BLIJFT II III! a?3@aiïa8aiiiaaB1, naar aanleiding van 1 J OHANNES II : 28- UITGESPROKEN IN DE CHRISTELIJK AFGESCHEIDENE GEREFORMEERDE GEMEENTE TE VLISSINGEN. OP ZONDAG DEN 13 JULIJ 1862, DOOR W. H. C I S I' E Ni Ut roepen Predikant Ie Gieisendam. Vlissingen , J. C. TIELROOY. 1862. VOORGELEZEN 1 Johannes II. GEZONGEN: Ps. XXXIII: 6, 10. Ps. CXIX:16. Ps.GV: 3, 5. Ps. CXXII :2, 3. Gedrukt bij "p. J. MILBORN , Middelburg. met uit overtuiging dat er behoefte aan preêken, aan preêken van mij, bestaat; maar om aan het verzoek van vele vrienden in den Heere te Vlissmgen te voldoen, ziet deze leerrede het licht. 'tls maar een preêkje; ik had op dien dag ook al tweemaal gepredikt, en dacht er niet aan om ze te doen drukken. Aan het aanhoudend verzoek om mijne afscheidsrede, tot eene gedachtenis van mijn kortstondig verblijf te Vlissingen, in druk te mogen bezitten geen weerstand kunnende bieden, ben ik er eindelijk toe besloten, en geef dus wat ik, genoegzaam woordelijk, heb uitgesproken. 7te preek om te werken of te vergrooten, had ik tijd noch lust toe; 't zou dan ook mijne uitgesprokene rede niet meer zijn. Zoo de Heere het gesprokene aan de Gemeente die het gehoord heeft, als aan de harten der lezers, tot nut en zegen doe verstrekken, zal mijn hoogste doel bereikt zijnl W II G Giessendam, vy- "• "• September 1802. KERKELIJK GOEDGEKEURD. C. Steketee. H. Renting. Zoo is dan de ure aangebroken, geliefde gemeentel de ure die ons tot scheiden roept. Scheiden, — dat woord heeft altijd eene onaangename en smartelijke beteekenis, wanneer het gebruikt wordt van personen of zaken, wier vereeniging goed en nuttig was; wanneer het gebruikt wordt, niet volgens, maar tegen onze behoefte en begeerte. Van dit laatste houd ik mij, wat ons scheiden betrelt, overtuigd; en vertrouw dat gij er noch behoefte aan had, noch het begeerdet, en toch wordt dit woord, hoe smartelijk ook, heden voor u uitgesproken. »Ik zal niet veel meer tot u spreken," dat woord des Heilands neem ik heden tot het mijne over. Slechts twee jaar en nog geene acht maanden heb ik in uw midden gesproken, en thans zal mijn spreken niet veel meer zijn. De vierde, in dat tijdsverloop, op mij uitgebragte roeping werd mij eene stem des Heeren, die ik geloofde te moeten opvolgen. En waarom? Ach, Gel.! God weet het waarom en daarom, lloe zoude ik te moede zijn, indien ik in dit uur mij zeiven had te verdedigen, of vele zaken met u moest vereffenen! Gode zij dank, dat ik noch aan het eene, noch aan het andere befioefte heb! Levendig ben ik er van overtuigd, dat mij zoo iets voor 't minste betaamt, en dat mijn afscheidswoord hartelijk en eenvoudig, dal het, onder den zegen Gods, nuttig moet zijn. Met het oog hierop werd ik van zelf geleid, om u bij datgene te bepalen, waaraan gij, na mijn vertrek, het meest behoefte zult hebben; en viel mijne keuze op een woord, dat u nu en altijd, tot nut kan zijn. »Eene opwekking om te blijven in Hem, die de gemeente als haar hoofd en verzorger erkent." Zietdaar wat de inhoud mijner afscheidsrede zal zijn. God geve dat zij doel treffe! Welaan Gel.! wenden wij ons vooraf tol den troon der genade, en smeeken wij om den Goddelijken zegen. TEKST: 1 Johannes II: 28. En nu, kinderkens! blijft in IIem; opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van lïem niet beschaamd gemaakt worden in Zijne toekomst. Een woord van den Apostel Johannes, den Apostel der liefde. Hij gevoelde zich allen Christenen een schuldenaar te zijn, en schreef dezen brief in het algemeen, omdat hij allen aanging en in eene algemeene