■■Ml HET DUIZENDJARIG VREDERIJK DOOR Ds. M* VAN GRIEKEN NED. HERV. PRED. TE ROTTERDAM MAASSLUIS - ADMINISTRATIE VAN „DE WAARHEIDSVRIEND" 1934 HET DUIZENDJARIG VREDERIJK DOOR Ds. M. VAN GRIEKEN NED. HERV. PREDIKANT TE ROTTERDAM MAASSLUIS - ADMINISTRATIE VAN „DE WAARHEIDSVRIEND" 1934 HET DUIZENDJARIG VREDERIJK. Het Chiliasme of de leer van het duizendjarig vrederijk op aarde, is niet iets dat (behoort aan één (bepaalde Kerk of secte. Leden van verschillende Kerkgemeenschappen behooren er toe ; ook Gereformeerden van vroeger en nu; terwijl tot de aanhangers gerekend kunnen worden zoowel ontwikkelden als eenvoudigen, niet zelden menschen, die wij gaarne achten om hun vroomheid. Dit maakt het niet gemakkelijker om over de leer van het Duiz«nd j arig Vrederijk op aarde te spreken; maar toch ook weer de moeite waard. En dan zullen we opmerken, dat deze leeringen vooral naar voren komen, als we zware tijden beleven. Dan zijn er velen, stillen in den lande veelal, eenvoudigen maar ook meer ontwikkelden (denk aan de dagen van het R e v e i 1 en de Afscheiding), die zich troosten over het w er e 1 d w e e met het geloovig heenblikken naar verre toekomst, wanneer de Christ u s-r egeering op aarde volmaakt zal zijn in een duizendjarig vreder ij k, dat, volgens hun geloofsvoorstelling, straks staat te komen. (Jes. 11 enz.). Hoe zeer deze dingen nu te toegrijpen zijn en hoe zeer 't waar is, dat deze Chiliastische leer bijna door alle tijden gevonden is, ook onder christenen van goeden naam, zoo mag ons dat toch niet afhouden deze leer te toetsen aan de Heilige Schrift en te vragen, of het Chiliasme wel rust op goede gronden, aan Gods Woord ontleend. Want alle mensehen zijn uit en van zichzelf leugenachtig en Gods Woord alléén is waarachtig — zegt de Ned. Geloofstoelij denis naar waarheid. En mocht het dan ook blijken, dat de Heilige Schrift iets anders leert, dan de voorstanders van een Duizendjarig Vrederijk op aard e meenen, dan moeten we niet schromen, zij 't vriendelijk, maar toch beslist, om de dwaalleer, bij Schriftuurlijk licht en aan de hand van de kerkelijke belijdenisschriften, te oordeelen en te véroordeelen. Want Gods waarheid moet bóven alles gaan, ook boVen vrome dwaalleer ! I. Laat ons nu eerst vragen : wat het Chiliasme eigenlijk is en leert. En dan doet zich dadelijk al een moeilijkheid voor. Want — zooals het gewoonlijk gaat bij zulke bijzondere, meestal sectarische leeringen — de één leert niet precies 't zelfde als de ander. Bij de voorstanders van het Chiliasme denkt de een zich de bizonderheden soms heel anders dan de ander. We nemen daarom alleen de grondgedachten. En dat zijn dan de volgende : a. Men neemt tweeërlei wederkomst van Christus. In het laatst der dagen zal Hij komen op de wolken als Rechter van levenden en dooden. Maar vóór dat groote einde komen zal, is er nog een andere komst van Christus te wachten. Dat noemt men de eerste wederkomst van Christus. Dan zal Hij zich hier op aarde in heerlijkheid vertoonen — veelal zegt men in Kanaan en wel in de residentie Jeruzalem — om dan een aardsch vrede-rijk op te richten, dat duizend jaren duren zal. De anti-christelijke, satanische wereldmacht zal door den wederkeerenden Vorst van Sion worden overwonnen ; Satan zal aan banden worden gelegd ; en Sion zal rondom den Vrede-Vorst Christus worden vergaderd, om in een heerlijk Koninkrijk, van vrede vol zijnde, saam te wonen. 'b. De vromen, die gestorven zijn, zullen worden opgewekt en tot de aarde wederkeeren, vooral de martelaren, die om de belijdenis van den naam van Christus witeed zijn omgebracht. c. En als bizonderheid wordt ook geleerd, dat het volk van Israël in massa zal worden bekeerd — „gansch Israël zal zalig worden, zegt men — om in het vrederijk in Palestina een vooraanstaande plaats in te nemen, onder de zalige heerschappij van den Grooten Vrede-Vorst. De genieting voor de vromen op aarde zal dan geestelijk, stoffelijk, lidhamelijk heerlijk zijn. d. Die zalige vrede-toestand zal duizend jaren duren. Daarna zal Satan weer voor een tijti ontbonden worden, dan zal de helsche macht iweer de overhand krijgen. En daarna zal Christus in den jongsten dag een eind aan alles maken en zal alles voor eeuwig worden beslist in de voltooiing van het hemelrijk. a. Tweeërlei wederkomst van Christus ; b. een dubbele opstanding der dooden ; c. een massa-bekeering van de Joden; en d. een duizendjarig vrederijk op aarde tusschen de eerste en de tweede wederkomst van Christus — stellen de C h i 1 iasten zich voor. En omdat het vooral om die periode van die v r e d e-r e g e e r i n g van Christus op aarde gaat, welke vrede-heerschappij duizend jaren duren zal — wordt deze leer van ouds bij voorkeur genoemd de leer van het Chiliasme, naar het Grieksche woord chi 1 ios, 't welk duizend beteekent. (Lat. Millennium). En zoo is 't dan ook 't zelfde of we spreken van de leer van het Chiliasme of dat we spreken van de leer van het Duizendjarig vrede r ij k. II. We vragen nu in de tweede plaats : Waar komt die leer vandaan? Is het een oude leer of is zij van den laatsten tijd alleen ? Is het iets specifiek christelijks of bestaat die leer buiten het Christendom ook ? Is het iets van de Gereformeerden, van de Lutherschen, of wellicht iets van de Roomschen ? Allemaal vragen, die we onder de oogen willen zien, om dus de geschie denis van de leer van het Duizendjarig Vrederijk op aarde na te gaan. En dan kunnen we gerust zeggen, dat de voorstelling van een vrederijk op aarde reeds in de oudste tijden en onder de oudste volkeren gevonden wordt. Zoo spraken de Perzen, lang vóór de geboorte van Christus, van een verlosser die komen zou, dien zij S o s i o s h of Redder noemden, en die zou, als vrede-koning voor de Perzen, een v r e d e r ij k stichten. Hoe deze gedachten bij de oude heidensche volkeren zijn opgekomen kunnen wij, christenen, ons eigenlijk wel verklaren. Want alle menschen dragen een heimwee in het hart naar het verloren paradijs, en aan héél de menschheid heeft God de paradijsbelofte meegegeven, belovende, dat er een Redder en Verlosser zou komen, die Satan den kop zou vermorzelen, niet uitzicht op een nieuwen hemel