033700 0044754 4 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. OUDEJAARSPREEK UITGESPROKEN OP 31 DECEMBER 1900 door G. ELZENGA v. d. m. te Kampen. —— Kampen — .1. H. KOK '1901. &3T Niet uit eigen beweging, maar op aandrang van den uitgever, die daartoe weer door enkele hoorders aangespoord werd, wordt deze Oudejaar spreek door mij in het licht gegeven. Tengevolge van de ruwe wijze, waarop het oude jaar en de oude eeuw van ons afscheid namen, waren velen (zeker ook elders) verhinderd de laatste bijeenkomst der gemeente bij te wonen. Misschien is het vooral denzulken aangenaam dit stichtelijke woord te kunnen lezen. Het worde door Gods genade ook voor alle lezers ten zegen gesteld, gelijk het voor de hoorders en voor den prediker niet zonder zegen was. Dk Schrijver. Voorzang: Ps. 144 : 2. Wat is de mensch? wat is in hem te prijzen, Dat Gij, o Heer! hem gunsten wilt bewijzen; Dat Gij hem kent ? Wat is des menschen kind, Dat Gij het acht, en zoo getrouw bemint ? Hij mag den naam van ijdelheid wel dragen ; Zijn tijd is kort, en al zijn levensdagen, Hoe groot, hoe sterk hij op deez' aarde zij, Gaan snel, gelijk een schaduwe, voorbij. Ps. 90 : 1. Gij zijt, o Heer! van d' allervroegste jaren, Voor ons geweest een toevlucht in gevaren. Eer berg en rots uit niet geboren waren. Eer d' aarde rnstt' op hare grondpilaren, Van eeuwigheid, o God, die eeuwig leeft! Zijt Gij de God, die eind noch oorsprong heeft. Bij het einde van elk jaar, Geliefden, maar vooral bij het einde eener eeuw, maakt zich van ons meester een gevoel van de veranderlijkheid, de wisselvalligheid van al het ondermaansche. Weer een jaar voorbij! Een kring van 365 dagen! Een zoo groot gedeelte van het leven van een iegelijk onzer. Weer een eeuw voorbij! Een tijdperk van honderd jaren! Met alles wat daarin voorgevallen is, in elk hart, in elk huis, in alle landen en werelddeelen. Het is nu alles voorbij, en keert nooit weder terug. De overgang van eeuw tot eeuw is daarbij iets, M. H. dat wij menschen maar éénmaal beleven, dat maar éénmaal in ons inenschelijk leven voorvalt. En dat niet eens in het leven van alle menschen. Het geslacht dat ons vóórging en het geslacht dat op ons volgt, deelen in zulk een overgang niet. Is het dan te verwonderen dat het besef onzer vergankelijkheid en der veranderlijkheid van alle dingen hier beneden, ons in dezen oogenblik nog meer aangrijpt dan bij den gewonen overgang van jaar tot jaar? Het kan u daarom ook niet verwonderen, dat de indruk van die veranderlijkheid op den voorgrond staat in de ziel van den prediker, die in dezen avondstond voor de gemeente moet optreden, en bij den overgang van eeuw tot eeuw een gepast woord moet trachten te spreken. Toch kan dit onze eenige indruk niet wezen. Ons laatste woord aan het einde dezer eeuw kan niet zijn een woord van vergaan, van dood en verderf — wij verkondigen immers een woord des levens, des eeuwigen levens. Dat woord bepaalt ons bij het onvergankelijke te midden van al wat vergaat, dat woord spreekt ons niet alleen van de bewegelijke, maar ook van de blijvende dingen, immers van Hem die alleen onveranderlijkheid heeft. Wij bepalen uwe aandacht in deze ure bij het woord des Heeren, dat gij vindt in Hebreen 13 vers 8, en dat aldus luidt: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. GEBED. Gezongen: Ps. 102 : 14, 15. 't Aardrijk en de hemelbogen Zijn gewrocht door uw vermogen; Allen zijn z', in hun verband, 't Kunststuk van uw wijze hand. Doch, hoe duurzaam zij ook schijnen, Eens zal al hun glans verdwijnen; Maar, schoon 't alles om zal keeren, Gij blijft staand', o Heer der heeren! Als een kleed zal 't al verouden; Niets kan hier zijn stand behouden; Wat uit stof is, neemt een end Door den tijd, die alles schendt. Maar Gij hebt, o Opperwezen! Nooit verandering te vreezen; Gij! die d' eeuwen acht als uren, Zult all' eeuwigheid verduren. Tot standvastigheid in den weg des geloofs en der godzaligheid vermaant de Apostel de Hebreeuwsche Christenen, die maar al te zeer tot verandering geneigd waren. Daarbij houdt hij in vs. 7 van dit laatste hoofdstuk, hun het voorbeeld voor oogen van godvruchtige leeraars, die tot den einde toe volhard hadden, en in de vreugde des Heeren waren ingegaan. ,/Gedenkt uwer voorgangeren, die u het woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling". Zoo luidt het 7de vers. Pm in het roept hij hun toe: „Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leeringen". Het is alsof hij hun zeggen wil: het Evangelie van Christus, de leer van onzen Zaligmaker, is niet aan verandering onderhevig, gelijk de stelsels der menschen, al sterven ook de verkondigers van dat Evangelie. Zijn Evangelie is het eeuwig Evangelie. Want Hij zelf is de Eeuwige, de Onveranderlijke. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in de reen wigheid... Volgt daarom het voorbeeld uwer voorgangeren na, volhardt tot den einde en gij zult zalig worden. Wij geven thans natuurlijk geene afzonderlijke breede verklaring van ons tekstwoord. Op den klank af reeds wordt dit woord, dit gevleugelde woord, door ieder uwer verstaan. Wij willen het alleenlijk trachten toe te passen op de gelegenheid des tijds. Daartoe heilige het de Heere door zijnen Geest aan ons aller harten! Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid, I. dat is een troost bij de gedachte aan alles, wat ook in den loop van dit jaar en van deze eeuw veranderd is; II. dat is een troost, bij de gedachte aan alle vijandschap, welke zich ook in deze eeuw tegen Christus betoond heeft; III. dat is een troost ook bij de gedachte aan alles, wat ons eenmaal ontzinken en wat ons door Christus geworden zal. I. Alles gaat voorbij. Ook dit jaar, ook deze eeuw zijn weer voorbijgesneld. Wij staan thans op een keerpunt van jaren, van eeuwen. Wat is er in dien tijd al niel veranderd ! Laat ons even den blik terugwenden, en iets van het verledene voor onzen geest oproepen. Ook in den loop van dit jaar zijn velen uit ons midden weggenomen. Dierbare betrekkingen en vrienden, wij tellen ze bij tientallen, die aan het begin van dezen jaarkring nog bij ons waren, en nu sedert korter of langer tijd reeds van ons zijn weggenomen. //Als de wind daarover gegaan is, dan zijn ze niet meer, en hunne plaats kent hen niet meer." Mannen en vrouwen hebben hunne dierbare echtgenooten zien heengaan. Ze hebben een ledige plaats gelaten, die in de meeste gevallen niet meer gevuld zal worden. Ouders gedenken op dezen avond hoe dierbare panden van hen werden weggenomen, oudere en jongere kinderen, hunne schatten, die zo beminden als hun leven, en met wie vele verwachtingen ten grave gedaald zijn. Kinderen staan nog in de gedachten bij het graf van vader of moeder, en vinden thuis altijd weer die ledige plaats, zoo ze namelijk met vader of moeder niet zelfs hun tehuis verloren hebben. Zoo denken broeders en zusters, en ook vrienden en vriendinnen, met weemoed aan dierbaren, die uit hunnen kring werden weggenomen, om daarheen nimmer terug te keeren. Ook de gemeente van Christus (de strijdende kerk!) gedenkt derhalve harer vergankelijkheid. Een niet gering aantal leden zijn ook dit jaar van ons gegaan, en zoo wij hopen overgegaan in de triumfeerende kerk hierboven, in het huis des Vaders, waar vele woningen zijn; immers allen die in den Heere Jezus ontslapen zijn, ook de kleinen, voor wie het verbond Gods onze vertroosting is. „Wij zullen wel tot hen gaan, maar zij zullen tot ons niet wederkeeren". Ook gingen velen naar elders, en kwamen anderen van elders in ons midden. En zoo wisselt en verandert het alles van jaar tot jaar. Maar boven al deze wisseling en verandering klinkt het dierbare troostwoord : Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. Een troostwoord bij onze sterfbedden en graven. Een troostwoord bij het zien van ledige plaatsen. Een troostwoord voor alle bedroefde en verslagene harten .... Wij zien echter niet slechts een jaar terug, maar een gansche eeuw. Wat is in die eeuw al niet veranderd ! Wat is in die eeuw al niet weggemaaid ! Niet slechts enkele personen, maar geslachten. Geslachten zijn gekomen en gegaan. Van het geslacht dat bestond, leefde en werkte, klaagde en jubelde, toen deze eeuw haar loop begon, bestaat onder ons niemand meer. Niemand zelfs in de gansche stad onzer