behoefte voorzag. Gelijk als in zijn Evangelie, zoo treedt ook de persoon van Christus, als de Godmensch inWien het eeuwige leven is, in zijne brieven overal op den voorgrond; en des menschen persoonlijke geloofs-vereeniging met dien Godmensch, als het wezen des waarachtigen Christendoms, wordt in een even helder licht geplaatst. De tijd, waarin Johannes zijne brieven schreef, was voor de gemeente des Heeren een tijd van zware beproeving. Terwijl de vervolging van buiten begonnen was, begon de anti-christ zich van binnen te apenbaren. Bij Johannes is de anti-christ de geest, die loochent dat Jezus de Christus is, en de leer der genade tot een zorgeloos en goddeloos leven misbruiktZulke anti-christelijke geesten waren er bereids velen uitgegaan, waardoor de gemeenten zeer beroerd werden, en voor wier invloed zij alleen beveiligd konden blijven, door standvastig in het geloof in Christus en in Zijne leer te volharden. Zij moesten Christus kennen als den waarachtigen God en het eeuwige leven, en gelooven, dat Hij in het vleesch gekomen was, om de werken des duivels te verbreken; en door de vervulling van de wet der liefde toonen, dat zij door een levend en zaligmakend geloof met Hem vereenigd waren. In ons tekst-hoofdstuk vinden wij eene drieledige vermaning. Van vers 1—li waarschuwt de Apostel tegen de zonde; Van daar tot vers 1 / tegen de liefde tot de wereld; en van vers 18 tot het einde, tegen de anti-christen. Onze tekst komt in de laatste waarschuwing tegen de anti-christen voor, en behelst een' raad en eene opwekking tot standvastigheid; opdat de christenen, bij de openbaar wording van zoovele geesten, weten zouden waaraan zij zich moesten houden; terwijl verzuim in dezen de allertreurigste, behartiging daarentegen de heilrijkste gevolgen zoude hebben. En nu, kinderkens! Zoo drukt de Apostel zich in onzen tekst uit, en nu kinderkens! blijft in Hem. Kinderkens,—dit is de uitgelezene benaming, waarmede Johannes de Christenen aanspreekt. Even als kinderen waren de Christenen van dien tijd jong en teeder, en daarbij argeloos en ligt te verleiden; maar ook kon de apostel hen kinderkens noemen van wege zijn ouderdom en den tijd dat hij in Christus geloofd had; zoodat hij, in vergelijking met hen, een vader in Christus was; ook zal hij velen hunner door het Evangelie geteeld hebben; en op allen gevoelde hij eene regt vaderlijke betrekking. Kinderkens! blijft in llem, d. i. in Christus. In Christus te zijn, beteekent in Hem te gelooven, Zijne zalving deelachtig te wezen, en Hem door eene zuivere Evangelische belijdenis, voor de wereld te belijden. Allen waren zij in Hem door een belijdend geloot, en velen door een waar zaligmakend. Daar nu de laat sten ook door hun belijdend geloof kenbaar zijn, hebben zij met de eersten dezelfde openbaring naar buiten, en worden gelijkelijk vermaand om standvastig te blijven in het geloof, zoo wat betreft den persoon en het verlossings-werk van Jezus Christus, als hunne persoonlijke gelools-vereeniging met Hem. Daardoor zouden zij ook in de hoop volharden, en al het lijden van dezen tegenwoordigen tijd gemoedigd dragen, in de vaste hoop op Jezus en Zijne aanstaande openbaring, wanneer zij met Hem in heerlijkheid zouden geopenbaard worden, en wel vei re dat de geest van den anti-christ hunne liefde zou verkoelen, zouden zij, door in Christus te blijven, des te vuriger Hem beminnen, des te teederder voor Hem leven. Deze vermaning wordt door den Apostel met eene krachtige drangreden aangedrongen. »0pdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijne toekomst," De openbaring van den Heere Jezus is dus Zijne toekomst. Christus is God, geopenbaard in het vleesch; Hij is in de gestaltenis van een'dienstknecht geboren, ofschoon Hij in de gestaltenisse Gods was, en het geen roof behoefde te achten God evengelijk te zijn. Nadat Hij de reinigmaking onzer zonden, door zichzelven te weeg gebragt had, en met Zijn eigen bloed in het binnenste heiligdom ingegaan was, eene ecu- wige verlossing te weeg brengende, is Hij, door den Vader, opgenomen in heerlijkheid. Zoo is Christus verborgen voor de ongeloovige wereld, voor wie het kruis van Christus eene dwaasheid, en Zijne verheerlijking aan des Vaders regterhand, in de hoogste hemelen, eene natuurkundige onmogelijkheid is. De geloovige echter belijdt: »Ik geloof dat Hij ten derden dage wederom is opgestaan van de dooden: opgevaren ten hemel, zittende ter regterhand Gods, des almagtigen Vadersj van daar Hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden." Reeds zien zij Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, en ten tijde van Johannes leefden de Christenen in de verwachting aan die openbaring en geloofden dat de dag van Christus aanstaande was. Zij dachten aan het woord des meesters: »dc Zoon des menschen zal komen als een dief in den nacht." En ofschoon de Apostelen wel wisten dat die dag nog zoo nabij niet was; toch drongen zij er op, aan om die aanstaande openbaring en toekomst van Christus voor oogen te houden, ten einde altijd bereid te zijn; om, bij de zekerheid des doods, te leven als of zij elk oogenblik den Ileere konden verwachten, in de vaste bewustheid dat wij in de openbaring van Christus zóó zullen geopenbaard worden, als de dood ons gevonden heeft. Om alsdan vrijmoedigheid te hebben moesten zij in Christus blijven, want alleen zij die volharden, zullen zalig worden; zullen met vrijmoedigheid Zijne toekomst kunnen afwachten, zeker zijnde dat Hij hen niet zal verderven, maar hun het Koningrijk doen beerven, dat hun al voor de grondlegging der wereld bereid was. Die vrijmoedigheid zullen echter alleen zij hebben, die in Christus blijven. Velen zullen in die toekomst des Ileeren beschaamd gemaakt worden. Velen zullen alsdan zeggen: »Heere, lleere, doe ons open! tot welke Hij zeggen zal: »Ik heb u nooit gekend." Dat ontzettend woord zal hen treffen die slechts door een belijdend geloof in Christus waren, die afvallig zullen worden; die de wereld en hare begeerlijkheden meer lief hadden dan God, en bij de belijdenis des Christendoms een zondig aardschgezind leven geleid hebben. Deze zal Hij alsdan beschamen, openlijk te schande maken, en hun aanzeggen: sik ken u niet, gij werkers der ongeregtigheid 1 gaat wreg aan Mijne linkerhand, in het eeuwige vuur dat den duivel en zijne engelen bereid is." Voor dit rampzalig lot waarschuwt de Apostel zijne kinderkens. Opmerkelijk is het intusschen dat hij zich zeiven insluit, sopdat," zegt hij, swij niet beschaamd gemaakt worden." Velen zullen te dien dage ook zeggen: sHeere, Heere! hebben wij niet in Uwen Naam geprofeteerd, en duivelen uitgeworpen, en vele krachten oedaan?" En dan zal Hij hun openlijk aazeggen: sik heb u nooit gekend." liet woord van Petrus: sde regtvaardige wordt naauwelijks zalig," geldt den evangeliedienaren niet minder dan de gemeente, en ook de leeraren moeten hunne eigene zaligheid met vreezen en beven uitwerken. Maar ook de leeraren kunnen beschaamd gemaakt worden, als het bij de openbaring van Christus blijken zal, dat hun arbeid voor velen ijdel geweest is. Niet dat wij de mogelijkheid