T >0 0 0 ALGËMEËN ItEGLEllüïï v 0 S VOORDE ° *> 0 0 HERVORMDE KERK | 0 0 O IN HET J | KONINGRIJK | • s o 0 DER 0 0 | ïï 1JD K 1 & A Ï1 ID 2 ÏÏ» ! 1 — 0 ■p *> Met Aanteekening'en. ® 0 0 0 0 • y 0 0 TE GORINCHEM, BIJ •o J. NOOEDUYN en ZOOK t 0 f> 1852. t 0 % hetzij ten aanzien der Regering of der Staats-ambtenaren, hetzij ten aanzien der tot de inrigting van den Staat behoorende besturen en collegien; 4°. dat uit het voorkomende aan het slot van art. 4 niets zal kunnen worden afgeleid ten aanzien der bevoegdheid van de Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, tot regeling der belangen en betrekkingen van de Protestantsche Kerken in Nêerlandsch Oost- en West-Indie, waaromtrent Wij Ons voorbehouden de bestaande bepalingen, zoo noodig, te wijzigen, in verband tot de behoeften en belangen dier Kerken, de regten van den Staat en de aanspraken welke, naast de Hervormde Kerk, ook de andere daarbij betrokken kerkgenootschappen kunnen doen gelden; 5°. dat alle eventuële veranderingen, hetzij in het thans bekrachtigde Algemeen Reglement, hetzij in andere reglementen of reglementaire bepalingen , mitsgaders alle nieuwe reglementen en reglementaire bepalingen, dadelijk ter kennis van de Regering zullen worden gebragt, door het collegie van kerkelijk bestuur, 't welk die veranderingen, reglementen of reglementaire bepalingen vaststelt, of, zoo daarop goedkeuring of bekrachtiging van hooger kerkelijk bestuur wordt vereischt, door het collegie van bestuur 't welk de goedkeuring of bekrachtiging verleent; 6°. dat mede van alle benoemingen en veranderingen in het personeel der besturen boven den Kerkeraad, dadelijk aan de Regering zal worden kennis gegeven, door het collegie 't welk de benoeming heeft gedaan , of waarin de verandering van personeel heeft plaats gehad; 7°. dat geene verandering van jurisdictie, of begrenzing, hetzij van kerkelijke besturen, hetzij van kerkelijke gemeenten , zal kunnen worden tot stand gebragt, zonder Onze goedkeuring; 8°. dat de artikelen van het Algemeen Reglement, welke van invloed zijn ten aanzien der betrekking tussehen Staat en Kerk, niet zullen kunnen worden veranderd zonder Onze bewilliging; 9°. dat alle bestaande verordeningen verbindend blijven, zoolang zij niet op wettige wijze zijn vervangen of afgeschaft ; 10°. dat uit art. 24 niets zal kunnen worden afgeleid ten nadeele der regten van collatoren en floreenpligtigen; 11°. dat Onze bekrachtiging van het Algemeen Reglement geen grond zal kunnen opleveren, om van Staatswege voorziening in te roepen in de meerdere kosten, welke het kerkbestuur, hetzij door meer talrijke vergaderingen van de Synode of anderzins, mogt vorderen. Onze voornoemde Minister van Justitie, voorloopig belast met het bestuur van het Departement voor de Zaken der Hervormde Eeredienst enz., is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 23sten Maart 1852. (Ge/.) WILLEM. AMOSïiBM SlM&IMtFJa VOOR DE HERVORMDE KERK IX HET llloitwgrtjK ber (De titel van het nu buiten werking gestelde Reglement van den 7. Januarij 1816 was: Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden.) —— I. ALGEMEENS BEPALINGEN. Art. 1. De Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat uit al de Hervormde gemeenten in het Koningrijk der Nederlanden, TVaalsche, Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche, zoowel als Nederduitsche (1). (1) Verg. art. 16. Art. 2. Tot elke bijzondere gemeente behooren : die op belijdenis des geloofs tot lidmaten zijn aangenomen; die voor alsnog alleen door den doop in hare gemeenschap zijn ingelijfd ; die door geboorte uit Hervormde ouders, of door den overgang hunner ouders tot de Hervormde Kerk, gerekend worden tot eene bijzondere gemeente in betrekking te staan; die in eenige Evangelische gemeente, hetzij hier te lande, hetzij elders zijn erkend, als behoorende tot de Hervormde Kerk, en van hunnen doop of hunne belijdenis door behoorlijke bewijzen hebben doen blijken (1). (1) Alzoo is in het oog gehouilen het onderscheid lusschen de historiële benamingen van lidmaten en leden. Alleen zij, die belijdenis des geloofs hebben afgelegd, worden als lidmaten der gemeente erkend. Art. 3. Deze allen blijven tot de Nederlandsche Hervormde Kerk behooren, zoolang zij niet door woord of daad ten duidelijkste toonen, zich van haar af te scheiden, of door haar van hunne betrekking tot de Kerk vervallen zijn verklaard. Art. 4. Het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk wordt uitgeoefend: 1°. over de gemeenten, door Kerkeraden; 2°. over meer gemeenten vereenigd, door Classikale Besturen en Provinciale Kerkbesturen; 3°. over al de gemeenten te zamen, door de Synode. De belangen der Oost- en West-Indische Kerken zijn een voorwerp van de aanhoudende zorg der Synode van de Nederlandsche Hervormde Kerk. De betrekking dier Kerken tot de Synode blijft op den tegenwoordigen voet, tot dat zij nader meer kerkelijk kan worden geregeld (1). (1) Zie art. 56 alinea a. Verg. c. w. pape, Aant. op het O. G. A. R. bladz. 1 , 13 en 62. Art. 5. De leden dezer besturen worden benoemd door de Kerk, op de wyze, welke verder in de verschillende hoofdstukken van dit reglement is opgegeven (1). Met uitzondering alleen van die der Kerkeraden (2) en der Algemeene Synode (3), worden deze leden benoemd voor den tijd van drie jaren. Jaarlijks op den lsten Januarij treedt een derde, of zoo na mogelijk een derde, van hen af. Geen predikant of ouderling kan lid worden van een Provinciaal Kerkbestuur, dan na vroeger lid te zijn geweest of nog te zijn van eenig kerkelijk collegie boven den Kerkeraad; en niemand zal tot ouderling in een Classikaal Bestuur benoemd worden, dan die ouderling is, of geweest is bij den Kerkeraad. Niemand kan ten zelfden tijde lid zijn van een Classikaal Bestuur en van een Provinciaal Kerkbestuur. Een lid van eenig Classikaal Bestuur, geroepen wordende tot een Provinciaal Kerkbestuur, treedt, bij aanvaarding van deze benoeming, in de eerste betrekking af, en wordt door zijnen secundus vervangen (4). Ter Synode kunnen, even als de leden van het Provinciaal Kerkbestuur, ook hunne secundi worden afgevaardigd (5). (1) Het regt tot benoeming van de leden der Kerkeraden berust bij de gemeente (art. 23). De benoeming van de leden der Cl. B. en Prov. K. geschiedt door de Cl. Verg. (art. 37); en wel die van de eerstgenoemden bij vrije keuze (a. 42), terwijl de leden der Prov. K. moeten gekozen worden uit predikanten of ouderlingen, die vroeger lid geweest zijn of nog zijn van eenig Kerkelijk collegie boven den Kerkeraad. De leden der Synode worden benoemd door de Prov. K., mitsgaders door de Commissie tot de Zaken der Waalsche Kerken, door het Kerkbestuur van Limburg en door de Commissie voor de Zaken der O.- en W.-Indische Kerken, en wel uit de leden dier collegiën of uit hunne secundi (art. 56). (2) De tijd van aftreding van leden des Kerkeraads is bij de huishoudelijke reglementen geregeld. Zie Alg. Regl. v. d. Kerker. Art. 6. (3) De leden der Synode worden jaarlijks benoemd tot het bijwonen der Synodale Vergadering (art. 36), welke aanvangt op den Isten Woensdag in de maand Julij (arl. 59). Daar nu, wanneer het houden eener buitengewone Synode noodig is, deleden der laatstgehoudene Vergadering (ibid.) worden opgeroepen, zoo kan hunne benoeming geacht worden, te geschieden voor den tijd van een jaar. (4) Die dan optreedt als gewoon lid (art. 6). <5) Verg. art. 56. Art. 6. Aan elk der leden van de besturen boven den Kerkeraad wordt een secundus toegevoegd, die de vereischten beeft om als lid op te treden (1). Bij tijdelijke ontstentenis van den primus treedt de secundus voor hem op als gewoon lid. Bij aftreding tusschentijds van den primus, wordt de secundus gewoon lid, gedurende den diensttijd van den primus (2). De secundus van den secretaris of scriba vervangt alleen in het laatste geval den secretaris of scriba in zijne bijzondere betrekking. Als een secundus gewoon lid geworden is, verkiest de eerstvolgende vergadering van het bevoegde collegie een ander tot zijn secundus. (1) De vraag, die naar aanleiding van art. 32 van het Gew. A. R was opgekomen, of een secundus bij een Cl. B. tot secundus bij een Prov. K. zou mogen benoemd worden, was door de Algemeene Synodale Commissie, in hare aanschrijving aan de Classikale Besturen van 22 Nov. 1850, toestemmend beantwoord; verklarende zij, dat indien elk , die lid van een Cl. B. is geweest, tot lid van een Prov. K. kan benoemd worden , datzelfde ook behoort te gelden van de secundi. Hieruit zou echter kunnen voortvloeijen, dat zulk een secundus , bij ontstentenis van zijn primus, in dat Kerkbestuur optrad, zonder immer als lid van een kerkelijk collegie boven den Kerkeraad, werkzaam te zijn geweest. Vordert nu dit art. in de secundi de vereischten, om al» lid te kunnen optreden , art. 5, hetwelk in de derde alinea gewaagt van vereischlen voor de leden der Prov. K., doet zien , dat geen predikant of ouderling lid kan worden van een Prov. K., dan na vroeger lid geweest te zijn of nog te zijn van eenig kerkelijk collegie boven den Kerkeraad; uit welke bepaling volgt, dat een secundus bij een Cl. B., als zoodanig, de vereischten niet heeft om als secundus bij een Prov. K. te worden benoemd. (2) Wanneer derhalve, bij tijdelijke ontstentenis, of bij aftreding tusschentijds van een' Praeses bij een Cl. B., of van