Over het Doopsel, in Tijd van Nood en Over Eensge Plichten van Gehuwden dit boekje is bestemd: Voor hen die in ondertrouw zijn; Voor gehuwden; voor dokters; Voor Verloskundigen voor verpleegsters: het is voor n i et-volwassen en ongeschikt. NIET IN DEN HANDEL. DERDE DRUK 1923 te verkrijgen bij: corn. paap - spui no. i65a 's-gravenhage. Llt sanctificatione concepta, ab immaculato divini fontis utero, in nooam renata creaturam progenies coelestis emergat. (Benedictio fontis, Sabbato Sancto). Dat, na het ontvangen dezer wijding, een hemelsch kroost, tot een nieuw schepsel herboren, uit den onbevlekten schoot der goddelijke bron moge te voorschijn treden. (Wijding van de Doopvont op Paasch-Zaterdag). 5§öfS5}'^'3lgSC®i^81iif®(^(?SS)fïSS®)fï§8?§gï(3S.iïll8 EVULGETUR. H. J. M. TASKIN, lib. eens. a. h. d. Warmundae, 29 Martii 1923. Over het Doopsel in Tijd van Nood en Over Eenige Plichten van Gehuwden Dit boekje is bestemd: Voor hen die in Ondertrouw zijn; Voor Gehuwden; Voor dokters; Voor Verloskundigen; Voor Verpleegsters : Het is voor n i et-Volwassen en ongeschikt. NIET ! N DEN HANDEL. DERDE DRUK 1923 te verkrijgen bij: corn. paap - spui no. 165a 's-gravenhage. < 1 INHOUD. Bladz. Den Lezer Heil! door Mgr. H. J. M. Taskin, President van het Groot-Siminairie te Warmond 5 EERSTE DEEL. OVER HET DOOPSEL IN TIJD VAN NOOD 9-38 Hoofdstuk I. De leer der Katholieke Kerk over het Doopsel 9—20 Vraag 1. Is het Doopsel noodzalijk? .... 9 .. 2. Wie is er verantwoordelijk voor, dat het kind of de vrucht wordt gedoopt? 10 „ Wie is de bedienaar van het Doopsel? 11 4. Wie moet in tijd van nood worden gedoopt ? 12 „ 5. Wanneer moeten leeken doopen? . . 13 6. Wanneer is er stervensgevaar bij pasgeboren kinderen? 14 „ 7. Hoe moet men doopen? 15 8. Op welk lichaamsdeel moet men doopen ? 16 „ 9. Wat moet men doen, als men twijfelt, of het kind nog leeft? 18 INHOUD. 3 Bladz. Vraag 10. Wat moet men doen, als men twijfelt, of het kind reeds gedoopt is? . . . 18 11. Welke voorwaarde moet men in sommige gevallen bij de doopwoorden zeggen? 19 12. Aan wie moeten Ieeken kennisgeven van de toediening van het Doopsel? 20 Hoofdstuk II. De toepassing van de leer over het Doopsel op eenige bijzondere gevallen? 21-38 Vraag 1. Hoe moet men voor het Doopsel zorgen bij miskraam? 21 „ 2. Wanneer en hoe moet men doopen tijdens de geboorte? 25 3. Hoe moet men slecht gevormde kinderen doopen ? 28 *» ■ Wanneer moet men doopen in den moederschoot? 29 5. Hoe moet men doopen in den moederschoot ? 32 6. Wanneer is de keizersnede noodzakelijk voor de toediening van het Doopsel? 33 „ 7. Hoe moet men oordeelen over kunstmatige verlossing met betrekking tot de toediening van het Doopsel? .... 35 TWEEDE DEEL. OVER EENIGE PLICHTEN VAN GEHUWDEN 39-50 Vraag 1. Wat is het Huwelijk? 39 2. Welk is het eerste doel van het Huwelijk? 39 3. Welke is de huwelijksplicht? .... 40 4. Wanneer is het gebruik van de huwelijksgemeenschap geoorloofd? .... 40 4 INHOUD Bladz. Vraag 5. Wat is bij het houden der huwelijksgemeenschap geoorloofd, wat is daarbij verboden? 41 6. Welke handelingen zijn buiten het houden de huwelijksgemeenschap geoorloofd ? 43 7. Welk is het tweede doel van het Huwelijk ? 44 8. Welke verplichtingen brengt de zwangerschap mede? 45 9. Hoe moeten de ouders voor het leven van hun kind zorgen na de geboorte? 45 10. Welke bovennatuurlijke middelen be- hooren gehuwden te gebruiken ? . . 49 DEN LEZER HEIL! £"1 "VE geestelijke vaders van dit boekje 1 verzochten mij een woord van aanbeveling te schrijven en daarin den lezers mede te deelen, waaraan dit werkje zijn ontstaan te danken heeft. Gaarne wil ik aan dit vereerend verzoek voldoen. Dit boekje is de vrucht van besprekingen gehouden op de door Canon 131 van ons Kerkelijk Wetboek en door ons ProvinciaalConcilie verordende Priesterconferentiën. Uit hetgeen de leden der Haagsche Conferentie daar als ervaringen uit hun zielzorgpraktijk ter tafel brachten bleek overduidelijk, dat op het gebied van de Huwelijksplichten en van het toedienen van het Heilig Doopsel in moeilijke omstandigheden groote onkunde heerscht bij velen, wier plicht van staat medebrengt, dat zij van deze zaken volkomen op de hoogte moeten zijn. Om aan deze onwetendheid op doelmatige wijze tegemoet te komen werd aan een drietal leden dezer Conferentie opdracht gegeven een boekje samen te stellen, dat in korten, maar bevattelijken vorm de plichten der gehuwden en de regels van den nooddoop zou bevatten. De namen dezer priesters zijn in alphabetische orde: Pastoor A. G. van den Berg, der St. Liduina-kerk, Pastoor J. Jorna S. /., van de kerk van O. L. V. Onbevlekt Ontvangen, Rector J. B. W. M. Möller, vanGroenestein. Voor die gevallen, waar de theologie de medische wetenschap raakt, hebben zij advies gevraagd aan Dr. A.C. M. Beukers, Geneesheer van het R. K. Ziekenhuis „St. foannes de Deo" te 's-Gravenhage. De wordingsgeschiedenis van dit boekje is vanzelf een aanbeveling. Want als mannen van de praktijk krachtens hun ondervinding vaststellen, dat een boekje als dit zeer noodig is, voorziet het zeker in een langgevoelde behoefte, en zal de verspreiding ervan niet alleen in Den Haag maar ook elders nuttig werken, om onwetendheid weg te nemen, en veel schade door onkunde te weeg gebracht te voorkomen. Daarbij lijkt mij, wat hier geboden wordt, het juiste midden te houden tusschen te veel en te weinig. De samenstellers hebben wijselijk getracht zich te houden buiten alle controvers, en alleen die gevallen behandeld, waarover de moralisten eenstemmig oordeelen. \Vaar