veronderstellen, dat er in den slaat der volmaaktheid zulke pijnlijke aandoeningen als beschaamdheid is, zullen ondervonden worden; maar alleen bij manier van spreken zullen de leeraars, van wege de vruchteloosheid van hunnen arbeid, beschaamd gemaakt worden; als het dan zal blijken , dat hunne prediking voor zoo vele belijdende Christenen eene reuke des doods ten doode geweest is. Met deze vermaning, met den raad om standvastigïn Jezus te blijven, kom ik ook thans tot u, gemeentevan Ylissingen! nu ik voor de laatste maal, als uw leeraar ben opgetreden. Ook voor u bestaat daartoe dringende noodzakelijkheid; ook voor u is hare behartiging ten hoogste pligtmatig; ook voor u zal hare behartiging heilrijk zijn. Welaan, schenkt mij dan nog eenige oogenblikken uwe aandacht, als ik u bij het noodzakelijke, pligtmatige en heilrijke van deze vermaning ook voor u, bepale. »Mijne kinderkens! blijft in Hem;" zietdaar wat ook voor u noodzakelijk is. Ik wend mij in de eerste plaats tot u, die in belijdenis en wandel de kenmerken des geestelijken levens openbaren. Gij hebt vooral noodig in ilem te blijven. Zonder Jezus bestaat er geen geestelijk leven; buiten Hem is men dood in de zonden en misdaden; zonder Ilem geen opwassen, geen vooruitgang, geen toenemen. Vooral gij, mijne jeugdige vrienden! die nog maar pas uwe voeten op den weg des levens gezet hebt, en die ik wel in het bijzonder mijne kinderkens mag noemen, gij moet in Hem blijven. Gij hebt op dien weg nog weinig ervaring, de listen des Satans zijn u noggrootendeels onbekend, de verzoekingen die u omgeven zijn velen, en uw eigen hart, — o het is de gevaarlijkste vijand van allen. Om in de toekomst van den Ileere Jezus niet beschaamd gemaakt te worden, moet gij in Hem blijven. Geeft uw harte gedurig aan dien algenoegzamen en goedertieren Zaligmaker over: geeft het zoo als het is; denkt niet bij uzelven: dat onreine, dat zondige hart, zal de heilige Jezus dat hart willen hebben? Ja, M. V.! dat hart wil Jezus hebben, zöoalshet is. Hij vraagt er om; »geel Mij uw hart, Mijn zoon!" dat is Zijne vriendelijke noodiging; en uw antwoord? God geve dat het altijd zij-: Zie daar is mijn hart, lleere JezusJ wees Gij er Koning over, maak Gij het heilig en zalig; ik zal U volgen, ik zal U naloopen, lleere Jezus! als Gij mij trekt. Ik weet dat hier vele onvrijmoedige zielen zijn, die het ware geloof bezitten en beoefenen, en wier ziel echter door duizend zorgen en duizend dooden neder gedrukt wordt. Alleen door in Jezus te blijven zult gij vrijmoedigheid hebben. Doordien gij het oog meer op Sinaï dan op Zion gevestigd hebt, zijt gij onvrijmoedig. liet geloof, dat gij beoefent, is zwak, en de vriendelijkste en mildste aanbieding van het dierbaar Evangelie, zij is dikwerf voor u zonder kracht en troost, omdat gij niet gelooft dat het voor u is. Zegt mij wat grond gij voor dat ongeloof hebt! wie anders dan u bedoelt de Zaligmaker, als Hij zegt: «Komt herwaarts lot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zaluruste geven?" Of drukt gij er op, dat het geloof eene gave Gods is? Welnu indien dan de zaligheid en het geloof eene gave is, gelijk het waarlijk eene gave is dan ligt het immers geheel buiten u; dan is het Gods werk, en dan is het geloof, dat gij nu bij aanvang oefent ook eene gave Gods. Hoe noodzakelijk is het dus voor u dat gij u digt bij den lleere Jezus houdt; dat gij in Hem blijft; en dagelijks de bede tot Hem opzendt: lleere, vermeerder ons het geloof! Die noodzakelijkheid bestaat ook voor den verst gevorderden Christen. Niet te vergeefs heeft