een' President bij een Prov. K., de secundus wordt opgeroepen, treedt hij op niet in de betrekking van den primus, maar als gewoon lid. Art. 7. Yan alle benoemingen wordt onverwijld kennis gegeven aan de nieuw benoemden. Yan de benoeming tot leden of secundi (1) van eenig bestuur boven den Kerkeraad wordt tevens zoo spoedig mogelijk (2) berigt gezonden aan liet Ministerieel Departement , den secretaris der Synode en de onderscheidene kerkelijke besturen, die er belang bij hebben. (1) Moet de Regering ook kennis bekomen van de optreding der secundi in het Bestuur ? — Van alle benoemingen en verande~ ringen in het personeel der besturen boven den Kerkeraad, zal aan de Regering kennis worden gegeven, door het collegie, hetwelk de benoeming heeft gedaan, of waarin de verandering van personeel heeft plaats gehad. Z. M. B. sub 6°. (2) Z. M. B. bepaalt sub 6°, dat die kennisgeving aan de Regering dadelijk zal gedaan worden. Art. 8. Alle stemmingen in kerkelijke vergaderingen, ter vervulling van openstaande of openvallende plaatsen, geschieden door de tegenwoordig zijnde leden, en wel met gesloten briefjes. Ter beslissing wordt gevorderd de volstrekte meerderheid der behoorlijk uitgebragte stemmen (1). Wanneer deze, na twee vrije stemmingen, bij eene derde tusschen de twee, die de meeste stemmen op zich vereenigd hadden, blijkt niet verkregen te kunnen worden, zal het lot beslissen. Voor elk lid en voor iederen secundus zal telkens afzonderlijk gestemd worden. (1) Het art. spreekt van behoorlijk uitgebragte stemmen; daardoor wordt de vraag, of bij de bepaling van het getal der stemmen, briefjes in blanco in aanmerking mogen komen, ontkennend beantwoord. Art. 9. Geen kerkelijk bestuur neemt eenig besluit, dan bij tegenwoordigheid van twee derden zijner leden, tenzij de vergadering, wegens ongenoegzaam getal van leden , reeds eenmaal was uiteengegaan, en ten tweeden male tot behandeling der zaak wettiglijk was opgeroepen. Art. 10. De leden der kerkelijke besturen stemmen in de vergaderingen, tot welke zij zijn afgevaardigd, altijd hoofdelijk, en zonder aan lastbrieven gehouden te zijn. Elk lid is verpligt zijne stem bepaald uit te brengen, tenzij de vergadering hem van die verpligting ontslaat. Art. 11. De zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke Kerk in het algemeen als van de Hervormde in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering der Godsdienstige kennis, de bevordering van Christelijke zeden, de bewaring van orde en eendragt, en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die, in onderscheidene betrekkingen, met het kerkelijk bestuur belast zijn. Art. 12. Geene algemeen verbindende reglementen, of veranderingen in de bestaande, kunnen worden vastgesteld dan dooide Synode (1). Indien deze reglementen of veranderingen bepalingen be- hulzen, die op de Classikale Vergaderingen of de Kerkeraden regtstreeks betrekking hebben, zullen de Kerkbesturen de consideratien der Classikale Vergaderingen op die punten vragen. G-een bijzondere reglementen voor provinciale ressorten > of veranderingen daarin, kunnen in werking worden gebragt, dan door de Provinciale Kerkbesturen, na de goedkeuring der Synode te hebben ontvangen (2); geene bijzondere reglementen voor classikale ressorten, of veranderingen daarin, dan door de Classikale Besturen, na de goedkeuring der Provinciale Kerkbesturen te hebben erlangd (3); geene bijzondere reglementen voor de ringen, of veranderingen daarin, dan door de Ringsvergaderingen, na de goedkeuring van de Classikale Besturen te hebben ontvangen (4). Deze goedkeuring van een hooger bestuur mag niet geweigerd worden tenzij het blijken mogt, dat de bijzondere reglementen met de algemeene in strijd zijn. Van alle zoodanige verordeningen en veranderingen zal kennis worden gegeven aan het Ministerieel Departement (5). Dispensatie kan alleen gegeven worden van die bepalingen , welke uitdrukkelijk bij de reglementen zijn aangewezen , en op de wijze daarbij voorgeschreven. (1) Verg. art. 61 en 62. (2) Als beginsel is aangenomen, „dat bijzondere reglementen, door „ lagere collegiën vastgesteld, de goedkeuring, voor zooveel „zij erkend zullen worden deze te behoeven, ontvangen aioe„ten alleen van het eerst in hoogeren rang volgend Bestuur." H. S. bladz. 309. (3) De Classikale Vergaderingen, als zijnde geene besturende ligchamen, maken de reglementen voor haar ressort niel. (4) Zie art. 28. — Hoe plaatselijke Reglementen worden vastgesteld, zie art. 2o. (5) Z. M. B. bepaalt sub 5°, dat dadelijk ter kennis van de Regering zullen worden gebragt alle eventuele veranderingen in de reglementen of reglementaire bepalingen, mitsgaders alle nieuwe reglementen en reglementaire bepalingen, en wel door het collegie van kerkelijk bestuur, 'tvvelk die veranderingen, reglementen of reglementaire bepalingen vaststelt, of, zoo daarop goedkeuring of bekrachtiging van hooger kerkelijk bestuur wordt vereischt, door het collegie van bestuur, 't welk de goedkeuring of bekrachtiging verleent. Art. 13. De kerkelijke besturen bepalen hunne werkzaamheden binnen de grenzen hunner bevoegdheid, zoodat zij niets behandelen , wat uitsluitend tot den werkkring van een ander collegie behoort (1). Kerkelijke besturen hebben het regt, in zaken, welke tot hunne bevoegdheid behooren, voorstellen in te dienen en voorlichting te vragen bij de in opklimmenden rang naastvolgende (2). De verlangde voorlichting zal door dezen zoo spoedig mogelijk worden gegeven. Eerstgenoemden zijn gehouden, de aangevraagde berigten, bescheiden en consideratien zonder verwijl op te zenden. (1) Verg. art. 44 3". (2) Betrekkelijk de wijze van inzending van voorstellen door kerkelijke collegiën, heeft de Synode, bij Resolutie van 7 Julij 1818, eenige bepalingen gemaakt. De voorstellen van Kerkeraden of Ringen aan een hooger kerkbestuut worden ingeleverd bij het Cl. Bestuur, hetwelk die, met zijne consideratien ter kennis van het Prov. K. brengt; de voorstellen der Cl. B. aan de Synode worden mede ingeleverd bij het Prov. K. De Provinciale Kerkbesturen zenden die voorstellen aan de Synode, des noodig, met hunne consideratien, gelijk zij hunne eigene voorstellen onmiddellijk aan de Synode doen toekomen. Indien eenige Cl. B. of Prov. K. tot de inzending dier voorstellen niet besluit, kunnen zij, van welke het voorstel is uitgegaan , zich beklagen bij hooger bestuur, volgens art. 14 van üit Algemeen Reglement (art. 0 van het vroeger gevigeerd hebbende), zijnde echter bij Syn. Res. van 8 Julij 1819 aan die collegiën de verpligting opgelegd, om van zoodanige weigering tijdige en gemotiveerde kennisgeving aan de inzenders dier voorstellen te doen geworden (°). Bij Resolutie van 10 Sept. 1831 bepaalde de Synode: 1°. dat de bepalingen van 7 Julij 1818 voortaan meer naauwkeurig en doeltreffend zullen zijn in acht te nemen. 2°. Dat telken jare door de Synode eene commissie zal worden benoemd van drie leden, in wier handen alle, niet door tusschenkomst der Prov. K., ingezonden stukken gesteld worden, en die, met zeer korte opgave van inhoud, diene van advies, welke stukken al dan niet gelezen en in deliberatie gebragt zullen worden. H. S. bl. 509, verg. met bl. 479 volgg. Voorts heeft de Synode, bij hare Resolutie van 12 Julij 1851, goedgevonden die van 17 Julij 1817 aldus te wijzigen: „Alle adressen en voorstellen, met uitzondering van die der Classikale Vergaderingen, zullen minstens veertien dagen vóór de opening der Synode, bij haren Secretaris moeten zijn ingezonden, en zullen de later ingedienden niet in overweging komen, tenzij de Vergadering hun inhoud oordeelt van genoegzaam belang te zijn, om daartoe in aanmerking (e worden genomen." H. S. bl. 226. Art. 14. Een kerkelijk bestuur, dat vermeent door de besluiten van een in opklimmenden rang volgend bestuur bezwaard te zijn, heeft het regt, zich bij nog hooger te beklagen; (1) doch is inmiddels gehouden, zich naar de ontvangene voorschriften te gedragen, ten ware de zaak in geschil bij einduitspraak niet meer zou kunnen worden gebragt in haar geheel. In dit laatste geval wordt hiervan onverwijld kennis gegeven zoo aan het bestuur, waarover men zich beklaagt, als aan het bestuur, waarbij de eindbeslissing behoort, en als dit laatste de Synode is, dan, in den tus- {") Men vindt de Resolutie van 7 Julij 1818, in haar geheel bij hooijer, Kerkel. Wellen, bl. 262 en bij. v. d. tuuk, Handb., I Stuk, bl. 177. schentijd dat zij niet is vergaderd, aan de Algemeene Synodale Commissie. (1) Zie de tweede aant. op het voorgaande arl. Art. 15. Iedere beslissing van een kerkelijk collegie is vatbaar voor hooger beroep bij het in opklimmenden rang volgend collegie. 