ware het heft in handen zou hebben. Ik zal de woorden van den heer Troelstra voorlezen; ik geloof, dat hij mij daar toeroept, ze niet gezegd te hebben. Ze staan op bladz. 578 der Handelingen en luiden aldus: „Handhaaft zij" — dat is de partij van dr, Kuyper — „in Nederland de leuze „clericaal" en „liberaal" als scheidingslijn der partijen, dan zal, wanneer deze meerderheid een minderheid is geworden, de dan tot stand gekomen meerderheid er een zijn, waarin de sociaal-democratie een belangrijke plaats inneemt. Een liberale Regeering zal hier in het vervolg steeds moeten steunen voor een belangrijk deel op de sociaal-democratie." De heer Troelstra: Het jaartal staat er niet bij. als" hèf Sl"": ma" uitgedrukt, Za, hef i„ 1905 Z ïiengS De heer Troelstra: Ik heb juist gezegd, dat het lang zal duren. Aalberse: Dat hoop ik. Zoowel om die verwijzing naar FnnkriiV wq }ndei'daad de socialisten tegenwoordig de drijvende" nartii /iin In aai het ministerie Combes, in denzelfden tijd dat hier in ons land'hpt arbeidT?sr zoogoed als niets heeft gedaan voor de eideis, ja, zelfs nog geen wetsontwerp heeft voorgesteld of gereedeemiakt ten bate van de arbeiders, maar wel uit alle macht de KathohekJ Seste aan te herinneren om^te £?derwiJa he?ftf vervolSd ~ ik behoef daar slechts innH , herinneren om te kunnen constateeren, dat de Katholieken in ons land met die les voor oogen, er inderdaad nog niet naar zullen verlang voorloops van meerderheid te veranderen, - zooweT om S erkenning of eenigT SrenMef'9^derhe.id ,V'ln de "nkerpartijen, hetzij dan in 1905 o eeniöe jaren later, de sociaal-democratische arbeidersDartii een 7ppr groeten invloed in de Kamer zal verkrijgen, - dank ik den heer Troelstra woordtn if hem .plechtiS' dat wij vóór Juni 1905 deze merkwaardige woorden nog wel eens in den lande zullen laten irlinw», mei*waaiaige vrronasiag der best rij-, ding dei- ' .Sociaal - Democratie, ] v,. J° clen toekomstigen bondgenoot van den heer Troelstra den jachten afgevaardigde uit Leiden, den heer Yan der VluS De Kame? 'geve mij dat ik bij de beantwoording van dezen geachten spreker een rr%tf„a'„ïuM6 tts, f nen. Mijn schuld is dat met. Misschien dat wii hit hot rvnotii^v, j.-. noogere sferen de schim van mijn grooten voorganger als afgevaardigde voor Almeloo zullen ontmoeten, die in zijn geliefkoïdeÜtorïSs mompelt van „een knuppel in hét hoenderhok" eiK°°Sae DeeJdsP™ak iets De geachte afgevaardigde uit Leiden heeft gemeend, den Minister van '"ancien, omdat hij Katholiek is, op een inconsequentie te kunnen betrau- 7iin' °"da J 'r de Memorie van Antwoord door zijn onderteekening voor Dirtiien dSr°^ g 6611 be,w,enng' hierop neerkomende: dat alleen de Pc tijen die staan op den grondslag der openbaring, op afdoende wiize de sociaal-democratie kunnen bestrijden. cuuueuue wijze ae rJhri?n'«bMmPÏ2^ daa''biJ °P een passage, voorkomende op bladz. VI van S bmLn n?! 7, f Vorwort waarin deze Katholieke priester zegt: 7ip?6nn T° doc°erde de geachte afgevaardigde den Minister van Financiën Snkt rf .tpTt ï, ?n iHCönsequentie gij, Katholiek Minister, u schuldig weten se hn n h l n f Calvinistisch standpunt, dat alle moraal," alle maakt SppI ™ de°penba"ng' ~ fn uw geleerde geloofsgenoot Cathrein datelM» EMT ,os' •b6strUdt d8 sod"aI-dMtit hnitln"1^1'8?!^ Minister var? Financiën, erkent als Katholiek een moraal i J openbaung om, erkent dus ook de mogelijkheid van krachtige bestrijding der sociaal-democratie door de vrijzinnigen. g zeerijklemmendV°0rZltter! D6Z6 scherpzinnig schijnende argumentatie is niet Het citaat uit Cathrein schijnt zeer sterk, maar — ik zeide biina: de ~ lk bfdüel,: de gefichte afgevaardigde uit Leiden, had e 1 en dei Kamer veel verbazing over de vreemde, immers heidensche moraal-leer van de Katholieken kunnen besparen, wanneer hy zijn citaat slechts één regeltje vroeger ware begonnen. De geleerde Jezuïet toch zegt daarin, bladz. VI: „In welcliem Verhaltniss der rein philosophische Standpunkt zum Christlichen stehe, erklaren wir in der Einleitung." En hij verwijst dan naar de inleiding, bladz. 4—6. Met alle bescheidenheid, die mij past. tegenover dezen geachten afgevaardigde, zou ik toch de vraag willen stellen: waarin schuilt de fout van deze zijn redeneering? En dan geloot ik, dat ik die fout het kortst en duidelijkst kan aangeven, wanneer ik haar aldus aanwijs: dat hij een oogenblik over het hoofd heeft gezien het ontzaglijke verschil, dat bestaat tusschen de moraal-philosophie en moraal-theologie. Had hij b. v. eens het boek van den even geleerden en beroemden ordesgenoot van P. Cathrein, P. Lehmkuhl - diens Theologia Moralis - ingezien, dan had hij daarin voor een groot deel hetzelfde gevonden als in Cathrein's Philosophia Moralis, alleen met dit verschil, dat de theoloog zijn betoog bouwt op de ons door God op bovennatuurlijke wijze geopenbaarde waarheid, terwijl de philosoof - 't spreekt ja vanzelf - zijn betoog bouwt op de ons door de rede geopenbaarde waarheden. Ziehier 't verschil: De moraal-theologie is de wetenschap, die zich bezighoudt met het zedelijk handelen van den mensch, maar wier bron is de Openbaring: zij leert'den mensch, hoe hij volgens de grondbeginselen des geloofs en met behulp der bovennatuurlijke, door Christus ingestelde genademiddelen, behoort te leven, om zijn bovennatuurlijk doel te bereiken. De moraal-phüosophie daarentegen is de wetenschap, die zich evenzeer bezighoudt met het zedelijk handelen der menschen, maar wier bron is de rede, het natuurlijk verstand. Zij tracht, aan de hand der door de rede als waar erkende grondbeginselen, wetenschappelijk vast te stellen, wat recht is en wat onrecht, wat goed, wat kwaad, en hoe de mensch behoort te leven, om als mensch goed en rechtvaardig te zijn, en - vooropgezet, dat hij slechts in de bloot natuurlijke orde leefde — hoe hij zijn laatste doel moet bereiken. Maar - en hier zal Prof. v. d. Vlugt duidelijk worden, waarom deze Memorie van Antwoord door een Katholieken Minister met gerust hait kon worden onderteekend, — maar de mensch leeft niet enkel in de bloot natuurlijke orde - en dit zegt diezelfde P. Cathrein, waarop prof. Van der Vlugt zich beroept, in hetzelfde boek, op bladz. 