Jezus gezegd: blijft in Mij en Ik in u, want zonder Mij kunt gij niets doen. In u zeiven vindt gij, hoe langer hoe meer, den dood; in Hem, alleen het leven. Naarmate uwe ervaring op den levens-weg vermeerdert naar die mate verstaat gij ook te beter het woord uws bruidegoms: »Ikbende weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij." En belijdt gij met Paulus: »ik ben met Christus gekruist; en ik leef, — doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeenik in het vleeschleef, datleefikdoorhet geloofdes Zoons Gods, die mij liefgehad heeft, en zichzelven voor mij overgegeven heeft," dan hebt gij ook aan de kracht van dien Christus dagelijks behoefte; dat leven des geloofs moet telkens nieuwe toevoer van boven hebben; Christus moet u, hoe langer hoe meer, alles worden, en gelijk het den discipelen ging, die hunnen Meester op Thabor verheerlijkt zagen, zoo gaat het ook u: zij zagen niemand, dan Jezus alleen; dat zult gij ook zien, hoe langer hoe meer zien, en daarom roepen wij u met verdubbelde ernst toe: »Kinderkens, blijft in Ilem!" Üok voor u belijdend leven, als gemeente, is het noodzakelijk dat gij in Hem blijft. De zuivere prediking en belijdenis der waarheid, de handhaving der waarheid is een hoofdkenmerk van de zigtbare gemeente Gods op aarde. De gemeente is een pilaar en vastigheid der waarheid; zij moet de geesten beproeven, of zij uit God zijn, en een kettersch mensch, na de eerste en tweede vermaning, verwerpen; en zoo zij het niet doet, houdt zij op eene zigtbare gemeente te zijn. Eene vergadering toch waar de leugen gehandhaafd en de waarheid verdrongen wordt; waar leugenleeraars bezoldigd en gevierd en de belijders en belevers der waarheid worden uitgeworpen en vervolgd; waar het Woord Gods door menschen-inzettingen verdrongen wordt; zulk eene vergadering, al prijkt zij dan ook met den naam der ware gemeente; al houdt zij dan ook de goederen en reglen in bezit, zij is geene zigtbare gemeente van Christus meer: de geloovigen scheiden zich van haar af, God zelf doet hen afscheiden. De gemeente heeft eene leer, eene belijdenis, die haar niet van buiten als eene wet is opgedrongen; maar die uit haar hart is voortgekomen. De voortzetting daarvan aan het opkomend geslacht, de handhaving dier leer tegenover alle dwaalgeesten is eene van hare eerste en voornaamste pligten. Gemeente! dat is ook voor u noodzakelijk. Vele geesten zijn uitgegaan. De geest van den anti-christ in den Paus van Rome verpersoonlijkt, is nog niet dood, hij maakt rondom u belangrijke vordering. De geest, die loochent dat Jezus de Christus is, waart in allerlei gedaante rond; het menschelijk vernuft wordt door de meerderheid als God aangebeden en vereerd; en werk en genade te vermengen is thans iets zeer gewoons. Te midden van zulk eene babelsche spraakverwarring is het uwe roeping te houden wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme. Weest dan te zamen strijdende door en voor het geloof des Evangelies, voor de met het bloed en de tranen uwer godzalige vaderen bezegelde belijdenis; en blijft volharden in de leer der Apostelen en in de gemeenschap , in de breking des broods en in de gebeden! Dat is hoogst noodzakelijk ook voor uw kerkelijk leven. Gij weet in welken toestand gij verkeerdet, toen ik tot u kwam. Ik weet in welken toestand ik verkeerde. Ik had twijfel of ik wel op den kerkelijk gereformeerden weg was, en die twijfel werd ten slotte overtuiging. Ik deelde u die overtuiging mede, en gij zijt mij gevolgd op den weg, dien wij, naar mijne overtuiging;, moesten inslaan. Ik