'Yan beslissing, in hooger beroep gevallen, wordt geen nieuw appèl toegelaten, doch kan alleen vernietiging worden gevraagd, wegens schennis of verkeerde toepassing der reglementen. Het verzoek tot vernietiging van uitspraken van klassikale en Provinciale Besturen, alsmede van de Waalsche Commissie en het Kerkbestuur van Limburg, wordt gedaan bij de Algemeene Synodale Commissie, die in dezen beslist. (1) In geval van vernietiging wordt de zaak verzonden aan een ander collegie, van gelijken rang, als dat de vernietigde uitspraak heeft gewezen. Als ook dit collegie uitspraak heeft gedaan, is de zaak definitief beslist. De Synode, geroepen om, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep, uitspraak te doen, wordt bij uitloting verminderd op de helft harer leden. Indien van die uitspraak herziening wordt gevraagd, wordt de zaak voor de geheele Synode gebragt, die haar definitief beslist. (2). (1) Zie art. 70 3" en 74. (2) Herziening van eene uitspraak der Synode, in eersten aanleg gewezen, was, onder de werking van het A. R. v. B. van 1816, omslagtig en kostbaar. Volgens art. 89 en volgg. van het Regl. v. Opz. en Tucht werd gevorderd de verzekering eener som van f 1,200 onder den Quaestor-Generaal, tot hoeding der vermoedelijke kosten eener vergadering van herziening. Toch verrast de bepaling, dat de A. S. C., onmiddellijk uitgaande van, en in betrekking staande tot de Synode, bevoegd is, om van eene uitspraak, door de bij uitloting op de helft harer le- den verminderde Vergadering gewezen, herziening te doen plaats hebben. Art. 16. De Hervormde gemeenten, in art. 1 genoemd, behoorende tot hetzelfde geheel, en onder hetzelfde gemeenschappelijk bestuur geplaatst, zullen echter, naar hare bijzondere behoeften en omstandigheden, hare afzonderlijke huishoudelijke inrigtmgen kunnen hebben, onder de bepalingen in art. 12 voorkomende. H. BIJZONDERE BEPALINGEN. HOOFDSTUK I. Het Kerkelijk Bestuur in de enkele Gemeenten en de Ringen. Art. 17. De plaatselijke gemeenten blijven bepaald binnen de grenzen , waarin zij nu bestaan, zoolang daarin, op wettige, bij dit reglement aangewezen, wijze, (1) geene verandering zal gemaakt zijn. De belangen van elke dier gemeenten zijn toevertrouwd aan predikanten, benevens ouderlingen en diakenen, die allen door lidmaatschap aan die (2) gemeente behooren verbonden te zijn. Bij langdurige ziekte of tijdelijk gemis van een predikant der gemeente, zorgt de ring, volgens de bepalingen van het Reglement op de Vacaturen, voor de vervulling van zijn dienstwerk. (1) Over de Kerkelijk te regelen begrenzing van plaatselijke gemeenten wordt gehandeld in art. 43,7° en 51,7°. De bepaling en, des noodig, de verandering der grensscheidingen wordt, met inachtneming der daarbij voorgeschrevene verordeningen, opgedra- gen aan de (.lassikale en Provinciale Besturen, onder goedkeuring, wat verandering betreft, van het Provinciaal Kerkbestuur of van de Synode. Bij Z. ,M. B. intusschen wordt sub. 7°. bepaald, datgeene verandering van jurisdictie of begrenzing, hetzij van Kerkelijke besturen, hetzij van Kerkelijke gemeenten, zal kunnen worden lot stand gebragt, zonder 's Konings goedkeuring. — Over verandering in de ringsverdeeling zie art. 26, en over die in de grenzen der Classen art. 35. (2) Meermalen heeft het geval zich voorgedaan, dat lidmaten, die zich in eenige gemeente met der woon hadden nedergezet, zonder hunne lidmaats-attestatie te hebben ingeleverd, tot kerkelijke bedieningen benoemd werden. Het is hier bepaaldelijk aangewezen, dat de leden des Kerkeraads door lidmaatschap behooren verbonden te zijn aan die gemeente, in welke zij als zoodanig dienen. < EERSTE AFDEELING. De Kerker aden. Art/ 18. In alle gemeenten, waar het personeel daartoe niet ontbreekt , zal een Kerkeraad zijn. Gemeenten, die, door gebrek aan genoegzaam geschikt en gewillig personeel, geen Kerkeraad kunnen hebben, zijn geplaatst onder het toezigt van het Classikaal Bestuur, hetwelk met den predikant, of bij vacature met den consulent , doen zal, wat des Kerkeraads is. (1) <1) Wanneer in zoodanig geval het Cl. B., doende wat des Kerkeraads is, over de belangen der gemeente handelt, heeft de predikant, of bij vacature de consulent, in de vergaderingen ad hoe zitting als praeses. H. S. 1845, bl. 95, 1851, bi. 54. Art. 19. De Kerkeraad wordt onderscheiden in algemeenen en bijzonderen. De algemeene, die in alle gemeenten, grootere of klei- nere, bestaat, is zamengcsteld uit één of meer predikanten en uit ouderlingen en diakenen. Tot den bijzonderen, die slechts in gemeenten met drie of moer predikanten gevonden wordt, beliooren alleen predikanten en ouderlingen, terwijl diakenen aldaar ook een afzonderlijk collegie uitmaken. De Kerkeraad vertegenwoordigt en bestuurt de gemeente; en wel de algememe of ook de bijzondere Kerkeraad, naar mate de zaken, die te behandelen zijn, tot den eenen of tot den anderen behooren. Art. 20. Aan predikanten is toevertrouwd en aanbevolen: de openbare verkondiging des Evangelies, het bedienen van Doop en Avondmaal, de leiding der openbare Godsdienstoefening, de huwelijksinzegening, het geven van Godsdienst-onderwijs , de herderlijke zorg, en het besturen van al de vergaderingen^ des Kerkeraads. Aan ouderlingen is toevertrouwd en aanbevolen: met predikanten bezig te zijn in de herderlijke zorg voor de gemeente, de bevordering van en het toezigt op het Godsdienst-onderwijs, en de handhaving van orde en tucht; voorts het ijverig zamenwerken met dezen in alles, wat aan de Christelijke volmaking der gemeente kan dienstbaar wezen (1). Aan diakenen is toevertrouwd en aanbevolen de meer bijzondere zorg voor de armen der gemeente. Daartoe zijn zij belast met het dagelijkscli beheer der diakonie-goederen, met het innen van alle, onder welken titel ook, aan de diakonie der gemeente aankomende gelden, met de inzameling der liefdegaven en met het besteden van dit een en ander tot die Godsdienstige en zedelijke einden, welke de Christelijke gemeente voor hare armen beoogt (2). In gemeenten met één of twee predikanten doen zij dit onder medewerking, en in die met drie of meer predikanten onder toezigt van predikanten en ouderlingen. Het vaststellen van collecten , de zorg voor de diakoniegoederen (3), alsmede voor de geestelijke behoeften der armen, is overal aan predikanten, ouderlingen en diakenen te zamen opgedragen. 2 (1) Men verg. art. 24 en 25 van het Alg. llegl. voor de Kerkeraden, waar de bijzondere pligten der Ouderlingen worden opgegeven te bestaan , in zooveel mogelijk de openbare Godsdienst bij te wonen , en, daartoe verzocht zijnde , de predikanten bij te staan in het herderlijke werk, waarbij dc Huish. ltegl. nog voegen , naar vermogen mede te werken, om de goede orde bij de openbare Godsdienstoefeningen te bewaren , en men zal er zich in verblijden, dat dit Reglement aan de ouderlingen den eervollen en gewigtigen werkkring, die hun toebehoort, heeft aangewezen' (2) De Christelijke gemeente beoogt nog andere doeleinden, dan die, welke eene Staats-instelling vorderen kan of mag. (3) De houding der Kerkeraden , gesteund door de leden der gemeente, ter gelegenheid van het bij de tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangige Wets-ontwerp op het Armbestuur heeft doen blijken, dat de Synode de zorg voor de diakonie-goederen der gemeenten niet aan trage handen heeft toevertrouwd. Art. 21. De Kerkeraden geven, wanneer zij verkeerdheden ontdekken in de administratie der kerkelijke goederen , daarvan kennis aan het Classikaal Bestuur (1). (1) Wordt de strekking van dit art. beperkt door hetgeen inZ. M. B. sub. 2° voorkomt ? — Het vaststellen van bepalingen, omtrent de administratie der kerkelijke goederen is geheel onderscheiden van het maken eener bepaling voor de Kerkeraden , om bij ontdekking van verkeerdheden in hare administratie, daarvan kennis te geven aan het Cl. B. Bovendien dezelfde verpligting was reeds, bij art. 91 van het vervallen A. II. v. B. den classikalen Moderatoren opgelegd , voor welke het echter in den regel hoogst moeijelijk was met die misbruiken , indien zij bestonden, bekend te worden. Gelijke verpligting wordt nu den Kerkeraden opgelegd, die beter dan de Cl. Besturen in de gelegenheid zijn om, bij het bestaan van verkeerdheden , die te ontdekken. Was de bevoegdheid des kerkelijken besluurs, om op de administratie dier goederen acht te geven, reeds vroeger erkend , en wordt zij hier alleen uitgebreid tot een ander erkend Bestuur, hetwelk eigenaardig meer geschikt is, om de uilvoering der beslaande verordeningen te verzekeren , dan kan de bepaling van dit art. niet anders worden aangemerkt , dan als ontwikkeling van liet vroegere A. R. v. B. Verg. art. 43. 