dit niet goed mogelijk was, wezen zij den veiligsten weg aan, die practisch moet gevolgd worden. Daarentegen hebben zij ook gestreefd naar zoo groot mogelijke volledigheid. Wat redelijkerwijze in eene korte handleiding mag verwacht worden, zal men hier vinden. De vorm is over het algemeen kort en bondig, de zegswijze duidelijk en voor hen, wien het aangaat, goed verstaanbaar, zonder dat de betamelijke kieschheid hierdoor ook maar eenigszins geschaad wordt. Moge het boekje komen in handen van allen, die bij 's menschen geboorte en bij zijn geestelijke wedergeboorte door het Heilig Doopsel een hooge roeping te vervullen hebben. H. J. M. TASKIN, President. Warmond, Paasch-Zaterdag 1916. EERSTE DEEL. Over het Doopsel in tijd van nood» Hoofdstuk I. DE LEER DER KATHOLIEKE KERK OVER HET DOOPSEL. /. Is het Doopsel noodzakelijk ? De Katholieke Kerk leert, dat niemand zonder het Doopsel in den hemel kan komen. Wel kan, als men niet in de gelegenheid is om gedoopt te worden, het Sacrament des Doopsels of het Doopsel des waters vervangen worden door het Doopsel van begeerte en door het Doopsel des bloeds. Onder Doopsel van begeerte verstaan wij een acte van volmaakte liefde tot God; dus een betuiging aan God, dat men Hem boven alles bemint, niet alleen omdat dit voordeelig is, maar ook omdat God de oneindige volmaaktheid is en daarom uit Zich Zeiven al onze liefde verdient. Met die betuiging van volmaakte liefde is dan verbonden de wil om alles te doen, wat God onder zware zonden heeft bevolen. God nu heeft onder zware zonden bevolen het Doopsel te ontvangen; dus ligt in die betuiging van volmaakte liefde de wil om het Sacrament des Doopsels te ontvangen. Het is duidelijk, dat dit Doopsel van begeerte alleen mogelijk is bij hen, die tot de jaren van verstand zijn gekomen. Die niet tot de jaren van verstand zijn gekomen, kunnen geen betuiging van volmaakte liefde doen, en dus zich daardoor niet den hemel verzekeren. Het Doopsel des bloeds bestaat hierin, dat een ongedoopte den marteldood voor Christus sterft. Dit zal zelden voorkomen. Derhalve is voor een kind het eenige middel om in den hemel te komen het ontvangen van het Sacrament des Doopsels (het Doopsel des waters). 2. Wie is er verantwoordelijk voor, dat het kind of de vrucht wordt gedoopt ? Op de eerste plaats zijn de ouders er IN TIJD VAN NOOD. verantwoordelijk voor, dat het kind of de vrucht wordt gedoopt. Zij moeten dus zorgen bij hun Huwelijk op de hoogte te zijn van hetgeen in dit boekje over den nooddoop gezegd wordt. Insgelijks moeten zij zorg dragen, dat al degenen, die wellicht geroepen zijn in tijd van nood hun kind of hun vrucht te doopen, goed weten, wat zij moeten doen om het kind of de vrucht goed te doopen. Ook dienen zij op te letten, of het Doopsel werkelijk goed wordt toegediend. Na de ouders zijn mede verantwoordelijk al degenen, wier hulp krachtens hun beroep bij tijdige of ontijdige bevalling wordt ingeroepen. Uit christelijke naastenliefde is iedereen verplicht er toe mede te werken, dat geen kind, en zelfs geen vrucht, die bij miskraam •afkomt, ongedoopt sterft. Het is dus zeer nuttig dit boekje onder bovengenoemde personen te verspreiden. 3. Wie is de bedienaar van het Doopsel ? De gewone bedienaar van het Doopsel as de priester. Maar in tijd van nood mag en moet een ieder doopen. Wijl het Doopsel noodzakelijk is ter zaligheid, rust op een ieder de plicht van naastenliefde om te zorgen, dat aan een ongedoopte of aan een twijfelachtig-gedoopte het Doopsel in tijd van nood op geldige wijze wordt toegediend. 4. Wie moet in tijd van nood worden gedoopt? In tijd van nood moet iedereen worden gedoopt: a. die nog niet gedoopt is; b. die niet geldig gedoopt is ; c. van wien men twijfelt, of hij gedoopt is; d. van wien men twijfelt, of hij geldig gedoopt is. Wij maken den lezer opmerkzaam op het volgende : Bij iemand, die tot de jaren van verstand gekomen is, wordt voor de geldigheid van het Doopsel vereischt, dat hij gedoopt wil worden. Dus hen, die reeds tot de jaren van verstand gekomen zijn, mogen wij zelfs in tijd van nood niet doopen, als zij den wil niet hebben om gedoopt te worden. Men rekent, dat men hier gewoonlijk tot de jaren van verstand komt opze ven jarigen leeftijd. In den wil om Gods Wet te onderhouden, kan de wil om gedoopt te worden besloten liggen. Wie den wil heeft om Gods Wet te onderhouden, kan ook den wil hebben om gedoopt te worden. Niet altijd kan deze wil, zoo hij bestaat, door de(n) zieke, die in stervensgevaar is, geopenbaard of geuit worden. Er kunnen echter uit het voorafgaande leven aanwijzingen zijn, waaruit men met eenige waarschijnlijkheid mag besluiten, dat de zieke den wil heeft om Gods Wet te onderhouden en dus ook het Doopsel te ontvangen. In dat geval doopt men de(n) zieke onder voorwaarde: „Indien het Doopsel geldig is, doop ik U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes". 5. Wanneer moeten leeken doopen ? Dokters, verloskundigen, verpleegsters, ouders enz. moeten doopen altijd, wanneer er gevaar bestaat, dat het kind anders zonder Doopsel zal sterven. Mocht er gelegenheid zijn den priester te roepen, dan roepe men er een. Vreest men echter, dat het kind door den priester niet meer kan worden gedoopt, dan doope de leek zelf. 6. Wanneer is er stervensgevaar bij pasgeboren kinderen ? Er is gevaar van sterven bij een pasboren kind : a. wanneer het kind direct na de geboorte niet schreeuwt; b. wanneer het kind niet spartelt, maar slap blijft liggen; c. wanneer het kind blauw of misschien wit is. Men lette op dit alles vooral wanneer de bevalling langdurig is geweest en moeilijk, en wanneer het kind bij de bevalling veel heeft geleden. Kinderen, die vóór de zeven maanden geboren zijn, verkeeren altijd in zoodanig levensgevaar, dat zij onmiddellijk moeten worden gedoopt. Dikwijls geldt ditzelfde van kinderen, die vóór de negen maanden geboren worden, en van kinderen, die in de couveuse moeten worden verpleegd. 