2 - feitelijk leeft de mensch in de bovennatuurlijke orde, en vandaar heeft de leer der moraal-philosophie steeds noodig de aanvulling van de zedelijke voorschriften der Christelijke openbaring. , En dat is juist, wat aan de geleerden, die het hoofd buigen voor Gods openbaring, geeft die rustige zekerheid, bij al hun vorschen en bij al hun denken. Wie dit niet begrijpt, meent dat wij, als wetenschappelijke, tevens geloovige mannen, onvrij zijn. Het tegendeel is de waarheid. Wij hebben de absolute zekerheid, dat geen ware wetenschap ooit iets leeren kan met de Openbaring in strijd. Alle wetenschap, alle waarheid komt van de Hoogste Waarheid, van God.' En hetzij Hij ons, in Zijn oneindige goedheid, die waarheid onthult door ze ons op directe wijze mede te deelen, door de Openbaring, hetzij Hij ze ons mededeelt op natuurlijke wijze, door ons verstand, door de rede, de waarheid is maar één, en Hij, de Hoogste Waarheid, kan nooit met Zich zelf in strijd kómen. De zoogenaamde strijd tusschen geloof en wetenschap is dan ook enkel en alleen de strijd tusschen het geloof en de quasi-wetenschap, öf, wat helaas ook is voorgekomen, de strijd tusschen de ware wetenschap en onwetende theologen. Misschien geeft de geachte afgevaardigde uit Leiden mij dit deel van mijn betoog gewonnen, maar zal hij mij toevoegen: „Zie, vriend, gij zijt eerst democratie i^zün^MlalphflosOThie oTbhft^ Ca,threj,n bestl'Pt de sociaalAtqui ergo blijft onaangevSten^ miinbetÓ™ Z ¥ r«?e.°?Ueende Sronden. in alle geval komt in strijd met de tictiek fnn •• f1# 'van Financiën Quod nego iterum. van zlJn geloofsgenoot." betoogen van Bart^Von" Böhm-B^werc^en'^ ZUiV6r oeconomische Van der Vlugt deed, oVer het hoofd zien ' gelijk de heer socialisme, waarvan de 8< druk thans' ™l hf ZlJn boek over het Moral-philosophie — zie II 152 en7 'awi -tt^neiln-1S' maar ooli in zijn des Socialismus - wel d'egeliik o'ók nn d üi i' \Dm IMi9'onsfein(Ilidikeit democratie bestrijdt en S volhnLf godsdienstige gronden de sociaalhoe waar zelfs zulke^ bet^Ln l ,n h°e geleerd> ll0e klemmend, godsdienst, dus het geloof aan de u6 eivaring Ieert, dat alleen de borstwering geeft tegen het gevnr dpf? u waarheid, een afdoende geloovige arbeiders he^modlSe^te ^ge^ijn.1, Volmondig' dat ->uist de 20 September IJ., de il g ™ tegen- SMS isêSS M;ts: stand bieden." um,.toren nog menigen storm weer- Ziedaar een van de stemmen uit vele. sociaal-democratiealLrminstdehimfa.fwiizérfva m °nZen Strijd tegen de betoogen, maar dat wij,inderdaadP^5^n ^ 0e,con°miSche en statistische heil ten slotte, verwachten vande d™fl ' ^eln^at meer heil> ja alleen beginselen bij'ons volk! Gn Van ded00rwerkingderChristelijke, godsdienstige den heer I\^i&der1 Vlifg^ "eciteerde^Hthrrin01'^^6 ■ veï'loren* En juist de door der Vlugt geciteerde boft 6 n zegt in het door den heer Van dezen afgevaardigde bliikb-iar vanneer lnJ in het 2de deel, § 3, het voor Verhaltniss des Socialismus'zumÏSSus"^df behfndelt van,"Die die dus in dit verband al 1 ei-mirwt- j ... . an zeSt deze schrijver, vuur kan worden gebracht- l)i/ £i w , ! van Fin;1I]ciën in het atheistisch-materialistische Weltauffassung." ze des Socialismus ist die Coalitie. Den Helder... 'het'spijt nu-totlkh? Leiden naar den afgevaardigde uit Inderdaad, wanne? men hef wetPntf^r-ï110^' »iJ n'>' a «1»'"" pas», doornig pad der politiek weer te be rE danis°m het deze twee afgevaardigden na de liatshP ■ ' standtusschen . Wat door den geachten^afgevaardiSJuitSniet"'" gegroeid- "oS;°?^Valjtt °,lj 0a*Mlxh- en oSs?gen deE«««™S 'li' de. stelling, dat het van urgentie der antirevolutioniniiv n , m u ™?eten zlJ.n als het program „coalitie" uitsprak, had allicht 'iets meer aan dJe zo° dlkwiJ1&;.het woord denken. eei aan t begrip coalitie kunnen geheef^eteroge^e^narHien^8^0''0' k&1\ men zich een coalitie denken van - voor de eischen des eenen niet alleen niets voelde, maar er zelfs vierkant tegenover stond. Dat een dergelijke coalitie de kiem der ontbinding in zich dragen zou, behoeft geen betoog. Geheel anders kan men zich een coalitie denken van bijna geheel homogene partijen, die het over zeer veel punten volmaakt eens zijn. Zoo zou men ten onzent en in Duitschland b.v. de Katholieke partij kunnen noemen een coalitie tusschen de meer en minder vooruitstrevende Katholieken. Uit den aard der zaak echter zal in de practijk een Regeerings coalitie wel meestal het middenevenredige tusschen deze twee theoretische vooronderstellingen uitmaken. Zoo ook, naar ik meen, thans de huidige coalitie. In vele groote principieele vragen is zij homogeen, op min of meer ondergeschikte punten heeft en behoudt iedere partij haar eigen eischen en wenschen. De eisch, aan deze Regeering te stellen, dat zij het program van urgentie van een der drie partijen geheel tot het hare zal maken, berust daarom, miins irmpim 011 een oniuist nolitiek inzicht. Houding van den heer Staalman. De oppositie van dezen afgevaardigde leek mij ook onwaardig, in zooverre als hij zelf op den voorgrond stelt, dat hij nog steeds belijdt de antirevolutionnaire beginselen, dat hij blijft behooren tot de Regeeringsmeerderheid. Ik zou willen vragen : staat met die verzekeringen in goede harmonie het feit. dat hii de Reaeerina aanvalt in den rug? Maar vooral lijkt mij zijn oppositie ontactisch. Zeker, hij vergoelijkt zijn wijze van optreden, door te zeggen, dat de overige oppositie al wapenen genoeg heeft, haar door de Regeering zelf in de hand gegeven; maar, zoo zou ik willen vragen: gesteld eens, wat gij daar zegt, is waar, is het dan uw taak om die wapenen met nog meerdere aan te vullen ? Mijnheer de Voorzitter! Ik begrijp volkomen, wat er in den geachten afgevaardigde omgaat; ik voel, hij zal mij het beeld vergeven, dat hij eigenlijk niet anders is dan een van ongeduld trappelend paard, dat vóórt wil, pijlsnel voort, en als het snel voort mag gaan, zal het wel naar-den meester luisteren, maar zoo lang het niet hard vooruit mag, trappelt het hard. Dat trappelend paard kan dan echter het rijtuig wel eens leelijk beschadigen. Maar is het van den geachten afgevaardigde redelijk, zóó te handelen? Zou, zoo wil ik vragen, een in anderen vorm gegoten aandrang, op de Regeering uitgeoefend, om met de sociale wetgeving meer voortgang te maken, niet licht meer effect uitoefenen? Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde uit Den Helder kan niet ernstiger, niet dieper, van het nut en van de dringende noodzakelijkheid eener krachtige sociale wetgeving overtuigd zijn dan ik. Ik zou 't erger dan een politieke zelfmoord achten, wanneer deze Regeering op dit punt vooral niet alles deed, wat zij maar eenigszins doen kan. Maar wanneer de geachte afgevaardigde uit Groningen, de heer Drucker, zich verbaasde over onze tevredenheid, m. a. w. over 't feit, dat wij in deze Regeering op dit punt blijkbaar ons vertrouwen nog niet verloren hebben, dan zou ik hem willen herinneren aan een woord dat hij gebruikte, als een verwyt aan den Minister van Financiën: van-maand-tot-maand-politiek. Welnu, Mynheer de Voorzitter, welk verwijt treft dan ons? Wij voeren juist geen van-maand-tot-maand-politiek, wij voeren een politiek van vier jaren. En eerst wanneer die vier jaren verstreken zijn, zullen wij den tijd gekomen achten om de rekening van dit Kabinet op te maken. Onderwijl wachten wij, met groeiend verlangen, maar zonder trappelend, veel minder trappend, ongeduld. Wii hAhhfin vp.rtrrmwp.n in dit Ministerie, dat uit onze eigen voormannen Vertrouwen in liet Ministerie. bestaat. Wij hebben vertrouwen in den Minister-President, wiens woord van heden en wiens gansch verleden ons borg is, dat dat vertrouwen niet zal worden beschaamd. Wij hebben vertrouwen in het bijzonder ook in den Minister van Justitie, wiens betuiging, dat het wetsontwerp tot regeling van 2 het arbeidscontract reeds de Kamer zou hebben bereikt, wanneer hij niet nader had moeten overwegen, of niet meerdere bepalingen van dwingend recht, dan in 't bekende ontwerp van ons geacht medelid, prof. Drucker voorkwamen, dienden te worden voorgesteld. Wij hebben geen enkele reden nog, waarom wij, ook in dit opzicht dit Ministerie thans reeds ons vertrouwen zouden opzeggen. Wij zijn er'van overtuigd, dat de, zoowel om politieke als om sociaal-oeconomische redenen dringende, zeer dringende noodzakelijkheid eener krachtige sociale wetgeving ook door hem wordt ingezien. Zeker, 't is waar, wat door den afgevaardigde uit Groningen is opgemerkt: de sociaal-democraten zouden niet zooveel invloed krijgen, wanneer hun scherpe, vaak overdreven critiek niet zooveel misstanden in onze samenleving aantrof en naar waarheid treffen kon. En in zooverre is het juist dat een flinke, veelomvattende, sociale politiek mede een der zeer krachtige middelen is, om aan de cultuur der sociaal-democratie een vruchtbaren bodem te onthouden. Maar, Mijnheer de Voorzitter, laten wij bij deze erkenning toch nimmer vergeten, dat er geen enkele reden zóu zijn, waarom wij niet even sterk voor een krachtige sociale wetgeving zouden opkomen, ook al was de Inat^P "Waarom sociale wetgeving sociaai-aemocraat aan den arm van den laatsten anarchist over de grenzen getrokken, om nimmer in Nederland weer te keeren. , Ne®n> wiJ zijn voorstanders van sociale wetgeving, om twee hoofdredenen vooral i Vooreerst omdat, ten gevolge van de doorwerking der individualistische anders gezegd: oud-liberale, sociaal-oeconomische beginselen, talrijke misstanden en nooden in de samenleving zijn ontstaan, die dringend om leniging vragen, nooden zoowel van den middenstand als van den arbeidersstand. Dat is de oogenblikkelijk noodige sociale wetgeving. Ik noem als voorbeeld : arbeidscontract, arbeidsduur, arbeidsvoorwaarden, verzekering tegen de gevolgen van invaliditeit, ziekte, werkloosheid, verzekering van weduwen weezen, enz. ' Maar vervolgens, — en hier loopt mijns inziens de scheidingslijn in deze Xamei veel scherper tusscben links en rechts — wij willen tevens de sociale wetgeving als middel, om onze nog maar al te zeer individualistische naast-elkander-leving te helpen doorgroeien naar een waarachtige samenleving, gebaseerd op de beginselen van het warme, sociale Christendom, het Christendom dat, door de erkenning der verhevenheid der men.schelijke ziel, de waarde van het individu verhief, — maar tevens door de erkenning van de door God opgelegde plichten van sociale rechtvaardigheid en Christelijke naastenliefde, het luide uitsprak, dat de mensch niet enkel is individu, maar tevens een sociaal wezen. Vandaar het hooge belang, door ons, in verband juist met de sociale wetgeving, gehecht aan een goede vakorganisatie van arbeiders en middenstand. Deze vakorganisaties beschouwen wij als de groote factoren voor de sociale wetgeving. Zij zijn de eerste palen, die wij heien in den grond, waarop wij bouwen gaan het grootsche gebouw van de Christelijke ordenin°- deisamenleving. ° Vandaai, gelijk gezegd, een tweevoudige, hooge taak der sociale wetgeving: het lenigen der oogenblikkelijke nooden, maar vervolgens en vooral: den gloei der maatschappij te bevorderen waar deze bezig is te worden van een liberale Freiwirtachaft tot een Christelijke Wirtschaftsordnung. En vandaar. Mijnheer de \ oorzitter, dat wij, ook en vooral juist op sociaal gebied, alle redenen hebben om meer dan in een liberaal Kabinet, vertrouwen te stellen in een Christelijke Eegeering, als tlians aan 't bewind is. Rede van Ds. A. S. Talma, • GEHOUDEN IN DE ZITTING VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL VAN DONDERDAG 3 DECEMBER 1903. i Het | „geweten der antirevolutionaire K-partij" Mijnheer de Voorzitter! Nu verschillende leden, aan deze zijde der Kamer gezeten, reeds het woord hebben gevoerd naar aanleiding van hetgeen- van de overzijde en ojk uit een hoek van deze zijde der Kamer tegen het beleid der Regeering is ingebracht, zou ik hebben kunnen zwijgen, indien er niet enkele puuten waren, waarop ik meen, dat eenige nadeie toelichting niet overbodig is. Ik zal, bij hetgeen ik ga zeggen, niet spreken over hetgeen van uit den door mij aangeduiden hoek der rechterzijde tegen deze Regeering is ingebracht. Wel zou ik niet durven beweren, dat hetgeen uit dien hoek neeit geKJomcen, aoor neigeen van ueae