6°. Art. 22. De censuur over de leden der gemeente, met uitzondering van de predikanten, zoowel emeriti als dienstdoende, van de ouderlingen , de diakenen en de candidaten tot de Heilige dienst, geschiedt, ter eerster insantie, door den Kerkeraad, van welks uitspraken men zich kan beroepen op het Classikaal Bestuur; alles overeenkomstig het Reglement van kerkelijk opzigt en tucht. Art. 23. Het regt tot benoeming van ouderlingen en diakenen, en tot beroeping van predikanten, berust bij de gemeente. Deze zal, behoudens de verkregen regten van derden, dit öf zelve uitoefenen, óf door hen, die zij daartoe bepaaldelijk magtigt, doen uitoefenen, naar gelang zulks, in de nader te maken bijzondere reglementen op de Kerkeraden en de predikants-beroeping, zal worden vastgesteld (1). Tot dat daarin zal zijn voorzien, blijven de bestaande bepalingen van kracht en toepassing. (1) Alzoo is het beginsel van de benoeming der predikanten, ouderlingen en diakenen, de wettige vertegenwoordigers der gemeente, — door de Gemeente, in dit reglement nedergelegd. De wijze hoe het in het leven te doen treden, zal bij de bijzondere reglementen worden geregeld. Art. 24. Wettig verkregen regten van collatoren en floreenpligtigen worden geëerbiedigd, tot zij door wet of overeenkomst zullen zijn opgeheven. Tegen die verkeerdheden of misbruiken , die met het bestaan of de uitoefening van dit regt gepaard gaan, of daarbij plaats kunnen hebben, zullen door de Kerk de noodige maatregelen worden genomen of uitgelokt (1). Geen Kerkernad of gemeente kan het regt van vrije beroeping in eene collatie veranderen, noch ook immer aan iemand overdragen. (1) Z.M. B. verklaart sub. 10°, dat uit art. 24 niets zal kunnen worden afgeleid ten nadeele der regten van collatoren en floreenpligtigen. Men leze wat door h. j. spijker is aangeteekend op het O. G. A. R. bl. 33—36, alsmede fape, Aant. op het O. G. A. R. bl. 29—35. Art. 25. De huishoudelijke belangen der gemeente kunnen, in overeenstemming met de algemeene of provinciale verordeningen, door plaatselijke reglementen worden geregeld, doch zal van zulke reglementen mededeeling aan de Classikale Besturen geschieden (1). (1) Plaatselijke reglementen behoeven de goedkeuring van het Cl. B. niet; het is voldoende, dat de Classikale Besturen van al de plaatselijke reglementen kennis bekomen. H. S. bl. 310. tweede afdeeling. De Ringen. Art. 26. Predikantsplaatsen van ééne gemeente of van eenige gemeenten te zamen worden vereenigd tot ringen. Naar plaatselijke omstandigheden is die vereeniging zóó ingerigt, dat de dienst in de gemeenten, ook bij vacature en andere ongelegenheden, steeds behoorlijk kan worden waargenomen. In de bestaande verdeeling kunnen geene veranderingen worden gemaakt, dan door de Provinciale Kerkbesturen, na vooraf de consideratien der in de zaak betrokkene Classikale Besturen te hebben ingewonnen. (1) Van de gemaakte veranderingen zal kennis gegeven worden aan de Synode. (1) Heeft de zevende bepaling van Z. M. B. betrekking tot veranderingen in de Ringsverdeeling ? — Het Besluit vordert 'sKonings goedkeuring op verandering van jurisdictie of begrenzing, hetzij van kerkelijke besturen, hetzij van kerkelijke gemeenten. Zijn nu de Ringen geene kerkelijke gemeenten, en hebben zij ook geene plaats onder de kerkelijke besturen, dan moet het antwoord op de vraag ontkennend zijn. Wel is aan de Ringsvergaderingen de bevoegdheid toegekend , om bijzondere reglementen voor de Ringen in werking te brengen (art. 12), edoch over onderwerpen van huishoudelijken aard. (art. 28). Art. 27. De predikanten, dienstdoende bij gemeenten tot zoodanigen ring behoorende, zijn verpligt tot onderling hulpbetoon , in geval van nood, behoudens do bepalingen op het hulppredikerschap (1). Zij moeten, bij vacature, zorgen voor de vervulling van al de deelen van het herder- en leeraarwerk, die hun ter waarneming door het Reglement op de Vacaturen worden opgedragen. (1) Verg. art. 17. Art. 28. Tot dat einde vei deelen zij onderling de consulentschappen voor de verschillende gemeenten, en maken huishoudelijke bepalingen ten opzigte van het Godsdienst-onderwijs , de openbare eeredienst en het herderlijk werk in de hulpbehoevende gemeenten; een en ander onder goedkeuring van het Classikaal Bestuur (1). (1) Zie art. 12 en de aant. op art. 26. Art. 29. De Ringen vergaderen, zoo dikwerf zij dit noodig achten, in de hoofdplaats van den ring, of in eenige andere plaats, door hen zelve te bepalen, en kiezen jaarlijks uit hun midden een praetorvice-praetor, scriba en quaestor (1). De Waalsche predikanten zijn leden der Ringsvergadering (2). (1) Behooren de Ringen geenszins lot de kerkelijke besturen, dan is de zesde bepaling van Z. M. B., houdende, dat van alle benoemingen en veranderingen in het personeel der besturen boven den Kerkenraad, dadelijk aan de Regering zal worden kennisgegeven, door het eollegie, 'twelk de benoeming heeft gedaan, of waarin de verandering van personeel heeft plaats gehad, op de in dit art. vermelde benoemingen niet toepasselijk. Intusschen zullen de Classikale Besturen van deze benoemingen opgave dienen te doen aan het Min. Dep. volgens de Min. Disp. van 22 Nov. 1817, No. 1. (2) De Presbijteriaansch-Engelsche- en Schotsche gemeeenten behooren tot de Kerkelijke ressorten der Nederduitsche gemeente in de stad, waar zij gevestigd zijn. (art. 34). Art. 30. Van het hun bij artt. 27—29 van dit reglement opgedragen werk zijn zij verantwoordelijk aan het Classikaal Bestuur, waaronder zij behooren. Hunne verdere werkzaamheden bestaan in de overweging en behandeling van onderwerpen, de Godsdienst en het Christendom, de bevordering van bijbelkennis en de waarneming van hunne bediening betreffende. Jaarlijks zenden zij een verslag van hunne werkzaamheden in bij het Classikaal Bestuur, dat deze verslagen, door het Provinciaal Kerkbestuur, doet toekomen aan de Synode (1). (1) Vroeger zonden de Ringen het verslag hunner werkzaamheden aan de Classikale Moderatoren, en dezen, door tusschenkomst der Provinciale Kerkbesturen, die een algemeen verslag opmaakten , aan het Ministerieel Departement , door hetwelk die verslagen telken jare aan de Synode werden medegedeeld. Art. 81. Do Ringsvergaderingen hebben het regt, om bij de onderscheidene kerkbesturen waaronder zij behooren, voorstellen in te leveren (1), maar zij zijn wederkeerig verpligt, de door dezen verlangde berigten, consideratien en bescheiden ten spoedigste in te zenden. (1) Zie de tweede aant. op art. 13. Art. 32. Verschillen in en tusschen de Ringsvergaderingen, en tusschen deze en de Kerkeraden, worden onderworpen aan de beslissing van het Classikaal Bestuur (1). (1) Zie op art. 43. HOOFDSTUK II. Het Kerkelijke Bestuur over meer Gemeenten te zamen. EERSTE AFDEEL ING-. Algemeene Bepalingen. Art. 33. Meerdere, in elkanders nabijheid gelegene gemeenten, worden , ter geregelde uitoefening van het kerkelijke bestuur, vereenigd tot Classen. De gezamenlijke Classen in ééne provincie vormen een provinciaal ressort. Art. 34. Er zijn de navolgende provinciale ressorten met hunne Classen: Gelderland met 6 Classen : Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Tiel, Bommel en Harderwijk. Zuidholland „ 6 „ 's Gravenhage, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Gouda en Brielle. Noordholland „ 5 „ Amsterdam , Haarlem , Alkmaar, Hoorn en Edam. Zeeland met4 Classen: Middelburg, Zierikzee, Ooes en IJzendijke. Utrecht „ 3 „ Utrecht, Amersfoort en Wijk. Friesland „ 5 „ Leeuwarden , Sneek, Franeker , Dokkum en Heerenveen. Overijssel „ 3 „ Zwolle, Deventer en Kampen. Groningen „ 4 „ Groningen, Winschoten, Appinga- dam en Onderdendam. Noordbrabant,, 4 „ 'sHertogenbosch, Breda, Heusden en Eindhoven. Drenthe ,, 3 „ Assen, Meppel en Coevorden. De Waalsche gemeenten en die van het hertogdom Limburg maken afzonderlijke kerkressorten uit. De Presbyteriaansch-Engelsche en Schotsche gemeenten behooren tot de kerkelijke ressorten der Nederduitsche gemeente in de stad, waar zij gevestigd zijn (1). (1) Zie de tweede aant. op art. 29. Art. 35. In de grensscheidingen der Classen en in de bepaling der hoofdplaatsen zullen geene veranderingen kunnen worden gemaakt, dan door de Synode, op voorstel van de Classikale Besturen, die er in betrokken zijn, na gehoord te hebben de Provinciale Kerkbesturen , waaronder zij ressorteren. Van alle zoodanige veranderingen zal terstond kennis worden gegeven aan het Ministerieel Departement (1). (1) Z. M. H. vordert tot het tot stand brengen van zoodanige verandering 's Konings goedkeuring. Art. 36. De belangen van de gezamenlijke gemeenten, in de afzonderlijke gedeelten der Nederlandsche Hervormde Kerk, zijn toevertrouwd aan Classikale Vergaderingen (overeenkomstig de bepalngen van artt. 37 tot 40), aan Classikale Besturen en Provinciale Kerkbesturen. De belangen van de Waalsche gemeenten en van die in Limburg zijn toevertrouwd, eerstgenoemden aan de Waalsche Rdunie en de Commissie tot de Zaken der Waalsche Kerken, laatstgenoemden aan de jaarlijksche Kerkelijke Vergadering en het Kerkbestuur van Limburg. Art. 37. Do leden der Classikale en Provinciale Besturen worden benoemd door de Classikale Vergadering, jaarlijks op den laatsten Woensdag in de maand Junij te houden in de hoofdplaats der Classe. De leden der Commissie tot de Zaken der Waalsche Kerken worden benoemd door eene Waalsche Vereeniging of Reünie, welke, zooveel zulks mag te pas komen, de Classikale Vergaderingen vervangende, jaarlijks gehouden wordt op zoodanige plaats, als door de Réunie des vorigen jaars zal bepaald zijn (1). De leden van het Kerkbestuur van Limburg worden benoemd door de jaarlijksche Kerkelijke Vergadering, op den laatsten Woensdag in de maand Junij te houden te Maastricht; welke Kerkelijke Vergadering ook, zooveel zulks mag te pas komen, de Classikale Vergadering vervangt. (1) Verg. art. 16. Art. 38. De Classikale Vergadering (1) bestaat uit wettige vertegenwoordigers der Kerkeraden, zijnde al de dienstdoende (2) predikanten (3), benevens (4) zoovele dienstdoende ouderlingen (5), als door den Kerkeraad van elke gemeente in het ressort, voor hare rekening (6), zullen worden afgevaardigd, mits het getal der predikanten niet te boven gaande. Het regt van afvaardiging van eenen ouderling heeft de Kerkeraad ook, wanneer de gemeente vacant is. In gecombineerde gemeenten met meer Kerkeraden zal de afvaardiging van de ouderlingen door hen bij toerbeurten geschieden. Afgevaardigde ouderlingen zullen, zonder schriftelijk bewijs van benoeming, niet ter vergadering worden toegelaten. De afgevaardigden ter Classikale Vergadering doen aan de Kerkeraden verslag van hetgeen daar belangrijks