DE GEREFORMEERDE BOND VAN VEREENIGINGEN EN STICHTINGEN VAN BARMHARTIGHEID IN NEDERLAND GEDACHTENIS VAN ZIJN 1 O-JARIG BESTAAN EN ARBEID 1915-1929 OVERDRUK UIT ZIJN ORGAAN „REFAJAH" — VAN FEBRUARI EN MAART 1931 — UITQEVERSBUREAU VAN LONKHUYZEN — ZEIST INHOUD. i „ ncci Pao- Voorgeschiedenis 3 Oprichting van „SAMENWERKING" 10 Regeling van „SAMENWERKING" 11 Instructie voor Gecommitteerden tot de Examina 14 Levensmiddelenvoorziening 16 Gemeenschappelijk Pensioenfonds 17 Oprichting „EIGEN ORGAAN" 17 2e DEEL. Kon. Goedkeuring op de Statuten van den Bond 19 Statuten 19 Huishoudelijk Reglement 23 Bestuur 25 Naamlijst van de leden des Bestuurs 27 Aangesloten Vereenigingen en Stichtingen 28 ACTA. a. Orgaan van den Bond 28 b. Gemeenschappelijk Pensioenfonds 29 c. Staatsdiploma 32 d. Examens 36 idem Regeling voor de examens 38 e. Vacantie- of Rusthuis 41 f. Informatiebureau 42 idem Reglement 42 g. Verplegingsbesluit 48 h. Conferentie's 50 i. Wijziging Krankzinnigenwet 53 k. Opleiding tot Gereformeerde Wijkverpleegster 54 1. Wetenschappelijk-Practische Vergaderingen 57 De Prachtuitgave van den Bond met Illustraties in 1927 ... 59 Slotwoord van de Commissie . . 60 Bijlage A. Overzicht der aangesloten Vereenigingen met de van haar uitgaande Stichtingen en namen der Bestuursleden (Moderamen). Bijlage B. Overzicht van het aantal verpleegden en verplegenden in de onder A genoemde Stichtingen op 31 Dec. 1920 en 31 December 1929. Gereformeerde Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland. Gevestigd te Utrecht, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 26 Maart 1920. „De Gereformeerde Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland" mocht den 26sten Maart 1930 zijn 10-jarig bestaan herdenken. Door de Algemeene Vergadering werd op voorstel van het Bestuur in zijn vergadering van 1 Mei 1930 besloten een korte „Gedachtenis" saam te stellen. EERSTE DEEL. De voorgeschiedenis. Deze Bond, sedert 26 Maart 1920 onder bovenstaanden naam bekend, is een voorzetting van het: VERBAND VAN GEREFORMEERDE VEREENIGINGEN OP HET TERREIN DER BARMHARTIGHEID TOT VERPLEGING VAN KRANKEN EN LIJDENDEN : „SAMENWERKING", opgericht 25 Maart 1915. Voorbereidende Vergadering. Den 23sten October 1913 kwamen te Amersfoort bijeen afgevaardigden van de Vereenigingen: tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Nederland; tot Chr. Verzorging van Zenuwlijders in Nederland; tot Chr. Hulpbetoon aan Tuberculose-lijders; tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Zeeland; tot Chr. Verzorging van Idioten; tot Geref. Ziekenverpleging .(Ter Haarstraat, Amsterdam); tot bevordering van Gereform. Ziekenverzorging in Nederland, en de Vereeniging „Eudokia" te Rotterdam. De Vereen, tot Chr. Verz. v. Krankz. in Nederland, die wij kortheidshalve „Veldwijk" zullen noemen, had tot deze bijeenkomst het initiatief genomen, door een circulaire te laten uitgaan, mede onder- teekend door de Besturen der Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankz. in Zeeland, en die tot Chr. Verz. van Zenuwlijders in Nederland. Als punten voor de Agenda waren aangegeven: 1. Gemeenschappelijk Diploma van voorbereidende opleiding. 2. Dienende broederschap. a. Verhouding van de verplegers en verpleegsters, individueel en maatschappelijk; tot den Geneesheer-Directeur en den Stichtingsraad; tot het Stichtingsbestuur; (Centraal-Bestuur en Algem. Bestuur). b. Salaris en diensttijd; rusturen per dag. 3. Verzorging van mannelijke patienten door verpleegsters? 4. Ongehuwde mannen aan 't hoofd van een mannenpavilioen? 5. Commissie benoemen tot overweging en advies op de volgende vergadering, van deze gewichtige onderwerpen: A. Waarin bestaat en waarin moet inzonderheid uitkomen het verschil tusschen Christelijke (Geref.) Stichtingen en Neutrale; met name in de organisatie van de Stichting, de Besturen, de dienende broederschap van alle rangen? B. In 't bizonder: de aard van den arbeid en den dienst in verband van: a. gewonen socialen arbeid, en b. van ambtelijken arbeid (Kerk). Een medearbeid in het Koninkrijk Gods. De vergadering werd geleid door Prof. L. Lindeboom en wees tot haren Secretaris aan Mr. H. J. H. Baron van Boetzelaer, terwijl Prof. Dr. H. Visscher zich bereid verklaarde als Assessor op te treden. Bij de behandeling van het eerste punt der Agenda: Gemeenschappelijk diploma voor voorbereidende opleiding had een langdurige bespreking plaats, o.m. over de vraag, wat onder voorbereidende opleiding was te verstaan, en den duur en de gevolgen daarvan. Aan het einde dezer bespreking onderwierp de Voorzitter aan de goedkeuring der vergadering het voorstel: te overwegen, of gewenscht werd: a. een gemeenschappelijk program voor aanneming van sollicitant-verplegers(sters); b. een gemeenschappelijk program van algemeene eischen voor verpleging, met daaraan verbonden diploma. Met algemeene stemmen wordt dit aanganomen. Aan een Commissie, bestaande uit 5 leden, werd opgedragen een program voor het gemeenschappelijk diploma te ontwerpen. In deze Commissie namen zitting de Heeren Prof. Visscher, de geneesheeren de Bruijne, Blanken en Sap, en Ds. J. H. Donner. Het tweede punt, dat in bespreking kwam, was: Dienende Broederschap. Aanleiding tot bespreking daarvan hadden, naar de Voorzitter mededeelde, gegeven artikelen in het orgaan van den Bond voor Ziekenverpleging. De nadruk werd in de vergadering gelegd op de verhouding, welke tusschen Bestuur en Personeel behoort te bestaan, en die hier een andere moet zijn dan in neutrale Stichtingen. Aan onze Chr., Geref., Stichtingen worden zoowel Bestuur als Personeel bezield door de begeerte, te arbeiden voor de komst van het Koninkrijk Gods. Deze begeerte moet haar stempel drukken op de wederzijdsche verhouding. Samenwerking van het personeel aan onze Stichtingen met dat aan de neutrale tot verbetering van positie, moet noodwendig leiden tot een verwateren, en ten slotte verdwijnen van het beginsel, waaruit ons personeel leeft, en met welks behoud al onze arbeid op het terrein der barmhartfgheid ten nauwste verbonden is. Ten slotte kwam aan de orde: de verzorging van mannelijke patienten door verpleegsters. Nadat over het voor en tegen daarvan eenigen tijd van gedachten is gewisseld, wijst de vergadering Ds. J. C. Sikkel en Dr. Schermers aan, om haar bij gemotiveerd rapport daaromtrent van advies te dienen. Nadat besloten was in Februari wederom samen te komen, ging de vergadering, na dankzegging door Ds. L. Aalders, uiteen. 2 e Vergadering. Den 26sten Februari 1914 vergaderden te Amersfoort wederom afgevaardigden van de Vereenigingen tot Chr. Verz. v. Krankzinnigen in Nederland, tot Chr. Verz. van Krankzinnigen in Zeeland, tot Chr. Verz. van Zenuwlijders in Nederland, van de Geref. Ziekenverpleging te Amsterdam (ter Haarstraat), 's Heeren-Loo en Lozenoord, tot bevordering der Geref. Ziekenverzorging in Nederland, en de Vereen, tot Chr. Hulpbetoon aan Tuberculoselijders. De Vereeniging „Eudokia" te Rotterdam had bericht gezonden, dat het haar, wegens late bezorging der convocatie, niet mogelijk was geweest, afgevaardigden te zenden. De vergadering werd wederom geleid door Prof. L. Lindeboom, terwijl de Heer van Boetzelaer als secretaris fungeerde. Deze vergadering werd gewijd aan vaststelling van de exameneischen voor het gemeenschappelijk diploma. De duur der opleiding en de vraag, of het diploma na één of na meer examina zal te verkrijgen zijn, gaf aanleiding tot uitvoerige discussie. Aangenomen werd, met algemeene stemmen op één na, de volgende bepaling: Eenmaal per jaar wordt aan iedere Stichting een examen afgenomen. Het geheele examen tot verkrijging van het diploma kan in ten hoogsten drie termijnen worden afgelegd. Het gemeenschappelijk diploma, zooals het op deze vergadering is vastgesteld, omvat de volgende 3 groepen van vakken: 1. Algemeene ontwikkelingsvakken; n.1. Nederlandsche taal, schrijven, rekenen, beginselen der natuurkunde, aardrijkskunde en geschiedenis. 2. Theologische vakken; n.1. Schriftkennis, Bijbelsche Geschiedenis, Leer der Waarheid, mede in verband met de practijk voor den omgang met patienten. 3. Medische vakken; n.1.: A. Kennis van den bouw en de verrichtingen van het menschelijk lichaam. B. Grondbeginselen van de gezondheidsleer met het oog op de verpleging en den arbeid later in de wijkverpleging. C. Algemeene ziekenverpleging, eenige kennis van infectieen andere ziekten, en elementaire begrippen omtrent de behandeling van chirurgische zieken, kennis van instrumenten en verbanden. D. Eerste hulp bij ongelukken. De eischen voor aanneming van personeel zijn door de Commissie niet voorgesteld, daar zij vreesde daarmede de autonomie der onderscheiden Vereenigingen aan te tasten. De wenschelijkheid dezer eischen wordt evenwel gevoeld, en daaraan zou eerst in voldoende mate tegemoet kunnen worden gekomen door de oprichting eener opleidingsschool. De examen-eischen worden als volgt vastgesteld: Lezen. Nauwkeurig en natuurlijk lezen van een niet moei¬ lijk stukje proza of poëzie, waarbij gelet wordt op den leestoon en het verstaan van het gelezene, wat moet blijken uit het weergeven van den inhoud. Nederl. Taal. (mondeling en schriftelijk). Ontleding van eenvoudige zinnen: kennis van de voornaamste rededeelen. Eenige kennis van verbuiging en vervoeging en van de eenvoudigste spelregels, ter voorkoming van grove fouten. Rekenen. De vier hoofdbewerkingen met geheele getallen en eenvoudige gewone breuken, tiendeelige breuken, toegepast op eenvoudige vraagstukken. Eenige kennis van het metrieke stelsel. Schrijven. Duidelijk leesbaar schrift. Vaderl. Gesch. De hoofdfeiten, vooral van den tijd der Reformatie af. Aardrijkskunde. Nederland en Koloniën. Eenige kennis van de werelddeelen. Natuurkunde. Eenige kennis van Natuur- en Scheikunde, voorzooveel noodig voor het volgen van de cursussen in gezondheidsleer enz. Kennis van den hoofdinhoud van den Bijbel. De leer der waarheid volgens den Heidelbergschen Catechismus, in verband met de 37 Artt. (Belijdenis) en de 5 Artt. tegen de Remonstranten. Mondeling en schriftelijk. (Opstel). Beginselen van de leer van den bouw en de verrichtingen van het menschelijk lichaam, en eerste hulp bij ongelukken (b.v. Handl. Dr. A. J. C. Snijders, Onderwijs in Plant- en Dierkunde). Mondeling en schriftelijk. De Gezondheidsleer en Ziekenverpleging (b.v. Handboek van Dr. D. Schermers). Mondeling en schriftelijk. De Vereenigingen verbinden zich, geen verplegers of verpleegsters van elkaar over te nemen, dan nadat zij met gunstig gevolg het algemeen examen hebben afgelegd; behoudens bijzondere gevallen. De kosten der examens zullen gedragen worden door elke Vereeniging voor de examens, gehouden op haar eigen Stichting of Stichtingen. Door eiken examinandus wordt een examengeld betaald van f 2.50. Door afgevaardigden van de Vereeniging tot Geref. Ziekenverpleging (Ter Haarstr.) werd reeds staande de vergadering op het bezwaar gewezen, dat voor genoemde Vereeniging bestond tegen aanvaarding dezer exameneischen, met het oog op het verband, waarin zij staat tot den Bond voor Ziekenverpleging. Aangezien de besprekingen slechts een voorloopig karakter droegen en de Besturen der Vereenigingen alsnog zouden moeten beslissen over het al of niet aanvaarden, werd deze verklaring door anderen voorbarig geacht. Vóór den lsten April 1914 zou van al of niet toetreding aan den Secretaris bericht worden gezonden, waarbij tevens de namen der Gecommitteerden tot de examina en hunne secundi zouden worden opgegeven. Aan de H.H. Visscher en Van Boetzelaer werd opgedragen, uit deze Gecommitteerden Examencommissies voor de onderscheiden Stichtingen samen te stellen, welke voor elk dezer uit 3 leden zullen bestaan, van wie één medicus en één theoloog. . Ook zou door genoemde heeren een instructie voor de Gecommitteerden worden ontworpen. Besloten wordt eindelijk, voorzoover het beslotene zich daartoe leent, in de pers een en ander daarvan te publiceeren. Nadat de Agenda voor de volgende vergadering was vastgesteld, welke op 23 April 1914 werd bepaald, scheidde de vergadering, na dankzegging door Prof. Visscher. 3e Vergadering. Op laatstgenoemden datum kwamen wederom afgevaardigden der Vereenigingen Veldwijk, tot Chr. Verz. van Zenuwl. in Nederland, tot Chr. Verz. v. Krankz. in Zeeland, tot bevord. der Chr. Ziekenverz. in Nederland, Eudokia, ter Haarstr., Amsterdam, Sonnevanck en 's Heeren Loo bijeen. De vergadering werd wederom geleid door Prof. Lindeboom, terwijl Prof. Visschr, bij afwezigheid, wegens sterfgeval, van den Heer van Boetzelaer, het secretariaat waarnam. De hoofdschotel der Agenda waren de volgende 4 stellingen: 1. Het Gereformeerd beginsel sluit in zich een geheel eigen beschouwing in zake wezen en karakter der barmhartigheidsoefening. 2. Daaruit volgt, dat de Gereformeerde arbeid op het gebied der barmhartigheid in het algemeen, en op dat der verpleging onzer kranken in het bizonder, geheel eigen eischen moet stellen aan het personeel, dat zich aan de verpleging onzer kranken zal wijden. 3. Daardoor is uitgesloten: samenwerking in zake opleiding met Vereenigingen of groepen van Vereenigingen, die zich op geheel ander standpunt stellen, wijl de opleiding van het personeel, dat aan Gereformeerde inrichtingen wenscht te arbeiden, moet geschieden geheel in overeenstemming met de Gereformeerde beginselen. 4. Dergelijke samenwerking verdient dus uit beginsel-oogpunt geen aanbeveling, en is bovendien strijdig met de belangen der Gereformeerde Vereenigingen; strijdig ook met de geestelijke belangen van ons personeel; en behoort dus vermeden te worden in het belang der Gereformeerde actie tot verpleging onzer kranken; welke stellingen alle met groote meerderheid werden aangenomen. De afgevaardigden der Vereenigingen Eudokia en Ter Haarstraat (Amsterdam) hielden zich buiten stemming. De Vereenigingen Veldwijk, tot Chr. Verz. van Krankz. in Zeeland ,de Geref. Ziekenverzorging in Nederland, Sonnevanck en de Vereen, tot Chr. Verz. van Zenuwlijders in Nederland verklaarden, de examen-eischen te aanvaarden, 's Heeren Loo bleef bezwaar hebben. Vervolgens kwam aan de orde de bespreking van het rapport der H.H. Dr. Schermers en Ds. Sikkel aangaande de verzorging van Mannelijke Patienten door Verpleegsters. De conclusies, aan het slot van het rapport gesteld, luiden: 1. bij gewone interne en chirurgische zieken is de verpleging van mannen door vrouwen over het algemeen niet af te keuren. 2. de hulp van mannelijk personeel is in groote ziekenhuizen met het oog op het geven van baden en douches, en voor de verpleging van bepaalde gevallen, onmisbaar. 