ëwcSuic,imuD is weerlegd, maar ik geloof, dat dit ligt aan het karakter van het optreden van den gtachten afgevaardigde uit Den Helder. Toen die geachte spreker verleden jaar hier een rede had gehouden', die in vorm wat feller, maar in uitdrukking veel minder beslist was dan nu, werd die geachte afgevaardigde in een onzer dagblacleri, in Het Volk, genoemd het geweten van de, antirevolutionnaire partij. Nu zal Het Volk morgen waarschijnlijk wel vertellen, dat, na de rede van den heer Staalman van gisteren, het er alles van heeft, dat de antirevolutionnaire partij binnenkort gewetenloos zal zijn. Ik geloof echter, dat de opmerking van Het Volk niet al te ernstig moet worden opgenomen, want vóór den datum waarop die qualificatie aan den geachten afgevaardigde uit Den Helder is gegeven, en ook na dien datum, is het voldoende gebleken, dat, naar Het Volkten minste, het met dit geweten van de aidirevolutionnaire partij al heel droevig is gesteld, zoodat het niet al te vreemd zal worden gevonden, wanneer wij naar dat geweten niet al te stipt luisteren. Ik heb er eens over nagedacht, hoe Het Volk er toe kwam om den heer Staalman te noemen het geweten van de antirevolutionnaire partij, en ik ben op de gedachte gekomen, dat de vorige redacteur van Het Volk indertijd misschien zijn zedenkunde heeft geloerd van een leermeester, die er even over dacht ais de mijne, die er ons altijd op wees, dat het eigenaardige van het geweten is, dat het geweten altijd zegt: neen ! Het geweten treedt in ons altijd op negatief. En nu zijn wij het er allen zeker over eens, dat het misschien mogelijk is te vechten tegen een positieve thesis, hoe breed ook opgezet; maar dammen met eenige kaos op welslagen kan vechten tegen het breede veld van een negatie, ik geloof niet, dat iemand dit in ernst zal onderstellen. Van de punten, waarover ik r^u meer btpaalde'ijk wensch te spreken, is het eerste er een de staking, dat door den geachten afgevaardigde uit Groningen en daarna door dien uit Zutfen is ter sprake gebracht, n.l. het beleid der Regiering op 31 Januari. De geachte afgevaardigde uit Groningen is begonnen met te zeggen, dat dit beleid op 31 Januari misschien door een andere Regeering niet met meer succes had kunnen worden gevoerd, maar dat dit"succes dan toch was het kleinst denkbare. De geachte afgevaardigde uit Zutfen is eindelijk voor den dag gekomen met datgene, waartoe hij uitgedaagd was door de Regeering inde stukken, n.1. met één uiteenzetting van wat de Regeering op den 31sten Januari liad behooren te doen. Ik heb de rede van den geachten afgevaardigde met de grootste aandacht aangehoord en-met bijzondere belangstelling nagelezen. Wanneer iemand spreek t over het Regeeringsbeleid op 31 Januari, dan zal J natuurlijk alleen dan daarover juist kunnen spreken, wanneer hij eerst den toestand op 31 Januari juist karakteriseert. En wat is nu de karakteristiek, die de geachte afgevaardigde uit Zutfen van den toestand geeft? Hij zegt:. „Vooreerst betwijfel ik zeer, of der Regeering in de dagen van Januari het ernstige van den toestand, ook met het oog op de naaste toekomst, wel duidelijk voor de oogen heeft gestaan. Indien dit wel het geval was, dan is haar houding op de bekende conferentie met het spoorwegbestuur geheel onverklaarbaar. De Regeering wist natuurlijk, en anders zal ze het wel op de conferentie vernomen hebben, dat het spoorwegbestuur, toen het naar Den Haag ging, reeds half codille was." Mijnheer de Voorzitter, wat die uitdrukking nu juist beteekent, weet ik niet goed, ik vermoed, dat bedoeld is, dat het spoorwegbestuur reeds halverwege gebonden wa?, en dan volgt: „Zij wist, hoe de leiders der beweging op de stations den baas speelden", en dan komen er drie regels, die ik in het geheel met begrijp en waarop ik de aandacht zou willen vestigen: „zij wist, hoe de staking werd opgevat als een pretje, a's een verlof met behoud van traktement, dat reeds vooraf hun was toegestaan; zij wist, zij moest weten, dat het eigenlijk reeds een soort van schrikbewind was geworden." Hoe kan de R-geering nu twee dergelijke zaken weten? Ik kan mij voor- ? mi! • l1-' ^lst' ^e.t waa een PretJe> dat ZÜ wist, dat het was een schrikbewind. Maar dat zij te gelijker tijd kon weten, dat het was een pretje én dat het was een schrikbewind, dat verklaar ik niet te begrijpen. En wanneer de heer Goeman Borgesius destijds een invloedrijke stem had genad in den raad der Regeering en zijn diagnose ook dan zou geleid hebben tot de conclusie, dat wij te gelijk te doen hadden met een pretje en niet een schrikbewind, dan zou daarmede toch voor ons vaststaan, dat, indien die geachte afgevaardigde de zaak in handen had gehad, die zaak zeker niet goed zou zijn gegaan. Hoe zij zou geloopen zijn, weet ik niet, maar zeker niet goed, want het was noch een pretje, noch een schrikbewind. e zaak was, dat toen op ol Januari de Regeering en het spoorwegbestuur te zamen waren, de laatsten zaten in een impasse, waaruit de Regeering ze niet halen^ kon. In Amsterdam hadden de arbeiders het werk neergelegd omdat zij niet wilden gedwongen worden tot dierstprestatie bij een handeling, waartoe het spoorwegbestuur meende, dat de maatschappij wettelijk verplicht was, n.1. het vervoeren van de aangeboden goederen: de beambten weigerden den daarvoor noodigen dienst te verrichten. Toen is het spoorwegbestuur naar Den Haag gekomen en heeft gevraagd, i ®"n miJ ten minste niet voorstellen, dat het iets anders zou hebben gevraagd, — aan de Regeering om het uitdrukkelijk goed te vinden dat zij de wet met nakwam. Maar kan de Regeering, zelfs bij bijzondere pretjes ot schrikbewinden, wel permissie geven de wet te overtreden? Dit kon niet en dit wilde de geachte afgevaardigde uit Zutfen ook niet, maar hij zegt: de Regeering had het advies moeten geven aan de Hollandsche bpoor: volhouden. Wat was er dan gebeurd? Men kan over het karakter dier staking lang redeneeren, maar éen ding zal wel vaststaan, dat, wanneer de Hollandsche bpoor met had toegegeven, door heel het land het spoorwegvervoer was stop gezet en lamgeslagen. Dan had alles vastgezeten op een quae3tie in Amsterdam, die