is geschied. (1) De in het Concept voorkomende bepaling, dat elke Ring, zooveel mogelijk, in het Classikaal Bestuur moet vertegenwoordigd worden, is weggelaten. H. S. bl. 316. (2) Emeriti salvo honore, of op hun verzoek van hunne bediening ontslagene predikanten kunnen ook niet als adviserende leden ter Classikale Vergadering worden toegelaten. H. S. bl. 317. (3) Al de dienstdoende predikanten zijn als zoodanig afgevaardigden van den Kerkeraad, en derhalve stemmende leden ter Classikale Vergadering. H. S. bl. 316. Verg. c. w. pape, Aant. op het O. G. A. R. bl. 38. (4) Ouderlingen ter vergadering afgevaardigd uit niet vacérende gemeenten , doch van welke de predikant niet ter vergadering aanwezig is, behooren als leden der Classikale Vergadering te worden toegelaten. Daar de Kerkeraad, zelfs wanneer de gemeente vacant is, en alzoo geen predikant uit haar ter Cl. Vergadering kan verschijnen, het regt heeft een dienstdoend Ouderling af te vaardigen; daar naar het beginsel van vertegenwoordiging, alle gemeenten der Classe op de algemeene vergadering behooren vertegenwoordigd te worden, zoo mag juist dan, wanneer de predikant belet wordt ter vergadering aanwezig te zijn, de afgevaardigde Ouderling, — de vertegenwoordiger der gemeente , — er te minder worden gemist. H. S. bl. 268. (5) Zoo hebben de ouderlingen, gelijk regt is en door het belang der Kerk wordt gevorderd, zitting in de Classikale Vergadering met, en in gelijk aantal, als de predikanten, en nemen zij deel aan werkzaamheden, die de belangen der aan hunne zorg toevertrouwde gemeenten, zoo van nabij betreffen. Verg. de eerste aant. op art. 20. (6) De afgevaardigden hebben regt op vergoeding van reis- en verblijfkosten. Daar de afvaardiging geschiedt voor rekening der gemeenten , kunnen deze kosten niet worden gevonden uit de gelden, die bij Disp. van den Comm. Gen. van 10 Maart 1818 omtrent de Classikale kosten, zijn toegestaan. — Zij behooren betaald te worden uit de kerkelijke fondsen der gemeente. Zijn Kerkvoogden rentmeesters van de gelden der gemeente, die er belang bij heeft, om door hare ouderlingen vertegenwoordigd te worden; zijn zij zedelijk verpligt tot vergoeding van kosten, die de hoogste Kerkvergadering in het belang der gemeenten van de geheele vaderlandsche Kerk heeft noodig gekeurd ; en moeten Kerkvoogden, die onder toezigt staan van de Collegiën van Toezigt, door den Koning ingesteld, zich onderwerpen aan de bepaling van artikelen, die door Koninklijk Besluit bekrachtigd zijn, dan zal er wel geen twijfel overblijven nopens de verpligting der Kerkvoogden, om de geringe som voor reis- en verblijfkosten benoodigd, te vergoeden. Op grond van deze beschouwingen besloot de Synode, overeenkomstig het advies eener rapporterende Commissie op het adres van den Kerkeraad eener gemeente, wier Kerkvoogden geweigerd hadden de afgevaardigden te defroijeren, den Minister belast met het Dep. van Eeredienst te verzoeken, om de Collegiën van Toezigt aan te schrijven, dat zij de Kerkvoogdijen hare verpligting herinneren, om te voldoen aan de Synodale bepaling, die bij Koninklijk Besluit is bekrachtigd. H. S. bl. 267 en 463. Art. 39. Praeses, assessor en scriba van deze vergadering zijn zij, die deze betrekkingen bij het Classikaal Bestuur bekleeden; doch de overige leden des Classikalen Bestuurs hebben als zoodanig hier geene zitting (1). (1) De predikanten zijn daar als vertegenwoordigers der Kerkeraden. Wat betreft de ouderlingen, leden der Cl. B., indien zij niet door de Kerkeraden hunner gemeenten als afgevaardigden benoemd zijn, kunnei} zij niet als vertegenwoordigers dier Kerkeraden in de Cl. Vergadering optreden; bovendien , in de afgevaardigden wordt vereischt, dat zij dienstdoende zijn, welk radicaal, de ouderlingen, leden der Cl. Besturen, die meermalen reeds als leden van den Kerkeraad zijn afgetreden , als zoodanig niet bezitten. Door eenige predikanten in de Classe van Heusden was aan de Synode een voorstel ingezonden, om art. 65 van het Gewijzigd A. R. te ampliëren met de bepaling, dat de ouderlingen of oud-ouderlingen, leden der Classikale Besturen, honoraire en adviserende leden der Classikale Vergadering zouden zijn; welke ampliatie door de rapporterende Commissie niet ondoelmatig werd geacht, zoowel om den min aangenomen toestand, in welken de algeheele uitsluiting deze ouderlingen plaatste, als om de veronderstelde prijsstelling der vergadering zelve op hunne tegenwoordigheid. De strenge doorvoering evenwel van het stelsel van vertegenwoordiging, gedoogt ook hun honorair lidmaatschap der Classikale Vergadering niet, in welken zin dan ook door de Synode op het voorstel harer Commissie is beslist. H. S. bl. 265 , 463 , 317. Art. 40. Aan de Classikale Vergaderingen behoort (1): 1°. het doen van benoemingen, welke haar zijn opgedragen (2); 2°. het geven van consideratien op zoodanige punten in vast te stellen reglementen of veranderingen in de bestaande, als zijn aangeduid bij het daaromtrent bepaalde in art. 12; 3°. het opnemen en afsluiten der classikale rekeningen, de regeling van hetgeen betrekking heeft op de fondsen, waartoe die rekeningen behooren, en in het bijzonder het benoemen van een classikalen quaestor (3); 4°. het beraadslagen over hetgeen .bevorderlijk kan zijn aan de belangen der bijzondere en gezamenlijke gemeenten in het classikaal ressort, inzonderheid wat betreft het godsdienstig en kerkelijk leven; 5°. het in overweging nemen van de voorstellen harer leden, om ze, als de hare overgenomen zijnde, aan de Classikale Besturen en Provinciale Kerkbesturen , alsmede aan de Synode, op te zenden (4); 6°. het opnemen en afsluiten van de rekeningen der classikale weduwenbeurzen, door die leden der vergadering, die tevens leden dezer beurzen zijn. Aan hen verblijft ook het benoemen van quaestoren dezer weduwenbeurzen en de behandeling van alles wat verder op haar betrekking heeft (5). (1) Wat de Classikale vergadering vroeger behandelde? De handelingen der Classikale Vergaderingen zullen zich bepalen: 1°. Tot het formeren der nominatiën voor de keuze van een Scriba voor de Classikale Moderatoren (art. 57) en van gecommitteerden tot het Classikaal Bestuur (art. 58): (welk artikel echter in 1850 aldus werd veranderd: 1°. Tot het doen der haar opgedragen benoemingen). •2°. Tot het afhooren en sluiten der rekeningen van de Classikale weduwenbeurs en andere fondsen, alsmede tot het benoemen van Quaestors, en voorts daaromtrent te besluiten, zoo als geoordeeld wordt te behooren. (A. R. v. B. art. 67.) (2) Zij benoemen de leden der Classikale Besturen en der Provinciale Kerkbesturen, en zullen gehouden zijn, om van alle benoemingen dadelijk kennis te geven aan de Regering. (Z. M. B. 6°). (3) Verg. de Min. Circ. van 9 April 1823, no. 1. (4) Daar de Classikale Vergaderingen niet zijn begrepen in de kerkelijke collegien van bestuur, genoemd in de Syn. Res. van 7 Julij 1818, zijn ook de bepalingen der Synode van 10 September 1851 niet tot hare voorstellen betrekkelijk, gelijk ten overvloede blijkt uit de Resolutie van 12 Julij 1851. Zie de tweede aant. op art. 13. (5) Zie de tweede aant. op art. 43. TWEEDE AFDEELING. Het Classikaal Bestuur. Art. 41. In elk classikaal ressort is een Classikaal Bestuur, bestaande uit praeses, assessor, scriba en twee of meer dienstdoende predikanten (1), benevens één ouderling (2) voor elk tweetal predikanten, die in het bestuur zitting hebben (3). Ressorten met 20 en minder predikants-plaatsen zullen twee; die van 21 tot 35 drie; van 36 en daarboven vier predikanten benoemen. (1) Emeriti en predikanten buiten bediening kunnen derhalve niet als leden van Classikale Besturen worden benoemd: H. S. bl 318. (2) Oud- ouderlingen zijn benoembaar. H. S. bl. 317. (3) Ten gevolge der nieuwe verordeningen, reeds in werking gebragt bij de Gewijzigde artikelen en bij dit Reglement bestendigd , hebben de kerkelijke besturen eene aanwinst van leden verkregen, waaruit echter verhooging van kosten is voortgegevloeid, terwijl nogtans de middelen om de presentie-gelden en de reiskosten der nieuwe leden uit te betalen, niet zijn aangewezen. Op het verzoek van een der kerkbesturen aan de Synode, om maatregelen tot voorziening te beramen, heeft de Vergadering besloten te antwoorden, dat de Synode , hoezeer erkennende de regtmatigheid van het verzoek, voor het tegenwoordige niet in staat is, om aan deze wenschen gevolg te geven. H. S. bl. 389 , 393 en 407. — Zie Z. M. B. Sub. 11°. Art. 42. De praeses, assessor, scriba en verdere "leden van dit bestuur worden, met hunne secundi, benoemd door de Classikale Vergadering, bij vrije keuze. De scriba en zijn secundus worden bij voorkeur gekozen uit de predikanten van de classikale hoofdplaats of hare] nabijheid. Praeses, assessor en scriba blijven als zoodanig werkzaam , gedurende den tijd van hunne zitting. Art. 43. Aan de Classikale Besturen wordt opgedragen, behalve het vermelde in art. 12 : 1°. het toezigt over de gemeenten, predikanten (emeriti zoowel als dienstdoende), candidaten tot de Heilige dienst, ouderlingen en diakenen (verg. art. 22); 2°. het kennis nemen van geschillen bij of tusschen de Kerkeraden der gemeenten, alsmede tusschen dezen en de ringen, of tusschen de ringen onderling (1); 3°. de behandeling van geschillen en van zaken, behoorende tot de kerkelijke tucht, te weten: over de leden