3. bij krankzinnigen, idioten en zenuwlijders is de verpleging van mannelijke patienten door vrouwen slechts voor een klein deel aan te bevelen. Door de vergadering werden zij alle ongewijzigd aangenomen. In den boezem der Vereenigingen bestond de wensch naar meer belangstelling, voornamelijk bestaande in drukker bezoek der Jaarvergaderingen. De Voorzitter bepleitte het gemeenschappelijk houden dezer vergaderingen, waarbij de onderscheiden Vereenigingen de interne zaken ieder afzonderlijk zouden kunnen afdoen, doch waarbij tevens gemeenschappelijke bijeenkomsten zouden gehouden worden, met referaten ter inleiding van gedachtenwisseling over onderwerpen van belang voor al de Vereenigingen, voor alle belangstellenden toegankelijk; kortom de samenkomst zou het karakter hebben van een congres in het klein. Dit congres zou den naam dragen van „barmhartigheidsweek". Ofschoon verschillende Vereenigingen er bezwaar tegen hadden haar eigen jaarvergaderingen prijs te geven, (Vrederust) met het oog op een meer plaatselijk arbeidsveld, vond het denkbeeld algemeen instemming. Besloten werd den voorbereidenden arbeid op te dragen aan de H.H. Lindeboom, Visscher en van Boetzelaer, en Ermelo als plaats van samenkomst vast te stellen. Organisatie van dienende broeders en zusters. De daaromtrent uitgebrachte rapporten stelden in het licht, dat alle Vereenigingen organisatie ongewenscht achten. Toch moet er voor gezorgd worden, dat de Besturen van alle bestaande verlangens en grieven van het personeel op de hoogte worden gesteld, deze onderzoeken, en zoo mogelijk daaraan te gemoet komen. Zulks achtte de vergadering bereikbaar door: 1. Aan ieder onder het personeel het recht toe te kennen, zich rechtstreeks tot het Bestuur te wenden; 2. samenkomsten op bepaalde tijden van de Directeuren met de Hoofden van Paviljoens om de belangen van het personeel te bespreken; 3. bezoeken der Besturen aan de Paviljoens, opdat het personeel bemerke, dat er voeling met hen wordt gehouden, 4. er de voorkeur aan te geven een bestaande organisatie te laten voortbestaan, zoolang deze niet schaadt. De vergadering achtte het evenwel gewenscht, alsnog aan het moderamen te verzoeken, een gemotiveerd advies uit te brengen, over de vraag, of een organisatie wenschelijk is, en, zoo ja, hoe deze moet wezen. Het zal zich daarbij de hulp mogen assumeeren van een medicus en een geestelijk verzorger. De wenschelijkheid werd uitgesproken, dat van wijzigingen in de salaris-regelingen zal worden kennis gegeven. Besloten werd eindelijk, een jaarverslag uit te geven, dat van het op de vergadering beslotene het wetenswaardige zal bevatten, en niet in den handel zal zijn. 4e Vergadering. Oprichting van „Samenwerking'. Den 25sten Maart 1915 kwamen te Amersfoort weder afgevaardigden der Vereenigingen „Veldwijk", tot Chr. Ver. van Krankz. in Zeeland, tot Chr. Verzorg, van Zenuwl. in Nederland, tot Chr. Hulpbetoon van Tuberculoslijders, tot bevordering van Qeref. Ziekenverz. in Nederland, „Eudokia", en de Ter Haarstraat te Amsterdam, bijeen. De leiding der vergadering was wederom opgedragen aan Prof. L. Lindeboom, terwijl Mr. H. J. H. Baron van Boetzelaer het secretariaat vervulde. De Vereenigingen Veldwijk, Sonnevanck, tot Chr. Verz. van Zenuwlijders in Nederland, en tot bev. van Geref. Ziekenverzorging, verklaarden zich bereid, gezamenlijk haar Jaarvergaderingen te houden; Eudokia, de Ter Haarstraat en Vrederust zouden daarbij komen hospiteeren. Besloten werd, dat het Bestuur als regelingscommissie zou optreden, en dat in de eerste helft van September te Ermelo zou worden vergaderd. De behandeling van het Reglement van Samenwerking kwam alsnu in bespreking. Was het aanvankelijk het plan, de verschillende Vereenigingen samen te brengen tot één bond, die mogelijk later rechtspersoonlijkheid zou erlangen, dat denkbeeld werd staande de vergadering losgelaten, en de vergadering gaf er de voorkeur aan, althans vooreerst, eenvoudig in een reglement de samenwerking vast te leggen. De Vereenigingen Eudokia en de Ter Haarstraat kwamen ten opzichte dezer samenwerking in een eigenaardige positie, daar zij verklaarden, met het oog op hare aansluiting bij den Algemeenen Bond voor Ziekenverpleging, de examen-eischen niet te kunnen aanvaarden, terwijl zij toch overigens, als levende uit hetzelfde beginsel als de overige Vereenigingen, gaarne met deze wenschten samen te werken. Als modus vivendi werd de volgende bepaling opgenomen: Met het oog op de bestaande toestanden wordt mede tot samenwerking besloten met de Vereenigingen Eudokia te Rotterdam en de Geref. Vereeniging tot Ziekenverpleging te Amsterdam, die voor het oogenblik zich niet kunnen verbinden, aan Art. 9 sub la mede te werken. De Regeling van Samenwerking van Gereformeerde Vereenigingen op het terrein der Barmhartigheid tot verzorging van kranken en lijdenden wordt nu vastgesteld als volgt: REGELING van Samenwerking van Geref. Vereenigingen op het terrein der Barmhartigheid tot Verzorging van kranken en lijdenden. Algemeene bepalingen. Art. 1. Dit reglement geldt voor Gereformeerde Vereenigingen, die zich tot taak stellen de verpleging en verzorging van kranken en lijdenden, en staan op den grondslag genoemd in Art. 2. Art. 2. De Grondslag der samenwerking is de Heilige Schrift, opgevat volgens de belijdenisschriften der Geref. Kerken in Nederland. Dit Artikel is onveranderlijk. Art. 3. liet doel is, samen te werken tot bevordering der gemeenschappelijke belangen van de aangesloten Vereenigingen en hare Stichtingen, inzonderheid tot handhaving van haar Gereformeerd karakter. Het Lidmaatschap. Art. 4. Elke Vereeniging kan toetreden, die, staande op den in Art. 2 genoemden grondslag, zich wijdt aan verpleging en verzorging van kranken en lijdenden, en zich verbindt mede te werken tot verwezenlijking van het doel, genoemd in Art. 3. Art. 5. Elke Vereeniging betaalt eene contributie van f 25.— voor elk harer Stichtingen; tot een maximum van f75.—. Het Bestuur. Art. 6. Het Bestuur, tevens Commissie van Advies, bestaat uit 5 leden, die de functies van Voorzitter, Secretaris en Penningmeester onderling verdeelen. Het wordt gekozen door de afgevaardigden der aangesloten Vereenigingen. Jaarlijks vóór 31 December wordt aan de verschillende Vereenigingen verslag gedaan van al hetgeen behandeld en besloten werd; en een overzicht van den staat der financiën aangeboden. Art. 7. Het Bestuur zorgt voor tijdige bijeenroeping der vergaderingen, voor uitvoering der besluiten der vergaderingen en voor wat verder tot bevordering van den goeden gang van zaken strekken kan. De Vergaderingen. Art. 8. a. Elke Vereeniging zendt twee afgevaardigden met keurstem of zooveel maal twee als het aantal harer Stichtingen bedraagt, doch niet meer dan zes; en naar verkiezing afgevaardigden met recht van advies. b. De vergadering der afgevaardigden wordt minstens éénmaal per jaar gehouden, en wel in de tweede helft van Maart. De oproeping tot deze vergaderingen wordt minstens acht weken te voren verzonden. Minstens vier weken te voren zorgen de Vereenigingen dat de punten voor de Agenda in het bezit van den Secretaris Zijn, die de Agenda minstens veertien dagen vóór de vergadering verzendt. Middelen tot het bereiken van het Doel. Art. 9. De middelen tot bereiking van het doel zijn: lo. De Opleiding en de Examina. a. De aangesloten Vereenigingen richten de opleiding en de examina der dienende broeders en zusters in volgens het gemeenschappelijk program, waarin is vastgelegd hetgeen alle Vereenigingen gemeenschappelijk voor goede verpleging moeten eischen. b. De examina worden afgenomen in de onderscheidene Stichtingen, ten overstaan van Gecommitteerden, benoemd en geïnstrueerd op voordracht der aangesloten Vereenigingen, volgens vast te stellen regeling door de Vergadering der afgevaardigden. Deze Gecommitteerden beslissen over de toelating op voordracht der Examencommissie. 2o. De bespreking der belangen van de verpleegden en van het verplegend personeel. 3o. Het elkander dienen van advies. 4o. Het uitgeven van geschriften betreffende den arbeid der Vereenigingen. 5o. Het uitschrijven van prijsvragen. 60. Het houden van gemeenschappelijke jaarvergaderingen en congressen. De Kosten. Art. 10. a. Elke Vereeniging draagt de kosten, veroorzaakt door de afvaardiging der Gecommitteerden tot hare Examina, bestaande in reis- en verblijfkosten. b. De Vereenigingen dragen in de overige onvermijdelijke onkosten der samenwerking bij, naar den maatstaf van Art. 5. Herziening dezer Regeling. Art. 11. Herziening dezer regeling zal na 3 jaren aan de orde worden gesteld. Aldus vastgesteld in de vergadering van Afgevaardigden, 25 Maart 1915 te Amersfoort. Het Bestuur: L. LINDEBOOM, Voorzitter. H. J. H. VAN BOEZELAER, Secretaris. J. H. A. VAN DALE, Penningmeester. J. C. SIKKEL. H. VISSCHER. Vervolgens komt de Instructie voor de Gecommitteerden tot de Examina in bespreking, welke wordt vastgesteld. INSTRUCTIE voor de Gecommitteerden tot de Examina. 1. De Gecommitteerden benoemen uit hun midden een Voorzitter, Secretaris, en Penningmeester, die te zamen het Moderamen vormen. 2. De Gecommitteerden bepalen onderling, wie van hen op de onderscheidene Stichtingen de examina zullen bijwonen, en wie hunner als secundi zullen fungeeren. Voor elk examen worden minstens 3 Gecomitteerden aangewezen, van wie één medicus en één theoloog. 3. De Gecommitteerden vergaderen minstens éénmaal per jaar, vóór 1 Nov. Op deze vergadering brengen zij verslag uit van de door hen bijgewoonde examina, en wordt op voordracht van het Moderamen de rooster voor het volgend jaar vastgesteld. Ook worden de belangen der opleiding besproken. 4. De Gecommitteerden zenden vóór 1 December een verslag van hunne werkzaamheden aan den Secretaris van het Bestuur, en voegen daarbij de wenken, die zij in het belang der opleiding te geven hebben. 5. Het Moderamen draagt door zijn Secretaris zorg voor de correspondentie met de onderscheidene Stichtingen over de vaststelling der examina, en geeft aan de Gecommitteerden met hunne Secundi minstens 4 weken van te voren kennis van de hun opgedragen taak. 6. In overleg met den Voorzitter voert de Secretaris de correspondentie met de Vereenigingen en de Gecommitteerden. 7. De Penningmeester draagt zorg voor de inning der door de aangesloten Vereenigingen verschuldigde bijdrage in de examenkosten, en vergoedt den Gecommitteerden hunne reis- en verblijfkosten. Bestuur. Overgegaan wordt thans tot verkiezing van het Bestuur. Gekozen zijn de Heeren: Prof. L. Lindeboom, Prof. Dr. H. Vis- scher, Ds. J. C. Sikkel, Dr. J. H. A. van Dale en Mr. H. J. H. van Boetzelaer, die allen de benoeming aannemen. Het Bestuur constitueert zich als volgt: Prof. Lindeboom, Voor- zitter; Van Boetzelaer, Secretaris; Van Dale, Penningmeester; Prof. Visscher, Vice-Voorz.; Ds. Sikkel, Vice-Secr. Was aanvankelijk besloten de gemeenschappelijke jaarvergadering in de eerste helft van September in Ermelo te houden, later meende het Bestuur dit denkbeeld met het oog op de tijdsomstandigheden te moeten loslaten; te meer daar het vergaderen te Ermelo, door de aanwezigheid van vele Belgen, groot bezwaar zou opleveren met het oog- op logies. Bij rondschrijven werd op deze wijziging van het genomen besluit de toestemming der Vereenigingen gevraagd, welke daarmede unaniem instemden. Leden. Als aangesloten Vereenigingen traden toe: De Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Nederland; de Vereen, tot Chr. Verzorging van Zenuwlijders in Nederland; De Vereen. „Eudokia" te Rotterdam; De Vereeniging Qeref. Ziekenverpleging „Ter Haarstraat" Amsterdam; De Vereeniging voor Gereformeerde Ziekenverzorging in Nederland; De Vereeniging voor Chr. Hulpbetoon aan Tuberculoselijders en De Vereeniging voor Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Zeeland; later vermeerderd met de toetreding van de Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen en de Johannes-Stichting te Nieuwveen. Doel. De oprichting van „Samenwerking" beoogde corporaties, die eenzelfde doel nastreefden en uit dezelfde beginselen leefden en arbeidden, saam te vereenigen, opdat men elkander steunde en hielp in allerlei moeilijkheden en vragen, die zich vooral in de oorlogsjaren en de daarmee gepaard gaande distributie-moeilijkheden voordeden. Werkzaamheden. Als een der eerste punten op de Bestuursvergaderingen kwam aan de orde de instelling van een „Eigen Examen" van „Samenwerking", Elke Vereeniging behield haar zelfstandigheid op dit punt; doch allengs kwam meer overeenstemming in de leerstof, vooral toen „Samenwerking" overging tot het zenden van „Gecommitteerden", om de verschillende examens bij te wonen met recht van Veto. Deze „Gecommitteerden" teekenden namens „Samenwerking" de uitgereikte diploma's, die hierdoor meer waarde kregen, aangezien alle aangesloten Vereenigingen en .Stichtingen zich verbonden, deze Diploma's onderling te erkennen. Gevolg van een en ander was, dat enkele regelingen werden gewijzigd of aangevuld, en nieuwe ontworpen, om die aan de Algemeene Vergadering ter bekrachtiging voor te stellen. In 1916 werden voor hpt eerst de examens door „Gecommitteerden" van „Samenwerking" bijgewoond. Levensmiddelenvoorziening. Op de Bestuursvergadering van 19 Januari 1917 kwam voor het eerst aan de orde het punt: Aandringen bij de Regeering op maatregelen ter vergemakkelijking van het verkrijgen van levensmiddelen voor de Stichtingen. Verschillende leemten in de distributieregelingen bemoeilijkten in niet geringe mate de noodige voorzieningen van levensmiddelen. Een deputatie werd naar den Haag afgevaardigd om te trachten hierin eenige verbetering te brengen. Gevolg hiervan was de benoeming van een Centrale Commissie voor distributie-aangelegenheden, bestaande uit de heeren Prof. Visscher, Dr. van Dale en Mr. H. J. H. Baron van Boetzelaer, welke Commissie zeer veel en nuttig werk voor onze Stichtingen heeft mogen verrichten. Het verslag van „Samenwerking" over het jaar 1917 vermeldt hieromtrent het volgende: Verslag van „Samenwerking" over 1917. De arbeid van „Samenwerking" stond in 1917 voor een belangrijk deel in het teeken der Distributie. Kon het ook wel anders of, waar de volkenkrijg, met steeds toenemende felheid om zich heen grijpend, ook neutralen in zijn maalstroom medesleept, en onder zijn ijzeren vuist tracht te vermorselen, wij die geroepen zijn bij uitstek een arbeid des vredes te verrichten, den verzengenden invloed van dien Moloch mede zouden ondervinden! Het dreigend tekort aan levensmiddelen en verdere benoodigdheden deed zich ook voor sommige onzer Stichtingen gevoelen, en met toenemende beklemming des harten mag ook onze vraag klinken: „Wachter-wat is er van den nacht", waarop door het doffe kanongebulder het onveranderd antwoord ons tegenklinkt: „Nog is het nacht; donkere wolken pakken zich samen, zware nevelen dalen neer". Geen wonder, dat in een tijd als deze, waarin de Gestichtsvoorziening met zulke bezwaren te kampen heeft, geen pogingen onbeproefd zijn gelaten om zooveel mogelijk in de behoeften te voorzien. Met erkentelijkheid kan gewag worden gemaakt