7. Hoe moet men doopen 1 Men moet water uitstorten op het hoofd van den doopeling en tegelijk daarbij zeggen: „Ik doop U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Wat de Doopwoorden betreft zij opgemerkt: a. Men mag daaraan niets veranderen, niets bijvoegen, niets weglaten; Men bedenke dus wel, dat men niet enkel zeggen mag: in den Naam des Vaders en des [Zoons en des Heiligen Geestes; maar dat men zeggen moet: Ik Doop U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; b. De doopwoorden moeten worden uitgesproken. Men mag ze dus wel fluisteren, doch niet enkel maar denken; c. De doopwoorden moeten worden uitgesproken tegelijk met het uitstorten van het water; d. De doopwoorden moeten worden uitgesproken door denzelfden persoon, die het water uitstort. Wat de uitstorting van het water betreft zij opgemerkt: a. Uitgestort moet worden natuurlijk water (of leidingwater of pompwater of regenwater of slootwater of rivierwater of zeewater). Geldig, en om besmettingsgevaar af te weren ook geoorloofd is het Doopsel toegediend met water, waarin een duizendste sublimaat is opgelost. b. Het water moet werkelijk vloeien. c. Het water moet vloeien onmiddellijk op de huid. d. Het water moet vloeien op de huid van het hoofd. 8. Op welk lichaamsdeel moet men doopen 1 Men moet doopen op het hoofd, nadat dit geheel is geboren. Alleen dan, wanneer men gedoopt heeft op het geheel-geboren hoofd, is men zeker dat het Doopsel geldig is toegediend. Dikwijls echter kan men wegens het stervensgevaar van het kind niet wachten met de toediening van het Doopsel, totdat het hoofd geheel is geboren. Men doope dan zoo mogelijk : a. op het gedeeltelijk-geboren hoofd. ss Zoo dit niet mogelijk is: b. op den romp (hals of schouder of schouderblad of borst of rug of buik of stuit, welke alle, wat de geldigheid van het Doopsel betreft, van evenveel waarde zijn). Zoo ook dit niet mogelijk is: c. op de ledematen (arm of been of hand of voet, welke alle, wat de geldigheid van het Doopsel betreft, van evenveel waarde zijn). Want een Doopsel op de ledematen is waarschijnlijk geldig; een Doopsel op den romp is waarschijn' lijker geldig; een Doopsel op het gedeeltelijk-geboren hoofd is het waarschijnlijkst geldig. Welnu: zoo men het Doopsel niet op zeker-geldige wijze kan toedienen, trachte men de geldigheid van het Doopsel zoo waarschijnlijk mogelijk te maken. Maar èn een Doopsel op de ledematen èn een Doopsel op den romp èn een Doopsel op het gedeeltelijk-geboren hoofd is niet zeker geldig, en daarom moet men het overdoen op het hoofd, zoodra dit geheel is geboren. Het kan ook gebeuren, dat men eerst slechts een der ledematen kan bereiken, daarna een deel van den romp, daarna het gedeeltelijk-geboren hoofd. Dan doope men achtereenvolgens èn op een der ledematen èn op den romp èn op het gedeeltelijk-geboren hoofd. Want bij dit overdoopen wordt de geldigheid van het Doopsel telkens waarschijnlijker. Wijl men echter van de geldigheid nog niet zeker is moet men nog eens overdoopen op het hoofd, zoodra dit geheel is geboren. (Men zie verder de beantwoording der vraag: Wanneer en hoe moet men doopen tijdens de geboorte? op bladz. 25). Wij maken den lezer er opmerkzaam op, dat een Doopsel op de navelstreng ongeldig en ongeoorloofd is. De navelstreng immers is geen blijvend deel van het lichaam van het kind. 9. Wat moet men doen, als men twijfelt, of het kind nog leeft? Zelfs wanneer men zeer sterk twijfelt, of het kind nog wel leeft, moet men het toch doopen. Alleen als de dood van het kind zeker is, blijft het Doopsel achterwege. 10. Wat moet men doen, als men twijfelt, of het kind reeds gedoopt is ? Als men twijfelt, of het kind reeds gedoopt is, moet men doopen. Als men twijfelt, of het kind reeds goed gedoopt is, moet men doopen. Bij vraag 7, 8, en 9 maken wij den lezer opmerkzaam op het volgende: Wanneer men bij schijndoode (asphyctische kinderen) de levensgeesten tracht op te wekken door bijvoorbeeld deze kinderen beurtelings in koud en warm (niet-heet) water te dompelen, moet men er om denken, dat zulke kinderen moeten worden gedoopt, en dat het Doopsel op het hoofd moet worden toegediend. Dit kan nu zonder schade voor het lichamelijk leven van het kind gemakkelijk geschieden. Bij het onderdompelen late men het water vloeien op het hoofd van het kind en tegelijk daarbij spreke men de doopwoorden uit. 11. Welke voorwaarden moet men in sommige gevallen bij de doopwoorden zeggen ? Iri sommige gevallen moet men bij de doopwoorden eigenlijk een voorwaarde zeggen, bijvoorbeeld als men twijfelt of het kind (of de vrucht) nog wel leeft; als men twijfelt, of het kind (of de vrucht) reeds gedoopt is. Elke voorwaarde is genoegzaam uitgedrukt in deze woorden: indien het Doopsel geldig is, 'doop ik U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Weet men op het oogenblik niet goed, hoe de voorwaarden te stellen, dan zegge men eenvoudig: ik doop U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. 