niet door het geheele land was begrepen. Dan was de staking op éen punt in ons land geweest een staking vau solidariteit, op een ander punt een staking om loonsverhooging, op een derde punt een staking van solidariteit niet van de stakers met de veemarbeiders, maar Yan de stakers met hun organisatie. En nu is het een oude leer, dat er niets gevaarlijker is dan een strijd te laten voortwoekeren, die op verschillende motieven wordt gestreden, omdat het dan zoo ontzettend moeilijk is, vrede te sluiten. Had men dus den raad van den heer Borgesius gevolgd, dan zou niemand hebben kunnen overzien, wanneer aan de staking een einde was gekomen. En welke middelen had de Regeering dan tot haar dienst gehad om het maatschappelijk leven te laten gaan? De heer Borgesius heeft het uitgevonden: de Regeering had de schutterij! Ja, de schutters waren er, niettegenstaande het Kabinet van den heer Borgesius aan den boom deischutterij de bijl reeds gelegd heeft. De schutters waren er, en zij konden pal staan! Maar die schutters zijn misschien wel goed om de zaken, wanneer zij niet goed gaan, te beschermen, maar wij willen juist niet dat de zaken niet gaan; de zaken moeten wel gaan, en hoe daartoe nu de schutters konden dienen, is mij een onoplosbaar raadsel. Ieder, die het beleid der Regeering op 31 Januari afkeurt, vergeet, dat niemand toen wist, wat er in het land gaande was. Ik ben overtuigd, dat wanneer de heeren, die in die dagen hun indrukken in de dagbladen hebben geschreven, dit rustig nalezen maanden daarna, zullen zeggen : wij hebben ons vierkant vergist. De zaak was, dat wij, met onze wetgeving vóór April, bij een strijd als toen uitbrak, te doen hadden met een huishoudelijk geschil tusschen werkgever en werknemer, waar de Regeering krachtens haar autoriteit niet in kon optreden. Daarom geloof ik, dat de heer Borgesius zich geheel ten onrechte zoo schrap heeft gezet op zijn poging om nu eens aan te toonen, dat, indien hem de verantwoordelijkheid ware gegeven, hij het er wel goed zou hebben afgebracht. Dit te meer, omdat de werklieden, die aan het staken gingen in Amsterdam, bezig waren uit te oefenen een van die rechten, op wier behoud zij z. i. te recht prijs stellen. Toen de Strafwetten waren ingediend, heeft de heer Borgesius medegedeeld, dat een spoorwegstaking niet iets was, dat men kon verbieden, niet iets dat verkeerd was, maar, omdat het niet door de wet verboden was, niet strafbaar, en dat men nu bezig was tot de misdrijven te rekenen de uitoefening van een recht, waarop de spoorwegarbeiders te recht prijs stelden. Dit heeft de heer Goeman Borgesius gezegd of althans onderteekend in een adres, dat de Liberale Unie wel niet bij de Kamer heeft ingediend, zooals ik oj) de griiïie heb bemerkt, maar dat toch in den lande is aangekondigd als zullende worden ingediend, liet is niet verzonden, misschien wel omdat er gevaar was dat er dingen in stonden, die hier in de Kamer niet verdedigd konden worden, althans niet door iemand, die op het punt stond de „te recht op prijs gestelde rechten" op zijde te zetten en de uitoefening daarvan als misdrijf te bestempelen. Ik kan begrijpen, dat het onderweg gebleven is. De vastheid van leiding echter, die daaruit bleek, geeft niet veel te verwachten van het beleid, dat die staatsman zou hebben getoond, indien hij grooten invloed op het Regeeringsbeleid had kunnen uitoefenen, en wanneer hij er op wijst, hoe ook vroegere Regeeringen krachtig optraden, wijs ik er op, dat dit alleen bewijst, dat die staatsman als Minister andere denkbeelden had dan hij nu als Kamerlid heeft, wat trouwens op ander gebied ook wel gebleken is. Nu ik toch aan het voorjaar bezig ben, wil ik een enkel woord zeggen tot den geachten afgevaardigde uit Amsterdam III1); die het noodig heeft gevonden de Regeering, de Christelijke arbeiders en — dit te recht, want die hebben dezelfde verantwoordelijkheid — de leiders van die arbeiders fel aan te vallen over de houding, bij de staking aangenomen, en over het misbruik, bij die gelegenheid gemaakt van de Christelijke beginselen. Wanneer de heer Troelstra, die ons niet gewend heeft aan literaire uitspattingen, ') Mr. Troelstra. er weer eens aan doet, zou ik hein meerdere zorg in de keuze aanbevelen. Hij heeft regels aangehaald uit Shakespeare's „Richard III", uit een monoloog van Gloucester. Die monoloog bestaat uit 15 a 20 regels en eindigt met de woorden, door den heer Troelsfra gebezigd. Maar nu is het toch eenigszins zonderling, dat iemand, die in de staking een rol vervuld heeft als de heer Troelstra, ons een verwijt naar het hoofd durft slingeren met woorden uit die monoloog ; want hoe begint die monoloog ? Ik doe het booze, en roep het eerst om wraak ; Het onheil, dat ik heimelijk heb gesticht, Leg ik, als een zwaren la-t, op vreemde schouders. Wanneer de heer Troelstra nu weer literaire aanhalingen bezigt, moet hij wat voorzichtiger zijn, want, wanneer wij eens naslaan, of hij zijn citaten goed heeft gekozen, is het voor hem onaangenaam, wanneer wij komen tot zulke coïncidenties. Niet, dat ik die woorden op den heer Troelstra zou willen toepassen. Integendeel; ik vind het ongepast in deze Kamer, dat eenigparlementslid wie dan ook, aan een ander op de lippen legt woorden, die door een dichter op de lippen gelegd zijn van een schurk-, van een aterling, door hem gesproken in de eenzaamheid. De heer Troelstra heeft^ hier wel eens meer gesproken van huichelarij. Dit had altijd nog dit ééne voor, dat hij, dit woord bezigend, daarmede niet noodzakelijk bedoelde: bewuste huichelarij. Maar hier is iets anders gezegd. __Gloucester sprak in het openbaar vroom, maar was hij alleen, dan lachte hij er om, dat hij de arme menschen had beetgenomen met stukken uit de Heilige Schrift, die hij hun als een blinddoek voor de oogen had gebonden. Die woorden te gebruiken met toepassing op anderen, is een aanranding van hun goede trouw, en wanneer de heer Troelstra in zijn rede aan de heeren van de pers het geheim openbaart, dat hij niet alleen met den heer Gpeman Borgesius en den heer Drucker, maar ook wel eens met een Katholiek of een antirevolutionnair spreekt, moet