der gemeenten in cas van appèl, en over predikanten, candidaten tot de Heilige dienst, ouderlingen en diakenen, ter eerster instantie; 4°. het examineren van degenen, die tot het geven van Godsdienst-onderwijs verlangen te worden toegelaten, en het verleenen van admissie aan zoodanigen, bij gunstigen uitslag van het onderzoek; 5°. het waken voor de belangen van vacante gemeenten, en van predikants-weduwen en weezen in het ressort, alsmede voor de regten der Classe op de classikale weduwenbeurzen (2); 6°. het toezigt op de administratie der diakonie-, en het acht geven op die der kerkelijke goederen (3); 7°. het nemen van noodige maatregelen tot het bepalen in geval van onzekerheid, het beslissen in geval van geschil , en het veranderen in geval van noodzakelijkheid , van de grensscheidingen tusschen de onderscheidene gemeenten onder hun ressort, na de Kerkeraden der belanghebbende gemeenten gehoord te hebben, en, wat verandering betreft, onder goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur (4); 8°. het jaarlijks geven aan de Classikale Vergaderingen van een beknopt verslag der gewigtigste werkzaamheden, door het bestuur verrigt. (1) Geschillen bij de Ringen of tusschen leden van dezelfde Ringsvergadering worden mede bij het Classikaal Bestuur behandeld. Zie art. 32. (2) Is de bepaling voorkomende in art. 67 van het A. R. v. B., nopens het opnemen der rekeningen van de Classikale weduwenbeurzen in de Classikale Vergaderingen, in dit Reglement opgenomen . het draagt bovendien aan de Classikale Besturen op; [(• icaken voor dn vcgten dcT CIcissg op d& ClassikulG wvduwenbeurzen. Dergelijke fondsen ontstaan uit de jaarlijksche bijdragen van vroegere predikanten (door legaten of giften vermeerderd), opgerigt tot een blijvend doel, — om uit de vruchten daarvan de weduwen van hen en hunne opvolgers te be- digde predikanten, uit dezen voor zich een president en viee-president (1), met plaatsvervanger, te verkiezen. (1) De president in den loop van het Synodale jaar het emeritaat ontvangende, blijft gedurende dat jaar als president erkend; zoowel op grond der bepaling van art. 59, dat tot eene buitengewone Synode de leden der laatst gehoudene Hooge Kerkvergadering worden zamengeroepen, als uit kracht van art. 9 der Instructie voor de A. S. G., volgens hetwelk de president der Synode , als zoodanig, tot hare leden behoort. H. S. bl. 355. Art. 61. Bij de Synode berust de hoogste wetgevende, regtsprekende en besturende magt, onder de verschillende waarborgen in dit Algemeen Reglement en in bijzondere reglementen vastgesteld. Art. 62. Zij arresteert de reglementen, welke voor de geheele Hervormde Kerk verbindende zijn (1). Elk reglement, door haar voorloopig aangenomen, wordt gezonden aan de Provinciale Kerkbesturen (2) om er hunne consideratien op in te winnen (3). Van deze neemt zij kennis en maakt zij naar eigen oordeel gebruik, om daarna het reglement, met de veranderingen er in gemaakt, andermaal aan de Provinciale Kerkbesturen te zenden, die er dan hunne stem over uitbrengen. Wanneer de volstrekte meerderheid dier Kerkbesturen zich voor het aannemen van het reglement verklaart, wordt het, als finaal aangenomen, door de Algemeene Synodale Commissie uitgevaardigd (4). Met veranderingen in de bestaande reglementen wordt evenzoo gehandeld (5). (1) Verg. art. 12a. (2) Ook aan de Commissie voor de zaken der Waalsche Kerken en aan het Kerkbestuur van Limburg. (Art. 48). (3) Indien deze reglementen bepalingen behelzen , die op de Clas- sikale Vergaderingen of de Kerkeraden regtstreeks betrekking hebben, zullen de Kerkbesturen de consideratiën der Classikale Vergaderingen op die punten vragen , volgens art. 12. (4) Verg. Z, M. B. Sub. 5°. (5) Aangaande veranderingen in dit Algemeen Reglement zie de Slotbepaling. Art. 63. De regtsprekende magt der Synode wordt uitgeoefend naar art. 15 van dit Algemeen Reglement en naar het Reglement van kerkelijk opzigt en tucht. Zij beslist geschillen, welke in of tusschen Provinciale Kerkbesturen mogten ontstaan (1). (1) Verschillen tusschen twee of meer Classikale Besturen, welke door het Prov. Kerkbestuur niet kunnen vereffend worden, gelijk ook verschillen van eenig Classikaal Bestuur met het Provinciaal Kerkbestuur, waaronder het ressorteert, worden mede door de Synode beslist. Zie art. 54. Art. 64. De besturende magt der Synode gaat over de algemeene belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk, en in het bijzonder over alles, wat de openbare Godsdienst en de kerkelijke instellingen betreft. Zij staat in onmiddellijk verband met het Ministerieel Departement voor de Zaken der Hervormde Eeredienst enz. (1). (1) Verg. art. 58 en 69. Art. 65. Bij de Synode berust het beheer der algemeene kerkelijke fondsen (1). Zij voert dat onder administratie van den quaestor-generaal, over welke het toezigt is opgedragen aan de na te melden Algemeene Synodale Commissie, en5 voor zooveel de algemeene classikale kas aangaat, met verantwoording aan de Hooge Regering. SLOTBEPALING. In dit reglement kan geene verandering worden gemaakt, dan door de Synode. Bij verandering van deze grondregeling des bestuurs wordt vereischt, dat eerst de consideratien der Provinciale Kerkbesturen zijn gevraagd, en voorts de toestemming van twee derden hunner zij verkregen, nadat deze gehoord zullen hebben de respective Classikale Besturen. (Verg. art. 62) (1). (1) Nopens het maken van veranderingen in het Grondreglement der Kerk werden in art. 15 van het A. R. v. B. de volgende bepalingen gevonden: Geene veranderingen kunnen in dit Reglement gemaakt worden , dan door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk , welke echter vóór en aleer te dier zake een besluit te nemen, daarop de consideratiën zal inwinnen der Provinciale Kerkbesturen, en zal zoodanig besluit, alvorens te worden uitgevoerd, aan zijne Majesteit den Koning, ter bekrachtiging worden aangeboden. — Welk artikel aldus gewijzigd bij Kon. Besl. van 25 Julij 1843, no. 55 , de plaats verving van het oorspronkelijke aldus luidende: Geene veranderingen kunnen in dit Reglement gemaakt worden , dan door Zijne Majesteit, op voorstel, of immers na voorafgaande overweging bij het Synode, hetwelk echter, vóór en aleer ten dezen besluit te nemen , daarop de consideratiën zal inwinnen van de Provinciale Kerkbesturen. De tijd der invoering van het Regl. door de Synode bepaald zijnde op vier weken na de uitvaardiging, zoo bekomt het, blijkens kennisgeving van den secretaris der Synode, kracht van wet op den lsten Mei 1852. Aldus gearresteerd en ter bekrachtiging aan Zijne Majesteit den Koning aangeboden door de Algemeene Synode van de Nedcrlandsche Hervormde Kerk, den 9den September 1851. Voor eensluidend afschrift. De Secretaris der Synode, (Gei..) Timhers Verhoeven. Bekrachtigd bij 'sKonings besluit van den 23sten Maart 1852, no. 3, op den voet als daarbij vermeld. voordeelen, — zijn, uit den aard der instelling zelve, gegrond niet in personen, maar in de Classe, als zedelijk ligchaam , hetwelk blijft voortduren, zoolang, door opvolging van predikanten in de gemeenten tot de Classe behoorende, dat ligchaam in stand wordt gehouden. De bewering, dat deze instellingen verbindtenissen zouden zijn tusschen bijzondere personen, tot staving van welke eene Disp. van den Comm. Gen. van 7 November 1816 eenige aanleiding schijnt te geven, berust op eene geheel eenzijdige opvatting der Dispositie, die naar hare beteekenis en bedoeling dat beweren zelfs in den weg staat. Het feitelijk sluiten of niet behoorlijk openstellen van zoodanige fondsen, kan, al ware het getal der leden zeer klein geworden, niet derogeren noch aan het regt der Classe, noch aan dat van zoodanige predikanten, die niet in de gelegenheid, tot de aanvaarding van het deelgenootschap aan die fondsen, mogten zijn gesteld, om nog leden dier beurzen te worden op de wettiglijk vastgestelde voorwaarden , noch ook aan den pligt des Bestuurs, om voor het regt der Classe te waken. Hoogst belangrijke beschouwingen over dat onderwerp vindt men in de H. S. bl. 130 , 271 en 342. Ook in sommige Ringen bestaan weduwen- en weezen-beurzen: er wordt van deze instellingen in dit Reglement niet gesproken; maar wat van de Classikale weduwenfondsen gelden mag, zal ook op die der Ringen, althans wat betreft den oorsprong en den aard dier instellingen , wel van toepassing zijn (3) Zie art. 21 en de aant. aldaar. (4) Zie de eerste aant. op art. 17. Art. 44. Tot dat einde: 1°. corresponderen zij met de Kerkelijke Besturen en andere collegien, en, waar zij het noodig achten, met bijzondere personen (1); 2°. doen zij, jaarlijks bij schriftelijke aanvragen, doch om de drie jaren, en voorts zoo dikwijls zij dit bij eenige gemeente noodig achten, persoonlijk, kerkvisitatie, volgens de daarop bestaande verordeningen. Zij geven steeds ken- nis van liet resultaat hunner onderzoekingen aan de Provinciale Kerkbesturen; 3°. onderzoeken zij voorloopig alle geschillen en aanklagten, beoordeelen, aan wie de behandeling er van moet worden opgedragen, en brengen, overeenkomstig die beoordeeling, de zaak öf ten einde, óf ter plaatse waar zij behoort (2). (1) Zie de tweede aant. op art. 13. (2) De zorg voor de naleving der bepalingen van art. 13 al. a is alzoo voor een groot deel, aan de Classikale Besturen aanbevolen. Art. 45. Zij zijn bevoegd tot