van de instellingder Commissie, speciaal belast met de zorg voor de Gestichten, waarin voor die op Gereformeerden Grondslag de Heer Prof. Dr. H. Visscher zitting heeft. Al komt deze maatregel slechts zeer ten deele aan onze wenschen te gemoet, toch bewijst zij. dat de Regeering een open oog heeft voor onze nooden en daaraan zooveel mogelijk wil tegemoet komen. Een afzonderlijke vergadering werd speciaal aan de bespreking der distributieregeling gewijd. Deze werd den 5den December in het Hotel „La Station" te Utrecht gehouden en, behalve door vertegenwoordigers der Samenwerkende Vereenigingen, mede bijgewoond door een afgevaardigde van de Johannesstichting te Nieuwveen en een van de Stichting 's Heeren Loo te Ermelo. Blijkens ministerieele circulaire zouden de bemoeiingen der Commissie zich slechts uitstrekken tot Gestichten met een bevolking van meer dan 200 personen; de vergadering drong er krachtig op aan, dat deze grens zou worden verlaagd, daar sommige Stichtingen, zooals b.v. Sonnevanck en het Chr. Sanatorium te Zeist, dan niet onder deze regeling waren begrepen. De aanvragen zouden geschieden door middel van formulieren, in overleg met het Rijks-Distributiebureau te ontwerpen. Over den hoogen prijs van enkele artikelen, als zeep, werd ernstig geklaagd; zoo ook over dien der brandstoffen, waarvan de voorziening in sommige Stichtingen (Dennenoord) zeer veel te wenschen overliet. Toegezegd werd op een en ander de aandacht der Regeering te vestigen. Bij de besprekingen bleek, dat de voorziening van levensmiddelen in eenige gemeennten (Doorwerth, Hoogeveen) veel beter was geregeld dan in andere (Zeist, Loosduinen, Nieuwveen), vaak tot groot ongerief der verpleegden. Verwacht werd dat de Commissie hierin verbetering zou kunnen aanbrengen, hetgeen in sommige gevallen reeds bleek geschied te zijn. De kosten dezer voorziening zouden door de onderscheiden Stichtingen worden gedragen, naar verhouding tot het door bemiddeling der Commissie betrokken bedrag aan levensmiddelen. Gemeenschappelijk Pensioenfonds: Het punt gemeenschappelijk pensioenfonds voor alle aangesloten Vereenigingen van „Samenwerking" kwam voor het eerst op de Bestuursvergadering van 20 Febr. 1918 aan de orde. Al aanstonds kwamen tal van bezwaren ter sprake. Een beslissing werd eerst later genomen. Oprichting van een „eigen Orgaan". Het Maandblad „Bethesda" wordt als „Orgaan" van „Samenwerking" gekozen, staande onder redactie van Ds. M. J. van der Hoogt, Geestelijk Verzorger van „Veldwijk". Sedert 1920, het jaar van de Stichting van den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid, is dit maandblad saamgesmolten met „Refajah", waarover hieronder meer. Oprichting van een „Eigen Ziekenhuis" voor de opleiding van personeel. Dit punt is een en andermaal ter sprake geweest op de Bestuursvergaderingen van „Samenwerking", in verband met verschillende moeilijkheden die zich voordeden bij het verkrijgen en houden van gediplomeerd personeel. Velen toch verlieten de Stichtingen na aldaar te zijn gediplomeerd, om zich verder in neutrale ziekenhuizen voor te bereiden voor het diploma „Ziekenverpleging". Door de heeren Dr. J. W. de Bruijne te Amsterdam, en Dr. J. Hekman te Rotterdam werden omtrent een „Eigen Ziekenhuis" belangrijke rapporten uitgebracht, waaruit echter moest worden geconcludeerd, dat de oprichting van zulk een „Opleidingsinstituut" te groote financieele offers zou vergen. Wij sluiten dit eerste deel met de vermelding van de leden des Bestuurs van „Samenwerking" over het tijdvak 1915—1920. Prof. L. Lindeboom te Kampen, Voorzitter sedert de oprichting, 25 Maart 1915. Prof. Dr. H. Visscher te Huis ter Heide, Vice-Voorzitter sedert de oprichting. Mr. H. J. H. Baron van Boetzelaer, Utrecht, Secretaris sedert de oprichting. . Dr. J. H. A. van Dale te Ermelo, Penningmeester sedert de oprichting Ds. J. C. Sikkel te Amsterdam, 2e Secretaris sedert de oprichting. Dr. 1). Schermers, te Zeist, sedert 5 November 1919. Dr. J. G. Scheurer, te Ermelo, sedert 5 November 1919. Gereformeerde Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland. Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 26 Maart 1920 Staatsblad No. 47. TWEEDE DEEL. Geschiedenis van den Gereformeerden Bond. Reeds in 1918 was de wenschelijkheid geuit, „Samenwerking" om te zetten in een Bond van Vereenigingen met „eigen Statuten an Reglement", waarop dan de Koninklijke goedkeuring kon worden aangevraagd. De drang daartoe was, dat meermalen de noodzakelijkheid was gevoeld een corporatie te hebben, die rechtspersoonlijkheid bezat en tot burgerlijke handelingen bevoegd. De Bestuursvergaderingen in het jaar 1919 waren o.m. gewijd aan de vaststelling dezer Statuten, welke op de vergadering van 5 November 1919 door de afgevaardigden der aangesloten Vereenigingen werden goedgekeurd, en waarop de nieuwe Bond werd opgericht. Koninklijke Goedkeuring. Het Bestuur werd gemachtigd de Koninklijke Bewilliging aan te vragen, welke bij Koninklijk Besluit van 26 Maart 1920, onder No. 47, werd verleend. Statuten. Artikel 1. Er bestaat een Vereeniging onder den naam: Gereformeerde Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland. Door Stichtingen worden verstaan: niet Gestichten — zooals in Art. 5, al. 2 — maar zelfstandige corporatiën. Deze Bond is gevestigd te Utrecht. Art. 2. De grondslag van den Bond en zijn arbeid is de Heilige Schrift, naar de opvatting der Ned. Gereformeerde Belijdenisschriften. Dit artikel is onveranderlijk. Art. 3. De Bond stelt zich ten doel, door onderlingen steun en samenwerking het werk der barmhartigheid op bovengenoemden grondslag te bevorderen. De Bond tracht zijn doel te bereiken langs wettigen weg, en wel door: a. het Gereformeerd karakter der saamwerkende Vereenigingen en Stichtingen te handhaven; b. de opleiding, examineering en diplomeering van verplegend personeel naar Gereformeerde beginselen tot eenheid en ontwikkeling te brengen, en c. voorts door andere wettige middelen, die aan het doel van den Bond bevorderlijk kunnen zijn, met dien verstande, dat de Bond de vrijheid der aangesloten Vereenigingen en Stichtingen ten volle eerbiedigt. Art. 4. Leden van den Bond kunnen zijn rechtspersoonlijkheid bezittende Vereenigingen en Stichtingen, die zich ten doel stellen de beoefening der barmhartigheid volgens Gereformeerde beginselen. Over aanvragen tot aanneming als lid, die vergezeld moeten gaan van betuiging van instemming met de Statuten, beslist de Algemeene Vergadering. Het lidmaatschap vervalt door uittreding,'of door royeering door de Algemeene Vergadering ter oorzake van niet voldoen aan de wettige verplichtingen. Het lidmaatschap verplicht tot een vaste jaarlijksche contributie, bij huishoudelijk reglement te bepalen voor elke Vereeniging of Stichting. Vereenigingen of Stichtingen, die meer dan één Gesticht onderhouden, betalen die contributie voor elk harer Gestichten, doch hoogstens voor drie. Voorts bepaalt de Algemeene Vergadering, welke kosten de Vereenigingen en Stichtingen, die lid zijn, zullen hebben te dragen, en naar welken maatstaf die kosten voor elk worden berekend. Art. 5. Eenmaal 's jaars wordt een Algemeene Vergadering gehouden, en voorts, zoo dikwijls het Bestuur dit noodig oordeelt, of minstens twee leden van den Bond het wenschen, een buitengewone Algemeene Vergadering, bestaande uit de afgevaardigden van de aangesloten Vereenigingen en Stichtingen. Elk lid van den Bond zendt 2 stemhebbende afgevaardigden. Vereenigingen en Stichtingen, die meer dan één Gesticht onderhouden, zenden 2 afgevaardigden voor elk Gesticht, doch hoogstens 6. Deze afgevaardigden en de leden van het Bestuur hebben stemrecht. Benevens dezen kunnen de leden van den Bond ook afgevaardigden met adviseerende stem naar de Algemeene Vergadering zenden. Tijd en plaats eener Algemeene Vergadering wordt ten minste 6 weken te voren ter kennis van de leden gebracht. Punten voor de Agenda moeten minstens 3 weken vóór de Vergadering den Secretaris van het Bestuur zijn toegezonden, die de Agenda binnen een week daarna aan de afgevaardigden zendt. Deze bepaling geldt niet voor een buitengewone Algemeene Vergadering. Zaken, die niet op de Agenda voorkomen, kunnen met toestemming der Vergadering in behandeling worden genomen; uitgezonderd die van Art. 9. Art. 6. Begunstigers zijn particuliere personen, die den Bond steunen door een jaarlijksche contributie van minstens f 2.50. Zij ontvangen jaarlijks een verslag van den arbeid van den Bond. Art. 7. De Algemeene Vergadering verkiest een Bestuur, bestaande uit ten minste 7 personen, die leden zijn van aangesloten Vereenigingen en Stichtingen. Dezen kiezen uit hun midden een voorzitter, 2den voorzitter, secretaris en penningmeester, liet Bestuur is geroepen te zorgen voor de handhaving der Statuten, de uitvoering deibesluiten der Algemeene Vergadering en de leiding en het beheer van al wat tot den Bond en zijn arbeid behoort. Het Bestuur vertegenwoordigt den Bond in en buiten rechten. Het Bestuur brengt aan de Algemeene Vergadering verslag uit van zijn werkzaamheden. Jaarlijks treedt volgens rooster een der Bestuursleden af; de aftredende is herkiesbaar. In tusschentijds ontstane vacatures wordt door de Algemeene Vergadering voorzien. Art. 8. De inkomsten van den Bond bestaan uit: contributiën van leden en begunstigers, collecten, schenkingen, erflatingen, en verdere baten. Art. 9. De Algemeene Vergadering kan het Bestuur machtigen tot het sluiten van geldleeningen, het bouwen of verbouwen, koopen of verkoopen van vaste goederen, en het nemen of aflossen van hypotheken. Voor zulke machtiging is 3U der stemmen vereischt. Art. 10. De Algemeene Vergadering benoemt een Commissie van controle, van 3 leden en 2 secundi, tot het nazien der rekening en verantwoording van het Bestuur voor het loopend jaar. De leden dezer Commissie van controle hebben 3 jaar zitting. De Commissie brengt rapport uit in de Algemeene Vergadering, wier goedkeuring de rekening en verantwoording behoeft. Jaarlijks treedt een van de leden der Commissie af; de aftredende is niet terstond herkiesbaar. Art. 11. Alle beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen, uitgenomen die aangaande Artt. 9, 12 en 13. Bij staking van stemmen wordt een voorstel geacht verworpen te zijn. Stemmingen over personen geschieden met gesloten briefjes; bij gelijk aantal stemmen is de oudste in jaren gekozen. Art. 12. Voorstellen tot verandering in deze Statuten kunnen alleen in behandeling komen op voostel van het Bestuur of van minstens 3 leden van den Bond. Voor de aanneming is vereischt minstens der uitgebrachte stemmen. Wijzigingen in de Statuten treden niet in werking, alvorens daarop de Koninklijke goedkeuring is verkregen. Art. 13. Tot ontbinding van den Bond kan alleen door de Algemeene Vergadering besloten worden; op voorstel van het Bestuur en minstens 3 leden van den Bond. doch niet dan met 3U van de uitgebrachte stemmen. Zulk een voorstel moet minstens 3 maanden te voren, met redenen omkleed, aan de leden zijn toegezonden. Bij eventueele ontbinding beslist de Algemeene Vergadering over de bestemming der bezittingen van den Bond, behoudens voldoening aan Art. 1702 Burgerlijk Wetboek. Art. 14. De Bond wordt opgericht voor den tijd van 29 jaren, te rekenen van 5 November 1919. (Volgen de onderteeketiingen.) Goedgekeurd bij Koninklijk besluit dd. 26 Maart 1920, no. 47. Mij bekend, De Minister van Justitie, Namens den Minister, De Secretaris-Generaal, VAN BLOM. Huishoudelijk Reglement. Vastgesteld in de Vergadering van 24 Nov. 1922. Van het Bestuur van den Bond. Artikel 1. liet Bestuur van den Bond vergadert op den tweeden Woensdag van Maart, en voorts, zoo mogelijk, om de drie maanden; bij voorkeur te Utrecht. Art. 2. De Vergaderingen worden, behoudens in spoedeischende gevallen, ten minste 14 dagen tevoren bijeengeroepen. De bijeenroeping vermeldt tijd en plaats der Vergadering, zoomede de hoofdpunten der Agenda. Stemmingen geschieden op de wijze, bepaald bij Art. 11 der Statuten van den Bond. Art. 3. De Voorzitter leidt de vergaderingen. Hij ziet toe op de naleving van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement; hij waakt voor stipte uitvoering van de besluiten der Vergadering van Afgevaardigden. Art. 4. Den Secretaris is opgedragen het houden der notulen van de vergaderingen van Afgevaardigden en van die des Bestuurs. Hij bewaart het Archief van den Bond. Hij staat den Voorzitter bij in de gevallen, waarin zijn bijstand vereischt wordt. Bij zijn afwezigheid wijst de Voorzitter uit de aanwezige leden des Bestuurs een plaatsvervanger voor den Secretaris aan. De Secretaris wordt bijgestaan door een Adsistent-secretaris, die de Vergaderingen van het Bestuur en de Algemeene Vergadering bijwoont, en onder zijn leiding en toezicht: a. de noodige aanteekeningen houdt voor de notulen, en ten spoedigste na de Vergadering de notulen inschrijft; b. zorgt voor de kennisgeving der besluiten aan de betrokken personen en corporatiën en voor het verder schriftelijk werk, dooi de besluiten der Vergaderingen vereischt; c. zorgt voor de bekendmaking van de data der Bestuursvergadering en der Algemeene Vergadering volgens de Statuten (Art. 2), de verzending der Agenda, en voor wat verder hem wordt opgedragen. Art. 5. De Penningmeester beheert de geldmiddelen van den Bond. Hij houdt het Bestuur van den stand zijner kas op de hoogte, en doet aan het einde van elk boekjaar rekening en verantwoording aan het Bestuur. Het Bestuur zorgt, dat de Commissie van Controle, bedoeld in art. 10 der Statuten, hare taak naar behooren kan verrichten en verstrekt aan deze Commissie de noodige inlichtingen. Art. 6. Het Bestuur dient bij de Algemeene Vergadering een begrooting in voor het volgend jaar. De Penningmeester zal, ten einde eventueel in tekort aan kasgeld te voorzien, bevoegd zijn een voorschot op te nemen, tot een bedrag van ten hoogste duizend gulden. Art. 7. De Vergaderingen worden geleid door den Voorzitter, en bij diens ontstentenis door diens plaatsvervanger. Is ook deze afwezig, dan wijst de Vergadering uit de aanwezige Bestuursleden een Voorzitter aan. Art. 8. De Vergaderingen worden geopend met gebed en lezing van een gedeelte der Heilige Schrift; zij worden gesloten met dankzegging. Bestuur. Als Bestuur van den nieuwen Bond trad op het oude Bestuur van „Samenwerking"; te weten de heeren: Prof. L. Lindeboom, te Kampen, Voorzitter. Prof. Dr. H. Visscher, te Huis ter Heide, Vice-Voorzitter. Mr. H. J. H. Baron van Boetzelaer, te Utrecht, Secretaris. Dr. J. H. A. van Dale, te Ermelo. later te Zeist, Penningmr. Ds. J. C. Sikkel, te Amsterdam. Vice-Secretaris. alsmede de nieuwe leden, Dr. D. Schermers, te Zeist en Dr. J. G. Scheurer, te Ermelo. door de Vergadering van 5 November 1919 als zoodanig aangewezen, Overlijden Ds. J. C. Sikkel. Den 17en Augustus 1920 overleed Ds. J. C. Sikkel. De Jaarvergadering van 16 December 1920, te Utrecht gehouden, waarop de ontslapen medearbeider met dankbare waardeering door den Voorzitter werd herdacht, koos in de ontstane vacature Ds. G. Elshove te Rotterdam. Ie uitbreiding van het Bestuur. De Algemeene Vergadering van Afgevaardigden van 24 Nov. 1922 besloot, het Bestuur van den Bond met 2 leden uit te breiden, en wees daartoe aan de heeren: Mr. G. H. A. Grosheide te Amsterdam en Dr. W. K. Dikland te Bergen op Zoom („Vrederust"). 