ik dit wel opvatten dat hij daarmede bedoelt een antirevolutionnair die zich heeft ingelaten'met de bedrijven van April, want hij zou zich zelf beleedigen, wanneer hij de onderstelling uitspreekt, op vriendschappelijke wijze te kunnen omgaan met menschen, waarover hij zóó oordeelt. Er zijn grenzen aan alle dingen. De heer Troelstra heeft dit niet gezegd in het vuui zijner iede; hij heeft het rustig thuis nagelezen en opgeschreven en Het Vulk_ is nog niet verschenen, of deze woorden waren zorgvuldig in een hoofdartikel uitgeschreven, opdat iedereen ze toch vooral zou lezen in Nederland. En dat, terwijl, wat van onzen kant geschied is, is gebeurd met open vizier. Van het begin tot hef einde zijn wij gebleven in één lijn, terwijl tegenstanders en vrienden wisten, wat zij aan ons hadden. Alles hebben wij gedaan om de menschen tegen te houden, maar alles wat wij deden was openbaar. Heeft dan de heer Troelstra niet begrepen, wat wij voorhadden? En weet hij dan niet, dat juist hij telkens vrienden en vijanden in de war heeft gebracht ? Indien er iemand is, die, wanneer hij aan die dagen denkt, er aan moet denken met zorg, is het de heer Troelstra. Ik zeg dit niet als een verwijt. Neen, Mijnheer de Voorzitter, ik verwijt den heer Troelstra niets in verband met de staking. Hij moet, wat hii gedaan heeft, geheel en al voor zich zelf verantwoorden. Het waren voor een ieder, die met de arbeiders wereld in betrekking stond, baDge en zorgelijke dagen; iedereen begreep, wat hij ook denken zeggen of hopen mocht,^ dat het dagen waren, die de reactie moesten inleiden. * 'aai dan, als dan iemand gesproken heeft en gedaan, zooals de heer Geeii reactie. Troelstra dit doet, is het kras, met een dergelijke verdachtmaking te durven ontreden tegenover menschen, die eenvoudig van den begmne_ t." En wat is gebeurd, toen de slag gevallen is, en toen die menschen op straat stonden? Wat heeft toen een groot deel van de bezittende klasse en bepaaldelijk ook van de Christenen, gedaan? Zij hebben — en ik beneidankbaar voor dat dit gebeurd is — getoond, dat zij tegenover die menschen ijiet. h«11 d ^hebben willen zijn, maar ze wilden helpen. Ja, er had volgens den heer 1 roelstra iets anders moeten gebeuren. De spoorwegmaatschappijen hadden alle stakers in dienst moeten nemen en die anderen moeten ontslaan, of het ware nog beter geweest en meer in overeenstemming met de prediking van de heeren aan den overkant in die dagen: de spoorwegmaatschappijen hadden moeten ontslaan de menschen die waren blijven doorwerken, pit is geen overdrijving; immers, het zijn geen eenlingen geweest, — dat weten de heer Troelstra en de andere heeren ook heel goed maar tientallen van stakers hebben ons verteld : „Ik ben nooit bij een vereeniging geweest, maar zij hebben mij gezegd: als wij het winnen zullen wij als eersten eisch stellen, de niet-stakers te ontslaan." Dat zijn teiten, die ieder weet, behalve misschien de heer Troelstra, want ik zou mij kunnen voorstellen, dat hij in de dagen na de staking over andere dingen te denken had, dan hoe het met die stakers was algeloopen * het was toen nogal roezig onder zijn vrienden. Er is en dit is eigenaardig — met zoo ontzettend veel klem gesproken over dat woord „misdadige woeling". Waai om? Omdat het het eenige was dat men meende te kunnen aanhalen als een teeken van de gezindheid' der Regeering tegenover de stakers. Wat de Regeering — en dit geldt nu met één lid der Regeering, maar meerdere leden aan die tafel gezeten gedaan heelt voor de stakers, indien die heeren aan de overzijde er niets van weten is dat een teeken, dat zij zich niet bemoeien met de menschen die door hun schuld ongelukkig geworden zijn; maar ik weet, dat, als er kans was een van ben te helpen, de Regeering zich nooit ongezind heeft getoond dat te cloen. En wanneer nu gesproken wordt van „misdadige woeling , wat bedoelt men dan ? Met de misdadigers Avorden niet bedoeld —- en iets anders; zij doen twee dingen: vooreerst datgene wat in de socialistische leer, m. i. volkomen te recht, maar eenzijdig wordt opgemerkt. De hooggeachte afgevaardigde uit Leiden heeft gisteren gesproken over de materialistische opvatting van- de geschiedenis. Ik zal daar niet oj) ingaan, maar hij zal toegeven dat, wanneer die opvatting, en te recht, bestreden wordt, het) waarheids-element in die opvatting daardoor niet is weggenomen. Hij zal geen oogenblik ontkennen, dat voor een zeer groot deel van de menschen de materieele v< rhoudingen, ook de productieverhoudingen, van zeer groote beteekenis zijn voor hunne inzichten op politiek en sociaal gebied. Toen in het midden van de vorige eeuw in Engeland de Korenwetten op zijde werden gezet en freetrade ingevoerd werd, was dat niet omdat 50 jaren geleden een nieuw boek over oeconomie was uitgekomen, maar dat was omdat het maatschappelijk leven dit eischte, en toen, nu een halve eeuw later, Chamberlain voor den dag kwam met de mededeeling, dat de freetrade moest plaats maken voor een onderlinge federatie van oeconomische krachten in het groote Britsche Rijk, was dit niet het gevolg daarvan, dat er |een nieuw boek was uitgekomen; och neen, de argumenten waarmede Chatnberlain nu zijn menschen uitstuurt om de schare te leeren, zijn te vinden in boeken, die al uitgekomen waren toen de ICorenwetten in Engeland nog moesten worden afgeschaft en freetrade nog moest worden ingevoerd. De heer Troelstra: Het gaat heel goed zoo. De heer Talma : Ik ben altijd dankbaar, wanneer de heeren sociaal-democraten erkennen, dat de omschrijving, die ik geef van hetgeen zij willen, juist is. Er is hier geen aanleiding van verwondering hunnerzijds, maar bijna alleen voor verontschuldiging mijnerzijds, dat ik deze dingen zeide, daar zij toch van voldoende bekendheid zijn; maar ik moest dit wel zeggen, omdat hetgeen de geachte afgevaardigde uit Leiden gezegd heeft, mij er aanleiding toe geeft; uit mij zelf zou ik er anders niet mede gekomen zijn. Naast dat eerste is er een tweede element in hetgeen de volksmeening vormt, en juist daarom zeggen wij, dat gij liberalen geen wapenen hebt tegen het socialisme.