12. Aan wie moeten leeken kennisgeven van de toediening van het Doopsel ? Wanneer het Doopsel is toegediend door iemand, die geen priester is, dan geve hij altijd van de toediening van Doopsel onmiddellijk kennis aan de geestelijkheid van de parochie, waarin het kind is gedoopt. HOOFDSTUK II. DE TOEPASSING VAN DE LEER OVER HET DOOPSEL OP EENIGE BIJZONDERE GEVALLEN. Vooraf ga deze opmerking: Niettegenstaande alle zorg der moeder kan het toch gebeuren, dat de vrucht te vroeg, dat wil zeggen vóór de negen maanden geboren wordt. Wanneer het kind dan nog niet kan blijven leven buiten den moederschoot, spreekt men van „miskraam". Wanneer het kind dan reeds wel kan blijven leven buiten den moederschoot, spreekt men van „vroeggeboorte". Een kind dat nog niet kan blijven leven buiten den moederschoot, noemen wij „vrucht". 1. Hoe moet men voor het Doopsel zorgen bij miskraam ? Bij miskraam moet de vrucht worden gedoopt, hoe klein deze ook moge zijn. Want wat het doopen der vrucht betreft moet men volgens de leer der Katholieke Kerk uitgaan van de meening, dat de ziel wordt ingestort dadelijk bij de ontvangenis, of, met andere woorden, dat de ziel aanwezig is van het eerste oogenblik van de zwangerschap af. Welnu, door het Doopsel wordt de ziel van elke vrucht, ook van de zeer kleine vrucht, gereinigd van de erfzonde en dan kan zij dus aan de eeuwige zaligheid deelachtig worden. Derhalve, wanneer de vrouw, die meent zwanger te zijn, een vloeiing heeft, dan mag hetgeen zij verliest, volstrekt niet zoo maar achteloos worden weggeworpen. Maar altijd moet wat afkomt dadelijk worden onderzocht, of daarin soms een vrucht aanwezig is. Nu kunnen zich bij miskraam twee gevallen voordoen. Eerste geval. De vrucht kan worden uitgestooten in een blaas of blaasje, dat grooter is naarmate de vrucht ouder is. Dit blaasje is gevuld met water, dat vruchtwater of amnionvocht heet. * In dit vruchtwater leeft het vruchtje. Zoodra men het blaasje gevonden heeft, dompele men het in een kom met water (lauw water, als men dit bij de hand heeft). Onder water make men het blaasje open, zoodat het vruchtwater er kan uitvloeien en zoodat het doopwater het geheele vruchtje kan bespoelen. Onmiddellijk nadat men het blaasje onder water heeft geopend, spreke men langzaam de doopwoorden uit: Ik doop U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Terwijl men de doopwoorden voleindigt, heffe men de vrucht weer uit het water. Hierbij moeten wij nog het een en ander opmerken. Het blaasje is tusschen het gestolte bloed gemakkelijk te vinden, omdat het taai en veerkrachtig is. Het blaasje zelf bestaat uit drie dunne vliezen, die meestal zoo op elkander vastzitten, dat zij één vlies lijken te zijn. Men lette er dus wel op, dat deze vliezen alle goed opengescheurd worden, zoodat het vruchtwater kan wegloopen en het doopwater de geheele vrucht kan bespoelen. Want de vliezen moeten niet worden gedoopt, maar de vrucht die er in is. Men kan het blaasje gemakkelijk openen, men kan de vliezen gemakkelijk verscheuren, nadat men met duim en wijsvinger van iedere hand een plooi of een vouw van het blaasje heeft genomen. Het vruchtje sterft gauw; men moet dus het blaasje onder water openen, opdat het vruchtje niet sterft, vóór het gedoopt is. Men moet bij dit alles voorzichtig te werk gaan. Tweede geval. Het kan bij miskraam ook gebeuren, dat de blaas reeds opengescheurd is in den moederschoot. De vrucht komt in dit geval naar buiten zonder vliezen, dus buiten de blaas, met en tusschen het gestolte bloed. De vrucht is dan gewoonlijk goed kenbaar en goed gevormd. Welnu, zoodra men het kleine lichaampje tusschen het gestolte bloed ontdekt heeft, dompele men het aanstonds in een kom met water (lauw water zoo men dit bij de hand heeft). Men spreke tegelijk de doopwoorden uit: Ik doop U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Terwijl men de doopwoorden voleindigt, heffe men de vrucht weer uit het water. Oudere vruchten, waarvan het hoofdje reeds voldoende is te onderscheiden, kan men ook gewoon doopen. Er heerscht vooral over het doopen bij miskraam veel onkunde. Daarom verwijzen wij hier naar hetgeen op bladz. 10—11 over de verantwoordelijkheid voor de toediening van het Doopsel is gezegd. En wijl in elk der beide genoemde gevallen elk uitstel noodlottig kan zijn, mag er geen tijd verloren gaan. 2. Wanneer en hoe moet men doopen tijdens de geboorte ? Wanneer er gevaar is, dat het kind tijdens de geboorte sterven zal, moet het tijdens de geboorte worden gedoopt. Gewoonlijk komt het hoofd het eerst buiten den moederschoot (geval a). Bij stervensgevaar doope men aanstonds op het hoofd. Somtijds echter komen andere lichaamsdeelen het eerst buiten den moederschoot. Soms komt vooruit de stuit (geval b); soms een handje of voetje (geval c). Welnu, zoo men het hoofd niet bereiken kan, doope men op een ander lichaamsdeel; beter is te doopen op den romp, dan op de ledenmaten (arm of been, hand of voet). Men moet echter zoolang overdoopen, totdat men heeft gedoopt op het hoofd, nadat dit geheel is geboren. Derhalve: Geval a. Indien het hoofd geheel is geboren, en men heeft op het geheel-geboren hoofd gedoopt, dan is het Doopsel zeker geldig, al zou misschien het overige gedeelte van het lichaam nog in den moederschoot zijn. In dit geval mag men zelfs niet overdoopen. Indien het hoofd nog niet geheel was g.eboren, is het Doopsel wel allerwaarschijnlijkst geldig, maar zekerheid, dat het Doopsel geldig is, heeft men toch niet. Daarom doope men over op het hoofd, zoodra dit geheel is geboren. Geval b. Veronderstel eens dat de stuit vooruitkomt. Bij stervensgevaar doope men aanstonds op de stuit. Zoodra een gedeelte van het hoofd buiten d.