en een nieuwe aarde. Zóó is er alom een zuchten naar een Zaligmaker en naar een vrederijk — waarbij de mensch, die vèr van God en Zijn Woord is afgedwaald, zich allerlei fantastische voorstellingen gaat maken, die wel g e 1 ij k e n op de waarheid, maar intusschen valsehe voorstellingen worden, die 'de kern gaan vormen voor allerlei dwaalleer en voedsel geven voor allerlei valsche godsdiensten. Ook bij de Mohammedanen vinden we leeringen, die wijzen op een komend vrederijk op aarde, maar ook daar is men, door verachting en verwerping van Gods waarhelid, gekomen tot allerlei fantastische en valsche voorstellingen. Vooral is voor ons belangrijk om te onderzoeken of ook de Joden, aan wie toch de Woorden Gods waren toebetrouwd, Chiliastische gedachten hadden en voorstellingen van een vrederij k op aarde. En dan moeten we hierop vooral letten, dat in dagen van groote ellende en verdrukking voor Israël, de heilige Godsmannen, door Gods Geest geïnspireerd, tusschen het aanzeggen van Gods oordeelen door, aan het vrome Israël allerlei voorspellingen doen van komenden bloei, van toekomstige heerlijkheid voor Sion, van den hèrbouw van Jeruzalem, van de toebrenging der heidenen op den heiligen berg en van een vredes-periode, van een sabbathstijd, van een jubeljaar des Heeren op aarde. We hebben maar te herinneren aan Jes. 11 : 6—9 : „En de wolf zal met het lam verkeeren en de luipaard bij den geitenhok nederliggen, en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee te zamen, en een klein jongsken zal ze drijven — men zal nergens leed doen noch verderven c*p den ganschen berg Mijner heiligheid ; want de aarde zal vol kennisse des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. De wildernis zal dan bloeien als een roos (Jes. 35) en de kleinste zal tot duizend worden en de minste tot een machtig volk (Jes. 60). „De wolf en het lam zullen te zamen weiden en de leeuw zal stroo eten als een rund en stof zal de spijs der slang zijn ; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijnen ganschen heiligen berg, zegt de HEERE" (Jes. 65). „Zij zullen zitten een leder onzer Zijn wijnstok en onder Zijn vijgeboom ; en daar zal niemand zijn, die ze verschrikt." Deze en dergelijke gedeelten uit het O.T. zijn gemakkelijk bijeen te brengen. Maar ieder die in de Schrift wèl onderwezen is, weet, dat de gangen Gods dwars door de oordeelen over het oude Bondsvolk heen, niet gaan in de richting van een duizendjarig vrederijk op aarde, waartoe heidenen en Joden zullen vergaderd worden bij wijnstok en vijgeboom, ter¬ wijl het volk der Joden dan een vooraanstaande plaats zal innemen. (Zach. 12 : 10. Rom. 11 : 25, 26). Want na de ballingschap is Jeruzalem weer herbouwd, maar door Christus' verwerping is Israël verstrooid onder de volkeren. En nu is er nog een heerlijke toekomst in Christus voor gansch Sion, heidenen en Joden saam, — niet om een aardsch vrederijk te beërven, maar om in het geestelijk Koninkrijk ingelijfd, de openbaring van Gods Koninkrijk af te wachten, dat in het eind der dagen komen zal, met de aanschouwing van een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal en vrede zal zijn voor gansch Sion — het geestelijk Israël — tot in eeuwigheid. De trekken van een vrederijk en een heerlijke toekomst voor heiden en Jood, vinden we dus wel in de Schrift. Maar het teleurgestelde, vleeschelijk gezinde Israël is er door ongeestelijke droomerijen van gaan mavpr rfnt pr hier ot> aarde oü den berg Sioiï een verheerlijking zou komen van een vredesheerschappij, in de schaduw van den vijgeboom en bij de vrucht van den wijnstok — waarbij de Joden een vooraanstaande plaats zouden innemen ! Omdat men dus den geestelijken diepgang van de Oostersch gekleurde profetische beloften niet genoeg besefte en meer aan het vleeschelijk Israël dacht dan aan het geestelijk zaad van Abraham, het ware Sion Gods — ging men, vooral in dagen van verdrukking en lijden, zich allerlei fantastische voorstellingen maken van een vrederijk, 't welk naar 's Heeren raad en getuigenis echter een geheel ander karakter draagt en dragen zal dan oud-Israël soms vermoedde. AIS de Heiland optreedt simt Hij Zich dan ook niet in 't minst aan bij die verkeerde, vleesehelijke Joodsche voorstellingen aangaande een Duizendjarig v r e d e-r ij k op aarde. Uit geen en- ~ „n nrrvnrHon mpf. PTïPdftn van vyuuauvu o -—- — grond eenige zinspeling op zoo'n duizendjarig-vrederijk te vinden. Christus, onze Heiland en onze groote Profeet en Leeraar is geen Chiliast geweest ! Ook de Apostelen leeren geen tweeërlei komst van Christus, waarbij Hij eerst weer duizend jaren op aarde Koning zal zijn. Ook vinden we van geen tweeërlei opstanding der dooden en van de wederkomst der martelaren op aarde melding gemaakt; noch ook van een massa-bekeering der Joden en een vooraanstaande plaats van Israël in het Christus-Koninkrijk, dat in Jeruzalem verwacht wordt. Van deze vleeschelijke dingen willen de Apostelen niet weten. Zij brengen ons andere, meer geestelijke dingen aangaande den gang van Gods Koninkrijk en de toekomst des Heeren ! In de N. Testamentische geschriften, als de brieven der apostelen, vinden we geen Chiliastische gedachten. Wel in de z.g.n. Apocriefe geschriften uit dien tijd. Daar wordt een prediking van een toekomstig duizendjarig vrederijk op aarde beluisterd. Hoewel er ook vele Kerkvaders en martelaren zijn, w.o. Ignatius en P olycarpus — maar vooral A u g u s t in u s — die niets van het Chiliasme willen weten. Vooral de sterke en scherpe bestrijding van Augustinus is bekend en is van grooten invloed geweest. In geen enkele officiëele belijdenis is de leer van het duizendjarig vrederijk op aarde voorgedragen. Integendeel. Officiéél zijn altijd door de Christelijke Kerk, van de oudste tijden af tot nu toe, geheel andere dingen aangaande de toekomst des Heeren en de leer der laatste dingen, geleerd. We hefoiben maar te denken aan onze Nederl. Gel. in Art. 37 èn aan wat de Heidelibergsche Catechismus in deze leert. Door de groote Reformatie is niet de leer van het Chiliasme verdedigd. Men protesteerde veeleer tegen de fantastische voorstellingen van Chiliasten, die telkens 