^ Ik bedoel de eigenlijke geestelijke levensbeschouwing, die niet gebonden is aan de categorieën van oeconomischen aard, die niet gebonden is aan de boterham en de wijze waarop die tot den mensch komt. En waar is de bron van die levensbeschouwing bij u ? Mijnheer de Voorzitter! Ik heb natuurlijk de rede van den geachten afgevaardigde uit Leiden aangehoord, en in de bladen nagegaan wat er over werd gezegd, en nu heeft het mij getroffen, dat in een hem bijzonder bevriend blad dien geachten afgevaardigde een eigenaardige wenk werd gegeven. Er staat toch aan het slot van het overzicht in de Nieuwe Courant, dat wanneer de heer Schokking beweerde, dat wij naast het materieele ook moeten hebben het gemoeds- en het zielsleven, de Leidsche hoogleeraar zeker wel vollen nadruk zou leggen op de eerste, thans in de verdere uitwerking opzettelijk verwaarloosde passus van zijn betoog, met andere woorden: de geachte spreker, sprekend over de beteekenis van de wetenschap in de politiek, sprekend over de beteekenis van wetenschappelijke bestrijding van de politiek, heeft met opzet — althans volgens dien overzichtschrijver — verwaarloosd om eens in het licht te stellen, wat volgens hem nu moeten ?ijn de geestelijke beweegkrachten, die in het volksleven niet kunnen worden gemist. Maar dan zou ik zulk een opzet noodlottig vinden; en ik kan mij dan ook niet anders voorstellen, of die overzichtschrijver heeft zich schromelijk vergist en de geachte spreker heeft het nagelaten, omdat hij begreep, daartoe niet jn staat te zijn. En waarom is hij daartoe niet in staat'? De overzichtschrijver heeft in groote, begrijpelijke, verklaarbare bewondering van den hoogleeraar verstaan, dat hij het met opzet heeft ter zijde gelaten ; immers, hij wist, wat ik geen oogenblik ontken, dat wie de geschriften van den heer Van der Vlugt leest, daarin vindt geteekend allerlei geestelijke, zedelijke grootheden, waarvoor hij niet alleen zelfbewondering heeft, maar waarvoor hij ook apderen eerbied weet in te boezemen. Maar het is met een dergelijke zaak eenigszins als met de kunst. De groote kunstenaar kan wel voortbrengen hetgeen schoon is, en tot bewondering prikkelen. Maar doen als hij, kan alleen de kunstenaar die zijn evenknie is, en die kunstenaar heeft zijn roeping vervuld, wanneer hij ons een indruk geeft van de macht der schoonheid, die op zijn ziel heeft gewerkt. Maaide heer Van der Vlugt is niet gereed, wanneer hij leiding wil geven aan de menschen die midden in den strijd des levens staan, wanneer hij spreekt over de wetenschappelijke zwakheid van het historisch materialisme, en wanneer b. v. de arbeiders, die in het voorjaar dien ontzettenden strijd hadden te strijden, vragen, wat te doen: te gaan staan tegenover hun kameraden, tegenover menschen waarmede zij zich verbonden gevoelen door gemeenschap van leven en belangen en die hun geheele bestaan waagden; of meedoen met hun kameraden, öf blijven aan hun arbeid; zou dan de heer Van der Vlugt durven zeggen: stuur ze maar eens bij mij, ik heb juist een heel mooi boek over de majesteit van het recht? Wat de heer Van der Vluert in ziin st.nieerkn.mfir Hm t i0 7oVor™o„i^«i ( Christelijke beginselen. ling; maar het is geen ding, dat het geestelijk leven van het volk beheerscht. Na hebben wij in onze Christelijke beginselen niet iets waarop wij wandelen als op een veroverd terrein, maar wij hebben daarin een vasten lourg, waarin wij wonen. liet is niet iets waarboven wij staan, maar iets dat boven ons staat, en daarin vinden wij twee elementen vereenigd. In de eerste plaats is de Christelijke levensbeschouwing zoo grootsch en rein van conceptie, dat alle wetenschap en philosophie van eeuwen niet in de schaduw daarvan kunnen worden gesteld. Maar te gelijk hebben wij daarin een macht, die dgn meest eenvoudige aangrijpt in zijn leven, hem geeft een richtsnoer voor zijn handelingen. En dat hebben wij op het oog, wanneer wij spreken over Christendom in de politiek. Wanneer nu wordt gevraagd: waar staat iets van dat Christendom in de wetten ? dan antwoord ik: daarvan komt in de wetten niets voor._ Wanneer iemand, tot in zijn hart bewogen, aan een ander iets geeft, dan is daarin uitwendig niets Christelijks gelegen. Het penningske van de weduwe, eeuwen lang zoo beroemd, was precies hetzelfde penningske, waarmede betaald werd de hoer van die dagen. De quaestie is alleen, waardoor door welk motief, de politiek beheerscht wordt. Nu heeft de heer Troelstra gezegd: wij hebben geen houvast aan uw motieven; gij spreekt over het gezag en toch spreekt gij over ontferming. Wat hij bedoelt, begrijp ik en geef ik toe, al is ontferming bier niet het juiste woord; ik zou hier liever willen spreken over rechtvaardigheid. Wat wij voor de arbeiders vragen, is niet barmhartigheid of een aalmoes, maar gerechtigheid. Ik stel deze opmerking van den heer Troelstra niet ter zijde. Ik gevoel zeer veel voor de aanvallen, die op dat punt van de overzijde op deze Regeering worden gericht. Rekenschap te vragen of het voldoende positief Christelijk handelr, is nooit buiten de orde. Ik ben daarvoor altijd dankbaar, want er is niets gevaarlijker dan het gebruiken van Christelijke namen en leuzen bij handelingen, die niet voortspruiten uit Christelijke motieven. Er is geen afschuwelijker misbruik in de wereld denkbaar dan het misbruik van die Christelijke beginselen om daarmede te dekken egoïsme. En waar er nu telker s komt een aandrang van twee zijden, is er alle aanleiding, dat heden het egoïsme van den een, morgen het egoïsme van den ander zich zoekt te stellen onder de bescherming van de Christelijke beginselen. \ andaag wordt in naam van die beginselen gevraagd bescherming van de brandkast, van de rechten van het bezit, morgen evengoed in naam van het Christendom de bescherming van de rechten der arbeiders. Dit is alles volkomen gerechtvaardigd; maar van de overzijde wordt bezwaar gemaakt, dat bepaald de bezittenden in omen tijd het schild van het Christendom zoeken om zich te dekken. Zij schijnen te meenen, dat hun belangen veiliger zijn bij de overzijde dan bij ons. Dat laatste vind ik nu ook wel. En ik heb mij nooit goed kunnen begrijpen, waarom