2e uitbreiding van het Bestuur. In de Algemeene Vergadering van 24 November 1925 kwam aan de orde het voorstel: het Bestuur van den Bond zoodanig uit te breiden, dat elke aangesloten Vereeniging hierin vertegenwoordigd is; met dien verstande, dat voor „VELDWIJK" 3 Bestuursleden, 's Heeren-Loo 2 en de overige Vereenigingen elk 1 Bestuurslid deel zou uitmaken van het Bestuur van den Bond. De Vergadering benoemde, na aanneming van dit voorstel, de volgende heeren: Ir. Joh; Krap, te 's-Gravenhage. voor „VELDWIJK". Dr. H. Franssen, te Zwolle, voor „VELDWIJK". Ds. T. Ferwerda, te Amsterdam, voor „SONNEVANCK". Prof. Dr. A. G. Honig, te Kampen, voor „BETHESDA" en „SALEM". en F. Kortlang J. E. zn., te Ermelo, voor ,,'s-HEEREN-LOO". In de Vergadering van Afgevaardigden van 12 November 1926 werd in de plaats van Dr. H. Franssen, die wegens voortdurende ongesteldheid zijn benoeming tot lid van het Bestuur van den Bond niet aanvaardde, benoemd, Ds. A. M. Donner te 's-GRAVENHAGE, als vertegenwoordiger van „VELDWIJK". Overlijden van den heer F. Kortlang. De heer Kortlang overleed 11 Juni 1927. Ook deze broeder zal in gezegende gedachtenis blijven. In de daardoor ontstane vacature voor ,,'s-Heeren-Loo" werd door de Algemeene Vergadering van 24 April 1928 benoemd de heer Mr. L. Stadig, te Amersfoort. Door dezelfde Vergadering werd als nieuw Bestuurslid voor de . pas toegetreden Vereeniging tot Liefdadigheid te Wagenborgen aangewezen Ds. P. Bos, van Stadskanaal, Voorzitter dier Vereeniging. Overlijden Dr. J. G. Scheurer. Den 20sten Juni 1928 overleed Dr. J. G. Scheurer. De Bond verliest in hem een onvermoeid strijder voor onze heerlijke en heilige beginselen, die veel gedaan heeft ook in het belang van onze Stichtingen. Door de Algemeene Vergadering van 16 April 1929 werd als zijn opvolger voor de Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen, aangewezen Dr. A. Dupont, Geneesheer-Directeur van „LOZENOORD", te Ermelo. Overlijden Dr. D. Schermers. Dr. D. Schermers te Zeist overleed aldaar den 18 Oct. 1930, van de oprichting af een der meest actieve leden des Bestuurs. Door de Vereeniging tot Chr. Verzorging van Zenuwlijders in Nederland zal op eerstvolgende Vergadering van Afgevaardigden een nieuw Bestuurslid moeten worden aangewezen. NAAMLIJST VAN DE LEDEN DES BESTUURS. NAAM WOONPLAATS FUNCTIE GEKOZEN OVERLEDEN Prof. L. Lindeboom Kampen Voorzitter 25 Mrt. 1915 Prof. Dr. H. Visscher Huis ter Heide .... Vice-Voorzitter 25 „ 1915 Mr. H. J. W. Baron van Boetzelaer . Utrecht Secretaris 25 „ 1915 Dr. J. H. A. van Dale Zeist Penningmeester 25 „ 1915 Ds. J. C. Sikkel Amsterdam Vice-Secretaris 25 „ 1915 17 Aug'1920A£sterdam Dr. D. Schermers Zeist 5 Nov. 1919 18 Oct. 1930 te Zeist. Dr. J. G. Scheurer Ermelo 5 „ 1919 Apeldoorn Ds. G. Elshove Rotterdam 16 Dec. 1920 Dr. W. K. Dikland „Vrederust" Bergen Penningmeester op Zoom van 1923 af 24 Nov. 1922 Mr. G. H. A. Grosheide Amsterdam 24 „ 1922 Ds. T. Ferwerda Amsterdam 24 „ 1925 Prof. Dr. A. G. Honig Kampen 24 „ 1925 Ir. Joh. Krap 's-Gravenhage .... 24 „ 1925 F. Kortlang J.Ez Ermelo 24 „ 1925 n juni 1927 te Ermelo. Ds. A. M. Donner 's-Gravenhage .... 12 „ 1926 Mr. L. Stadig Amersfoort 24 Apr. 1928 Ds. P. Bos Stadskanaal 24 „ 1928 Dr. A. Dupont Ermelo 16 „ 1929 Aangesloten Vereenigingen: Op 5 Nov. 1919 waren tot den Bond toegetreden de volgende Vereenigingen: 1. Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Nederland. 2. Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Zeeland. 3. Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen. 4. Vereeniging tot Chr. Verzorging van Zenuwlijders in. Nederland. 5. Vereeniging tot Chr. Hulpbetoon aan Tuberculose-lijdrs „Sonnevanck", te Harderwijk. 6. Vereeniging voor Geref. Ziekenverpleging te Amsterdam (Ter Haarstr.). 7. Vereeniging „EUDOKIA" te Rotterdam. 8. Vereeniging voor Geref. Ziekenverzorging in Nederland. 9. Vereeniging „Johannes-Stichting" te Nieuwveen. 10. De Vereeniging tot Christelijke Liefdadigheid te Wagenborgen. 11. De Vereeniging Gereformeerde Ziekenverpleging te 's-GRAVENHAGE. De beide laatste traden toe in 1927. Voor een meer uitvoerig overzicht wordt verwezen naar achterstaande Bijlage A. van aangesloten Vereenigingen en Stichtingen, met de daarbij gevoegde statistiek betreffende het aantal Stichtingen, en de daarin verpleegd wordende kranken, en de verplegenden. ACT A. a. Orgaan van den Bond. In de jaren 1915—1920 waren de maandbladen „BETHESDA,, en „REFAJAH" orgaan van „SAMENWERKING". Op een daartoe strekkend voorstel werd door de Bestuursvergadering van 18 Februari 1920 besloten, die maandbladen saam te smelten, en met ingang van 1 Mei 1920 uit te geven: „REFAJAH" Christelijk Maandblad voor Ziekenverpleging, tevens ORGAAN van den GEREFORMEERDEN BOND van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in NEDERLAND. Voortzetting van het Maandblad „BETHESDA". Intusschen was de Redacteur van „Bethesda". Ds. M. J. v. d. Hoogt, die van den beginne dit Maandblad uitnemend had geredigeerd. en het vooral door zijn artikelen van praktische onderwijzing uit de H. Schrift aan het doel had doen beantwoorden, op het onverwachtst overleden. Als Redactie van de saamgesmolten organen werden aangewezen de heeren: Dr. D. Schermers te Zeist; Eind-Redacteur. Prof. Dr. H. Visscher te Huis ter Heide; Redacteur. Dr. J. H. Haverkate te Ermelo-Veldwijk; Redacteur. b. Gemeenschappelijk Pensioenfonds. üp de Bestuursvergadering van 20 Februari 1918 werd door Prof. Visscher uit een sociaal en christelijk standpunt bepleit, te overwegen de mogelijkheid van stichting van een „Gemeenschappelijk Pensioenfonds" voor alle aangesloten Vereenigingen. Op de daaraanvolgende Jaarvergadering werd een Commissie benoemd om deze zaak in studie te nemen, bestaande uit de heeren Prof. Dr. H. Visscher, Mr. C. S. van Dobben de Bruijn en de Penningmeesters der onderscheiden aangesloten Vereenigingen. Al dadelijk stuitte de Commissie op groote moeilijkheden. De financieele toestand der aangesloten Stichtingen gedoogde geen belangrijke uitgave voor dit doel, waarvoor, wilde men de zaak behoorlijk aanvatten, telken jare een zeker bedrag op de gewone exploitatie van elke Stichting moest worden gebracht. Op de Bestuursvergadering van 16 Juli 1920 was het Dr. Scheurer, die wees op de hangende pensioenkwestie, welke een oplossing eischte. Het resultaat was, dat de Commissie werd aangevuld met de heeren Dr. J. G. Scheurer en Joh. T. de Lange, en verzocht werd, zoo spoedig mogelijk te komen met een ontwerp voor een „BONDSPENSIOENFONDS", waarin elke Vereeniging nader omschreven rechten en plichten verkrijgt. Aan deze Commissie werd als Secretaris toegevoegd de heer P. van der Kam, Hoofdboekhouder der Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Nederland. Deze Commissie toog direct aan den arbeid en vergaderde 20 Augustus 1920 in Hotel Centraal te Utrecht, en 11 Febr. 1921 ten Centralen Kantore der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland te s-Gravenhage. Den 23en Maart 1921 werd het rapport aan de Bestuursvergadering voorgelegd, met de volgende eind-Conclusies: 1. De Vereenigingen, aangesloten bij den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland, verplichten zich, aan al hun personeel, weduwen en weezen inbegrepen, een pensioen te geven. 2. De pensioenrechten beginnen, ingeval pensioen wordt verleend, na een diensttijd van 10 jaren, terwijl het volle pensioen ingaat: voor verplegenden op 55 jarigen leeftijd; voor geneesheeren en geestelijk verzorgers op 60 jarigen leeftijd; en voor andere beambten op 65 jarigen leeftijd. 3. De berekening van het pensioen voor ambtenaren, weduwen en weezen, geschiedt volgens de nieuwe Rijks-pensioenwet. 4. Het pensioen is premievrij. 5. Het bedrag van de pensioenuitkeering wordt verminderd met hetgeen de gepensionneerde uit anderen hoofde krachtens de Rijks-verzekeringswetten ontvangt. 6. Bij overgang in den dienst van een andere Stichting of Vereeniging, welke is aangesloten bij den Gereformeerden Bond, blijven de pensioenrechten gehandhaafd. 7. Bij verlating van den dienst wegens huwelijk of anderszins wordt de regeling aan elke Vereeniging overgelaten, b.v. door te bepalen, dat ook na een diensttijd van meer dan 10 jaar, maar vóór dat de leeftijd bereikt is, die recht op pensioen geeft, en zonder dat uithoofde van ziekten of gebreken ongeschiktheid voor den dienst is ontstaan, geen recht op pensioen bestaat. 8. Aangezien de Gereformeerde Bond geen publiek-rechtelijk lichaam is, wordt de wijze van uitvoering van bovengenoemde Pensioenregeling overgelaten aan de individueele Vereenigingen. 9. Het verdient aanbeveling, dat voor het lagere personeel een vrijwillige ouderdomsverzekering gesloten wordt, waardoor de te verleenen pensioenen voor een gedeelte zullen worden ontlast. Het Bestuur besloot, dit rapport te doen drukken en aan alle aangesloten Vereenigingen rond te zenden. Op de Algemeene vergadering van 17 November 1921 werd het rapport uitvoerig besproken. Verschillende Stichtingen en Vereenigingen konden zie hmet de conclusies niet vereenigen, en behielden ten opzichte van de pensionneering van hun personeel liever de vrijheid, te handelen naar omstandigheden en naar gelang de middelen zulks toelieten. Eenig resultaat kon toch van die Vergadering worden geboekt namelijk dit, dat op voorstel van 's Heeren-Loo besloten werd aan de conclusies een nieuwe conclusie toe te voegen luidende: „De Vereenigingen erkennen de dienstjaren van het personeel, in „andere aangesloten Vereenigingen of Stichtingen doorgebracht, „met dien verstande, dat voor al die jaren geldt de pensioenregeling „van de betrokken Vereeniging zelve, niet van die, waarin hij of zij „vroeger gediend heeft." De zaak kwam op de Bestuursvergadering van 14 Maart 1922 opnieuw ter sprake. Besloten werd, ten einde tot overeenstemming te komen, dat een Commissie uit het Bestuur, bestaande uit de heeren Prof. Visscher, Dr. Scheurer en Dr. van Dale, de bezwaren nader onder het oog zou zien en hieromtrent op de Bestuursvergadering van 14 Juni 1922 zou rapporteeren. Aan de hand van dit rapport werd besloten een rondschrijven te richten aan de Besturen der aangesloten Vereenigingen, met verzoek een afgevaardigde te willen benoemen tot bijwoning van een Vergadering op Donderdag 19 Oct. 1922 te Utrecht. Op de Algemeene Vergadering van den Bond van 24 November 1922 werd rapport uitgebracht omtrent bovenstaande Vergadering te Utrecht, en werd tevens een PROEVE VAN BEREKENING voor het Algemeen Pensioenfonds overgelegd, welke aan de afgevaardigden in afschrift werd toegezonden. Naar aanleiding hiervan besloot de Vergadering de aanhangige plannen nader te doen uitwerken, opdat elke Vereeniging zou kunnen beoordeelen of aansluiting bij zulk een gemeenschappelijk Pensioenfonds ook voordeeliger ware dan het stichten van een eigen pensioenfonds. De Commissie kon zich te dien einde de hulp verzekeren van een deskundige op dit gebied, en zou trachten binnen 3 maanden met haar arbeid gereed te zijn. Als „deskundige" werd benoemd Prof. J. J. A. Muller te Zeist. In Augustus 1923 kwam de Commissie met haar arbeid gereed, en kon aan de aangesloten Vereenigingen het rapport worden aangeboden. Op de Algemeene Vergadering van Donderdag 22 November 1923 kwam bedoeld rapport in behandeling, waarbij al direct bleek dat voor alle Vereenigingen een toetreding op deze basis onmogelijk was. De Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland had intusschen reeds een „eigen Pensioenfonds" gesticht, waarvan het Reglement door het Algemeen Bestuur in zijn vergadering van 26 en 27 April 1923 was goedgekeurd. 's Heeten-Loo deelde mede, dat de regeling van een „eigen Pensioenfonds" in bewerking was en binnenkort zijn beslag zou krijger:. De andere Vereenigingen werden opgewekt, te beginnen met het verzamelen van fondsen teneinde te komen tot een Pensioenfonds, of om zich later bij een bestaand fonds aan te sluiten of „in te kocpen". Het plan „Algemeen Pensioenfonds'' was onbereikbaar. Nochtans is de arbeid van den Bond niet geheel nutteloos geweest, maar zeer zeker heeft die bijgedragen tot verwezenlijking van liet doel: „Aan de dienende Broeders en Zusters pensioen te verzekeren." c. Staatsdiploma. In verband met verschillende moeilijkheden betreffende de op leiding, vooral in „Eudokia" en Ter Haarstraat, werd reeds op de Bestuursvergadering van 1 April 1919 de wenschelijkheid geuit, dat de diplomeering van het personeel in de Verplegingsinrichtingen van Staatswege werd geregeld in dezen zin, dat een afzonderlijk diploma werd ingesteld voor Ziekenverpleging (A) en een voor Krankzinnigenverpleging (B). Aan de Vergadering van afgevaardigden, gehouden 15 Mei 1919, werd dan ook voorgesteld, in de gegeven omstandigheden het streven naar de invoering van een Staatsdiploma te bevorderen, al moest er dadelijk aan worden toegevoegd, dat ons diploma, wat de godsdienstige opleiding betreft, wel wat in de knel zou raken. Hiertegen moest worden gewaakt, door b.v. het handhaven van ons „eigen diploma", dat den candidaat zou stempelen als „Gereformeerd verpleger of verpleegster", en welk eindexamen kon worden afgenomen vóór of na het Staatsexamen. Gedurende de jaren 1919—1923 kwam de zaak: Staatsdiploma niet veel verder. Verschillende besprekingen werden gevoerd betreffende de door den Minister ontworpen ontwerp-Regelingen, welke namens den Bond werden bijgewoond door de heeren Dr. Schermers, Dr. Scheurer en Prof. Visscher. Op de Jaarvergadering van 1923 moest de Voorzitter nog meedeelen, dat omtrent de invoering van een Staatsdiploma nog niet veel naders kon worden gemeld, dan dat telkens getracht was, ver- schillende bezwarende regelingen en bepalingen, ons interne Gestichtsleven rakende, in het ontwerp te doen opnemen, waartegen dezerzijds gewaakt werd. Met onderscheidene wenschen was intusschen rekening gehouden. Ook dit moest dankbaar worden erkend. Op de Bestuursvergadering van 14 Maart 1923 werd het ontwerp: Invoering wettelijke bescherming Diploma, ingezonden door Z.Exc. den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Binnenlandsche Zaken, besproken. Verschillende bezwaren werden in die Vergadering naar voren gebracht. Besloten werd deze onverwijld ter kennis te brengen van de betrokken Ministers. Ook de Gezondheidsraad nam de voornaamste bezwaren over, waardoor