't hoofd omhoog staken ; b.v. in de kringen van de Anabaptisten en andere geestdrijvers. Vooral de Wederdoopers of Anabaptisten hebben den mond vol van een vrederijk en 'n Christus-regeering op aarde vol heerlijkheid. En hier en daar deed men, alsof het duizendj arig v r e d e r ij k als een soort paradijs reeds was begonnen. Men sprak van gemeenschap van goederein, van gemeenschap van vrouwen, — zelfs leerde men, dat men weerzonder kleeren moest loopen, evenals vroeger in het paradijs. En de naaktloopers in Amsterdam en de vredestichters in Munster, die Jan van Leiden als Koning van Sion uitriepen, bewijzen tot welke dwaze, vleeschelijke dingen men kan komen door geestelijke overspanning en door verkeerd gebruik van de heerlijkste dingen, die in Gods Woord ons zijn geopenbaard. De Christelijke Kerk hier en in andere viooft. ippr van het Chilias- laiiuvyii i*v/v*v v»v -ww— — m e nooit in de hand gewerkt, omdat de Heilige Schrift er geen grond voor geeft. (Zie o.a. Ned. Gel. bel. art. 37). Maar in tijden van vervolging en verdrukking, ook in tijden van dor en doodsch dogmatisme kwam en komt de gedachte aan een vrederijk op aarde weer boven ; en niet zelden bij menschen, die we overigens gaarne erkennen als vromen en geloovigen. De volgelingen van J e a n de Labad i e van Middelburg b.v. spraken van hun Kerk der heiligen, waarin zij het begin van het rijk der heerlijkheid hier beneden zagen. Op het eind van de 17de en in de 18de eeuw, als overal in de Kerken een dor en doodsch dogmatisme overheerschend is en de vromen niet zelden begonnen zich terug te trekken in hun eigen kringen en gezelschappen ; waarbij we b.v. denken aan de Piëtisten, volgelingen van Spener — beginnen ook de voorstellingen van een komend vrederijk weer levendig te worden. Verlangend zag men uit naar den tijd van geestelijke bevrijding en zalig Godsleven. In die dagen waren ook Gereformeerde mannen van naam met de leeringen van het Duizendjarig v r e d e-r ij k behept, zooals b.v. Vader Brakel; niet Voetius ; wel de Cocceanen. (J. A. Bemgel in Duitschland, Oetinger, Cumming en Lavater). Ook in de dagen van het Reveil werd onder invloed van bekeerde Joden als N eander, Da Costa en C a p a d o s e, de Chiliastische idee hier en elders nog al sterk gepropageerd. En van mannen als prof. Van Oosterzee, Chantepie de la Saussaye Sr., prof. dr. J. H. Gunning Sr., ds. Roozemeijer, van Arnhem, enz., moet ook worden getuigd, dat zij van Chiliastische smetten niet vrij waren. Prof. Gunning spreekt b.v. van „de verrukkelijke beteekenis van de leer omtrent het duizendjarig rijk", die — zegt hij — „zoo vaak door kortzichtig misverstand des ongeloofs als onpractische droomerij ver- oordeeld werd". En ds. Roozemeijer verwacht, dat aan het einde der eeuwen Israël als natie voor zijn Koning zal worden gewonnen ! De hedendaagsche secten als de S iw edenborgianen, Irvingianen, Apostolische n, Dar.bi sten, Mormonen enz., óók groepen van menschen als de „Internationale Vereeniging van ernstige Bijbelonderzoekers" (kantoor te Leiden) ijveren sterk voor de leer van het Duizendjarig vrede-rijk op aarde. En vele Amerikaansche geschriften vloeien er van over. Vooral gedurende den grooten wereldoorlog is de idee van het Chiliasme weer sterk naar voren gekomen. En toen 9 Dec. 1917 het bericht door de wereld ging : „Jeruzalem is door de Engelschen ingenomen" — riep men : „nu wordt Jeruzalem niet meer door de heidenen vertreden" (Luk. 21 vers 24) en zal Palestina den Joden worden teruggegeven. Men droomde van een Jood- schen Staat met Jeruzalem als hoofdstad — waarbij de Chiliasten zeiden, dat Israël nu naar Palestina zou terugkeeren en dan zou Jezus nederdalen op aarde en het Duizendjarig vrede-rijk aanvangen. Israël zou zich als natie in haar geheel bekeeren en in het vrede-rijk een vooraanstaande plaats innemen onder de Christusheerschappij. Hoewel de leer van het Chiliasme met taaie wortels diep in vele tijden en vele kringen der menschen zit ingeworteld — heeft de Gereformeerde theologie en de Christelijke Kerk hier en elders het standpunt gehandhaafd, dat de H. Schrift niet leert, dat een Duizendjarig vrede-rijk op aarde in aantocht is. Wel zegt een bekend theoloog, J. P. Lange, in zijn bekende Bijbelverklaring : ,,de profetie van de duizendjarige regeering van Christus is een ware parel der Christelijke waarheid"; en verder: „De komst van het duizendjarig rijk wordt door de gansche H. Schrift voorzegd". Maar als hij dan als bewijs noemt Psalm 72, Jesaja >5, enz., dan zeggen wij, dat de profetie van de Christus-regeering daar niet ziet op een tijdelijk aardsch Koninkrijk in Palestina, maar dat hier geestelijke perspectieven geopend worden voor het Godsrijk tot aan het eind der dagen. En als die zelfde Duitsche theoloog J. P. Lange zegt, dat straks „de eerste opstanding der dooden een begin zal maken voor een anderen geestelijken en socialen toestand ; dat dan de afgrond van den vloek gesloten zal worden en de hemel van zegeningen 'wijd open zal gaan" — dan gelooven we dat de H. Schrift voor een aardsch vrederijk van duizend jaar, als hemelsche tusschenperiode op aarde, geen grond geeft. Wij gelooven, dat de wederkomst van Christus ten oordeel zal zijn en dat dan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal komen als een eeuwig heerlijk Godsrijk, waarbij de Heere alles zal zijn in al de Zijnen. Nergens in Gods Woord wordt de Ge- meente van Christus opgewekt om het Duizendjarig vrede-rijk te verwachten. Maar wèl om uit te zien naar de toekomst des Heeren, als Hij zal komen op de wolken en naar het eindoordeel — waarbij het recht Gods zal triomfeeren, Christus' Koninkrijk zal uitschitteren in heerlijkheid en al Gods volk, het geestelijk Israël, de geestelijke kinderen Abrahams, uit alle volkeren saamgebracht, zullen verheerlijkt worden om te leven het zalig Gods-leven tot in eeuwigheid. Wel probeeren de Chiliasten telkens om allerlei Schriftgedeelten zóó te verklaren, dat er een leer van een Duizendjarig vrede-rijk uit te voorschijn komt. Maar de doorloopende prediking van het Woord is anders ; en bizondere gedeelten der Schrift weigert men met de duidelijke prediking van Gods Woord overeen te brengen. Onze ernstige grief tegen de Chiliasten is, dat men niet genoegzaam Schrift met Schrift vergelijkt en dat zoo het gebruik misbruik wordt. Bizonder wordt als klassieke bewijsplaats "voor 'het Chiliasme genoemd Openb. 