de conservatieven dit ook niet eerder hebben ingezien. Ztj zullen het nu, ra de rede van den heer Troelstra, nog wel beter inzien. De heer Iroelstra toch heeft gezegd: nog eenige jaren en de meerderheid komt weer aan de linkerzijde; en hoe meer de Regeering op haar verkeerden weg voortgaat, hoe meer het vast zal staan, dat de socia'isten dan van die linkerzijde een belangrijk element uitmaken. Hoe die_ geachte afgevaardigde dit nu goed zal pralen met zijn partij, weet ik niet, want deze zegt: wij zijn noch linker-, noch rechterzijde, wij zijn de klasse, die het tegen alle zijden opneemt .... fcuDlLkeSjdfer°elStra 1 Dat k°mt Van UW P°litiek; ^ scheI)t een rechter- r»i?v,r!mfr.Talmf : r U,ist' "ü d°01' 0nze Politiek wordt de sociaal-democratie opgenomen in de linkerzijde zegt men. Maar als dat waar is, dan moeten Ipwv 11 '6 -ere? va£ d® Jlnke"ijde begeeren, dat nog een heelen tijd het gezag blijve in deze handen. wü htlal™ en zeggen het ons bij dag en nacht: peest toch voorzichtig^ met uw politiek; de sociaal-democraten zijn bezi* een parlementaire partij te worden, en nu maakt gij ze zoo revolmiormair° Neen Mijnheer de Voorzitter, dat is niet zoo. De heer Troelstra heeft nu gezegd: hoe langer de rechterzijde maar aan het roer blijft, hoe meer wij parlementair worden, en ten slotte zult gij ons van een vkirinnS-deoS craat haast met meer kunnen onderscheiden. Is dit niet gelukkig fn blijkt Vwfldp al^eer niet, duidelijk voor de heeren der overzijde, dat uit het kw ade vaak het goede voortkomt ? vP?WrbJMpnd'K"at ik 5et be»rij,Pen kan' dat de bezittenden hun belangen ° achten bij ons dan aan den overkant, en nu is het voor ons het gevaar, dat wij dit aangenaam vinden, en daarvoor concessies doen Maar het oordeel over het dreigende van dit gevaar hangt geheel samen met de quaestie van vertrouwen in ons Kabinet, dat de verantwoordelijkheid heeft voor de politiek. Wij kunnen hier in de Kamer wel toezien wat fafel rHp !" da?rover een oo^eel vonnen, maar de heeren aan de groene ior rii ♦ ZWu ?enTen hebben het land te leideu nai»' het richtsnoer "l beginsel®n' zlJ.n. er aansprakelijk voor, dat dit ook gebeurt, J i £ b lk van een dergelijk streven naar concessies nooit iets kunnen itdekken, en daarom vind ik het zoo fataal, zoo ontzettend gevaarlijk wanneer men van dezen kant tot onze arbeiders zegt: als gij maar geen Ministerie hadt dat te zuinig is op het geld der rijken, dan zoudt gij heb- Sfar 0pnen' -Vnje w VT uw kinderen, enz. Wie dat zegt, beschuldigt deze Regeering niet van gebrek in haar tactiek, maar van zwarte huichelarij. Voor dit dilemma staan wij hier. m WiP»„data^ d®ze Kegeering een ontzettend zware taak is opgelegd, j hebben in de laatste 2o jaar een reactie kunnen zien- in breede l.rmgen van de bevolking is een besef ontwaakt, dat het met die losmaking der banden, met de secularisatie van on* openbaar leven uit moeUijn en mdien die reactie nu zou worden gebruikt om daarmede de belangen van de bevoorrechten te beschermen en de anderen er onder te houden dan komen wij daarmede op een ontzettend gevaarlijken weg. Wie handel drijft moet het eenvoudig doen, en wie zijn volk zou willen "erkoSpenvooree£ zucht, die moge voorwenden wat hij wil, hij moge, naarmate het in zijn p annen ligt, zeggen wat hij wil, maar hij gebruike niet het masker van het Christendom. Wie zegt dat ons volk zou zinken, wanneer het bleef onder snrfiSh . waaronder het 50 jaren 13 geweest, moet zijn ontzaglijke aansprakelijkheid gevoelen daarvoor, dat de invloed, die den Christelijken nar- Sfn Ho'e? ' ' ^ ™ hel ™lk «1 Drzer dagen zijn bittere woorden gesproken — ik heb ze misschien niet alle begrepen — over het woord „Christen-democraat". Ik geloof dat dit woord allerlei misvattingen opwekt, en d.arom zullen wij over den naam heelemaal niet twisten. Het is een wezenlijk Christelijk principe dat een aaiTdit ChrMelnkT ai ZIJn g°®de^en i ziJP gaven, zijn naam en titels dankt aan dit Cnristelijk fundament. In dat Christelijk principe zit iets, dat mijns DTen%?nttp°P pollVek g^ied niet kan blijven zonder consequentie, len sJotte een enkel woord tot de Regeering zelf. Lr is in de stukken geklaagd, dat onze sociale wetgeving zoo verbazend langzaam gaat en dat allerlei toegezegde wetten achterwege blijven. Ik zal mij bij die klacht niet aansluiten, niet omdat het ook mij niet aangenamer zou zijn indien het wat harder ging, maar omdat ik mij niet bevoegd acht te zeggen, in hoeveel tijd een wei behoorlijk voorbereid kan worden. Wanneer wij sociale wetten krijgen, komt het meer op de qualiteit dan op de quantiteit aan; het komt er op aan, niet dat allerlei onderwerpen worden behandeld, maar dat in hetgeen wordt behandeld duidelijk uitkomt het richlsnoei van wezenlijke sociale politiek naar onze beginselen. Allerlei kleine maatregelen zou men kunnen nemen, die een groot aantal menschen zouden kunnen bevredigen; maar in de eerste plaats hebben wij noodig maatregelen, waaruit duidelijk blijkt de koers, waarin deze Regeering wil sturen om de sociale politiek dienstbaar te maken aan alle klassen der maatschappij. pesk &c cloppe^buba trmECHT - BAKKHRBRUa Uitsluitend Soliede Keeren- en Kinderkleeding tegen werkelijk lage prijzen € 'Jdoaiassna ax Na Nrnü3a ax :aNV~iHosxina ni aNvmaaaN nva NaaaxsaaooH anv Mi aoixsaAao cfcldêehmeding's •*- FI1010IELS ' zijn alom bcliend en worden bij toeneming gevraagd. .'. .'. Steeds groote sorteering van aanbevolen llll^TERDAM. £y/ éy/ Af Warmoesstraat 141 / en Keizersgracht 305. fabrikaten: PIANO'S. | ORGELS. ERNST KAPS. PAOKARO Co. SCHIEDiMYER. ESTEY Co. Th. MN Co. KARN Co. SPGNNAGEL. CA6LE Co. \mm. BÜRDETT Co. R!CH. RITTER. DÖHERTY Ca. e. a. c. a. AANBEVELINGEN van DE GROOTSTE MUSICI z.a. LISZT, RUBINSTEIN, VON BULOW, WAGNER e/a. SPECIALE INRICHTING VOOR REPARATIËN, AAN DIANOS WELK FABRIKAAT OOK. M'imnt'.s en Oi'fjels trortlen root' de ti'o/ten f/esehiht ijetntialtt. Iin eiKen gewenscnten stijl en houtkleur. = "N nDfïJI C voor HUIS, ZAAL, KAPEL UlMJEiL/O en CONGREGATIE. Men vrage Conditiën voor — — — — — — — — —■ — — — — HUUR - RUIL - STEMMEN - TAXATIE - ETC. Typ. De Roever Kröber & Bakels. — Amst.