voor mij heb daar nog geen oogenblik berouw van gehad; in tegendeel, ik dank er God voor dat Hij mij, op dat pnnt, tot vastigheid gebragt heeft. Ik zeg dit niet om iemand te kwetsen; maar de waarheid kwest allen die tegen haar zijn. Gemeente van Vlissingen! tracht het woord van Paulus ook in dezen te behartigen : »Wij vermogen niets tegen de waarheid maar voor de waarheid." Jezus heeft gehe- den: Vader! dat zij allen één zijn. Blijft ook met het oog op die éénheid in Hem. De kerk is geene instelling van menschen maar van God, daarom moeten de geloovigen zich aan haar aansluiten en bij haar blijven; om niet beschaamd gemaakt te worden in Zijne toekomst, om vi ijmoedigheid te hebben in Zijne openbaring. 2. Gelijk het voor uw geestelijk, belijdend en kerkelijk leven noodzakelijk is, dat gij in Christus en Zijne leer blijft volharden, even pligtmatig is het ook. De Ileere gebiedt het u. Johannes schreef deze woorden ter neder door ingeving van den II. Geest, het is God zelf die ons door Zijnen mond vermaant. En niet alleen door den mond van Johannes, maar door alle de Profeten en Apostelen. Tot de wet en de getuigenis; en zoo zij naar dezen regel niet zullen wandelen, of naar deze woorden niet spreken, zij zullen noch vrede noch barmhartigheid hebben, zij zullen geen dageraad zien! Mijne prediking in uw midden verpligt er u toe. Ik heb als ten mensch en medezondaar bij u verkeerd, maar in mijn ambt was ik een engel, een bode van den Ileere der Heirscharen. Als zoodanig betuig ik u dan, met een vrij geweten voor God, dat ik niets achtergehouden heb van hetgeen ik moest prediken, ik heb u den vollen raad Gods verkondigd, en u voorgesteld het leven en den dood, den zegen en den vloek. Ik heb u altijd op Christus gewezen, als op het eenige fundament, en de verborgenheden des Evangelies, naar de mate der gave mij geschonken, onder u uitgedeeld. Was mijne prediking niet altijd voor allen even aangenaam, ik heb daar ook nooit op gerekend en reken er nog niet op. Ik heb in deze stad geleerd door kwaad en door goed gerucht te gaan; als verleiders en nogtans—God geve! — als waarachtigen. Als dienaar van Christus eisch ik het van u dat gij in Hem blijft, opdat wij over u niet beschaamd worden, in de toekomst van den lleere Jezus. Zondaren in ons midden! moet ik u nu zoo verlaten als ik u gevonden heb? 0, welk eene pijnlijke gedachte! Als gij zoo blijft voortgaan en sterft, dan zult gij beschaamd gemaakt worden! Jezus zal het u openlijk aanzeggen: «dewijle Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt, Mijne hand uitgestrekt heb, en er niemand was die opmerkte; en gij al Mijnen raad verworpen en Mijne bestraffing niet gewild hebt; zoo zal Ik ook in ulieder verderf lagchen, Ik zal spotten wanneer uwe vreeze komt." En nu kunt gij dien toekomenden toorn nog ontvlieden, en moet u tot God bekeeren; nu nog breidt Jezus Zijne armen uit, om zondaren te ontvangen, en voor het laatst roepen wij u toe: «verhardt uwe harteu niet, maar laat u leiden, laat u met God verzoenen!" Ik heb nog iets M. H.! om u van het pligtmatige te overtuigen, en dat zijn de weldaden door u genoten. Neen wij zijn het niet vergeten, en wij zullen het nooit vergeten, wat weldaden wij, gedurende ons zamenzijn, van God ontvangen hebben. Er zijnoogenblikken geweest dat het scheen alsof de gemeente der verwoesting prijs gegeven was. Men juichte toen wij vielen. Benaauwde dagen hebben wij doorworsteld, hevige schokken doorstaan. Maar juist wat de menschen ten kwade gedacht hadden, dat gedacht God voor ons ten goede. Het ging