20. Ds. Berkhoff, destijds Chr. Geref. pred. te Sneek, zegt dan ook blz. 28 van zijn boek „De Christus-regeering": „Natuurlijk nemen wij ons uitgangspunt in Openb. 20. Dat is toch de klassieke tekst voor ons onderwerp. Hoe men ook over het „Duizendjarig rijk" moge denken, dit staat vast: het is niet uitgedacht door dezen of genen theoloog, of door iemand uit de breede scharen der geloovigen in het algemeen, maar het is ons door des Heeren eigen Woord geopenbaard. En wel in dat wondere boek, dat de verheerlijkte Christus Zelf (1 : 1) aan Zijn apostel Johannes op Patmos kwam bekend maken" enz. Tegen die beschouwing van ds. Berkhoff hebben we al aanstonds dit bezwaar, dat hij het voorstelt, alsof het boek de Openbaring méér nog dan de andere Schriften van Christus ingegeven is. En dat is niet waar. De manier moge verschillen, maar de andere bijbelschrijvers zijn niet minder geïnspireerd door den H. Geest dan Johannes bij het opstellen van het laatste bijbelboek. Ook hebben we bezwaar, dat men in één hoofdstuk, met name Openb. 20, z'n uitgangspunt neemt. We moeten de Schriften hebben als lamp voor den voet en als licht op ons pad — en niet een of ander hoofdstuk, of een of ander vers. Dat is niet overeenkomstig ons Gereformeerd beginsel. Maar toegegeven, dat Openb. 20 : 1—10 op bizondere wijze spreekt over de dingen, die nu bij dit leerstuk aan de orde zijn, willen we dat Schriftgedeelte eens nader onder de oogen nemen. Dat de bruidskerk des Heeren verlangt naar bevrijding, naar rust en heerlijkheid, is te verstaan. Zij ziet uit naar de komste en de openbaring van Gods Koninkrijk. Zij verlangt, dat Sion naar recht zal worden verlost en dat Satan zal worden uitgeworpen. En dan gaat men Openb. 20 : 1—10 lezen. Daar staat inderdaad allerlei, dat door de Chiliasten gretig gebruikt wordt en vaardig zóó wordt uitgelegd, dat het alles spreekt, zooals het in hun kraam goed te pas komt. Er staat: „En hij greep den draak, de oude slang, welke is de duivel en Satanas, en bond hem duizend jaren". Vervolgens lezen we van de zielen dergenen, die onthoofd waren, dat „zij leefden en heerschten als koningen met Christus de duizend jaren" ; terwijl de overigen der dooden niet weder levend werden tot de duizend jaren geëindigd waren". Deze is — zoo staat er dan verder : de eerste opstanding en over dezen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met hem als koningen heerschen duizend jaren. En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, dan zal de Satanas uit zijn gevangenis ontbonden worden". 't Kan niet ontkend, dat hier dingen genoemd worden, die de Chiliasten prachtig kunnen gebruiken. Maar wij mogen niet vergeten, dat hier Schrift met Schrift moet worden vergeleken — wat de secten en dwaalleeraars altijd veel te veel vergeten. Hoe hebben w i j dan Openb. 20 vers 1 —10 te lezen ? Laten we stuk voor stuk eens nagaan. Eerst staat er, dat er volkeren uit Satans macht zullen worden bevrijd en Christus als onderdanen zullen worden toegevoegd. Het gaat over de geschiedenis der nietchristelijke volkeren, over de heidenen, die onder de macht van den Overste der wereld zijn. Daar zullen Satans kluisters worden gebroken en door het Evangelie zullen de volkeren uit de duisternis worden bevrijd en tot het groote Licht worden gebracht — wat Satan met grimmigheid zal aanzien, maar niet zal kunnen verhinderen. In die dagen, dat Satans macht wordt ingekort door Christus, leven we nu. Het Evangelie gaat van volk tot volk. En de heidenen, die Israël als Gods volk altijd hebben benauwd, komen nu zelf door het Evangelie tot de toevergadering van Gods Koninkrijk. Satan had eertijds de hand vrij onder de volkeren, omdat de woorden Gods hun niet toebetrouwd waren, maar nu is dat uit en moet het Evangelie gepredikt worden in alle landen en alle werelddeelen, met beloften Gods van zegening en heil. Dat is een bizondere bedeeling Gods voor het Nieuwe Testament weggelegd, waarbij de hel op haar grondvesten beeft, door de overwinning van Jezus Christus. Van die Christus-regeering ondervindt Satan en hel de nadeelige gevolgen ! En in die periode van Christus-regeering leven we nu. Maar dan komt er het volgende gedeelte in Openb. 20, belangende de zielen van Gods kinderen, die als martelaren onthoofd zijn en die door Satan met een merkteeken zijn voorzien, om ze te laten ombrengen. Van die zielen staat er, dat zij (als zielen dus in den hemel) met Christus heerschen de duizend jaren. Terwijl dus nu hier op aarde de Christusregeering zich uitbreidt onder de volkeren — waarbij Satans macht gebonden is en wordt — verheugen zich de zielen der martelaren, die vroeger op Satans aanhitsen gestorven zijn, zich als z i e 1 e n der gezaligden in de heerlijkheid van Christus, hoorende van de uitbreiding van de Christus-regeering over de volkeren. Satan wordt gebonden nu door Christus, en zij, die door Satans toedoen onthoofd zijn, verheugen zich nu als „zielen der gezaligden" in den hemel en zitten als koningen in het huis des Vaders, dat boven is. Dat de dooden opstaan en een lichaam krijgen en naar de aarde terugkeeren, om daar bij een aardschen Christus te zijn — zegt Openb. 20 met geen woord! De Chiliasten doen wel alsof er zoo iets staat — maar dat is absoluut onjuist. We hebben te denken aan de inperking van Satans macht, aan het gebonden wor- den van den Overste der wereld in deze N.-Testamentische bedeeling, nu de Heere (heel anders dan onder het Oude Testament) naar de volkeren grijpt — en we hebben te denken aan de vreugd en de heerlijkheid, die de zielen der martelaren ontvangen en genieten in den hemel; die het dus niet verloren, maar die het gewonnen hebben en als koningen zitten op tronen. Maar dan mogen we ook het derde deel van dit Schriftwoord, ontleend aan Openb. 20, niet onbesproken laten. En dat is dit: dat de Satan op 't eind van de N.