-n moederschoot is gekomen, doope men daarop opnieuw. En men doope nogmaals opnieuw op het hoofd, wanneer het hoofd geheel is geboren. Wij beschouwen de stuit als behoorende bij den romp. Het Doopsel wordt dus herhaald volgens deze opklimming: op den romp; op het gedeeltelijk-geboren hoofd; op het geheelgeboren hoofd. Geval c. Veronderstel eens, dat een der ledematen (een handje of voetje) vooruitkomt. Bij stervensgevaar doope men aanstonds op dit lidmaat. Zoodra een gedeelte van den romp (b.v. de schouder) buiten den moederschoot is gekomen, doope men op den romp opnieuw. Zoodra een gedeelte van het hoofd is geboren, doope men daarop opnieuw. En men doope nogmaals opnieuw op het hoofd, zoodra het hoofd geheel is geboren. Hier herhaalt men dus het Doopsel volgens deze opklimming: op een lidmaat; op den romp ; op het gedeeltelijk-geboren hoofd; op het geheel-geboren hoofd. Waarom men in deze gevallen aldus handelen moet, leze men op bladz. 16—17, waar de vraag wordt beantwoord: op welk lichaamsdeel moet men doopen? 3. Hoe moet men slecht gevormde kinderen doopen? Zelden worden slecht gevormde kinderen geboren. Hoe moet men deze doopen? Wanneer het kind een hoofd heeft, ook al is dat geheel misvormd, moet men het doopen, en wel op het hoofd. Zijn er twee onderscheiden hoofden en borsten, dan zijn er twee verschillende menschen. Er moet dan op elk hoofd afzonderlijk worden gedoopt, telkens onder het uitspreken der doopwoorden. Ontbreekt wegens het zeer dreigend stervensgevaar de tijd om tweemaal de doopwoorden uit te spreken, dan doope men ze beide tegelijk. Men storte dan op elk hoofd afzonderlijk het water en men zegge tegelijkertijd éénmaal: Ik doop U beiden in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Heeft het kind twee niet goed onderscheiden hoofden en borsten, dan storte men het water eerst op het eene hoofd onder het uitspreken der doopwoorden, en daarna storte men het water op het andere hoofd, zeggende: Indien gij niet gedoopt zijt, doop ik U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Insgelijks moet men doen, wanneer het kind twee hoofden en één borst heeft. Heeft het kind één hoofd en twee borsten, dan doope men eerst het hoofd onder het uitspreken der gewone doopwoorden. Daarna wordt nog het water achtereenvolgens uitgestort op elke borst, terwijl men bij elke uitstorting van het water op een borst zegt: indien gij niet gedoopt zijt, doop ik U in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. 4. Wanneer moet men doopen in den moederschoot ? Algemeene regel is: Het Doopsel moet in den moederschoot worden toegediend, zoo dikwijls vrees bestaat, dat het kind niet levend ter wereld zal komen. Hierbij zij opgemerkt: a. Als gewone regel geldt, dat het doopen in den moederschoot alleen aan de(n) verloskundige moet worden overgelaten. b. Het Doopsel mag in den moederschoot niet worden toegediend, wanneer dit doodelijk zou zijn voor de moeder. Zie bladz. 36. c. Een doopsel in den moederschoot is met een hooge mate van waarschijnlijkheid geldig. Echter zeker geldig is het niet. Het moet dus altijd worden overgedaan, wanneer het hoofd geheel buiten den moederschoot is gekomen. d. Bij dit overdoopen passé men ook toe hetgeen op bladz. 25—28 over het doopen tijdens de geboorte, en op bladz. 35 — 38 over de kunstmatige verlossing is gezegd. Na deze algemeene opmerkingen beantwoorden wij uitvoeriger de vraag: Wanneer moet men doopen in den moederschoot? Wij onderscheiden drie gevallen. Eerste geval. Dit geval betreft, een gebooite, welke reeds is begonnen. Wegens het stervensgevaar heeft men wellicht reeds gedoopt op een der ledenmaten en (of) op den romp, zoodra dezen naar buiten zijn gekomen. Buiten den moederschoot echter kan men het hoofd niet bereiken. Vreest men nu, dat het kind zal gestorven zijn, voordat men het hoofd buiten den moederschoot kan doopen, dan doope men op het hoofd in den moederschoot, want men moet trachten, zoo het eenigszins mogelijk is, op het hoofd te doopen. Tweede geval. Dit geval betreft een vrucht, die nog niet buiten den moederschoot kan blijven leven. De vliezen kunnen van zelf zijn gebarsten (gebroken). In dit geval doope men de vrucht in den moederschoot. Het kan zijn, dat de vliezen niet gebarsten (gebroken) zijn, en dus doorstoken zouden moeten worden, om de vrucht te kunnen doopen. Of dit geoorloofd is, maken wij hier niet uit. Derde geval. Dit geval betreft een vrucht, die reeds we buiten den moederschoot kan blijven leven. Gewoonlijk kan een vrucht die zeven maanden oud is, buiten den moederschoot blijven leven, terwijl het aan een bekwamen arts is overgelaten te oordeelen, of er in een bijzonder geval levenskans is vóór de zeven maanden. Vreest men nu ernstig, dat zulk een levensvatbare vrucht niet buiten den moederschoot kan worden gedoopt, dan moet men de vliezen verscheuren, om het Doopsel in den moederschoot te kunnen toedienen. 