de Bond „sterker" stond. Den 7 Januari 1924 verscheen in de Nederlandsche Staatscourant het Koninklijk Besluit van 15 Dec. 1923, No. 22, betreffende de erkenning van het Diploma. Het Bestuur vergaderde 14 Februari 1924. Op die vergadering bleek, dat het Koninklijk Besluit, zooals het daar lag, te veel ingreep in het interne leven onzer Stichtingen, waarom besloten werd, ons met alle kracht daartegen te verzetten. Vooral het goedkeuren van een rooster voor de cursussen door den Inspecteur moest worden geweerd. Onze inrichtingen werden op deze wijze gedreven in een richting, welke voor onze Stichtingen ongewenscht is. Meer en meer worden de Stichtingen „Opleidingsinstituten" van den Staat voor de vorming van verpleegpersoneel. Met de verpleging zelve werd allerminst rekening gehouden. Ook het specifiek Christelijke onzer opleiding kwam door deze regeling in het gedrang. Verschillende detailpunten werden uitvoerig besproken. Besloten werd ten slotte een Commissie te benoemen, welke tot taak had, een bezwaarschrift op te stellen, waarin de onderscheiden punten werden uiteengezet, en welk stuk namens den Bond aan den Minister zou worden aangeboden. De Commissie zou tevens een bezoek aan den Minister brengen, om een en ander nog mondeling toe te lichten en te bespreken. Met algemeene stemmen werden hierna als Commissieleden benoemd de meest „deskundigen" op dit terrein, namelijk de lieeren Dr. J. H. A. van Dale, Dr. D. Schermers en Dr. J. Q. Scheurer. Uit de besprekingen bleek o.a„ dat het Departement ons niet vijandig gezind is, doch zelfs met de mogelijkheid van eventueele bezwaarschriften rekening hield. Vandaar de toezegging, dat dit Besluit „nog wel voor wijziging vatbaar zou zijn". Op diezelfde Vergadering was een schrijven ingekomen van de Algemeene Nederl. Christelijke Ambtenaarsbond met verzoek, adhesie te betuigen aan een door dien Bond ingediend adres, waarbij werd verzocht het Kon. Besluit te willen wijzigen indiervoege, dat werd gelezen resp.: onder C. en B, inplaats van de woorden: -.uitgereikt namens" „erkend door''. In de toelichting werd uiteengezet, dat van 1916 af diploma's namens den Qeref. Bond („Samenwerking") zijn uitgereikt. De Bond zelf werd erkend bij Kon. Besluit van 26 Maart 1920. Voordat deze Bond bestond, werden door de resp. Vereenigingen, welke later den Gereformeerden Bond vormden, reeds lang diploma's uitgereikt. Deze diploma's, uitgereikt vóór de oprichting van den Bond werden dus niet namens den Bond uitgereikt, docht later wel door dien Bond erkend. Volgens de huidige redactie van bovengenoemd Kon. Besluit zouden echter de diploma's, uitgereikt na 1916, c.q. 1920, door de Regeering worden erkend, en zouden dus de diploma's van vóór 1916, welke toch ook door den Bond zijn erkend, door de Regeering niet worden erkend. Hierdoor zouden vele leden van den Christelijken Ambtenaarsbond worden gedupeerd, waarom bovenstaand adres aan de beide betrokken Ministers werd verzonden. Het Bestuur was van oordeel, dat hetgeen hier door den Chr. Ambtenaarsbond werd gevraagd, niet onbillijk was. In het door de Commissie op te stellen bezwaarschrift zou ook met dit punt worden rekening gehouden. De Commissie bovengenoemd stelde een rapport op, hetwelk, na goedkeuring door het Bestuur, aan de betrokken Ministers werd aangeboden. Dit adres had in zooverre gewenscht gevolg, dat den 22en Juli 1924 van het Ministerie van Arbeid enz. het volgende KoninklijkBesluit van 8 Juli 1924 in afschrift werd toegezonden: WIJ W1LHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinsesse van Oranje Nassau, enz., enz., enz Op de voordracht van onze Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid, en van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, van 24 Juni 1924, No. 287 C, Afdeeling Volksgezondheid, en van 25 Juni 1924, No. 883, Afdeeling Armwezen. Gelet op Ons Besluit van 15 December 1923, No. 22 (Nederlandsche Staatscourant van 7 Januari 1924 No. 4) tot aanwijzing van diploma's, waaraan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 der wet van 2 Mei 1921, Staatsblad No. 702, tot wettelijke bescherming van het diploma voor ziekenverpleging dezelfde rechtskracht is verbonden als aan overeenkomstige diploma s, bedoeld in artikel 1 dier wet; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN; genoemd Besluit aldus aan te vullen: Voor diploma A: e. de diploma's, erkend door den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland; f. enz. Voor diploma B: d. de diploma's voor krankzinnigenverpleging, erkend door den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland; e. enz. Onze enz KROKOM. den 8 Juli 1924. (w.g.) WILHELMINA. De Minister van Arbeid Handel en Nijverheid: (wg.) AALBERSE. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw. (w.g.) Ch. RUYS DE BEERENBROUCK. Overeenkomstig het oorspronkelijke: De Secretaris-Generaal vanArbeid Handel en Nijverheid (w.g.) A. L. SCHOLTENS. Uitgegeven voor woordelijk gelijkluidend uittreksel De Secretaris-Generaal (w.g.) A. L. SCHOLTENS. Gevolg van deze beschikking was, dat alle diploma's A en B, uitgereikt door de aangesloten Vereenigingen. ook vóór de oprichting van „Samenwerking", door de Regeering werden „erkend", en konden worden opgezonden aan de heeren Dr. Terburgh en Dr. Lubberman. Als 2e winst kon Dr. Schermers in de Vergadering van 13 Juni 1924 meedeelen, dat de Minister had geschrapt de bepaling betreffende de goedkeuring van den lesrooster door een Inspecteur. Op die zelfde vergadering werd, in verband met het nieuwe Koninklijk Besluit, gesproken over een geheel nieuwe regeling inzake de opleiding van ons personeel (Diploma B.). De betrokken Stichtingen werden bij rondschrijven in kennis gesteld van de resultaten onzer bemoeiingen, en tevens verzocht bezwaren of opmerkingen in te dienen omtrent een geheel nieuw plan van opleiding, (diploma B.). Een afzonderlijke Commissie vergaderde 7 Augustus 1924 te Utrecht, waar de ingekomen antwoorden werden behandeld en een regeling werd ontworpen, welke den 12en Augustus 1924 aan de Besturen der aangesloten Vereenigingen werd toegezonden. Uit de wettelijke regelingen betreffende de bescherming van het diploma bleek, dat verschillende aangesloten Inrichtingen geen volledige opleiding konden geven, omdat aan de voorgeschreven eischen niet geheel kon worden voldaan. Hieronder vielen o.m. „Sonnevanck", 's Heeren-Loo, Lozenoord, Groot Emaus, de v. d. Bergh-Stichting, Johannes-Stichting enz. Hierin werd ten deele voorzien door de bepaling, dat de opleiding in die Inrichtingen zou meetellen voor de opleiding in een door de Regeering aangewezen Inrichting, en wel voor de helft. De opleiding kon dus op die Stichtingen op den ouden voet worden voortgezet, en was dan niet geheel nutteloos voor het Regeeringsdiploma A of B. d. Examens. Zooals reeds in het le gedeelte van deze „Gedachtenis" werd vermeld, werden in het tijdvak 1916—1920 de examens op de aangesloten Stichtingen afgenomen ten overstaan van „gedelegeerden" van „Samenwerking", niet alleen bij de Theologische, doch ook bij de Medische en Nederlandsche vakken. Door de instelling van het „Staatsdiploma" verviel het zenden van gedelegeerden bij de Medische en Nederlandsche vakken; de Bond bleef echter handhaven het zenden van Gedelegeerden bij de examens in de Theologische vakken, waardoor het beginsel van „Gereformeerde opleiding" behouden bleef en de gediplomeerde ook door den Bond als „Gereformeerde" verpleger of verpleegster kon worden „erkend". Op de Jaarvergadering van 24 November 1922 werd, naar aanleiding van een schrijven van Ds. B. van Halsema, Secr. der Vereen, voor Gereformeerde Ziekenverzorging, waarin gewezen werd op de verschillende wijze van handelen bij de examens, besloten de herexamens af te schaffen, en daarvoor in de plaats te stellen het opleggen van een taak in het vak, waarin de candidaat onvoldoende had. Deze moest zich dan het volgend jaar opnieuw voor bedoeld vak aan een examen onderwerpen. De Algemeene Vergadering van 22 November 1923 besloot tot afschaffing der Vergadering van Gecommitteerden tot de Examina, aangezien deze Vergadering telken jare plus minus f200.— kostte aan reiskosten enz. van de 32 personen, waaruit deze Commissie bestond. Besloten werd, dat voortaan het Moderamen, uit 3 personen bestaande, de examens zou regelen uit de gegevens van heeren Gecommitteerden. Mocht een der andere heeren Gecommitteerden iets hebben op te merken, zoo zou deze tot de vergadering van het Moderamen kunnen worden uitgenoodigd. Op diezelfde vergadering werd aangenomen het volgend voorstel van de Examencommissie, luidende: a. Regeling voor de examens. Wie voor het laatste examen in meer dan één vak onvoldoende heeft, wordt afgewezen. Ook wordt afgewezen, wie in één vak onvoldoende heeft en in alle vakken samen niet meer dan gemiddeld 6 behaalt. Dus wordt toegelaten, wie in één vak onvoldoende heeft, doch in alle vakken samen meer dan gemiddeld 6 behaalt. b. Het examenrapport wordt gezonden aan: 1. liet Bestuur van den Gereformeerden Bond. 1 .expl. 2. De Besturen der aangesloten Vereenigingen. 2 expl. 3. Aan de Directeuren en Leeraren der onderscheidene Stichttingen, waar de examens, onder medewerking van Gecommitterden, zijn gehouden. 1 expl. 4. Aan alle Gecommitteerden persoonlijk. 1 expl. In verband met de invoering van het „Staatsdiploma" werd op de Algemeene Vergadering van 20 November 1924 besloten een nieuwe regeling voor de examens van den Bond te ontwerpen; daartoe werden uitgenoodigd Ds. J. Bootsma te Bloemendaal, Loosduinen, en Ds. Q. Elshove te Rotterdam. De nieuwe regeling, welke kort daarna werd aangeboden, luidde als volgt: REGELING van de Examens van den Bond van Geref. Stichtingen op het terrein der Barmhartigheid. Artikel 1. De Bond stelt, in samenwerking met de betrokken, bij hem aangesloten, Stichtingen, een examen in betreffende de bekwaamheden, die noodig zijn om als verpleger of verpleegster op het terrein deiChristelijke Barmhartigheid te arbeiden, voorzoover deze bekwaamheden niet begrepen zijn in de door den Staat vastgestelde eischen voor de diploma's A en B. Het bij welslagen uit te reiken diploma wordt onderteekend door of namens het Bestuur der betrokken Stichting en door den Gedelegeerde van den Bond. Art. 2. Dit examen omvat Bijbelsche Geschiedenis (Hoofdfeiten en gang der openbaring) en Leer der waarheid volgens den Heidelbergschen Catechismus, in verband met de andere Belijdenisschriften. Voor het examen in de Bijb. Gesch. wordt de kennis vereischt, die verondersteld wordt verkregen te kunnen worden gedurende één cursusjaar van één lesuur per week; in de Leer der waarheid een kennis, die verondersteld wordt, verkregen te kunnen worden gedurende één cursusjaar van twee lesuren per week. Het examen wordt afgenomen, zooveel mogelijk, in de maand Mei. Art. 3. Iedere medewerkende Vereeniging, die aan hare Stichtingen opleiding en examen verbonden hebben benoemen een Gecommitteerde, (bij voorkeur een predikant) met een secundus. De Vereeniging tot Chr. Verz. van Krankzinnigen in Nederland benoemt twee Gecommitteerden met twee secundi. Art. 4. Bij de examens worden de cijfers gegeven 1—10 ter beoordeeling van de kennis der examinandi. 1 = zeer slecht; 2 slecht; 3 gering; 4 onvoldoende; 5 even voldoende; 6 voldoende; 7 ruim voldoende; 8 goed; 9 zeer goed; 10 uitmuntend. Het examen wordt afgenomen door dengene die het onderwijs gegeven heeft. Gecommitteerden hebben recht navragen te doen. Art. 5. Wanneer de Gedelegeerde van den Bond tegen de toelating van een candidaat, die voorgedragen wordt, bezwaar heeft, wordt deze afgewezen. Het diploma van dit examen wordt eerst afgegeven nadat de candidaat het Staatsdiploma aan een der aangesloten Stichtingen heeft verkregen, en geen bezwaar van godsdienstigen of zedelijken aard door het Bestuur dier Stichting werd ingebracht. Art. 6. De Gecommitteerden benoemen uit hun midden een Voorzitter, Secretaris en Penningmeester. De Secretaris regelt de data der examens in overleg met de Besturen of Examencommissies op de verschillende Stichtingen. Tevens stelt hij den rooster van Gecommitteerden op en de orde waarin zij de examens bijwonen. Deze rooster wordt elk jaar opnieuw vastgesteld in de vergadering van het Moderamen. Art. 7. Gecommitteerden ontvangen, benevens vergoeding van reiskosten 2e klasse spoor, per dag acht gulden vacatiegeld. Over 't algemeen wordt een examendag niet langer dan acht uren gerekend. Wanneer op een eersten of laatsten dag korter wordt geëxamineerd gelden deze toch voor volle dagen. Dagen waarop wèl gereisd, maar niet geëxamineerd wordt, worden niet als examendagen gerekend. Art. 8. Binnen veertien dagen na ieder examen wordt door den daarbij tegenwoordig geweest zijnden Gecommitteerde een beredeneerd rapport over dat examen ingeleverd bij den Secretaris van Gecommitteerden. Art. 9. De verrekening der gemaakte onkosten en vacatiegelden geschiedt, ten kantore der Stichting, waar het examen is gehouden. Art. 10. Eenmaal per jaar vergadert het Moderamen of, bij verhindering, hunne secundi, in de maand October. Op deze Vergadering worden de rapporten der examens besproken en voorts behandeld wat in het belang der opleiding mocht zijn. Het rapport over al de examens wordt door den Secretaris opgemaakt en ingezonden bij het Bestuur van den Bond. Afschriften hiervan worden gezonden aan al de leden van het Bestuur van den Bond, aan de Directies der Stichtingen waar de examens zijn afgenomen, aan alle Gecommitteerden en aan allen die het onderwijs op de Stichtingen gegeven hebben. Art. 11. Alle correspondentie wordt door den Secretaris gevoerd, terwijl hij tevens zorgt dat Gecommitteerden of hunne secundi tijdig (een maand te voren) worden aangeschreven voor de door hen bij te wonen examens. De secundi worden slechts opgeroepen als de primi verhinderd zijn. In de Algemeene Vergadering van 24 Nov. 1925 werd door de Examencommissie verslag uitgebracht over de gehouden examens volgens de nieuwe regeling, waarbij enkele moeilijkheden aan den dag kwamen, speciaal de inrichting der Theologische vakken. Ds. Bootsma had hierop reeds gewezen in een uitvoerig rapport, aan het Bestuur van den Bond toegezonden. Na langdurige discussie besloot de Vergadering, dat 3 volle jaren onderwijs gegeven moet worden in de Theologische vakken; daarna wordt een examen afgenomen voor het „eigen diplomaliet tijdstip, waarop dit examen wordt afgenomen, wordt geheel aan de vrijheid der Vereenigingen overgelaten; men kan dit doen zoowel vóór als na het Staatsexamen. Wie voor dit examen niet slaagt, kan in de gelegenheid worden gesteld aan het examen van het volgend jaar deel te nemen. Bij slagen wordt een eigen diploma uitgereikt. Worden deze examens gehouden vóór het Staatsexamen, zoo zal een eventueel „zakken" voor eigen examen, geen invloed oefenen op het al of niet