inwoning kan ons zeggen uit eigen ervaring : Zoo en zoo was het bij den aanvang dezer negentiende eeuw. Uit de eerste helft dezer eeuw zijn er zelfs maar weinigen meer over. Onze ouders en grootouders zijn meest allen reeds heengegaan. De zestigers en zeventigers en tachtigers, vooral de laatsten, zijn zeldzaam, 't Is immers nog steeds gelijk Mozes in den negentigsten Psalm gezongen heeft: „Zeventig, en zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren, en het uitnemendste van die is moeite en verdriet: want het, wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen." Niet minder dan drie geslachten dalen elke eeuw in den schoot der aarde neder; drie nieuwe geslachten verschijnen achtereenvolgens ten tooneele. En zoo is het in alle steden en dorpen en landen gegaan. Zoo gaat het met alle 1400 millioen menschen, die tegelijk deze aarde bewonen. Zoo gaat het van eeuw tot eeuw. Is dat niet eene verbazende, eene ontroerende verandering ? O En straks zinken ook wij in het stof der aarde, en worden tot onze vaderen vergaderd. Doch boven deze wisseling der geslachten klinkt met nadruk dit woord der vertroosting: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. Een troostwoord voor elk geslacht, dat Hem aanroept als den Vorst des levens; een troostwoord voor elk geslacht, dat met Mozes zegt: „Heere, gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht " ij wezen nog alleen op de verandering welke de dood brengt. Maar wat is er in den loop dezer eeuw ook op allerlei gebied veel veranderd. De ouden van dagen in ons midden zouden er van kunnen spreken. Als gij de stad onzer inwoning beschouwt, en gij brengt dan in uwe herinnering terug, hoe het in uwe kindsche jaren er uitzag — onwillekeurig roept ge dan uit: „de gedaante dezer wereld gaat voorbij." En zelfs wij, jongeren, zeggen het u na ... Als ge uwe gedachten laat gaan over de algemeene toestanden van staat en maatschappij, hoeveel was toen anders dan thans. Toen bijvoorbeeld deze eeuw begon, scheen het alsof Oranje nooit weer op den troon van Nederland zou komen; als een balling toch toefde hij buiten het vaderland. Later werd Oranje tot een breed vertakte familie, zoodat het scheen alsof er nooit gebrek zou komen aan mannelijke opvolgers op den troon. En in het einde dezer eeuw hebt gij, heeft Nederland het moeten beleven, dat maar ééne vrouwelijke spruite is overgebleven, van welke nu onze verwachting is, doch met wie het eigenlijke huis van Oranje eenmaal uitsterft. God zegene haar en haar aanstaanden gemaal. God zegene het vorstelijk huwelijk, dat in den aanvang der volgende eeuw gesloten staat te worden. Ook de volgende eeuw zie Oranje's nakroost en Nederland verbonden en samen gezegend, vooral ook met geestelijke zegeningen in Christus den Heere. Maar bij alles wat ons moge overkomen, zij het Oranje en Neerland tot troost: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid Onze 19Je eeuw begon zonder stoom en elektriciteit, zonder spoortreinen, zonder telegraaf en telefoon en fonograaf; zonder zoo vele kostelijke uitvindingen op wetenschappelijk gebied, waarvoor wij God van harte kunnen danken; zonder socialisme en werkstakingen (al waren ook de beginselen terdege aanwezig); zonder die overdaad van weelde en gemakken in schier alle standen, waarmee de eeuw besluit; zonder die wilde, wilde concurrentie en jacht naar geld, die den strijd 0111 het bestaan voor velen hoe langer zoo moeielijker maakt. Koöden zij uit hun graf verrijzen, en in ons midden rondzien, die ouden uit het begin dezer eeuw, hoe verbaasd zouden ze wezen, en ons toeroepen : „de gedaante dezer wereld gaat voorbij." Gaat voorbij - ja, ook dat alles gaat weer voorbij. Wat ons nu nieuw is, zal oud zijn voor ons nageslacht, en de twintigste eeuw zal op haar beurt weer veel aan het licht brengen en doen ontstaan, dat ons zou verbazen. Maar ook dit nieuwe wordt weer oud, en ten slotte gaat alles voorbij, wanneer Jezus Christus alle dingen nieuw maakt, eeuwig nieuw Ook op kerkelijk gebied heelt in deze eeuw heel wat verandering plaats gevonden. Zij is de eeuw der vrije kerken geworden. Er zullen wel enkelen in ons