-Testamentische bedeeling weer alle krachten zal vergaderen om de volkeren tegen het Evangelie en tegen Christus en tegen Gods Kerk op te zetten. Dat zullen de laatste stuiptrekkingen zijn en dan zal er beroering komen onder de volkeren; en het zal toespitsen op den strijd tusschen de duisternis en het licht; het zal de verschijning geven van den mensch der zonde, van den Anti-Christ. En teekenen der tijden zullen verkondigen, dat het einde nabij is. Dan zal de Heere opstaan en de wereldcrisis zal uitloopen in de eindcrisis, met het groote oordeel; met eeuwige scheiding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen. En terwijl Gods Koninkrijk dan zal geopenbaard worden in eeuwige heerlijkheid — zal Satan voor eeuwig gebonden, uitgeworpen worden en het rijk der duisternis zal, vol afgrijzing, machteloos zijn gemaakt. Als we zóó Openb. 20 lezen, is dat geheel in overeenstemming met wat Gods Woord ons overal elders leert. (Schrift met Schrift vergeleken). En dus als we Openb. 20 vers 1—10 — dat eerst zoo Chiliastisch scheen en door de Chiliasten ook steeds dapper wordt gebruikt en gepropageerd — nu eens kalm lezen als een bijbelsch Christen, dan zouden we het zóó kunnen lezen : Christus is, sinds Zijn hemelvaart, Koning ; sinds is voor Satan de macht over de volkeren ingeperkt; en sinds de uitstorting van den Heiligen Geest worden de volkeren toegebracht tot den ChristusKoning, waarbij Satan van zijn buit moet afstaan, zonder dat hij er iets tegen kan doen. (Anders dan onder het Oude Test.). In die, door God gestelde tijdsruimte, — van de uitstorting van den Heiligen Geest tot op het laatst der dagen — verkeeren we nu. Nu hebben we die periode van „duizend jaar" (een lange, door God vastgestelde tijd-periode) waarin vrede gepredikt en geschonken wordt aan de volkeren in den weg des Evangelies en des geloofs. — In die, door God afgepaste tijdruimte, verkeeren wij, als N.-Testamentische Gemeente, nu ! Nu is het 't z.g.n. duizend-jarig vrederijk op aarde, door de Christus-regeering en de inperking van Satans macht. Maar heel anders dan de Chiliasten, veelszins v 1 e es c h e 1 ij k, zich denken. De Heere zal over al Zijn uitverkorenen triumfeeren. Het gaat van overwinning tot overwinning, nu Christus rijdt als een Held op het Woord der Waarheid van volk tot volk. En door den Overwinnaar van dood en hel worden de gezaligden gebracht tot eeuwige heerlijkheid. Door den dood gaat het — zelfs voor de martelaren — tot het leven. En na den eersten dood en de eerste opstanding — gaat het naar het eindoordeel, waar de t w e e d e dood zal komen over de zondaren en onrechtvaardigen, maar waar de tweede dood niets zal hebben aan Gods kinderen, die Christus' eigendom zijn. Zóó ongeveer — althans wat de hoofdlijnen betreft — verklaren ook de Gereformeerde theologen van de laatste jaren hier in Nederland deze ingewikkelde Schriftuurplaats uit Openb. 20. We noemen hierbij het Leesboek over de Gereformeerde Geloofsleer van den ouden ds. Gravemeijer, de Gereformeerde Dogmatiek van prof. Bavinck ; E Voto of Verklaring van den H. Catech. van dr. Kuyper. Prof. Greydanus en ds. Wil- lemze in hun verklaring van het boek de Openbaring. — Ook dr. Tjalma, dr. De Moor, ds. Knap e.a. Waarom er dan sprake is van duizend jaren — dat Christus duizend jaren zal heerschappij voeren over de volken — dat Satan's macht duizend jaren zal ingetoomd en gebonden worden, vol donkere vergrimming en vol zwarten nijd zijnde ? De symboliek der bijbelsche getallen zegt ons, dat duizend een groot aantal, door God bepaald is, of een langen tijd, door God afgemeten. Niet een kleinen tijd dus — maar een langen tijd zal het zijn : van de uitstorting van den Heiligen Geest tot het laatst der dagen. En het zal een tijd zijn, niet door de menschen, maar door God Zelf bepaald en afgemeten. Dat zit in dat getal 1000; het is door God bepaald en het is zéér groot en uitgestrekt. Natuurlijk is het niet de bedoeling, dat het precies duizend jaar zal zijn, wat dagen en maanden en jaren betreft. Ook als er in Elia's dagen sprake is van 7000 gekenden, die de Heere Zich overgehouden had in den boozen tijd van afval onder de regeering van den goddeloozen koning Achab, beteekent het niet 7000 — op de tel af. Maar 7x1000, het heilige, goddelijke getal (7) dat gansch zèèr groot is (1000). Gelijk ook op den berg des Heeren gezien zijn 144000 gekenden en gezaligden, zijnde 1000 uit de 12 geslachten Israëls van de Oude Bedeeling, en 1000, of het volle G o d s g e t a 1, uit de 12 geslachten van de N. Test. Kerk. (12x12x1000). Duizend is: zéér groot — zéér lang, — en door God Zelf bepaald en vastgesteld ; door den Heere Zelf verkoren en verordend. Het bedoelt in Openb. 20 de volheid van den tijd, door God afgemeten van het eerste Pinksterfeest af tot de wederkomst van Christus op de wolken. En het doelt op den tijd van de Christus-regeering, waarin wij n u leven. Nu is het Duizendjarig vrederijk — naar bijbelsche opvatting althans. Niet naar de opvatting van de Chiliasten. Die verwachten tijden en gebeurtenissen, die nooit zullen komen. Ieder die Schrift met Schrift vergelijkt en de minder duidelijke Schriftuurplaatsen vergelijkt met de doorloopende prediking van Gods Woord, kan dat weten. Van een afzonderlijk duizendj arig v r e d e r ij k, als „tusschen-periode" tusschen den tegenwoordigen tijd van lijden en strijden en den laatsten dag, wanneer Christus zal komen op de wolken, is, naar uitwijzen van de Heilige Schrift, geen sprake. Wel gaat het om het eeuwig Koninkrijk, dat aan het eind der tijden in heerlijkheid zal geopenbaard worden. Het zóó voor te stellen, dat Christus voor een tusschenruimte van 1000 jaren weer naar de aarde zal terugkeeren, om als Koning hier te heerschen, is een misken¬ ning van Zijn volbracht werk, dat Hij nu, in heerlijkheid gezeten aan de rechterhand des Vaders, uitwerkt daar Bóven èn hier beneden. We kennen Christus niet meer naar het vleesch op aarde. Als Christus wederkomt, dan zal Hij niet wederkomen voor 1000 jaren, om als Koning te heerschen in een duizendjarig vrederijk op aarde. Neen, als Hij nu komt, dan komt Hij in het eind der tijden ten gerichte op de wolken, als de Rechter van hemel en