toelaten voor het Staatsexamen. In de practijk schijnt deze maatregel te voldoen; althans kwamen hieromtrent geen moeilijkheden ter kennis van den Bond. Van de gediplomeerden is een Register aangehouden, waarin tevens de cijfers, die op het examen zijn behaald, staan vermeld. Werden in 1920 ongeveer 300 candidaten geëxamineerd, over 1929 was dit aantal geklommen tot 561. a. Vacantie- of Rusthuis voor verplegenden. Het punt: Vacantie- of Rusthuis voor onze verpleegsters werd reeds in 1918 op de Bestuursvergadering van „Samenwerking* door Dr. van Dale ter sprake gebracht, naar aanleiding van het feit, dat verschillende onzer Christelijke verpleegsters rust zochten in het Rusthuis van den neutralen Bond. Wenschelijk werd geacht een „eigen Bondsvacantie-oord" voor onze Christelijke verpleegsters, waar zij haar vacantie zouden kunnen doorbrengen en ook, zoo noodig, een rusttijd. Het Bestuur meende echter, dat, zou dit plan slagen, er algemeene medewerking zou moeten zijn, niet alleen van de Besturen der aangesloten Vereenigingen en Stichtingen, doch ook van het personeel zelf. Indien het personeel niet medewerkte, doch den vacantie- of rusttijd doorbracht in neutrale rusthuizen of vacantie-oorden, zou van het mooist opgezette plan niets kunnen komen. Het bleef voorloopig bij een wensch, totdat op de Conferentie, te Ermelo gehouden op 8, 9 en 10 Juni 1920, deze zaak opnieuw ter sprake kwam en de Bond een Commissie benoemde om het punt Rusthuis nader onder de oogen te zien, en rapport uit te brengen omtrent de mogelijkheid en wenschelijkheid der oprichting. Het resultaat van dit onderzoek was, dat moest worden geconstateerd. dat „hoewel er in sommige Stichtingen eenige zusters zijn, „die de oprichting van een vacantiehuis te haren behoeve ge„wenscht achten en dit op prijs zouden stellen, niet kon worden ge„zegd, dat onder de zusters der Stichtingen algemeen de behoefte „aan een dergelijk huis wordt gevoeld." De Commissie gaf in overweging een overeenkomst aan te gaan met den heer Sluijter te Driebergen, waarover in het rapport nader werd gehandeld. Het Bestuur besloot, aan de Commissie toestemming te verleenen in nader overleg te treden met het Rusthuis te Driebergen, waaromtrent dan in een volgende vergadering kon worden gerapporteerd. Dit nader overleg vond eenige weken later plaats. De pensionprijs bedroeg f 5.— a f 4.50 per dag. Daarbij werd de opmerking gemaakt, dat de inrichting op een druk punt was gelegen, waarom de Commissie zich niet nader met den eigenaar verstond omtrent bovenstaande plannen. Beter leek de Commissie de Qerharda Sybilla-Verhoeven Stichting te Soestdijk, waar de pensionprijs f3.— per dag bedroeg en welke inrichting veel rustiger is gelegen. Het Bestuur van den Bond besloot, aan de aangesloten Vereenigingen rapport uit te brengen van hare bemoeiingen inzake een Rusthuis, en de laatstgenoemde Stichting bij de leden aan te bevelen. f. Informatiebureau. Het punt „Adresbureau" of „Informatiebureau" voor ons Chr. Personeel werd reeds meermalen in de Bestuursvergadering besproken, totdat de Conferentie, te Ermelo gehouden 8—9 en 10 Juni 1920, ook deze zaak weer eens opnieuw naar voren bracht. Een Commissie werd benoemd, welke in opdracht kreeg pogingen aan te wenden om een Bureau te vestigen in het Ziekenhuis Ter Haarstraat te Amsterdam, en daartoe overleg te plegen met de Directrice en Mevrouw Brummelkamp, die als a.s. Directrice van het Informatie-bureau werd genoemd. t liet door de Commissie ingediend CONCEPT-Reglement van het Bureau, dat na enkele kleine wijzigingen werd aangenomen, luidt als volgt: (na wijziging). REGLEMENT van het Bureau voor Particuliere Verpleging, uitgaande van den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland. A. Van het Bureau. Artikel 1. Het Bureau voor particuliere verpleging van den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid stelt zich ten doel: het zooveel mogelijk voorzien in de behoefte aan deskundige Christelijke verpleging van zieken, kraamvrouwen, krankzinnigen en zenuwlijders. Art. 2. Het Bureau tracht dit doel te bereiken door het verschaffen van de hulp van Christelijke verplegers en verpleegsters, die in het bezit zijn van een door den Bond erkend diploma voor ziekenverpleging en bij het Bureau zijn ingeschreven, tegen een bij reglement vastgesteld tarief. Art. 3. Het Bureau is gevestigd te Amsterdam en staat onder het Bestuur van den Gereformeerden Bond, onder leiding van een Directrice. B. Van het Bestuur. Art. 4. Het Bestuur stelt de wijze van inrichting van het Bureau vast en benoemt uit zijn midden een Commissie van Toezicht, bestaande uit minstens drie leden. Art. 5. De Commissie van Toezicht vergadert minstens eenmaal pei 3 maanden, en is verplicht van haar werkzaamheden jaarlijks verslag uit te brengen aan het Bestuur. Art. 6. De Commissie van Toezicht beslist over het al of niet aannemen der adspirantleden, die recht van beroep hebben op het Bestuur. Over eventueel ontslag van leden kan de Directrice een voorstel indienen bij de Commissie van Toezicht, die dan hierover beslist. C. Van de Directrice. Art. 7. De Directrice wordt door het Bestuur benoemd en ontslagen. Art. 8. Zij ontvangt de ingevulde vragenlijst van de particuliere verplegers en verpleegsters die tot lid van het Bureau zijn toegelaten, en is verplicht, hun namen en adressen te boeken in een daarvoor bestemd register. Art. 9. Zij houdt in dat register geregeld aanteekening van de veranderingen in de namen en adressen der leden. Tevens vermeldt zij daarin de verplegingen, die de leden door bemiddeling van het Bureau hebben verkregen. Art. 10. Zij is verplicht een lijst aan te leggen van de leden, die een verpleging wenschen, en hen zooveel mogelijk te rangschikken naar het tijdstip, waarop zij zich voor nieuwe verpleging hebben opgegeven; met aanteekening van de soort van verpleging, waarvoor zij in aanmerking wenschen te komen. Art. 11. Bij eene aanvrage om verpleging behoort de Directrice te zorgen, dat zoo spoedig mogelijk of op den gevraagden tijd een verpleger (verpleegster) aan het genoemde adres aanwezig is, zooveel mogelijk met inachtneming van de volgorde op de lijst, bedoeld bij Art. 10. Tevens wordt den aanvrager het vastgestelde klassetarief verstrekt. Art. 12. Zij noteert geregeld de bij de Commissie van Toezicht, bij het Bureau of bij haar ingekomen aanvragen, in een daarvoor bestemd boek. Art. 13. Zij is gehouden, de bij haar ingekomen klachten omtrent het Bureau en zijn leden ter kennis te brengen van de Commissie van Toezicht. Art. 14. In overleg met de Commissie van Toezicht "erleent zij hare bemiddeling bij de organisatie van Gereformeerde Wijkverpleging. Art. 15. liet Bestuur kan haar opdragen werkzaamheden te verrichten in het belang van werving van nieuw personeel. Art. 16. Zij is verplicht, indien zij als Directrice wenscht af te treden, hiervan drie maanden te voren schriftelijk kennis te geven aan het Bestuur. D. Van de leden. Art. 16. Particuliere verplegers en verpleegsters, die lid wenschen te worden van het Bureau voor particuliere wijkverpleging, moeten zich daartoe wenden tot dt Directrice. Art. 17. Ter verkrijging van het lidmaatschap behooren zij de vastgestelde vragenlijst zoo volledig mogelijk in te vullen en hun diploma's over te leggen. Zij ontvangen schriftelijk mededeeling van den uitslag der beslissing, of zij al dan niet zijn toegelaten. Art. 18. De leden betalen een jaarlijksche contributie ten bedrage van f 7.50. Bij toelating na 1 Juli betalen zij voor dat jaar f 3.75. Art. 19. 7ij zijn verplicht, bij verandering van woonplaats onmiddellijk daarvan kennis te geven aan de Directrice. Art. 20. Zij moeten, zoo spoedig mogelijk, nauwkeurig ingevuld aan de Directrice verzenden de hun uitgereikte missive, betrekking hebbende hetzij op het gaan in, of het komen uit verpleging; hetzij op het niet kunnen verplegen tengevolge van ziekte, ongeval of anderszins. Art. 21. De leden zijn verplicht, alle verplegingen, waartoe zij volgens hun diploma's bevoegd zijn, en die hun door het Bureau worden aangewezen, aan te nemen, tenzij een minder goede gezondheid dit ongewenscht maakt. Behoudens dringende omstandigheden, ter beoordeeling van de Directrice, zijn zij verplicht aan de aanvrage om verpleging, van het Bureau uitgaande, te voldoen, mits deze verpleging behoort tot de soort verpleging, waarvoor zij zich hebben opgegeven. Art. 22. Zij zijn verplicht, waar in de verpleging, die zij van het Bureau hebben aangenomen, meerdere hulp noodig mocht zijn, den aanvrager naar het Bureau te verwijzen. Art. 23. In buitengewone tijden, b.v. bij epidemieën, behoeven zij, om vacantie te nemen, de toestemming van de Commissie van Toezicht. Art. 24. Zij hebben het recht, bij doorloopende verpleging, zich minstens 2 uur per etmaal (gedurende de dagverpleging 1 uur) in de buitenlucht te begeven, en 8 uur per etmaal, (zoo mogelijk) in een afzonderlijk slaapvertrek te rusten. De maaltijden dienen zooveel mogelijk, en in elk geval bij besmettelijke ziekten, buiten de ziekenkamer genoten te worden. Art. 25. Zij zijn verplicht, de geheele zorg voor de ziekenkamer op zich te nemen, doch behoeven andere werkzaamheden, met de verpleging niet in verband staande, niet te doen. Art. 26. Bij klachten uit verplegingen zoowel als bij het niet voldoen aan deze voorschriften, kan de Directrice het betrokken lid onderaan de lijst plaatsen; zij geeft daarvan kennis aan de Commissie van Toezicht. Bij herhaalde overtreding wordt het lid door het Bestuur, hetzij geschorst voor ten hoogste een half jaar, hetzij van het lidmaatschap vervallen verklaard. Art. 27. Wenscht een lid van het Bureau voor particuliere verpleging als zoodanig te bedanken, dan moet dit geschieden door schriftelijke opzegging, gericht aan de Commissie van Toezicht. E. Van het klassetarief. Art. 28. Het tarief wordt door het Bestuur vastgesteld. Het is verdeeld, al naar gelang van den maatschappelijken welstand der patiënten, in 3 klassen, en maakt onderscheid tusschen dag-, nacht-, doorloopende verpleging, kraamvrouwverpleging en zenuwverpleging. Art. 29. De dagen van aankomst en vertrek rekenen mede bij het uitkeeren van het honorarium door den aanvrager aan den verpleger (verpleegster); reiskosten (2e klasse spoor, le klasse boot), bagage inbegrepen; bewassching, en kosten van eventueele ontsmetting moeten door den aanvrager aan den verpleger (verpleegster) worden vergoed. Het honorarium wordt per week voldaan. Art. 30. Bij de verpleging van kraamvrouwen gaat het honorarium in op den dag, waarop volgens afspraak de verpleegster in verpleging zou moeten komen en het lid ter beschikking der a.s. kraamvrouw is; tenzij, met toestemming van den aanvrager, gedurende den wachttijd een andere verpleging wordt aangenomen. Art. 31. Blijft de aanvrager in gebreke het honorarium aan de verpleger (verpleegster) te voldoen, dan treedt de Commissie van Toezicht met de haar ten dienste staande middelen voor het betrokken lid op. Art. 32. Voor zijn bemiddeling brengt het Bureau den aanvrager een bedrag in rekening volgens vastgesteld tarief. Het Bureau werd opgericht 1 Mei 1923 en voorloopig ondergebracht in het Ziekenhuis Ter Haarstraat. Mevr. Brummelkamp-Esser trad op als Directrice. In den loop van 1925 gaf de Directrice aan het Bestuur van den Bond het advies, het Bureau onder te brengen bij de Geref. Wijkverpleging, Ruijschstraat 39 te Amsterdam; Directrice Zr. H. den Broeder. Na samenspreking met de Commissie voor het Bureau, bestaande uit de heeren: Dr. J. H. A. van Dale, Dr. D. Schermers en Mr. Q. H. A. Grosheide, besloot het Bestuur dit advies op te volgen, en met ingang van 1 Jan. 1926 het Bureau over te plaatsen naar de Geref. Wijkverpleging, en Zr. H. den Broeder als Directrice te benoemen in de plaats van Mevr. Brummelkamp. die verzocht had ontheven te worden van deze functie. Aan Mevr. Brummelkamp werd eervol ontslag verleend, onder dankbetuiging voor haar arbeid. liet Bureau werd 3 Mei 1926 overgebracht naar Ceintuurbaan 179, waar het thans nog gevestigd is. Op de Jaarvergadering van 24 April 1928 werd in de plaats van Dr. van Dale, die ontslag had aangevraagd, als lid der Commissie van Toezicht benoemd Ds. T. Ferwerda te Amsterdam, en als 4e lid nog toegevoegd Dr. C. J. Honig. Het aantal aangeslotenen bedroeg in 1923 1 broeder en 9 zusters 1924 1 id. en 14 id. 1925 1 id. en 31 id. 1926 1 id. en 36 id. 1927 1 id. en 34 id. 1928 1 id. en 32 id. 1929 1 id. en 28 id. Het aantal aanvragen is sterk toenemend. In 1925 waren er 63 aanvragen, waaraan kon worden voldaan. In 1926 waren er 129 aanvragen, waaraan kon worden voldaan. In 1927 waren er 299 aanvragen, waarvan aan 153 kon worden voldaan: In 1928 waren' er 308 aanvragen, waarvan aan 186 kon worden voldaan: In 1929 waren er 377 aanvragen, waarvan aan 164 kon worden voldaan: Dat zoovele aanvragen moesten worden afgewezen, is hieraan toe te schrijven, dat niet voldoende verplegers en verpleegsters zich laten inschrijven. Getracht zal worden meerderen op te wekken zich te laten inschrijven bij ons Bureau. Ook zal contact worden gezocht met de Qeref. verpleegsters, in Amsterdam werkzaam, om te trachten haar eens gezellig bij elkaar te brengen, waardoor meer onderlinge band gelegd wordt. Het eerste avondje viel niet tegen. Op deze wijze kan het Informatie-Bureau tevens nog een centrum worden van Geref. medeleven. g. Verplegingsbesluit. Begin 1924 bereikte het Bestuur van den Gereformeerden Bond de mededeeling, dat aan het Verplegingsbesluit werd gewerkt en binnenkort een Voorontwerp het licht zou zien. In den loop van dat jaar werd door den heer Zaalberg, DirecteurGeneraal van Arbeid, een samenkomst belegd met vertegenwoordigers van onderscheidene Vereenigingen en Bonden, werkzaam op verplegingsgebied, waarin in grove trekken het nieuwe ontwerp werd behandeld. Dezerzijds waren op die vergadering aanwezig de lieeren Prof. Dr. H. Visscher en Dr. J. G. Scheurer. In de Algemeene Vergadering van 20 November 1924, gehouden te Amersfoort, brachten beide heeren rapport uit van de gehouden samenspreking. Dr. Scheurer wees er op, dat de 10-urige arbeidsdag vroeg of laat komen zou, en gaf het advies, aan de aangesloten Vereenigingen en Stichtingen te adviseeren, zich nu reeds in te stellen op de invoering van den 10-urigen arbeidsdag. Verschillende onderdeelen in het ontwerp waren voor vele van onze kleinere Stichtingen niet uitvoerbaar, dan ten koste van zeer groote financiëele offers. Spr. was overtuigd, dat een gezamenlijke actie alleen iets ten goede zou kunnen tot stand brengen. Prof. Visscher wees op een eigenaardigheid in de Wet. De Roomsche Inrichtingen alsmede de Diaconessenhuizen vallen buiten de Arbeidswet 1919 en zijn dus geheel vrij, op grond van religieuze overwegingen. Dewijl onze inrichtingen toch ook zijn Christelijke inrichtingen, waar Barmhartigheid