5. Hoe moet men doopen in den moederschoot? Men doopt het best in den moederschoot wanneer men onder het uitspreken van de doopwoorden het doopwater met een spuit op het kind (zoo mogelijk op het hoofd van het kind) spuit. Daarvoor is noodig, dat te voren de vliezen gebroken zijn, of dat men, indien men deze daad geoorloofd oordeelt, deze tegelijkertijd breekt. Voor zoover het noodig is laat men vruchtwater afvloeien. Men gebruikt voor het doopen op een hoofd, dat ver van den bekkenuitgang ligt, een spuit met lange canule en een centrale opening, of een blaasspuit met een katheter als verlengstuk. Men snijdt dan de punt van den katheter af om een centrale opening te krijgen. Natuurlijk zal men op geleide van den vinger dit steriele instrument in moeten brengen, niet alleen om geen schade toe te brengen, maar vooral ook om zooveel mogelijk zeker te zijn, dat het kind en zoo mogelijk het hoofd van het kind door het doopwater geraakt wordt. Men kan ook met een druipnatten vinger of vingers in den moederschoot doopen, maar dit Doopsel is minder zeker dan dat met een spuit. Vreest men werkelijk gevaar voor besmetting, dan mag men voor het Doopsel in den moederschoot een sublimaatoplossing van '/ooo deelen water gebruiken. Wij maken de moeders er opmerkzaam op, dat zij den dokter en den priester waarschuwen, wanneer zij meenen, dat het leven van haar kind in den moederschoot afneemt, opdat er wellicht voor het Doopsel van haar kind kan worden gezorgd. 6. Wanneer is de keizersnede noodzakelijk voor de toediening van het Doopsel? De keizersnede is noodzakelijk direct na den dood eener vrouw, die zwanger is, wanneer er geen zekere bewijzen zijn, dat het kind of de vrucht reeds gestorven is. De meening, dat het kind of de vrucht in den schoot der moeder zeker sterft vóór of tegelijk met de moeder, is geheel onjuist. Het kan namelijk gebeuren, dat bij den dood van een vrouw, die zwanger is, de vrucht of het kind in den schoot der moeder nog leeft. Des te eerder zal dit het geval zijn, wanneer de vrouw plotseling is gestorven. In dergelijke gevallen moet het lichamelijk en bovenal het geestelijk leven van het kind of van de vrucht worden gered. Dit geschiedt door de kunstmatige verlossing, welke genoemd wordt „keizersnede ". De keizersnede is de operatie, [waarbij de buikholte en de baarmoederholte, opengesneden worden, om de vrucht of het kind uit de baarmoeder te verwijderen. Wanneer het kind reeds buiten den moederschoot zou' kunnen blijven leven, is de keizersnede reeds noodzakelijk voor het natuurlijk leven. De geschiedenis wijst verschillende personen aan, die na den dood hunner moeder ter wereld zijn gebracht, o.a. Julius Caesar, naar wien deze operatie is genoemd. Maar zelfs wanneer de vrucht buiten den moederschoot niet zou kunnen blijven leven, moet zij toch na den dood der moeder door de keizersnede naar buiten worden gebracht, opdat de vrucht buiten den moederschoot kan worden gedoopt en door het Doopsel deelachtig wordt aan de eeuwige zaligheid. Wanneer derhalve een vrouw, die meent zwanger te zijn, in levensgevaar verkeert, moet zij zelve of moeten haar huisgenooten de zwangerschap aan den priester en aan den dokter bekend maken. De moeder en de huisgenooten zullen er bij den dokter op aandringen, dat de keizersnede geschiede terstond na den dood der moeder. Daarom ook neme de verloskundige die voorzorgsmaatregelen, welke noodig zijn, opdat de keizersnede terstond na den dood kan geschieden. 7. Hoe moet men oordeelen over kunstmatige verlossing in betrekking tot de toediening van het Doopsel ? Er zijn enkele operaties, die bij het leven der moeder worden verricht, en waardoor de geboorte öf wordt vervroegd öf wordt vergemakkelijkt öf wordt mogelijk gemaakt. Het is hier de plaats niet ze alle bij name te noemen. Wij vatten ze alle samen onder den naam van „kunstmatige verlossing". Deze kan voor de toediening van het Doopsel öf ongeoorloofd öf geoorloofd öf wenschelijk öf verplichtend zijn. Wanneer is zulk een operatie ongeoorloofd ? Zij is ongeoorloofd: a. Wanneer zij zoo gevaarlijk is, dat zij doodelijk voor de moeder moet worden genoemd; b. Wanneer het niet waarschijnlijk is, dat het kind buiten den moederschoot zou kunnen blijven leven, wijl het te jong is (tenzij de ontijdige bevalling reeds is begonnen). In het eerste geval immers zou men de moeder, in het tweede geval zou men de vrucht dooden. Geen van beide is ooit geoorloofd. Wanneer is zulk een operatie geoorloofdl Zij is geoorloofd, wanneer er vooruitzicht ta bestaat, dat de moeder deze operatie goed zal kunnen doorstaan, en tevens dat het kind buiten den moederschoot zal kunnen leven. Indien de operateur gewichtige redenen heeft om in te grijpen, en door de keuze van den tijd en de wijze van opereeren zoo goed mogelijk zorgt voor het leven van moeder en kind, is zulk eene operatie niet alleen geoorloofd, maar ook wenschelijk. Waarom is zij dan wenschelijkl Door haar wordt het mogelijk: a. een moeder, die niet baren kan, te verlossen, en zoo haar leven te behouden; b. het kind buiten den moederschoot, dus op zeker-geldige wijze, te doopen; c. de levenskans van het kind aanzienlijk te vergrooten. Kan de moeder soms verplicht zijn zulk een operatie te ondergaan ? Ja, indien dit het eenig-mogelijke middel is, om aan haar kind de genade van het H. Doopsel te bezorgen. De liefde toch, die zij aan haar kind verschuldigd is, legt haar op de pijnen en ongemakken dezer operatie te dragen, zonder welke haar kind van het geluk des hemels voor altijd zal verstoken blijven. Bovendien zal deze kunstmatige verlossing in vele gevallen dienstig zijn voor haar eigen leven en voor dat van haar kind. Derhalve, wanneer de moeder bemerkt, dat het leven van haar kind in haar schoot afneemt, zegge zij dit den dokter en den priester. De dokter overlegge met den priester of het wenschelijk is met betrekking tot het Doopsel de kunstmatige verlossing te doen. Ontbreekt de tijd tot overleg tusschen dokter en priester, dan wekke de dokter de moeder op, om uit liefde voor haar kind de operatie te ondergaan in die gevallen, waarin zij geoorloofd is. De dokter spreke echter niet over verplichting. Hij overrede, en het zal hem des te gemakkelijker vallen de moeder te overreden, wijl hij er op kan wijzen, dat ook het lichamelijk leven van haar kind deze operatie vordert. Mocht de operatie niet kunnen geschieden en neemt het leven van het kind in den moederschoot werkelijk af, dan zorge de •verloskundige er voor, dat het kind gedoopt wordt in den moederschoot, gelijk dit op bladz. 