midden zijn, die zich herinneren dat de Scheiding van '34 nog niet was. Ze leefden allen in de ééne groole staatskerk, het Nederl. Herv. Kerkgenootschap, waarin Koning Willem I in 1816 de aloude Geref. Kerken dezer lauden omgezet had. Ze herinneren zich den eersten strijd, den eersten uitgang. Ze herinneren zich de vaders der Scheiding in hunne kracht, die nu allen heengegaan zijn ter eeuwige ruste : de Cock en van Raalte, Hrunimelkamp en van Velzen (ook in de straten onzer stad geen onbekenden). Ze herinneren zich de bange worsteling die toen volgde : smaad, vervolging, verachting - maar ook de geestelijke opgewektheid die zulke geestelijke worstelingen gewoonlijk kenmerkt. En thans ? ,/Vier-en-dertig" is door God gezegend. „Zes-entachtig" (strijdende voor dezelfde beginselen) is op ,/vier-endertig" gevolgd. Zes-en-tachtig en vier-en-dertig zijn samengevloeid. De Heere heeft uitbreiding, heeft genade en ook eere gegeven. Wij beginnen thans een weinig mee te tellen onder de vele kerken van ons vaderland en daar buiten. De Heere heeft het wel gemaakt. Boven bidden en denken. Hij heeft ook in deze eeuw getoond de Koning zijner kerk te wezen, en een volk te kunnen verwekken, dat voor de eere van Christus op alle gebied des levens durft opkomen. Hij heeft ook in deze eeuw getoond zijne kerk te kuniien instandhouden trots allen tegenstand. Ook in deze eeuw heeft Hij de Gereformeerde waarheid weer met kracht aan het licht willen brengen. Dat heeft Christus gedaan, M. H.! Hem de eere daarvoor, niet ons, niet eenig schepsel. Ons betaamt integendeel de beschaamdheid des aangezichts, ook vanwege de schromelijke verdeeldheid onder de belijders der Gereformeerde religie. Ons betaamt diepe verootmoediging wegens allerlei zwakheid en gebrek, nalatigheid en ongerechtigheid. Neen, roemen is ons waarlijk niet geoorloofd, aisof wij het zoo wel gemaakt en zoo veel voor den Heere gedaan hadden; roemen kunnen wij alleen in den Heere, die ook daarin getoond heeft gisteren en heden dezelfde te z ij n, en in der eeuwigheid. O, mijne broeders en zusters ! stond deze waarheid niet vast, dan waren wij al lang vergaan, dan was er ook niets van onzen arbeid terechtgekomen op kerkelijk gebied. ,/Ik de Heere worde niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd." Dat is onze vertroosting. Gezongen : Psalm 103 : 9. Maai' 's IIkkiien gunst zal over die Hem vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen : Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden, Noch van zijn wet afkeerig d' ooren wenden, Maar die, naar eisch van Gods verbond, betracht. II. z/Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid" — dat is ook een troost bij de gedachte aan alle vijandschap, welke zich in deze eeuw tegen Christus betoond heeft. De naam Jezus beteekent Zaligmaker. //Omdat Hij zijn volk zalig maakt van hunne zonden". Dierbaie naam ! Wat al namen zijn in den loop der tijden opgekomen en weer verdwenen ; namen, die ook groot genoemd werden, en van welke ook invloed uitging op personen en volken, en die nu nauwelijks ol nooit meer genoemd worden. Maar de naam van Jezus ? Nog steeds ,/ruischt langs de wolken die lieflijke naam, die hemel en aarde vereenigt te zaam." Nog steeds is er een volk dat erkent : //geen naam is er zoeter en beter voor 't hart; Hij balsemt de wonden en heelt alle smart." De naam van Jezus is zelfs niet minder groot geworden in den loop dezer eeuw. Aan het einde der vorige en in het begin dezer eeuw scheen dat wel niet zoo. Toen dorst Voltaire, de groote revolutieman met het oog op Jezus godslasterlijk uitroepen: „ Verplettert dien ellendeling!" *) En velen hebben dien kreet opgevangen, en hebben het beproefd zijn naam van de aarde te verdelgen. Toen heeft men durven voorspellen, dat eer de 19e eeuw ten einde was, de naam van Jezus niet meer beleden zou worden. Toch is het alzoo niet geschied. Wel hebben de revolutiebeginselen doorgewerkt- Wel heeft de Satan zijn best gedaan. Wel heeft deze verlichte 19e eeuw over 't algemeen de duisternis liever gehad dan het licht — maar het- licht is toch niet ondergegaan . Thans, aan het einde dezer eeuw, zijn