in den waren zin des Woords wordt beoefend, mag de vraag gesteld, of onze verplegers en verpleegsters moeten gelijk gesteld worden met vaklieden, als timmerlieden en schilders. Meer en meer ondervinden wij op eigen erve den invloed der Regeeringsbemoeiingen, zoodat de vraag opkomt: Kunnen wij niet. of bestaat er geen mogelijkheid toe, onder de Wet uitkomen? De scharnier, waar alles om draait in de Wet, is de loonovereenkomst, of het contract tusschen werkgever en werknemer. Als dit kon worden uitgelicht, zou de Wet geen vat meer op ons hebben, en zouden wij gelijk gesteld kunnen worden met de Roomsche Inrichtingen en Diaconessenhuizen. Onze inrichtingen worden voor de Wet meer en meer arbeidsinrichtingen, op gelijke lijn staande met werkplaatsen en fabrieken, en minder inrichtingen van Barmhartigheid. Waar blijft ook in deze ons Gereformeerd beginsel, dat meer en meer op den achtergrond geraakt? Naar aanleiding hiervan besloot het Bestuur, een Commissie te benoemen, die het Voor-Ontwerp zou bestudeeren en een adres aan den Minister zou opstellen. Dit adres werd in April 1925 aan den Minister toegezonden, en had in zooverre resultaat, dat met verschillende bezwaren werd rekening gehouden in een nieuw ontworpen 2e Voorontwerp, welke bezwaren ook van andere zijde waren gevoeld en waarop de Minister opmerkzaam was gemaakt. Niettemin bleven er nog vele moeilijkheden, die het Bestuur noopten in zijne vergadering van 11 Juni 1925 te besluiten, nogmaals bij den Minister aan te dringen op wegneming, zoo mogelijk, van de dezerzijds geopperde bezwaren, practische zoowel als principieele. Besloten werd, dat het nieuwe adres zoo beknopt mogelijk zou zijn en in het kort zou weergeven de hoofdzaken van het Rapport van April 1925. Enkele dagen later werd het bezwaarschrift aan den Minister verzonden. Bovendien zou een onderhoud worden gevraagd met den betrokken Minister, om ook mondeling de bezwaren onzer Vereenigingen toe te lichten. Dit onderhoud kon wegens aftreding van het Ministerie niet meer plaats hebben. Hierdoor werd ook de voortgang inzake de regeling van den arbeid in Verplegingsinrichtingen vertraagd, doch den 4en November 1926 kwam plotseling een nieuw, het 3e Voor-Ontwerp, waarop advies werd gevraagd vóór 15 December 1926. Ook in dit ontwerp werd geen onderscheid gemaakt tusschen kleine en groote inrichtingen, tusschen stadsins+ellingen en plattelandsinrichtingen. Ren verpleegster in het Wilhelminagasthuis te Amsterdam b.v.. zoo werd betoogd, heeft grooter verantwoordelijkheid en zwaarder taak, dan een verpleegster, die éénmaal per 3 of 4 weken eerts dienst heeft op een zaaltje van 16 a 20 kinderen, lichamelijk gezond, doch die opgepast moeten worden. Voor al dezen, zeer onderscheiden, verplegingsarbeid één en dezelfde maatschaf toepassen, gaat niet. Het Bestuur besloot dan ook, van de geboden gelegenheid gebruik te maken, en zond den 22en November 1926 zijn bezwaarschrift in. Hierop werd in den loop van 1927 door den Secretaris van den Hoogen Raad van Arbeid aan Prof. Lindeboom als Voorzitter van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland en van den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid verzocht, één vertegenwoordiger aan te wijzen om zitting te nemen in een Commissie van Advies. In overeenstemming met de meening van Prof. Visscher werd hiervoor benoemd Dr. J. Wessels, Geneesheer-Directeur van „Veldwijk", die namens den Bond de bekende Vergadering bijwoonde. In die Vergadering heeft Dr. Wessels het standpunt van den Bond verdedigd en gewezen op de principieele en practische bezwaren, reeds een en andermaal in bezwaarschriften ter kennis gebracht van den Minister. Een zware taak, wijl de geheele Vergadering vrijwel, op een enkele uitzondering na, zich meer of minder vijandig betoonde. Het ontwerp werd eindelijk bij Kon. Besluit van 3 Sept. 1928 afgekondigd. Wel was met enkele onderdeelen van onze bezwaarschriften rekening gehouden, doch de hoofdpunten waren gebleven. De principieele kwestie was niet opgelost. Den len Januari 1929 trad het verplegingsbesluit in werking. In Maart 1929 hield de Secretaris van den Bond een enquête omtrent de werking in de aangesloten Stichtingen, waarbij op verschillende practische bezwaren werd gewezen, en waarover ook andere lichamen bij den betrokken Minister bezwaren inbrachten. Resultaat hiervan was o.a. dat de Stichtingen, uitgaande van dc Vereen, tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke kinderen, niet onder het verplegingsbesluit vielen, maar Werden aangemerkt als Inrichtingen van opvoeding. H. Conferenties' *) De eerste Conferentie van den Bond werd gehouden te Ermelo, 8, 9 en 10 Juni 1920, in het Kerkgebouw der Stichting „VELDWIJK", bijgewoond door een groot aantal belangstellenden. *) Van de verslagen dezer Conferentie's zii'n nog enkele exemplaren verkrijgbaar b\] den Ass. Secretaris, de heer J. G. Pieper te Ermelo. De Agenda luidde als volgt: 8 Juni. 7 uur nam. Openingswoord van Prof. L. Lindeboom: Barmhartigheid doen in blijmoedigheid. Rom. 12 : 8. Welkomstgroet door Dr. J. H. A. van Dale, Qen.-dir. van „Veldwijk". Slotwoord door Mr. H. J. H. Baron van Boetzelaer: Een ure van gebed en van arbeid. 9 Juni. 9Mj uur: Dr. J. H. Haverkate, Ziekte en Zonde; met gedachtenwisseling. Prof. Dr. H. Visscher: De Godsdienstig-zedelijke vorming der verplegenden; met gedachtenwisseling. Heilgroet van Ds. C. Lindeboom namens „EFFATHA", en den heer Blankenberg, namens de Qeref. Vereeniging voor Ziekenverpleging te Amsterdam. Prof. L. Lindeboom: Wegbereiding voor Qeref. verplegenden; met gedachtenwisseling. Dr. D. Schermers: Het nieuwe Christelijk Maandblad voor Ziekenverpleging. Slotwoord door Ds. .1. C. Sikkel, naar 2 Tim. 1 : 6 en 7a. 10 Juni. Voordracht van Dr. J. G. Scheurer: De Rechtspositie onzer verplegenden; met gedachtenwisseling. Voordracht van Prof. Dr. L. Bouman: Karakteraanleg en psychose; met gedachtenwisseling. Voordracht van den heer F. Kortlang JEzn.: Onze Strijd om het bestaan; met gedachtenwisseling. Voordracht van Ds. J. Bootsma: Onze Propaganda tot het verkrijgen van personeel voor onze Stichtingen. Slotwoord van Ds. J. M. Mulder, naar Ps. 126 : 3. Sluiting der Conferentie. De tweede Conferentie vond plaats te Zwolle, Woensdag 25 en Donderdag 26 Juni 1924. In de avondvergadering van 25 Juni, die meer als een begroetingsavond was bedoeld, leidde Ds. R. Bartlema van Hoogeveen den Bidstond Joh. 1 : 5. liet levensproces en onze roeping. Hierna volgden lichtbeelden uit het Stichtingsleven van vroeger en later tijd. toegelicht door Ds. H. D. Drenth, Q. V. van „Wolfheze". Na afloop was er gelegenheid elkander te begroeten en nog eenigen tijd gezellig bijeen te zijn. De Agenda voor 26 Juni luidde als volgt: Opening: Toespraak van den Voorzitter. Voordracht van Prof. Dr. A. Q. Honig: Gedachten over de wijze, waarop de Bond het Gereformeerd karakter der saamwerkende Vereenigingen en Stichtingen kan handhaven. (Art. 3 der Statuten). Met gedachtenwisseling. Voordracht van Dr. J. Hekman: De hygiënische opvoeding des Volks door middel van Ziekenhuizen en verwante Inrichtingen; met gedachtenwisseling. Voordracht van den heer J. H. Kappers: Organisatorisch verband in ons Stichtingsleven; met gedachtenwisseling. Slotwoord door Ds. J. Bootsma, naar 1 Cor. 15 : 38. Sluiting der Conferentie. 3e Conferentie, gehouden te Zeist, Woensdag 6 en Donderdag 7 Juni 1928. De Agenda luidde: voor Woensdag 6 Juni (avondvergadering). Openingswoord van Prof. L. Lindeboom. De ware kenmerken der Christel. Barmhartigheid. Naar Matth. 25. Voordracht met lichtbeelden over de bestrijding der Tuberculose door Dr. J. H. Blanken Joh.zn, Gen.-dir. van „Sonnevanck". Donderdag 7 Juni. Openingswoord van Prof. Dr. H. Visscher, Vice-Voorzitter van den Bond. Voordracht van Dr. C. J. Honig: Bestrijding van ziekte; met gedachtenwisseling. Voordracht van Ds. J. H. F. Remme: Bestrijding van ziekte (bezien vanuit theologisch-religieus standpunt; met gedachtenwisseling. Voordracht van Ds. K. J. v. d. Berg: De Wijkverpleging als taak van de Christelijke Barmhartigheid; met gedachtenwisseling. Voordracht van den heer G. A. Aldus, Dir. van „Barthiméus", te Zeist: De zorg voor de onvolwaardige arbeidskrachten bij terugkeer in de maatschappij; met gedachtenwisseling. Slotwoord door Prof. Dr. H. Visscher. Sluiting der Conferentie; door Ds. A. M. Donner. I. Wijziging Krankzinnigenwet. Door het Bestuur der Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen werd in den loop van 1925 een verzoek bij den Bond ingediend, om in overweging te nemen: bij den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw aan te dringen op wijziging der Krankzinnigenwet van 1884. Aangezien in het nieuw opgerichte Gesticht te Noordwijk een „open afdeeling" was gevestigd, kwam het Bestuur op grond deiWet in moeilijkheden, doordat nu de Vereeniging zou worden geplaatst op de lijst van Instellingen van Weldadigheid in den zin der Armenwet met al den aankleve van dien. Door het Bestuur van den Bond werd een Commissie benoemd om het verzoek van bovengenoemde Vereeniging nader onder het oog te zien en met voorstellen dienaangaande te komen; bestaande uit de heeren Dr. W. K. Dikland te Bergen op Zoom, Dr. J. Ronda te „Wolfheze" en F. Kortlang JEzn. te Ermelo. Het rapport dezer Commissie werd den 16 November 1925 ontvangen. Naar aanleiding hiervan besloot het Bestuur stappen te doen om te bevorderen, dat verschillende belemmerende bepalingen in de Wet werden weggenomen, waarbij speciaal werd gewezen op Art. 7 der Wet van 27 April 1884. Aan Z. Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw werd een door bovenbedoelde Commissie opgemaakt adres, enkele maanden later, verzonden. Mede als resultaat van deze bemoeiingen werd bij Koninklijk Besluit van 31 Mei 1929 de Wet tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen gewijzigd, alsmede Art. 39 der Armenwet, als volgt: Art. 7 in het tweede lid onder 2 wordt: „of onder het bestuur van een instelling van weldadigheid in den „zin der Armenwet" vervangen door: „dan wel onder bestuur van een instelling van weldadigheid in „den zin der Armenwet, rechtspersoonlijkheid bezittende Vereeni„ging of Stichting." Hiermede is de moeilijkheid der Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen ten aanzien van dc „Open Afdeeling" op de Stichting te Noordwijk opgelost. De verdere vele en belangrijke wijzigingen in de Wet gaan wij stilzwijgend voorbij. K. Opleiding tot Gereformeerde Wijkverpleegsters. Sedert jaren leefde in den boezem van het Bestuur van den Bond de gedachte, iets te doen voor wijkverpleging; speciaal, te bevorderen, dat onze Gereformeerde zusters, die in onze Ziekenhuizen en Gestichten haar diploma hadden verkregen en zich wilden bekwamen voor de wijkverpleging, niet werden losgelaten en haar verdere studie en practische opleiding zouden moeten zoeken in neutrale Opleidingsinstituten. In 1927 kwam een meer belijnd voorstel ter tafel, waarop het Bestuur besloot een Commissie te benoemen, teneinde deze zaak voor te bereiden en met definitieve plannen te komen. Als Commissieleden werden benoemd de heeren Dr. D. Schermers en Dr. J. H. A. van Dale, die in October 1927 een rapport bij het Bestuur indienden. In den geest van het rapport werd contact gezocht met de Gereformeerde Ziekenverpleging („Juliana-Ziekenhuis") Ter Haarstraat. en „Bethesda" te Hoogeveen. Allerlei bezwaren, voornamelijk ookfinancieele, zoowel voor de betrokken Inrichting, den Bond, en voor de cursisten moesten onder het oog worden gezien. Ook omtrent den duur der opleiding en de indeeling van het^ leerplan bestond nogal verschil van meening. Gevolg van een en ander was, dat de bestaande Commissie werd uitgebreid met de heeren Ds. G. Elshove, Bestuurslid van „Eudokia" te Rotterdam, en Dr. C. J. Honig, Arts te Amsterdam; welke Commissie tot taak kreeg een program van opleiding saam te stellen en ook de financieele zijde der zaak te bezien, ten einde het Bestuur hieromtrent nader in te lichten. Deze Commissie vergaderde 25 Maart 1929 te Utrecht in Hotel Pomona en zond den 0 April 1929 een uitvoerig rapport in. Op de Algemeene Vergadering van den Bond, gehouden te Utrecht 16 April 1929, werd door de Commissie verslag uitgebracht van hare bemoeiingen, en besloten; zoo mogelijk, den cursus aan te vangen op 1 September 1929 in „EUDOKIA" te Rotterdam, voorloopig voor de verpleegsters in het bezit van diploma A. (Ziekenverpleging); wellicht kon later iets meer worden gedaan voor de verpleegsters in het bezit van diploma B. De Commissie zou zich nader verstaan met de Besturen van „EUDOKIA" te Rotterdam en het JULIANA-ZIEKENHUIS te Amsterdam om deze opleiding voor te bereiden. Als adviseurs voor deze zaak werden aan de bestaande Corn- missie toegevoegd: Voor liet Juliana-Ziekenhuis te Amsterdam dc heeren Ds. T. Ferwerda en Dr. v. d. Veen, Geneesheer-Directeur van het Juliana-Ziekenhuis; en voor „Eudokia" Ds. J. Bootsma te Bloemendaal Loosduinen, en Dr. R. J. Wolvius, Geneesheer-Directeur van „EUDOKIA". Deze heeren vergaderden 10 Mei 1929 in Hotel Pomona te Utrecht, op welke vergadering tevens ter tafel was het LEERPLAN voor de ETHIEK. Na afloop van deze Vergadering heeft Dr. Schermers zich, naar aanleiding van de desbetreffende opmerking van Dr. v. d. Veen, in contact gesteld met den Hoofd-Inspecteur van de Volksgezondheid, en daarop het volgende antwoord ontvangen: 's-GRAVENHAGE, 13 Mei 1929. Geachte Collega, Het vraagstuk betreffende de opleiding van wijkverpleegsters is inderdaad reeds in een vergevorderd stadium. Het zal vermoedelijk worden een aanteekening op diploma A, doch niet op B. Naar ik veronderstel ook niet in de toekomst. Wel is in overweging gegeven, voor de opleiding te eischen de aanteekening voor kraamverpleging, en wellicht ook een verblijf van 6 maanden in een inrichting voor geesteszieken. Een beslissing is echter nog niet genomen. Wanneer het komt tot de oprichting van een cursus voor de opleiding van Gereformeerde wijkverpleegsters, dan zal het wel gewenscht zijn rekening te houden met hetgeen op dit gebied officieel wordt geregeld. Ik verwacht wel dat deze materie nog in den loop van dit jaar geregeld zal zijn. Mocht Gij meer inlichtingen wenschen, dan zal ik die gaarne verstrekken. Met collegiale groeten, (w.g.) Dr. TERBURGH. Op de Vergadering van Afgevaardigden van 1 Mei 1930 rapporteerde Dr. Schermers namens de Commissie, dat het vorig jaar alles gereed was om l September 1929 met den cursus te beginnen in „EUDOKIA", toen het bericht afkwam, dat de Minister een regeling had getroffen voor de opleiding van wijkverpleegsters, dié aanmerkelijk afweek van de door ons vastgestelde regeling. O.a. werd daarin bepaald, dat de candidaat 6 maanden moest zijn werkzaam geweest in een Krankzinnigengesticht, en eenige maanden bij een consultatiebureau voor t.bc. bestrijding, ongeacht het practische werk in de wijk. Een en ander was oorzaak, dat de heeren Dr. Schermers en Dr. Wolvius zich in verbinding stelden met den heer Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid, Dr. Eijkel, die volledige medewerking toezegde. Thans was bij den Secretaris ingekomen een schrijven van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid d.d. 28 April 1930 van den volgenden inhoud: Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, 28 April 1930 No. 289c. Afdeeling Volksgezondheid. DE MINISTER VAN ARBEID, HANDEL EN NIJVERHEID, Gelet op het Koninklijk Besluit van 15 Augustus 1929, No. 35, en op zijne beschikking van 4 September 1929. No. 568c. Afd. V, heeft GOEDGEVONDEN: a. goed te keuren, dat het Ziekenhuis „EUDOKIA" te Rotterdam door den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland wordt aangewezen als opleidingsinrichting voor wijkverpleging; b. vrijstelling te verleenen van het bezit van de aanteekening voor Kraamverpleging en van het bezit van het bewijsstuk, dat zij gedurende den tijd van zes maanden in een erkende inrichting voor geesteszieken zijn werkzaam geweest, aan een 12" tal zusters, die zich reeds in September 1929 voor den eersten cursus hebben opgegeven. 