aarde, voor de gestorvenen èn voor de levenden, voor de rechtvaardigen èn de goddeloozen. En zoo gelooven we óók niet in tweeerlei opstanding, in dien zin, dat de martelaren zullen opstaan, om dan 1000 jaren hier op aarde te leven in het vrederijk. Van een tusschentijds genieten van rust en vrede voor de Gemeente des Heeren en de Kerk van Christus is in de Schrift geen sprake. De strijd en de moeite voor Gods volk zal niet voor 1000 jaren hier beneden worden afgebroken. We moeten de geestelijke dingen niet door stoffelijke dingen gaan vervangen, want de Heere wil, dat we de geestelijke dingen geestelijk zullen verstaan. Nergens wordt de Gemeente van Christus dan ook opgewekt om het duizendjarig-vrederijk te verwachten ; want 't zal nooit komen ! Wel zullen we moeten leeren om, geestelijk gezind, uit te zien naar de toekomst des Heeren Jezus Christus in den grooten dag der dagen, als Hij als Rechter komen zal op de wolken, om te oordeelen de levenden en de dooden. Dan zal het recht Gods doorbreken en het Koninkrijk van Christus in heerlijkheid zich openbaren. Dan zal al Gods volk — het geestelijk Israël, de geestelijke kinderen van Abraham, uit alle volkeren toegebracht — verheerlijkt worden om ongestoord te leven het zalig Godsleven. Christus' Kerk is een algemeene Kerk. Geen Joodsche Kerk — ook geen Nederlandsche Kerk — ook geen Engelsche of Amerikaansche Kerk. 't Gaat niet om ras of kleur. Neen ! Jezus Christus, de Zoon des menschen, de Zaligmaker der wereld, is gestorven voor al de uitverkorenen, die Hem van den Vader gegeven zijn uit alle geslacht, ras, taal en volk. In Christus is geen Jood en geen Griek, geen vrije en geen dienstknecht, geen man en geen vrouw — en voor het Lam Gods zullen ze allen staan, die van den Heere hebben ontvangen genade voor genade, naar Zijn welbehagen. In die Kerk zal de wereld behouden worden, zooals God in Christus de wereld met Zich Zelf verzoend heeft. Zóó staat Jezus te komen op de wolken. Vele teekenen zullen er aan vooraf gaan. Veel strijds moet nog gestreden, veel leeds geleden, veel gebeds gebeden — maar Hij komt, Hij komt om de aarde te richten in gerechtigheid. Zalig het volk, dat Hem mag kennen, dienen en vreezen. Want ze zullen Hem allen zien, ook die Hem hebben doorstoken. Maar Hij zal de schapen en de bokken scheiden. En terwijl Hij de bokken zal zetten aan Zijn linkerhand — zal Hij tot de Zijnen spreken : „Komt in, gij gezegenden mijns Vaders en beërft het Koninkrijk, dat voor u is weggelegd van vóór de grondlegging der wereld". Dan zullen ze ingaan, die komen uit de verdrukking en die hebben mogen volharden ten einde toe — en ze zullen zingen : „Niet ons, niet ons, o Heere ! Uwen Naam zij tot in eeuwigheid de eere". HOE VADER BRAKEL DACHT OVER HET DUIZENDJARIG VREDERIJK. — Naar het oordeel van Vader Brakel, inzake het Duizendjarig Vrederijk op aarde, vraagt men nog al eens. Daarom willen we trachten zoo beknopt mogelijk, maar tegelijk zoo volledig mogelijk, hier zijne gedachten af te schrijven. Wilhelmus a Brakel, in leven bedienaar des Goddelijken Woords te Rotterdam, heeft een bekend boek geschreven L o g i k è L a t r e i a, dat is:Redelijke Godsdie n s t, in drie deelen. In het 3de of laatste stuk geeft hij een verklaring van de O p e n b aringen van Jo hannes en daar zegt hij, bij de behandeling van hoofdstuk 20, onderscheidene dingen, rakende de leer van een D u izendjarig vrederijk op aarde. (Wij gebruiken de uitgave van R e d e 1 ij k e Godsdienst, verschenen bij D. Donner te Leiden. 1893). Het eerste wat ons opvalt is, dat Brakel steeds spreekt van „een heerlijke staat der Kerk". Zijn gedachten gaan niet in de richting van de meeste Chiliasten. Maar hij verwacht een bizon¬ deren opbloei van de Kerk, een ideaal-toestand, wat duizend jaar duren zal. Hij zegt, dat hij 't wel niet beleven zal, maar hij verwacht, dat de bizondere geestelijke opbloei toch komen zal; en wel als de Paap en de Turk vernietigd zullen zijn; want dat zijn de instrumenten van den draak. We beginnen met onze citaten of aanhalingen op blz. 317 en gaan dan verder. Daar lezen we ('t gaat dus om de uitlegging van Openlb. 20) : „Het eerste, dat na de vernietiging van den Antichrist" (dat is voor Brakel : Rome's Kerk) „komen zal, is een duizendjarige h e e r 1 ij k e staat der Kerk op aard e". Dan zal wèg genomen worden 't geen hinderen zou, door Satan te binden, opdat hij de volkeren niet meer verleiden zou. Hij zaait ketterijen, hij verblindt de zinnen der ongeloovigen, heerscht over hen en houdt ze onder zijne strikken gevangen en bestrijdt de geloovigen op allerlei wijze ; maar nu zou hem dat afgesneden worden en dat voor een tijd van „duizend jaren". „Dat is niet zóó te verstaan, alsof er in dien tijd van de duizend jaren volstrekt geene duivelen meer op de aarde zouden zijn; hij zal altijd als een brullende leeuw omgaan, zoekende wien hij mocht verslinden ; maar 't ziet op de pu'bliekheid; hij zal geen openbare staande partij tegen de Kerk kunnen uitmaken, gelijk hij deed, eerst door de Heidensche keizers en daarna door den antichrist. En na de duizend jaren zal hij 't wederom doen door Gog en Magog". Brakei heeft het er dus over, dat voor de Kerk van Christus na de bloedige tijden van de heidensche keizers en na de vervolgingen van Rome (de Antichrist) een tijd van betrekke1 ij k e rust voor de Kerk zal intreden, gedurende duizend jaren. Daarna zullen de verschrikkingen, in de laatste tijden, weer terug komen, als Gog en Ma gog den kop zullen verheffen". Van „die binding van satan" zegt B r a k e 1 : ,,'t is alleen een wegruimen van dat, hetwelk te voren hinderde" Oblz. 320). „Gelijk de duivel duizend jaar zal gebonden zijn, zoo zal ook de goddelooze partij der Kerk die duizend jaren ingetoomd worden, dat ze geen macht en geen leger te velde zullen kunnen brengen om de Kerk te bestrijden en te verdrukken". „Het herleven der martelaren" is de openbare voor den dag koming van hun zaak, door de heerlijke vertooning der Kerk in de wereld en zoo zal „het niet wederom herleven der overige dooden" zijn : hun demping en ten ónderhouding, zoodat ze niets kunnen beginnen tegen de Kerk. B r a k