29—33 is uiteengezet. TWEEDE DEEL. Over ecnige plichten van Gehuwden. 1. Wat is het Huwelijk 1 Het Huwelijk is een overeenkomst tusschen man en vrouw, waarbij dezen aan elkander het recht afstaan op elkanders lichaam. Deze overeenkomst is door Christus tot Sacrament verheven. Dus bij het aangaan van het Huwelijk geven man en vrouw elkander het recht om de huwelijksgemeenschap of de lichamelijke vereeniging te vragen, en nemen zij wederzijds de verplichting op zich de gevraagde huwelijksgemeenschap ook te geven. 2. Welk is het eerste doel van het Huwelijk? Het eerste doel van het Huwelijk is de voortplanting van het menschelijk geslacht en de christelijke opvoeding der kinderen. 3. Welke is de huwelijksplicht 1 De huwelijksplicht is de plicht om de huwelijksgemeenschap toe te staan, wanneer deze ernstig-gemeend gevraagd wordt en er geen zwaarwichtige redenen zijn om te weigeren (b.v. zware ziekte). De gehuwden moeten wel overtuigd zijn, dat het weigeren, ja zelfs het met merkbaren tegenzin toestaan der gemeenschap zeer gemakkelijk oorzaak is van verstoring van den vrede, van verflauwing der echtelijke liefde, en de andere partij vaak in gevaar brengt te zondigen. 4. Wanneer is het gebruik van de Huwelijksgemeenschap geoorloofd 1 Er is geen tijd, waarop het gebruik van de huwelijksgemeenschap volstrekt ongeoorloofd is. Ten tijde der regels is het gebruik niet betamelijk, maar niet ongeoorloofd, tenzij de gezondheid der vrouw er aanmerkelijk door zou lijden. Gedurende de zwangerschap is de gemeenschap geoorloofd, maar vooral in den eersten en laatsten tijd daarvan is matigheid in het gebruik zeer aan te raden. ■ VAN GEHUWDEN. Uit den geest van versterving onthouden vrome echtgenooten zich soms met wederzijdsch goedvinden voor korten tijd. Voor deze korte onthouding met wederzijdsch goedvinden kieze men met voorliefde eenige van die dagen, waarop de Kerk een bijzondere versterving van ons vraagt. Zooals vanzelf spreekt moet men voor derden (b.v. voor kinderen en dienstboden) alle ergernis vermijden. 5. Wat is bij het houden der huwelijksgemeenschap geoorloofd, wat is daarbij verboden 1 Bij de huwelijksgemeenschap is alles geoorloofd, wat voor de voortplanting of de bevruchting noodzakelijk of nuttig is. De gemeenschap geschiede op de wijze, welke de natuur zelf aangeeft. Wanneer men zonder eenige reden afwijkt van de houding, welke de natuur zelf aangeeft, maar toch niet zóó dat de bevruchting onmogelijk wordt, doet men slechts een dagelijksche zonde. Alles, wat bij de huwelijksgemeenschap met opzet gedaan wordt om de bevruchting onmogelijk te maken, is op zware zonden verboden. Derhalve moeten de echtgenooten als onzedelijk verafschuwen alle Neo-Malthusiaansche praktijken, alle middelen en handelingen om zwangerschap te voorkomen. Dit misbruik gaat in tegen de goddelijke wet, is dus zondig. Maar bovendien gaat het in tegen de natuur, en brengt dikwijls ernstige schade toe aan de gezondheid. Hierbij dient de vraag te worden behandeld : wat de echtgenooten moeten doen, wanneer volgens de verklaring van een dokter de gezondsheidstoestand van de vrouw zwangerschap niet toestaat? Geantwoord zij: a. Deze verklaring heeft dan alleen waarde, als zij gegeven wordt door een dokter, die tegenstander van het Neo-Mathusianisme is. Dokters mogen zulk een verklaring niet te spoedig afleggen. Zij laden daardoor een zware verantwoording op zich. Een dergelijke verklaring geeft gemakkelijk aanleiding tot verstoring van het echtelijk leven en van den onderlingen vrede en tot misdragingen op zedelijk gebied. Wanneer er voor een vrouw een zeker of waarschijnlijk levensgevaar aanwezig is, dan moet de dokter hierover met haar spreken. b. Wanneer het gevaar zeker is, zijn de echtgenooten verplicht de zwangerschap te vermijden. Het eenige goede middel daartoe is onthouding. Door gebed en het veelvuldig ontvangen der H.H. Sacramenten zullen de echtgenooten van God ongetwijfeld daartoe de kracht verkrijgen. Neo-Malthusiaansche praktijken blijven ook in dit geval ten strengste verboden. c. Wanneer het gevaar slechts waarschijnlijk is, mag de vrouw weigeren, maar het is de man niet op zware zonden verboden haar de huwelijksgemeenschap te vragen. De vrouw stelt een daad van christelijke en echtelijke liefde, wanneer zij in dit geval meer op het geestelijk heil van den man, dan op het lichamelijk heil van zich zelve let. 6. Welke handelingen zijn buiten het houden der huwelijksgemeenschap geoorloofdl Tusschen echtgenooten zijn alle zinnelijke handelingen, die in geen verband staan met een op dat oogenblik te houden gemeenschap, geoorloofd, mits die handelingen geen onmiddellijk gevaar opleveren voor zelfbevlekking (natuurstorting) en mits zij om een behoorlijke reden b.v. het bevorderen der echtelijke liefde worden verricht. Dergelijke handelingen zonder gevaar voor zelfbevlekking gesteld, doch alleen om aan den vleeschelijken lust te voldoen, zijn tusschen gehuwden op dagelijksche zonde verboden. 