er, Gode zij dank, nog duizenden bij duizenden, die den naam van Jezus belijden en verheerlijken — duizenden bij duizenden, die met al hunne zonden en smarten tot dien Zaligmaker zich wenden, en die zijnen naam boven allen naam achten. Dat getal is zelfs veel grooter dan bij den aanvang der eeuw, zoowel in de Christenals in de heidenlanden. De profetie van de mannen der revolutie is, Gode zij dank, beschaamd. *) Ecrasez 1' infame ! ♦ Trouwens de naam van Jezus kan niet vergaan. Hij is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. Het aantal liefhebbers van Jezus is niet altijd en in elke eeuw even groot, maar er zal toch altijd door een overblijfsel wezen naar de verkiezing der genade. Ja, als de vijanden het stoutst spreken en het hevigst woeden, betoont Hij meermalen de macht zijner genade het heerlijkst. Tevergeefs trachten de vijanden zijn naam uit de historie der eeuwen te schrappen. Het einde zal wezen, zooals Juliaan de afvallige het in bitterheid der ziele moest uitroepen : ,/Zoo hebt gij dan ten slotte toch overwonnen, Galileër !*).... Christus beteekent Gezalfde. Die gezalfd is tot onzen grooten Profeet, tot onzen eenigen Hoogepriester, tot onzen eeuwigen Koning. Ook als zoodanig is Hij immer dezeltde. Christus onze groote Profeet. Die ons den raad Gods aangaande onze verlossing volkomen geopenbaard heeft. Zijne leer belijden wij, nietwaar? En bij zijne leer wenschen wij te volharden van jaar tot jaar, van eeuw tot eeuw, wij en onze kinderen, door de genade des H. Geestes. Die leer zal bestaan. Die profeet blijft dezelfde. Ook in deze eeuw heeft het niet aan pogingen ontbroken om die leer van Christus te verdringen. Andere proleten zijn opgestaan, die de volken wilden onderwijzen. Ook deze eeuw heeft machtige wijsgeeren, groote denkers voortgebracht, die een tijdlang veler, veler gedachten beheerscht hebben. En het scheen soms waarlijk alsof de profeet van Nazareth weldra gedaan zou hebben. Maar, opmerkelijk, het was slechts voor een tijd. Het eene stelsel na het andere is opgekomen en heeft zijn voorganger verdrongen. Ik meen dat onze eeuw niet minder dan een zestal groote stelsels gekend heeft. En thans ? Wat zegt de wijsbegeerte aan het einde dezer eeuw? Velen zeggen peinzensmoede: Wij weten niets; wij wanhopen er aan om ooit iets van het wezen der dingen te weten te komen ! Maar Jezus Christus is gisteren en lieden dezelfde, en in der eeuwigheid. Zijn leer is nog dezelfde als in vorige eeuwen. Aan zijne voeten ter neder te zitten (dat hebben ook in deze eeuw duizenden, ja millioenen ervaren) geeft licht en vrede en troost; Hij verlicht ons ver- *) Tandem vicisti Galilaeë. stand dat duister is, en geeft ons klaarheid over de diepste vraagstukken van het menschelijk leven, van het menschelijk hart: over leven en dood, vreugde en smart, tijd en eeuwigheid. O, als wij soms hooren het koude, cynische ongeloof onzer dagen, wanneer wij vooral in tijden van smart en rouw de troost- en drogredenen der menschelijke wijsbegeerte vernemen - dan roepen wij onwillekeurig uit: wel ons, dat wij het geloof hebben aan de leer van Christus, aan zijn zalig Evangelie; wel ons, dat wij Hem erkennen als onzen grooten profeet. Welzalig zij, die naar zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen. Christus onze eenige Hoogepriester. Ook daartoe is Hij dooiden Vader gezalfd. Onze Hoogepriester is Hij, die in de volheid des tijds uit het vleesch en bloed der maagd Maria zich een lichaam toebereid heeft, in welk lichaam Hij geleden heeft voor onze zonden. Aan het hout des kruises heeft Hij zichzelven geofferd, en met deze zijne offerande is Hij de hemelen doorgegaan, om daar onze zaken bij God te behartigen. Ook aan dezen Hoogepriester heeft onze eeuw zich vergrepen. Verzoening met God, zoo heeft men geroepen — wij hebben die niet meer noodig. Vroeger meenden de menschen, en ook wij, die noodig te hebben, doch thans zien wij beter. Er is geen God! Er is geen zonde! Er is geen schuld! Dat is het laatste woord van de wijzen onzer eeuw geweest. Of, zoo men nog aan een God geloofde, heeft men smadelijk gesproken van de verzoening door het bloed