het schorsen van predikanten, candidaten tot de Heilige dienst, ouderlingen en diakenen. Art. 46. De Classikale Besturen houden hunne gewone vergaderingen in de classikale hoofdplaats, op de laatste Woensdagen van de maanden Maart, Mei, September en November. Zij kunnen echter hunne bijeenkomsten uitstellen of vervroegen indien omstandigheden dit vereischen. De praeses heeft het regt, en is , door twee leden schriftelijk hiertoe verzocht zijnde, verpligt, buitengewone vergaderingen te beschrijven. Art. 47. Bij afwezigheid van den praeses, treedt de assessor in zijne plaats op, en wordt deze vervangen door dien predikant, die het oudste lid der vergadering is, gerekend naar den tijd van zijne benoeming. Bij onvoorziene afwezigheid wordt de scriba vervangen door een der leden, dien de bestuursvergadering daartoe zal aanwijzen (1). (1) Verg. art. 6. o DERDE AFDEELIN«. Het Provinciaal Kerkbestuur. Art. 48. In elk provinciaal ressort is een Provinciaal Kerkbestuur, bestaande uit dienstdoende predikanten en uit ouderlingen (1). Elke Classe benoemt daartoe een predikant uit haar midden en, wanneer het Provinciaal Kerkbestuur zulks verlangt, bij beurtwisseling nog één daarenboven uit het provinciaal ressort (2). Voor elk tweetal aldus benoemde predikanten ia één ouderling, door de Classikale Vergaderingen bij beurtwisseling af te vaardigen (3). Do Commissie voor de Zaken der Waalsche Kerken bestaat uit vijf predikanten en twee ouderlingen (4). Het Kerkbestuur van Limburg is zamengesteld uit vier predikanten en twee ouderlingen (4). Voor de Kerkbesturen, welke niet meer dan drie Classen onder hun ressort hebben, zullen ook zoo vele predikanten tot tertn worden benoemd, als er predikanten in het bestuur zijn (5). (1) Zie aant. 1 en 2 op art. 41. (2) De Classikale Vergaderingen zijn er alzoo niet aan gebonden, om het boventallige lid uit de predikanten der Provinciale hoofdplaats of hare omstreken, te verkiezen, gelijk in het concept was voorgedragen. (3) Zie de derde aant. op art. 41. (4) Zie art. 37. (5) Deze bepaling strekt tot voorziening in hetgeen bij art. 7 van het Regl. op het Examen wordt gevorderd. Art. 49. Ieder Provinciaal Kerkbestuur kiest zich, uit de predikanten in zyn midden, een president en vice-president. Den secretaris kunnen zij uit de predikanten in hun midden kiezen, of ook daarbuiten, maar in het laatste geval heeft hij slechts eene adviserende stem. De secretaris wordt, bij onvoorziene afwezigheid, vervangen door een lid, hetwelk de bestuursvergadering daartoe aanwijst (1). (I) Verg. art. 6 en 47. Art. 50. De gewone vergaderingen worden gehouden drie malen 'sjaars , op de eerste Woensdagen der maanden Mei, Augustus en October. Zij kunnen echter worden uitgesteld of vervroegd, indien de omstandigheden dit vereischen. De president heeft het regt, en is, door twee leden hiertoe schriftelijk verzocht zijnde , verpligt, buitengewone vergaderingen te beschrijven. De gewone vergaderplaatsen der Provinciale Kerkbesturen zijn: voor Gelderland, Arnhem ; „ Zuid-Holland, 's Gravcnhage; „ Noord-Holland, Amsterdam,; „ Zeeland, Middelburg; „ Utrecht, Utrecht; „ Friesland, Leeuwarden,; „ Overijssel, Zwolle; „ Groningen, Groningen; „ Noordbrabant, 's Hertogenbosch ; ,, Drenthe, Assen. De Commissie voor de Waalsche Kerken zal vergaderen te 's Gravenhage, Amsterdam, of Utrecht, of ter plaatse waar de Eéunie vergadert, en het Kerkbestuur van Limburg te Maastricht (1). (1) Verg. art. 16 , 36 en 37. Art. 51. Aan de Provinciale Kerkbesturen wordt, behalve het in art. 12 genoemde, opgedragen: 1°. het toezigt over de Classen en derzelver besturen, ter handhaving der kerkelijke reglementen en verordeningen; 2°. het kennis nemen en beslissen van geschillen, welke in de Classikale Vergaderingen en Besturen, of tusschen dezelve , zijn ontstaan; 3°. de behandeling van geschillen en van zaken, behoorende tot de kerkelijke tucht, te weten in cas van appèl , en ter eerster instantie, wanneer het misdrijven geldt, voor welke de kerke-orde afzetting eischt (1), of zaken, waarin de Classikale Besturen, of derzelver leden, als zoodanig , betrokken zijn; 4°. het examineren van candidaten in de Godgeleerdheid , en het toelaten tot de Heilige dienst, bij gunstigen uitslag van het onderzoek; 5°. het waken en zorgen voor de Godsdienstige en kerkelijke belangen in geheel het provinciaal ressort, met name ook voor de provinciale weduwenbeurzen (2); 6°. het behandelen, en, zoo mogelijk, afdoen van zaken, welke betrekking hebben op de diakonie-administratie, voor zooverre zij bij de Classikale Besturen niet beslist kunnen worden. In het belang der administratie van kerkelijke goederen stellen zij zich, des noodig, in verband met het provinciaal collegie van toezigt (3); 7°. het nemen van noodige maatregelen tot het bepalen bij onzekerheid, het beslissen bij geschil, het veranderen bij noodzakelijkheid, der grensscheidingen tusschen twee of meer gemeenten in hunne provincie, behoorende tot verschillende classikale ressorten, na de Classikale Besturen en de Kerkeraden der gemeenten, die er in betrokken zijn, gehoord te hebben, en, in geval van verandering, onder goedkeuring der Synode (4). (1) Hooijer, Kerk. W. zegt in de noot op art. 75 van het Regl. v. O. en T. bl. 140: „ Dat gemeente-leden aanklagt kunnen doen bij het Prov. Kerkbestuur, ten einde eene afzetting in te roepen, is ongerijmd. Over de mate der op te leggen straf mogen zij niet oordeelen. Dit dient geheel aan de Kerkbesturen overgelaten. Alle aanklagt moest dus voor het Cl. Bestuur gebragt worden, ook door liet Prov. Kerkbestuur als het Cl. B. zijn pligt niet deed." De aanklagt wegens een misdrijf, voor hetwelk de kerke-orde afzetting eischt, zal dan nu, volg. art. 44 3° door het Cl. B. na voorloopig onderzoek, bij het Prov. Kerkbestuur worden gebragt. (2) Verg. art. 43 5°. — Door deze bepaling, gelijk ook door die in art. 43, acht de Synode, dat voldoende gevolg is gegeven, aan het voorstel der A. S. C. tot het nemen van maatregelen ter verzekering, dat de Classikale en Provinciale weduwenbeurzen blijvend aan hare bestemming beantwoorden. (3) Verg. art. 43. 6°. (4) Zie art. 43. V. Art. 52. Tot dat einde: 1°. corresponderen zij met alle kerkelijke besturen en collegien zonder uitzondering , en , waar zij het noodig achten, ook met alle burgerlijke en regterlijke , of met bijzondere personen; 2°. geven zij der Synode geregeld die berigten van hunne verrigtingen en zenden aan haar die verslagen der Classikale Besturen toe, welker mededeeling door de bestaande reglementen gevorderd, of door hen zelve geraden mogt geacht worden (1). (1) Zie op art. 13. Art. 53. Zij zijn bevoegd, predikanten, candidaten, ouderlingen en diakenen af te zetten , en aan emeriti het Heilig dienstwerk te verbieden. Art. 54. In geval van verschil tusschen twee of meer Classikale Besturen hetwelk door het Provinciaal Kerkbestuur niet kan vereffend worden, of van verschil van eenig Classikaal Bestuur met het Kerkbestuur zelf, wordt de zaak ter beslissing aan de Synode gebragt. HOOFDSTUK III. Het Kerkelijk Bestuur over al de Gemeenten te iwnen. EERSTE AFDEELING. De Synode. Art. 55. De algemeene belangen der gemeenten , behoorende tot de Nederlandsche Hervormde Kerk, zijn toevertrouwd aan de Algemeene Synode, die de Kerk vertegenwoordigt en voor haar in regten optreedt. Art. 5G. Elk der in art. 34 genoemde Provinciale Kerkbesturen benoemt (1) jaarlijks, in zijne vergadering van Mei, een predikant uit zijne leden of hunne secundi (2), tot het bijwonen der Synodale Vergadering, benevens een secundus, die echter niet optreedt, dan in geval het benoemde lid belet wordt zich naar de Synode te begeven. Op gelijke wijze wordt door de Commissie tot de Zaken der Waalsche Kerken (3) een predikant en door het Kerkbestuur van Limburg (3) een lid (4) naar dc Synode afgevaardigd, gelijk ook door de Commissie voor de Zaken der Oost- en WestIndische Kerken een lid, overeenkomstig het slot van art. 4 (5). Bovendien worden naar de Synode drie ouderlingen afgevaardigd , bij beurtwisseling te benoemen door de Provinciale Kerkbesturen uit verschillende provinciën, naar de orde, waarin zij in art. 34 voorkomen, en door de Commissie voor de zaken der Waalsche Kerken, uit haar ressort. Voorts hebben ter Synodale Vergadering zitting de secretaris der Synode en de quaestor-generaal, met adviserende stem. De laatste woont alleen die zittingen bij, waarin geldelijke aangelegenheden worden behandeld. Eindelijk wordt door elke der Hervormde Godgeleerde faculteiten op de drie hoogcscholen te Leiden, Utrecht en Groningen, een hoogleeraar benoemd, om als prae-adviserend lid de Synode bij te wonen. De secretaris, van de benoeming der afgevaardigden met hunne secundi kennis bekomen hebbende, zal eene naamlijst van de leden der vergadering aan elk van dezen doen toekomen, met aanwijzing van den oudsten in diensttijd onder de afgevaardigde predikanten. (1) Zie Z. M. B. sub. 6". (2) Verg. art. 6. — Ofschoon de A. S. C. geen' afgevaardigde ter Synode zendt, kunnen toch de Prov. Kerkbesturen allen uit hun midden, ook diegenen, welke leden der A.S. C.zijn, ter Synode afvaardigen. H. S. bl. 331. (3) Zie art. 4b. (4) Predikant of Ouderling. (5) Het door de Commissie voor de zaken der O. en W.