's-GRAVENHAGE, 28 April 1930. Voor den Minister De SECRETARIS-GENERAAL, (w.g.) Mr. Dr. A. L. SCHOLTENS. In het begeleidend schrijven: „Voor wat betreft de vrijstellingen, bedoeld onder B, vermeld ik „uitdrukkelijk, dat er in de toekomst naar zal moeten worden gestreefd, dat de deelneemsters aan den cursus zooveel mogelijk „aan de gestelde eischen voldoen.' Aan het Bestuur van den Gereformeerden Bond van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in NEDERLAND, te UTRECHT. Ds. Elshove deelde hierna mede, dat de cursus in „Eudokia" thans 12 Mei 1930 begint. De opleiding tot Gereformeerde wijkverpleegster is tot stand gebracht. L. Wetenschappelijk-Practische Vergaderingen. Deze werden gehouden in 1927, 1929 en 1930. Tot deze vergaderingen worden uitgenoodigd de Bestuursleden, Directeuren, Qeneesheeren, Geestelijk Verzorgers der bij den Bond aangesloten Vereenigingen, en de hoofden van scholen, die aan de Stichtingen (van 's Heeren-Loo c.a.) zijn verbonden. AGENDUM van de Wetenschappelijk-Practische Vergadering vanwege den GEREFORMEERDEN BOND van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland, DONDERDAG 19 Mei 1927, in het GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN te UTRECHT. Opening, gebed en lezing van Gods Woord. Mededeelingen. Verkiezing van een Moderamen. Voordracht, ter inleiding van discussie over: 1. Wat beteekent het GEREFORMEERD standpunt van den Bond voor de beoefening van de wetenschap, met name van de medische wetenschap? Ref. Prof. L. Lindeboom te Kampen. 2. De beteekenis van het Christelijk geloof voor de wetenschap, in het bizonder voor de medische wetenschap. Ref. Dr. J. Wessels, Gen.-Dir. van „Veldwijk''. 3. De wenschelijkheid van meerdere belangstelling van het Gereformeerde Volk in de Gereformeerde Vereenigingen van Barmhartigheid en haar arbeid. Ref. Ds. J. Goslinga, N.H. Predikant te Utrecht, lid van het Bestuur van „Sonnevanck". (Geplaatst in het Bijvoegsel van Refajah, Juli 1927.) VARIA. Het Lustrum-No. van de R.K. Artsenvereeniging. Onderwerp(en) voor de volgende vergadering. Een 3e „CONFERENTIE" in het volgend jaar? Namens het Bestuur van den Bond De Commissie ad hoe. L. LINDEBOOM, Voorzitter. T. FERWERDA. J. WESSELS, Secretaris. KAMPEN AMSTERDAM 18 Maart 1927. ERMELO AGENDUM van de tweede wetenschappelijk-practische Vergadering, op DONDERDAG 23 Mei 1929 te 1 uur, :n DE JAARBEURS te UTRECHT. Opening met gebed en lezing der H. Schrift. Notulen der vorige vergadering. Mededeelingen. Verkiezing van een Moderamen tot leiding dezer vergadering en voorbereiding van een volgende. Referaat van Dr. S. O. Los, Geref. Predikant te 's-Gravenhage. DE PSYCHOLOGISCHE INTUÏTIE. Met stellingen. (Opgenomen in „Refajah" Aug. 1929. VARIA (Indien er tijd beschikbaar blijft). De Commissie ad hoe, T. FERWERDA, Amsterdam. L. LINDEBOOM, Kampen. J. WESSELS, Ermelo. 6 Mei 1929. AGENDUM van de derde Wetenschappelijk-Practische Vergadering, DONDERDAG 22 Mei 1930 11 uur, in het „GEBOUW VOOR KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN" te UTRECHT. 1. Opening, gebed, lezing van Gods Woord. 2. Mededeelingen. 3. Voordracht van Dr. S. T. Heidema: „Waanvorming op religieus gebied". Met stellingen. 4. Voordracht van Ds. W. W. Smitt: De Geestelijke Verzorging van geesteskranken met waanvorming op religieus gebied. Met stellingen. (Opgenomen in ,.Refajah" van Juni 1930.) 5. Verkiezing van een Commissie voor de volgende vergadering. 6. VARIA. a. De beste wijze van bestudeering van de Heilige Schrift en de Belijdenisschriften, in verband met het doel van den Bond, volgens art. 3 der Statuten. b. Hoe is het best te bevorderen samenwerking daarin van medici en theologen? c. De dokter en de dominee aan het ziekbed. d. Is het nog geen tijd voor een eigen Vereeniging van Gereformeerde geneesheeren en natuurkundigen? e. Wat is de taak van den geneesheer in de „Christelijke Verzorging" van de kranken? 7. Rondvraag en sluiting. De Commissie ad hoe namens het Bestuur van den Bond, L. LINDEBOOM, Kampen, Voorzitter. J. WESSELS, Ermelo, Secretaris. T. FERWERDA, Amsterdam, Adjunct. Deze Wetenschappelijk-Practische Vergaderingen zijn een voortzetting van de sedert 1916 door de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland gehouden wetenschappelijke samenkomsten. Het Centraal Bestuur van deze Vereeniging droeg de zorg voor die vergaderingen over aan den Bond, en overhandigde daarbij tevens het Notulenboek der gehouden samenkomsten ; waarvoor de Bond ook op deze plaats nogmaals dank betuigt. Bijzondere vermelding verdient wel de prachtuitgave van den Bond: Gereformeerde Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland, in kwarto formaat, op kunstdrukpapier. Een korte schets van elke aangesloten Vereeniging en haar Stichting of Stichtingen, met keurige Illustraties; 84 schitterende Foto's van Paviljoenen en andere Gebouwen. Boekdrukkerij van J. H. Kok te Kampen. Van de 2500 ex. zijn honderden gratis verzonden, ter kennismaking, aan Geneesheeren, Regeeringscolleges, Hotels, Stoombooten enz. In enkele weken was d? geheele oplage uitverkocht en kon aan een en andere bestelling niet meer worden voldaan. Het woord vooraf: Aan allen die belangstellen in den arbeid der Christelijke Barmhartigheid in Nederland, eindigt aldus : „Met de bede, dat de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, 2 Cor. 1 :3 en 4, uit genade ook deze uitgave moge zegenen, opdat door deze bekendmaking en haar verbreiding in breede kringen van ons volksleven, het werk van den Bond meer en meer tot uitbreiding moge komen, velen lijders en lijderessen tot heil, en bovenal tot verheerlijking van Gods genade en ontferming in den Heere Jezus Christus, bevelen wij den Bond in de hartelijke belangstelling van allen, die de bevordering van de Christelijke Barmhartigheid aller Christenen plicht en voorrecht achten." Mei 1927. Met dat zelfde doel en die zelfde bede biedt het Bestuur nu ook deze „Gedachtenis" van het eerste tiental jaren van den Bond aan de aangesloten Vereenigingen en al hare leden aan. Zij getuigt van veel arbeid, zorg en bezwaar, en van beproeving; niet minder ook van vervulling van wenschen en verhooring van gebeden door dikwerf verrassenden zegen van den Heere onzen God. De Bond zal, vertrouwen wij, deze uitgave met genoegen ontvangen, en de ontslapen medearbeiders in dankbare gedachtenis houden Inzonderheid voor de volgende jaren is het hier geboden overzicht van de meest belangrijke feiten en officieele stukken, inderdaad van niet geringe beteekenis. Moge de Bond voortdurend in kracht, ijver en zegen toenemen. De voorziening in al haar behoeften van bestaan en arbeid door dankend, biddend, verwachtend, van Hem, in Wiens Naam al de Vereenigingen zich tot dezen teederen arbeid hebben aangegord. In getrouwheid aan het doel, dat in Art. 3 der Statuten aldus is vastgelegd : „De Bond stelt zich ten doel: door ouderlingen steun en samenwerking het werk der barmhartigheid op bovengenoemden grondslag (Art. 2: De H. Schrift, naar de opvatting der Ned. Geref. Belijdenisschriften) te bevorderen. Hij tracht dit doel te bereiken langs wettigen weg, en wel door: a. het Gereformeerd karakter der samenwerkende Vereenigingen en Stichtingen te handhaven; b. de opleiding, examineering en diplomeering van verplegend personeel naar Gereformeerde beginselen tot eenheid en ontwikkeling te brengen; c. voorts door andere wettige middelen, die aan het doel van den Bond bevorderlijk kunnen zijn, met dien verstande, dat de Bond de vrijheid der aangesloten Vereenigingen en Stichtingen ten volle eerbiedigt. Namens het Bestuur, De Commissie voor deze uitgave: A. M. DONNER. L. LINDEBOOM. 9 Maart 1931. J. G. PIEPER. De verschillende rapporten, waarvan in deze „Gedachtenis" sprake is, z\jn voor belangstellenden verkrijgbaar bjj den Ass. Secretaris, den heer J. G. Pieper te Ermelo Sommige stukken, waarvan slechts 1 exempl. in het Archief aanwezig is, kunnen hoogstens 1 week „ter inzage" worden verstrekt; om het Archief zoo volledig mogelijk te houden. BIJLAGE A. GEREFORMEERDE BOND van Vereenigingen en Stichtingen van Barmhartigheid in Nederland. Lijst van aangesloten Vereenigingen met de van haar uitgaande Stichtingen en namen der Bestuursleden (Moderamen). ,,RDFC,„r,K,r BESTUURSLEDEN VEREENIGING STICHTINGEN Naam Plaats Straat enz. Functie 1 Vereen, tot Chr. Verz. van „Veldwijk" te Ermelo Prof. L. Lindeboom Kampen Voorzitter Krankzinnigen in Nederland. „Bloemendaal" te Loosduinen ... Mr. C. S. van Dobben „Dennenoord" te Zuidlaren de Bruyn Bodegraven Secretaris „Wolfheze" te Wolfheze (Renkum) . Ir. Joh. Krap, 's-Gravenhage Penningmeester „Vogelenzang" te Bennebroek ... Psychiatr. en Neurol. Kliniek te Amsterdam 2 v/ereen. tot Chr. Verz. van „Vrederust" te Bergen op Zoom ... J. J. C van Dijk 's-Gravenhage W. de Zwijgerl, 21 Voorzitter Krankzinnigen in Zeeland. j j jager Nieuwdorp Secretaris L. J. van Voorthuysen Domburg Penningmeester 3 Vereen, tot Opvoeding en Ver- „'s Heeren Loo" te Ermelo Prof. Dr. G. Ch. Aalders Hilversum Nassaulaan 17 Voorzitter pleging van Idioten en „Groot Emaus" te Ermelo Joh. T. de Lange Ermelo Secretaris Achterlijke kinderen. „Lozenoord" te Ermelo Mr. L. Stadig Amersfoort Arnhemscheweg 17 Penningmeester „Dr. Mr. Willem van den Bergh-Stichting" te Noordwijk Paedologisch Instituut te Aamsterdam 4 Vereen, tot Chr. Verz. van Chr. Sanatorium te Zeist Prof. Dr. H. Visscher Huis ter Heide Voorzitter Zenuwlijders in Nederland. Ds. l. van Loon Scherpenzeel (Gld.) Secretaris Mr. A. Ph. W. Alta Utrecht Penningmeester 5 Vereen. „EUDOKIA" Ziekenhuis „Eudokia", Bergweg Dr. B. J. F. Bavinck Rotterdam Schiekade 120 Voorzitter te Rotterdam. te Rotterdam J. J. Warmenhoven Rotterdam Secretaris C. H. Vermooten Rotterdam Penningmeester 6 Geref. Vereen, voor Zieken- „Juliana"-Ziekenhuis, Ter Haarstraat Ds. T. Ferwerda Amsterdam Vondelstraat 166 Voorzi'ter verpleging te Amsterdam. te Amsterdam Mr. G. H A. Grosheide Amsterdam Amsteldijk 83 Secretaris W. H. van bchaick Amsterdam Penningmeester 7 Xeret"Vt0t Bevordering van „Salem" te Ermelo Prof. Dr. A. G. Honig Kampen Voorzitter üeref. Ziekenverzorging in „Bethesda" te Hoogeveen i Ds. B. van Halsema Ermelo Secretaris Nederland. j. Veldkamp Groningen Penningmeester 8 Vereen, tot Chr. Hulpbetoon „Sonnevanck" te Harderwijk Ds. T. Ferwerda Amsterdam Vondelstraat 166 Voorzitter aan Tuberculoselijders. j. Knottenbelt Rijssen Secretaris J. v. d. Linden Czn. Utrecht Pr. Hendr. laan 15 Penningmeester 9 Vereen. Johannes-Stichting. Johannes-Stichting te Nieuwveen . . Prof. Dr. H. Visscher Huis ter Heide Voorzitter Johannes-Stichting te Huis ter Heide . Mr. C. S van Dobben de Bruijn Bodegraven Secretaris 10 Vereen, tot Chr. Liefdadigheid H' van de Grampel Amsterdam Keizersgracht 564 Penningmeester te Wagenborgen. Stichting Chr. Liefdadigheid te 1 Ds. P. Bos Stadskanaal Voorzitter Wagenborgen (Gron.) f T. G. Veenkamp Delfzijl Secretaris K. H. Wigboldus Groningen Kraneweg 82 Penningmeester 11 Vereen, voor Geref. Zieken- Wijkgebouw ; Mr. A. J. L. van verpleging te s-Gravenhage. Beeck Calkoen 's-Gravenhage 3e v. d. Boschl. 3 Voorzitter | Mr T. A. van Dijken 's-Gravenhage L. v. Meerderv. 405 Secretaris ! C. Steneker 's-Gravenhage Prinsengracht 72 J Penningmeester T BIJLAGE B. GEREFORMEERDE BOND van Vereenigingen en S^chtingen van Barmhartigheid in Nederland. . _ °P 31 December 1920 Op 31 December 1929. Aangesloten Vereenigingen met de van haar uitgaande Stichtingen, -y naar den stand op 31 December 1920 en 31 December 1929. ver Aantal Totaal Aantal A^al I Aantal Totaal tinpen pleegden personeel Generaal Stichtingen p]eeo-den personeel Generaal - ^ 1. Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Nederland: . 5 6 a „Veldwijk" te Ermelo 561 275 836 701 346 1047 b. „Bloemendaal" te Loosduinen. . . . 665 211 876 845 253 1098 c „Dennenoord" te Zuidlaren .... 620 150 770 824 244 1068 d. „Wolfheze" te Wolfheze 557 160 717 615 214 829 e. Psychiatr.enNeurol.KliniekteAmsterdam 107 84 191 94 105 199 f. „Vogelenzang" te Bennebroek. ... — — — 249 119 368 2. Vereeniging tot Opvoeding en Verpleging van Idioten en Achterlijke Kinderen: 3 4 a. ,,'s Heeren Loo" te Ermelo 416 154 570 567 163 730 b. „Groot Emaus" te Ermelo 226 63 289 280 73 353 c. „Lozenoord" te Ermelo 186 52 238 242 74 316 d. „Dr. Mr. W. v. d. Bergh-Stichting" te Noordwijk — 211 44 255 3. Vereeniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen in Zeeland met de Stichting: 1 ■> I 1 „Vrederust" te Bergen op Zoom .... 520 176 696 723 219 942 4. Vereeniging tot Chr. Verzorging van Zenuwlijders in Nederland 1 1 met het Chr. Sanatorium te Zeist .... ®2 51 113 '69 63 132 5. Vereeniging „Eudokia" te Rotterdam met het Ziekenhuis „Eudokia", Bergweg Rotterdam 1 *®0 98 258 1 232 173 405 6. De Gereformeerde Vereeniging voor Ziekenverpleging te Amsterdam met het 1 1 Juliana-Ziekenhuis, ter Haarstraat .... 77 60 137 99 70 169 7. De Vereeniging tot Bevordering van Geref. Ziekenverzorging in Nederland met 2 2 Ziekenhuis „Salem" te Ermelo 17 12 29 23 12 35 Ziekenhuis „Bethesda" te Hoogeveen . . 35 20 55 51 28 79 8. De Vereeniging tot Chr. Hulpbetoon aan Tuberculose-lijders met het 1 1 Sanatorium „Sonnevanck" te Harderwijk . 115 64 179 91 57 148 9. De Vereeniging „Johannes-Stichting" te Nieuwveen met Johannes-Stichting te Nieuwveen 1 255 11 266 2 279 14 293 Stichting te Huis ter Heide — — — 239 10 249 10. De Vereeniging tot Chr. Liefdadigheid te Wagenborgen met haar Paviljoenen 1 — — 1 342 60 402 11. Geref. Ziekenverpleging 's-Gravenhage met haar Wijkgebouw — — — — 1 Wpgebouw — — Totalen 17 4579 1641 6220 21 6776 2341 9117 Ij'..1 ' i