des kruises als van een Woeeftheologie, waarin noch God noch mensch een welbehagen kan hebben. Men heeft (om met da Costa te spreken): „heidendeugd en kracht ,/gepredikt aan de ziel, die naar vergeving smacht". Maar, Geliefden, ook deze smaad heeft Christus niet gedeerd. Ook als Hoogepriester is Hij dezelfde gebleven, gisteren en heden, en blijft Hij dezelfde in der eeuwigheid. En de ongeloofstheoriën onzer eeuw en de vijandschap tegen het kruis van Christus (den Joden een ergernis, den Grieken een dwaasheid !) hebben het niet kunnen verhinderen, dat er ook deze gansche eeuw door een volk geweest is, dat door Christus tot God heeft willen gaan. Een volk, dat Gods heilig recht erkent, - een volk, dat in diepe verslagenheid over eigen zonde en schuld en onvolmaaktheid voor dien heiligen God zich neder buigt, - een volk, dat aan geen betere handen zijne zaken bij God weet toe te vertrouwen dan aan den grooten Hoogepriester onzer belijdenis, Jezus Christus. En zulk een volk zal er alle eeuwen door bestaan, want Hij blijft eeuwig dezelfde. Christus onze eeuwige Koning. De naam Christus duidt Hem niet het minst als koning aan. ,/Ik toch heb mijnen koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid." Als zoodanig belijden wij Hem ook; nietwaar ? Als zoodanig buigen wij ons voor Hem neder, nietwaar? Hij is koning in ons hart, niet waar ? Maar de wereld ?! Maar deze onze eeuw P! Ach, zij heeft geweigerd Hem haar hart te geven. Zij heeft geweigerd voor Hem zich neder te buigen. Zij heeft geweigerd voor Hem haar goud en wierook en mirrhe neder te leggen. Aangaande deze eeuw heeft da Costa gezongen : De kennis, ontworteld aan 't geloof, werd (rots, [werd heiligschennis Zie hier uw goden! kunst en kracht en industrie; En voorts : geen eerdienst meer dan de eerdienst [van 't Genie ! Christus onttroonen, en Satan koning maken. Christus verwerpen, en leven naar het goeddunken van zijn hart. De geestelijke goederen, welke Christus ons biedt, versmaden, en alleen vragen o:n brood en spelen. Alle banden en touwen van zich werpen, en het vleesch den vrijen teugel laten. God Mammon *) op den troon **). God Bacchus verheerlijken ***). Godin Venus aanhangen. Den mensch zeiven met zijne gaven en krachten, met zijn kunstvermogen en genie (door God hem geschonken!) op het hoogst verheerlijken. Zichzelven als de hoogste openbaring van het goddelijke leven der natuur bewierooken. Elkander bewierooken. *) De geldgod. **) De drankgod. ***) De godin der wellust. Maar Christus koning? Voor Hem zich buigen? Neen! Men is anti-christelijk geworden. En de wereld wacht nog slechts op de komst van den anti-clirist bij uitnemendheid. Zietdaar de geest der eeuw. In de hoogere kringen der Christenvolken, en ook in een goed deel der onderste lagen. Doch ook dat deert Christus niet ! Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. Hem verwerpen kan men, maar onttroonen kan men Hem niet, die door den Vader gezalfd is. Want eeuwig bloeit de gloriekroon Op 't hoofd van Davids grooten Zoon. En Hij zorgt alle eeuwen door dat er een volk is, dat Hem als koning erkent en dient en verheerlijkt. Ook onder ons nietwaar ? Of wij allen Hem als onzen koning et»kennen ? Ik weet het niet. Ik vrees wel van niet. Ik vrees dat er onverschilligen en vijanden van Christus onder ons zijn. Ook onder de kinderen der gemeente. Ik vrees dat hier zijn, die ook dit jaar, en zoovele jaren dezer eeuw, met sprekende daden gezegd hebben : Wij willen niet dat deze koning over ons zij - wij willen ons hart aan Hem niet geven - wij willen leven zooals het ons lust. Hem deert dat niet! U deert dat wel! Christus is koning. En blijft koning. De koning der eeuwen. Voor dien koning moet gij eenmaal verschijnen. Door dien koning zult gij eenmaal geoordeeld worden. Als gedoopten, dragende zijn merk- en veldteeken. Als belijders zijner leer, die Hem gehoorzaamheid beloofd hebt. Durft gij den toorn van dien koning trotseeren ? Wilt gij zijne liefde versmaden ? Och, doe dat niet. Luister naar zijn Woord. Buig u voor Hem neder. Geef uw hart aan Hem, die met goddelijke teederheid en liefde ook u gedurig bidt, en al zoo