-Indische kerken, afgevaardigde lid heeft eene concludérende stem. H. S. bi. 337. Art. 57. De Synode kiest zich uit de predikanten der Nederlandsehe Hervormde Kerk haren vasten (1) secretaris, die met der woon gevestigd zal zijn te 's Gravenhage of in den omtrek. Zijn secundus wordt benoemd voor drie jaren. Deze zal, bij aftreden van den secretaris, diens werkzaamheden waarnemen, tot dat een nieuwe secretaris, door de eerstvolgende Synode te benoemen, zijne betrekking zal hebben aanvaard. Nopens het regt, den pligt, de toelaag en het ontslag van den secretaris zal door de Synode bij bijzondere overeenkomst en instructie nadere bepaling worden gemaakt, waarvan afschrift aan den secundus zal worden overgelegd. Ook benoemt zij, bij voorkeur uit de loden der kerkgemeente te Amsterdam, eenen quaestor met zijnen secundus, voor onbepaalden tijd. Over hunne continuatie zal de Sy- node jaarlijks haar goedachten (2) uitspreken. Hunne regten en pligten worden in eene bijzondere instructie omschreven. (1) Aldus te verstaan, dat de secretaris, ofschoon daarom niet buiten bereik van te geven ontslag, wanneer daartoe termen mogten bestaan, echter niet te beschouwen is als een benoemde, wiens dienst op bepaalden tijd is geëindigd. H. S. bl. 330. (2) In de officiële uitgave van het Reglement staat: hare gedachten voor: haar goedachten. De secretaris der Synode heeft bij berigt, geplaatst in de Kerk. Courant van 16 April 1832, de algemeene aandacht op deze misstelling gevestigd. Art. 58. Voor het hoofd van het Departement voor de Zaken der Hervormde Eeredienst enz. en zijnen secretaris-generaal, mits beide van Protestantsche belijdenis, of, bij ontstentenis van dezen, een commissaris des Konings, de Hervormde Godsdienst belijdende, staat de toegang open tot bijwoning der Synodale Vergaderingen. Art. 59. De gewone Synodale Vergadering wordt, éénmaal'sjaars, te 's Gravenhage gehouden, aanvangende op den eersten Woensdag in de maand Julij. Deze tijdsbepaling kan niet worden veranderd, noch eene buitengewone vergadering der Synode beschreven dan door de Synodale Commissie (1), met kennisgeving aan Zijne Majesteit den Koning. Tot eene buitengewone Synode worden de leden der laatstgehoudene Ilooge Kerkvergadering zamengeroepen. (1) Namelijk krachtens mandaat der Synode of uit eigene beweging, kunnende zij niet door het verlangen van andere collegiën daartoe verpligt worden. H. S. bl. 334. Art. 60. De Synode begint telken jare hare werkzaamheden met, onder leiding van den oudsten in diensttijd der afgevaar- Omtrent de administratie der bijzondere kerk-, pastorij-, custorij- en andere gemeentefondsen, en de betrekking tusschen derzelver bestuurders en de Kerkeraden zullen nadere bepalingen worden ontworpen (2). (1) Tot welke behooren de Algemeene Classikale kas. de Algemeene Synodale Weduwenbeurs en het Fonds voor noodlijdende kerken en personen. (2) In de eerste en tweede bepaling van Z. M. B. komt voor, dat, in verband tot de in het reglement voorkomende bepalingen omtrent de magt, bevoegdheid of roeping der Synode en Synodale Commissie, of van andere Collegiën van Kerkelijk Bestuur, 'sKonings bekrachtiging niet zal kunnen worden opgevat als eene erkenning van het regt des Kerkbestuurs tot eenige uitbreiding van gezag of bevoegdheid, welke niet zou kunnen worden overeengebragt met het beginsel, tot grondslag van het herzieningswerk gelegd; — dat bij name het vaststellen van bepalingen omtrent de administratie der bijzondere kerk-, pastorij-, kosterij- en andere gemeente-fondsen en goederen, niet kan geacht worden daardoor als eene bevoegdheid der Synode te zijn erkend. In eene Min. Disp. van 1 Julij 1842 leest men , dat alle veranderingen in de bestaande Kerkorde voortaan alleen van de kerk kunnen uitgaan, en dus derzelver Hoogste Vergadering uitsluitend bevoegd is , om, indien zulks noodig mogt bevonden worden , volgens de bestaande Reglementen, de vereischte maatregelen te nemen; of ook, wanneer het belang der Kerk veranderingen dier Reglementen vordert , daartoe na rijp beraad en wettig kerkelijk overleg , te besluiten, buiten eenigen invloed der Hooge Regering, die wanneer hare bekrachtiging daarop vervolgens gevorderd werd, alleen zou hebben toe te zien, dat daarbij niets toegelaten wierd, strijdig met de Grondwet of met de rust en veiligheid van den Staat. Was de Synode buiten staat, om het beheer dier fondsen kerkelijk te regelen, toch heeft zij hare overtuiging uitgesproken, dat het regt daartoe der Kerke toebehoort. Over dat regt, — ook over het hoog belang , dat de Kerk bij de uitoefening daarvan heeft, — zie men pape , Aant. op het O. G. A. R. bl. 15 en uooijek Kerk. W. bl. 195. — Welke onberekenbare nadeelen der Hervormde Kerk zijn veroorzaakt, welke aanzienlijke, oorspronkelijk kerkelijke bezittingen, of bestemd, om geheel of gedeeltelijk, ten nutte der Kerk besteed te worden, aan hare bestemming onttrokken werden en voor de Kerk verloren gingen , ten gevolge van onkerkelijk beheer , — leeren de feiten , die betrekkelijk vicarijen , canonisijen en derg. bekend worden. tweede afdeeling. De Algemeene Synodale Commissie. Art. 66. ïusschen de gewone jaarlijksche vergaderingen der Synode, worden, in haren naam, de belangen der Nederlandsche Hervormde Kerk behartigd en waargenomen door een collegie, onmiddellijk uitgaande van, en in betrekking staande tot de Synode, onder den naam van Algemeene Synodale Commissie. Art. 67. Deze commissie bestaat uit den president, den vice-president en den secretaris der Synode; voorts uit drie predikanten (1) en drie ouderlingen, zooveel mogelijk te benoemen uit de verschillende kerkressorten (2). Aan elk der leden van deze commissie wordt een secundus toegevoegd. Zij hebben allen concluderende stem, behalve de secretaris, die eene adviserende heeft. Verder heeft in deze vergadering zitting, met praeadviserende stem, een hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan eene der drie hoogescholen des Rijks, door de drie respective Godgeleerde faculteiten beurtelings te benoemen. (1) Namelijk dienstdoende. Een lid of secundus der A. S. C. het emeritaat ontvangende, verliest zijn radicaal als lid of secundus (H. S. bl. 356) ; welke bepaling echter geene betrekking heeft op den president of den vice-president der Commissie, welke uit kracht hunner betrekking van president en vice-president der Synode, tot hare leden behooren. Verg. de aant. op arl. 60. (2) Daar de A. S. C. blijvend als eene commissie zal beschouwd worden, kunnen hare leden tevens leden zijn der Classikale en Provinciale Besturen. H. S. bl. 306. Art. 68. De predikanten en ouderlingen, leden dezer commissie, benevens hunne secundi, worden benoemd door de Synode, voor den tijd van drie jaren. Telken jare treedt, met den dag op welken de gewone jaarlijksche vergadering der Synode gesloten wordt, een derde gedeelte af (1), zijnde de aftredenden niet herkiesbaar dan na twee jaren. De hoogleeraar wordt door de aan de beurt zijnde Godgeleerde faculteit afgevaardigd, voor den tijd van één jaar. De president, vice-president en secretaris ter laatste Synodale Vergadering fungeren ook bij deze commissie als zoodanig. (1) Namelijk niet der geheele Commissie, maar van de zes leden, predikanten en ouderlingen, in dit art. genoemd. De secretaris is vast lid ; de president en de vice-president der synode, als zoodanig leden der A. S. C., worden telken jare benoemd. Art. 69. De vergaderingen dezer commissie kunnen, gelijk die der Synode, door het hoofd van het Ministerieel Departement en den secretaris-generaal, beiden van Protestantsche belijdenis, worden bijgewoond. Art. 70. Aan deze commissie is opgedragen: 1®. het uitvoeren van alles wat de Synode haar heeft in last gegeven; 2°. het toezigt op de nakoming van alle kerkelijke reglementen en synodale besluiten; 3°. de behandeling en beslissing in vorderingen tot cassatie van in appèl gedane uitspraken, overeenkomstig art. 15 (1); 4°. het toezigt op de administratie der algemeene kerkelijke fondsen, met magt, om, waar de zaak bij uitstel lijden zou, daaromtrent te doen hetgeen der Synode is; 5°. het houden van zoodanig algemeen toezigt op de administratie van kerkelijke goederen, als haar bij een reglement zal worden opgedragen; 6°. de behandeling van spoedvorderende zaken, welke tot de bevoegdheid der Synode behooren; 7°. de correspondentie, omtrent alle voorkomende zaken, met collegien van kerkelijk bestuur en beheer, met de Godgeleerde faculteiten en met de Hooge Regering. (1) Verg. art. 74. Art. 71. De Synodale Commissie biedt jaarlijks der Synode een overzigt aan van den staat der Nederlandsche Hervormde Kerk. Art. 72. De commissie vergadert te 's Gravenhage, gewoonlijk twee malen 'sjaars, ééns in het voorjaar en ééns in het najaar, en voorts zoo dikwerf zulks door haar moderamen noodig zal worden geacht. Art. 73. Alle kerkelijke collegien zijn verpligt, aan deze commissie alle door haar gevraagde inlichtingen te geven, en aan hare aanschrijvingen te voldoen, behoudens het bepaalde bij art. 14. Art. 74. De commissie is, wegens alles wat door haar wordt verrigt, verantwoording schuldig ter eerste gewone Synodale V ergadering. Bij de raadpleging over deze verantwoording heeft geen der synodale leden, die tevens lid is van de Algemeene Synodale Commissie, eene concluderende stem. Van uitspraken door haar gedaan ten gevolge van beroep in cassatie, geeft zij aan de Synode alleen verslag.