7. Welk is het tweede doel van het Huwelijk ? Het tweede doel van het Huwelijk bestaat hierin, dat de echtgenooten elander tot hulp en steun zijn in het tijdelijke en in het geestelijke leven. Daarom zullen de echtgenooten met alle geoorloofde middelen de onderlinge liefde en vrede onderhouden en aankweeken. Zij zuilen elkanders gebreken met christelijk geduld en vergevingsgezindheid verdragen. Als de vrede door groote of (zooals meestal geschiedt) door kleine dingen is verstoord, zullen zij dien dadelijk herstellen. Kleine twisten immers sleepen dikwijls groote gevolgen na zich. De echtgenooten moeten bedenken, dat verwijdering gevaar van zonde medebrengt. Echtscheiding, welke tegenwoordig helaas al meer in gebruik komt, rukt het huisgezin van een, berooft de kinderen van de zorg hunner natuurlijke opvoeders (de ouders) en stelt de gescheiden echtgenooten bloot aan het grootste gevaar voor overspel. Als het Huwelijk gesloten en door de gemeenschap voltrokken is, kan alleen de dood het verbreken. Echtscheiding voor den burgerlijken stand ontbindt het Huwelijk niet. Hierbij voegen wij de ernstige waarschuwing, dat men zich in zaken van scheiding niet wende tot de burgerlijke overheid, vooraleer de zaak aanhangig is gemaakt bij de Kerkelijke Overheid. Want in dergelijke kwesties is de beslissing aan de Kerk. 8. Welke verplichtingen brengt de zwangerschap mede ? Reeds vóór de geboorte van het kind moeten de ouders voor het jonge leven zorgdragen. Elke opzettelijke aanval op het leven van het ongeboren kind, hoe jong ook, is een overtreding van het vijfde gebod : „Gij zult niet dooden". Bij vruchtafdrijving vergrijpt men zich niet enkel aan het natuurlijk leven, maar ook aan het bovennatuurlijk leven, omdat men veelal verzuimt de vrucht het Doopsel toe te dienen, hetwelk de vrucht deelachtig zou maken aan de eeuwige zaligheid. Als gewone regel geldt, dat door de vrouw ten tijde van zwangerschap de gewone levenswijze wordt voortgezet, mits deze levenswijze verstandig is. Alle onvoorzichtigheid en achteloosheid moet worden vermeden. Gevaarlijk of schadelijk voor de vrouw zijn : a. het dragen van te nauwsluitende kleeren; b. het nemen van te koude voetbaden, te koude of te heete baden, damp- en electrische lichtbaden. Lauwe baden zijn geoorloofd. c. het rijden op hobbelige wegen in wagens zonder veeren, paardrijden, van een hoogte afspringen (dit alles is verboden om het schokken). d. fietsen, schaatsenrijden (hetwelk verboden is om het gevaar voor vallen). e. dansen, tennissen, bergklimmen. f. het dragen van zware lasten. De man behandele zijn vrouw met toegevendheid en zachtzinnigheid. Altijd, maar vooral wanneer de vrouw neerslachtig is, zij hij vriendelijk, voorkomend en liefdevol jegens haar. Gedurende den moeilijken tijd der zwangerschap zij hij vooral matig in het gebruikmaken van zijn huwelijksrecht. Hij is echter niet verplicht zich daarvan te onthouden, tenzij de huwelijksgemeenschap gevaar oplevert voor de vrucht, waarvan de vrouw zwanger is. Neemt men bij de vrucht of bij de vrouw een ongewoon verschijnsel waar, dan ga men niet af op goed-bedoelde raadgevingen van onbevoegden, maar men raadplege onverwijld een dokter, verloskundige of kraamverpleegster. Het is zeer aan te raden, dat de vrouw zich ten tijde van zwangerschap stelt onder de geregelde leiding en controle van een bekwamen arts, en de aanwijzingen van deze stipt opvolgt. 9. Hoe moeten de ouders voor het leven van hun kind zorgen na de geboorte ? De moeder meene niet, dat er voor haar geen verplichting bestaat haar kind zelve te voeden. Door zelf haar kind te voeden verhoogt zij de levenskans aanmerkelijk. Blijkens de ondervinding is de sterfte onder de zuigelingen verre-weg het grootst bij degenen, die kunstmatig worden gevoed. Dezen dragen dikwijls in het latere leven de gevolgen der kunstmatige voeding. Ook voor de gezondheid der moeder is het veel beter dat zij haar kind zelve voedt. Is het aan de moeder ook na zorgvuldige behandeling van den geneesheer onmogelijk haar kind zelve te voeden, dan volge zij voor de voeding strikt de aanwijzingen van den arts. Bij de keuze van een voedster of min zijn de ouders verplicht te letten op een goeden gezondheidstoestand dezer vrouw. Men dient het onderzoek ook uit te strek- ken tot de zedelijke hoedanigheden der vosdster. Onzindelijkheid is vooral voor het kind een gevaar voor vele ziekten en niet zelden oorzaak van den dood. Daarom zullen de ouders alle onzindelijkheid in kleeding, ligging, voeding vermijden. Mocht het kind ziek worden, dan zullen de ouders altijd den arts raadplegen. De volksmeening, dat artsen zuigelingen toch niet kunnen genezen, is onjuist. Nooit zullen zij vertrouwen stellen op goed-gemeende raadgevingen van onbevoegden. Door het raadplegen van onbevoegden en het niet tijdig ter rade gaan bij den dokter zijn reeds vele kinderlevens verloren gegaan. Ook dienen de ouders er op te letten.dat zij het kind niet gedurende den slaap bij zich in bed houden. 10. Welke bovennatuurlijke middelen behooren gehuwden te gebruiken ? Gedurende de zwangerschap dienen de ouders hun kind dagelijks aan God op te OVER EENIGE PLICHTEN VAN GEHUWDEN dragen en Hem te smeeken om de genade van het H. Doopsel. Bijzondere patroonheiligen voor de vrouwen in de dagen van zwangerschap zijn de H. Maagd IVUaria, de H.H. Martelaren van Gorcum, de H. Ignatius, de H. Alphonsus. de H. Liduina. Godvruchtige ouders bevelen zich zelf en hun kind aan God aan in een veelvuldige H. Communie. De gehuwden zullen aan hun gezin een voorbeeld geven van een innig en diep godsdienstig leven. SACRATISSIMO CORDI. A. M. D. G. dgtëStëS 33 SSÏ @5» ÊSi