e 1 heeft het dus over „de herleving der Kerk na de verdrukking"; en hij noemt dat „de eerste opstanding" (terwijl dan later de tweede opstanding komt, na de tijden van Gog en Magog, als Christus op de wolken ten oordeel verschijnt, waarop voor de vromen de eeuwige heerlijkheid zal volgen). „Niet allen, die in de Kerk zijn, zullen deelen in de heerlijkheid van de Kerk, maar die waarlijk de geestelijke goederen des verbonds der Genade zullen deelachtig zijn, die zullen deelen in de heerlijkheid van de Kerk, meer dan ooit te voren; doch 't zal nog alles onvolmaakt zijn". De Kerk zal dus weer publiekelijk tot eere komen ; „wat de heerlijke vertooning in de wereld betreft" (blz. 321). „Het uitkomen van dien staat en het heerlijk voor den dag komen van de Kerk was eene opstanding, een leven uit de dooden". Eerst zal de Kerk „herleven" (duizend jaren) en daarna „in den tijd van Gog en M a g o g, wederom in een lagen en verachten staat komen, 't welk wederom is als een dood ; daaruit zal de-Kerk door de heerlijke verschijning van Christus ten oordeel wederom verlost worden". B r a k e 1 noemt in dit verband „de eerste dood" de tijd van de verdrukking van den Antichrist (Rome). „De eerste opstanding" komt dan met 't onderdrukken van den Antichrist (Rome) en de herleving der Kerk. Doch daarna komt dan wéér een „dood-staat" van de Kerk (Gog en Magog) ; maar dan komt „de tweede opstanding" en dan gaat het, met de verschijning van Christus, tot de eeuwige heerlijkheid. Die in „de eerste opstanding" mogen deelen, zullen door den „tweeden dood" (tijd van God en Magog) niet beschadigd worden ! (blz. 321). „Onder den Antichrist liet de Heere Jezus Zijne Koninkilijke macht zoozeer niet zien, maar daarna zal Hij weer als Sions Koning in heerlijkheid zich openbaren". Er was toen niet zoo'n geestelijke openbaring in en van de Kerk, maar daarna zal een meer heerlijke staat van de Kerk gezien worden. É Of de geloovigen, die dan leven zullen, al die duizend jaren zullen leven ? Wel neen ! zegt B r a k e 1. Men moet het niet zóó verstaa,n, dat ieder geloovige op zich zelf genomen duizend jaren leven zal; want Methusalem's jaren zullen niet wederkomen. Zij zullen sterven gelijk de menschen nu ; zeventig of tachtig jaren zal dan zoowel het leven des menschen zijn als nu, enz." Dan vraagt B r a k e 1 (blz. 322) : Is in den laatsten tijd der wereld een heerlijke staat der Kerk op aarde te wachten? En zijn antwoord is : „Dit is het gevoelen van zeer vele uitnemende godgeleerden van alle tijden, en van verre de meesten in onze dagen, en 't is -mij zoo klaar uit' het Woord Gods, dat ik daaraan gansch geen twijfeling heb. Als de Antichrist geheel vernietigd zal zijn, en éér G o g en Magog zullen opstaan, zal de duivel zóó ingebonden zijn, dat hij geen strijdende partij tegen de Kerk zal kunnen ter baan brengen. Dan zullen de heiligen met Christus als priesters en koningen heerschen". B r a k e 1 verwacht dus geen duizendjarig vrederijk zooals de Chiliasten. Christus komt niet op aarde. De gestorven martelaren komen niet terug op aarde. Christus' kracht zal meer openbaar worden en wat de martelaren hebben beleden, zal blijken niet dood te zijn, maar hun leer en belijdenis zal „herleven" met kracht. De Antichrist zal geheel vernietigd dan worden ! En de duivel zal zóó ingebonden worden, dat de publieke invloed en macht van de Kerk zal worden gezien. En daarna zal er weer inzinking komen enz. Ook over de toevloeiing der volkeren tot de Kerk heeft B r a k e 1 geschreven in dit verband. Openb. 11 vers 15 : „De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijnen Christus". „Dit geeft te kennen een buitengewonen toevloed van allerlei natiën tot Christus en Zijnen dienst, 't welk niet anders kan dan de Kerk heerlijk maken". „De duivel zal ingebonden worden, zoodat hij geen openbare part ij tegen de Kerk strijdende zal kunnen opmaken, gelijk hij eerst door den heidenschen keizer en daarna door den Antichrist gedaan heeft en nog doet". „De Turk, de erfvijand van de Kerk, zal geheel verbroken worden, om den weg te banen tot het te zamen brengen en bekeeren der Joden, en door hen tot bekeering der Oostersche volkeren, Openb. 16 : 12". „De geheele Joodsche natie zal onzen Heere Jezijs erkennen en zich tot Hem bekeeren, Hem op buitengewone wijze liefhebben, eeren en verheerlijken". „Daar zal zijn een wondere ijver onder de Heidenen, om Christus te kennen en in Hem te gelooven. De kennis van den Heere Jezus, de liefde tot Hem, de ijver voor Hem, de heiligheid des levens, de heerlijkheid, zal zóó groot zijn in de Joodsche natie, dat de Heidenen tot hen zullen toevloeien en tot het geloof in Christus. Rom. 11 : 15. Zach. 8 : 13, 23. Micha 4 : 1, 2". , B r a k e 1 verwacht dan een geestelijke vernieuwing en een opbloeien van den staat der Kerk tot groote heerlijkheid. „Daar zal zijn eene uitnemende vreedzaamheid en kennis der Goddelijke verborgenheden. Jes. 11 : 9 ; 60 : 17—19". „Daar zal zijn eene uitnemende heiligheid. Jes. 60 : 21; Zach. 14 : 21 (geen openbare goddeloozen zullen er zijn). Zach. 12 : 8". „De Heere Zelf zal zich op buitengewone wijze in hun midden vertoonen. Zach. 2 : 4, waar we lezen, dat Jeruzalem dorpsgewijze zal worden be- woond, d.i. zonder wallen en sterkten, zeer verre wijd en zijd uitgebreid". Zef. 3 : 17 ; Jes. 60 : 19". „Jezus alleen zal Koning zijn, de Kerk zal haren eigen Kerkstaat hebben en geen overlast lijden van eenige overheid. Zach. 14 : 9 ; Dan. 2 : 44 ; Dan. 7 : 27". „Daar zal eene zonderlinge vruchtbaarheid der aarde en overvloed van levensmiddelen, tot onderhoud der gegoeden en mededeeling aan de armen, die er altijd zullen zijn, doch alsdan rijkelijk zullen worden onderhouden. Ez. 34 : 16, 27. Amos 9 : 13". „Alle deze teksten", zegt B r a k e 1 Cblz. 324), „spreken niet van de wederkeering uit de gevangenschap van Bafoel, ook niet van den tijd van het N. T. in 't begin, maar van den tijd der bekeering der Joden in de laatste dagen en wat de Heere dan aan Zijne Kerk doen zal". B r a k e 1 heeft hierbij telkens het oog op „den Antichrist", d.i. Rome en „de Turk"; die zullen worden uitgeroeid. Als die twee „hoofdvijanden" „vernietigd" zullen zijn, zal satans macht ingetoomd wezen en zal een heerlijke staat der Kerk openbaar worden, in 't publiek treden. Letterlijk zegt hij Oblz. 325) : „Neemt dit alles bij elkander, en gij zult de sluitreden" (conclusie) „vinden. De Antichrist en de Turk, de twee hoofd vijanden, zullen vernietigd zijn, de duivel zal gebonden zijn den tijd van duizend jaren en in dien tijd zijner binding zullen de Joden bekeerd zijn en eene buitengewone uitbreiding der Kerk onder de Heidenen zijn. De Kerk zal uitmunten in vreedzaamheid, kennis Gods, heiligheid. God zal Zijne tegenwoordigheid in Zijne Kerk op een bizondere wijze vertoonen ; Jezus alléén zal Koning zijn, en niemand zal 't wagen de Kerk te overheerschen; maar zij zal onder haren eigen Kerkstaat gelaten worden, en daar zal eene uitnemende vruchtbaarheid zijn. Uit welke niets anders dan een heerlijke staat der Kerk besloten kan worden". ,,De heerlijke staat der Kerk en de binding des satans komen eerst na de verwoesting van Rome en na de vernietiging van den Antichrist" (blz. 329). „Openb. XIX en XX toonen wel uitdrukkelijk dat de duizendjarige binding (van satan) en heersching der Kerk begint na Rome's verwoesting, onder de vijfde fiool, èn na de vernietiging van den Antichrist, onder de zevende fiool" In B rake I's dagen was dus de duizendjarige periode van heerlijkheid voor de Kerk nog niet aangebroken, want „Rome staat nog en de Antichrist zit nog op zijnen troon, welke is des draaks troon, die door den Antichrist de Kerk nog hevig vervolgt. De Joden zijn nog niet bekeerd, die wel van de voornaamsten zullen zijn, zoo niet de eersten van den heerlijken staat der K e r k, en het leven uit den dood onder de Heidenen, door de bekeering der Joden, is er nog niet; dies heeft die heerlijke staat nog geen begin genomen" Oblz. 329—330). „De staat der Kerk tegenwoordig gelijkt niet naar den heerlijken staat, die beloofd wordt. Wij zijn blijde en danken den Heere voor de verlossing van Zijne Kerk van onder den Antichrist maar zij wordt nog door den Antichrist vervolgd. O, hoe wordt de Kerk van alle kanten afgebroken en ingekort! Daarbij wordt ze bijna overal onderdrukt door de overheden, zoodat ze, in plaats van een kerkelijken paus, onder een politieken paus gekomen is. Van binnen heeft eene groote onwetendheid de Kerk bedekt, in vele plaatsen bijna een Heidendom gelijk, zij is vervuld met allerlei dwalingen van atheïsterij. Waar is de vrede, liefde, geloof, heiligheid ?" „Deze redenen overreden mij te gelooven, dat de tijd der binding des satans en de heersching der heiligen nog niet is begonnen, maar nog toekomstig is". Als men aan Brakel vroeg, wanneer die duizendjarige heerlijkheid der Kerk (want daar spreekt Brakel van, en niet van een duizendjarig vrederijk op aarde), dan is zijn antwoord (blz. 332) : „Verwacht van mij niet een preciese bepaling van den tijd, alleen zeg ik, dat ik ze niet zal beleven". Op de vraag : „Of de Heere Jezus in het begin van het duizendjarig rijk persoonlijk, naar Zijne menschelijke natuur, uit den hemel zal komen en die duizend jaren lichamelijk, zichtbaar heers c h e n ?", antwoordt Brakel : „Neen. Dat zijn te aardsche gedachten. Christus kan zoó wel regeeren, in den hemel zijnde, alsof Hij naar 't lichaam op aarde was". En verder zegt hij : „Is daar zaligheid in voor de menschen op aarde, zoo zouden de verheerlijkten in den hemel de tegenwoordigheid van Christus, waarin mede hunne zaligheid bestaat, moeten missen". En B r a k e 1 voegt er aan toe : „Weinigen zouden op aarde Christus' tegenwoordigheid genieten, dewijl Christus maar op ééne plaats kan zijn en de Kerk zeer wijd uitgestrekt zal zijn". „Dan hadden de geloovigen geene voorspraak in den hemel". „De Schrift meldt van geene andere lichamelijke komst, dan de komst ten oordeel, in de wolken, met de stem des archangels, wanneer alle dooden zullen opgewekt worden". „Of de martelaren dan naar het lichaam zullen opstaan, duizend jaren leven zonder sterven, en hier op aarde de heerschappij heibben ?" Het antwoord op die vraag luidt: „Neen. 't Zijn te aardsche gedachten, die een min geestelijk mensch licht vervoeren en tot meer aardsche gedachten afleiden, hoewel onder voorwending van geestelijkheid. De Schrift kent geene lichamelijke opstanding dan ten jongsten dage. Joh. 6 : 39— 44; 1 Thess. 4 : 14—17. De geest en de kracht der martelaren zal op aarde openbaar worden. Het loon zal den martelaren in de tegenwoordigheid der wereld gegeven worden, als alle geloovigen zullen opstaan". „Daar zal vóór dien tijd geen lichamelijke opstanding der martelaren zijn, gelijk de Chiliasten of duizend jarigen verzinnen uit Openb. 20". Op de vraag : „Of de Kerk in dien tijd zal bestaan alleen uit ware geloovigen, zonder vermenging met onbekeerden ?" krijgen we dit antwoord van B r a k e 1 te lezen (blz. 326) : „Daar Bullen ook alsdan nog vele onbekeerden in de Kerk zijn ; maar het getal der ware bekeerden zal ongelooflijk groot zijn, geest en leven zullen de Kerk vervullen, de godzaligen zullen alsdan de overhand en het (bestier der Kerk in handen hebben, de anderen zullen zich geveinsdelijk onderwerpen, en als iemand ergernissen begaat, die zal in de Kerk niet geduld worden, maar zal door de kerkelijke tucht öf verbeterd öf uitgesloten worden". We kunnen ons voorstellen, dat B r a k e 1 schreef : dat zal ik niet ibeleven" ! „Of de Kerk dan alles zal te zeggen hebben, de overheden afzetten en zelve in hare plaats gaan zitten?" (blz. 326). Het antwoord luidt: „De politie en de Kerk zullen altijd onderscheiden blijven, gelijk het geweest is van den beginne der wereld, maar de overheden zullen godzalige leden van de Kerk zijn, en het zoó wel meenen met de Kerk, als de getrouwe herders en leeraars; hunne regeering zal vaderlijk zijn in alle wijsheid, rechtvaardig¬ heid en goedaardigheid. De overheden en volkeren zullen alsdan tegen elkander geen oorlog voeren, 't zal een vredige tijd zijn" (blz. 327). Bevindt zich het hierboven afgebeelde Busje reeds in Uw huiskamer ? Deze busjes zijn verkrijgbaar bij den Penningmeester van den Gereformeerden Bond, Frans Halsstraat 18, Utrecht, Giro No. 138421