lang gebeden heeft: //Zoon, dochter, geef Mij uw hart Maar stel het niet uit. Doe het hedenavond nog. Eer dit jaar, eer deze eeuw, eer uw leven voorbij is. Dat zal uwe zaligheid zijn in leven en sterven. Maar of gij het ook al niet wildet doen — Christus blijft er even goed koning om, door God gezalfd. Daar kunt gij niets tegen doen. Daar kan de geheele wereld, de gansche hel niets tegen doen. En eenmaal zal voor dezen koning alle knie zich buigen ; ook dergenen die Hem verworpen hebben. Want de Schrift zegt: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. Eens, in zijne omwandeling op aarde, leidde de Zone Gods een drietal zijner discipelen met zich op een hoogen berg. Daar werd Hij voor hen van gedaante veranderd. Zijne kleederen werden wit gelijk het licht, en zijn aangezicht blonk gelijk de zon — voorsmaak van zijne onvergankelijke heerlijkheid ! Mozes en Elia stonden daar bij Hem, en spraken met Hem over den uitgang, dien Hij hebben zou te Jeruzalem. En toen werd eene stem uit de hoogwaardige heerlijkheid vernomen, de stem des Vaders: „Deze is mijn geliefde Zoon, in welken Ik mijn welbehagen heb; hoort Hem!" Deze stem komt door de prediking des Evangelies alle eeuwen door tot de kinderen der menschen. Als uit de hooo-- o waardige heerlijkheid, als uit Gods eigen mond, klinkt het nog steeds, ook bij den uitgang dezer eeuw : „Deze is mijn geliefde Zoon, deze Jezus, die als de Christus onder u verkondigd wordt. Hoort toch naar Hem ! Luistert toch naar zijn Woord !" Het is toch zoo goed naar Hem te liooren. Hij is de eenige, de algenoegzame, de onveranderlijke Zaligmaker. Zijne volheid is onuitputtelijk. Gelijk de oceaan alle eeuwen door vol water is, en de zon alle eeuwen door vol licht — zoo is bij Christus altijd door dezelfde volheid van genade voor arme zondaars : vergeving, vernieuwing, vrede, troost, zaligheid. Hoevele geslachten ook uit die fontein gedronken hebben, elk volgend geslacht ontvangt uit diezelfde volheid ook genade voor genade. Alle ziel, die in Hem de zaligheid zoekt, in welke eeuw ook, wordt uit zijne volheid verzadigd. In Hem is des Vaders welbehagen, eeuw uit, eeuw in, ja tot in alle eeuwigheid — in Hem behoorde ook het welbehagen van alle volken, van alle menschen te zijn. In Hem is het welbehagen van alle kinderen Gods, nietwaar P U die gelooft is Hij dierbaar. En het is u tot troost nietwaar, dat deze uw Heiland onveranderlijk dezelfde is. O, als Hij veranderlijk ware gelijk gij, gelijk al dit ondermaansche, gelijk ook de stelsels der menschen —waar zou n we hope zijn ? Maar nu. Hij verandert niet. Zijn Evangelie verandert niet. Zijn verbond verandert niet, het Nieuwe Testament in zijn bloed; het is vaster dan de bergen der aarde. Zijn macht, zijn goedheid, zijn trouw veranderen niet. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in der eeuwigheid. Gezongen : Psalm 89 : 8. Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d'eere toegebracht ; Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen ; Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven, Eu onze Koning is van Isrels God gegeven. III. De wisseling van jaren en eeuwen verkondigt ons met nadruk de vergankelijkheid dezer bewegelijke dingen, de vergankelijkheid ook van onszelven. Veel is ons reeds ontvallen — maar eens zal alles ons ontzinken. Alle bezit hier op aarde is onzeker. Geld en goed zijn eb en vloed. De gezondheid, waarin wij thans ons verheugen, kan in een oogenblik ons ontnomen worden. De voorspoed, waarin wij thans nog deelen, kan weldra in tegenspoed verkeeren. De dood kan onze woning binnentreden, voor het eerst of bij vernieuwing, en onze dierbaren ons ontrukken. Eens komt de dood ook tot ons, tot u en tot mij, en alles ontzinkt ons. Wij kunnen niet vnet al medenemen : geen penningske, geen stroohalm. Onze kinderen, onze bloedverwanten, onze vrienden, onze genietingen, onze arbeid — alles, alles ontzinkt ons bij den dood. En wij ontzinken aan deze zichtbare wereld, en zij ontzinkt aan onzen blik. Zal ons dit ontroeren ? Neen. Ook bij dat vooruitzicht heeft het geloovige hart troost in de wetenschap dat Jezus Christus gisteren en heden dezelfde is, en in deieeuwigheid. Want ontslapende in den Heere, zinken wij in zijne armen, en worden tot Hem ons Hoofd in de eeuwige tabernakelen opgenomen, en bij onze dierbaren die ons daarheen voorgegaan zijn. Vooral in den dood zal het blijken, dat wij met een onveranderlijken Zaligmaker te doen hebben Ja, wij verwachten uit zijne volheid nog meer. Als wij deze aarde verlaten, dan blijft er nog een menschengeslacht, ook het nageslacht van de meesten onzer. Dan laten wij ook ons eigen lichaam, ons sterflijk reiskleed, in de graven achter. Maar dat zal niet altijd zoo doorgaan. Wat zou dan toch het resultaat van al deze bewegelijke dingen zijn ? Eenmaal komt aan de opeenvolging van geslachten en eeuwen een einde. Of de volgende eeuw, aan welker drempel wij staan, de laatste zal wezen, dat weten wij niet. Maar dit weten wij, op grond van Gods Woord, eens zal de laatste eeuw, — het laatste jaar — de laatste dag — het laatste uur gekomen zijn. Johannes zag een engel, staande met den eenen voet op de aarde en met den anderen op de zee, en hij zwoer bij dien, die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd meer zijn zal. Dan komt Christus op de wolken des hemels met de engelen zijns Vaders. Dan zal Hij de dooden opwekken, en hen met de levenden oordeel en. Dan zal Hij zeggen : het is geschied! de tijden der eeuwen zijn vervuld ! het einde aller dingen is gekomen ! En dan zal deze wereld, en de werken die daarin zijn, vergaan - want de tegenwoordige wereld heeft haar doel dan bereikt. Dan zullen de krachten der hemelen bewogen worden, en de elementen zullen brandende versmelten en vergaan. De groote wereldbrand is daar, en alles waaraan de dwaze mensch zijn hart gegeven heeft, zal te niete worden. Maar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen uit de asch der oude te voorschijn komen — heerlijker van glans en schoonheid - heerlijker schouwplaats van de volmaaktheden onzes Gods - heerlijker werkplaats zijner uitverkorenen. Ziet, Ik maak alle dingen nieuw, zoo zal onze Heiland dan spreken. En die nieuwe hemel en aarde zijn niet voor de goddeloozen, niet voor degenen die het Evangelie van Christus ongehoorzaam geweest zijn . . . Zij zullen geworpen worden in den poel die brandt van vuur en sulfer, die even eeuwig zal zijn als de gelukzaligheid der vromen ; daar zal zijn weening en knersing der tanden! Maar die nieuwe hemel en aarde zullen zijn voor de geloovigen, voor allen die de verschijning van den Heere Jezus hebben liefgehad. Zij zullen het erfdeel wezen van de geheiligden in Christus - eene onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis - even eeuwig en onveranderlijk als Jezus Christus hun Zaligmaker zelf. Daar zal geen zonde meer zijn, en geen krankte, en geen scheiding, en geen dood. Dt\ar zullen geen tranen meer vloeien, geen zuchten meer geslaakt, geen rouwkleederen meer gedragen, geen graven meer gedolven worden, gelijk in dit jaar en in deze eeuw zoo menig-, menigmaal geschied is. God zelf zal alle tranen van de oogen der zijnen at'wisschen. Daiir zal peen weemoed meer zijn bij het voorbijsnellen van jaren en eeuwen, want een eeuwig heden is gekomen. D&ar zullen wij naar lichaam en ziel de eeuwige zaligheid genieten, en ons verheugen in de glansen die uitstralen van het eeuwige Wezen. Daar zullen wij loopen en niet moede worden, wandelen en niet mat worden. Daar zullen wij in eeuwigen vrede met God en met elkander en met de heilige engelen leven. Daar zullen wij de volheid genieten van de weldaden van Christus, van die geestelijke en hemelsche zegeningen, waarvan hier slechts beginselen en voorsmaak ons geschonken werden. Daar zullen wij in eeuwige, goddelijke weelde van heilige vreugde ons baden. Dkar zal Jezus Christus eeuwig bij ons wezen, en wij eeuwig bij Hem, - als Hij ons de volle kracht van deze waarheid zal doen ondervinden: Ik ben gisteren en heden dezelfde, en in dor eeuwigheid. Zoo dan, Geliefden, vertroost elkander met deze woorden. Amen. Slotzang : Psalm 72 : 11. Zijn naam moet eenwig eer ontvangen ! Men loov' Hem vroeg en spa! De wereld lioor' en volg' mijn zangen Met amen, amen, na !