js5sl .1f*_ sblj af sb jh_-ol je3 j5fc8c«» LEERREDE OVER Galaten VI: 14. DOOR C. G. DE M O E N, Emer.-Predikant te Kampen. Gelezen: Galaten VI. Gezongen: Ps. CXVI: 1, 10- Ps CVI-3Ps. LXV : 2 ; Ps. CIII: 2. INLEIDING. Gelukkig M. H.! is het kind des Heeren, dat zich in zijnen God en Vader verblijden mag. Dit zou nooit hebben kunnen gebeuren, ware het niet dat de Ileere Jezus Christus vrede gemaakt had door het bloed Zijns kruises. Doch geloofd zij God! Hij, die van eeuwigheid is, heeft ook van eeuwigheid gedachten des vredes gehad jegens zondaren, en Zijnen Zoon overgegeven tot feen rantsoen voor velen. Onder dat getal behoorde ook de Apostel Paulus , die eerst wel een groot vijand van den Heiland was, doch later tot God bekeerd werd op den weg naar Damaskus, waar ue Heere Jezus aan hem verscheen en hem tot stilstand bragt. Van dat oogenblik af aan werd Paulus niet slechts een volgeling, maar ook een Apostel van Christus , Wiens leer hij^ niet alleen moest verkondigen ; maar door Wiens bloed hij ook zou gereinigd worden van al zijne zonden. •Daarom wilde Paulus voortaan niets anders weten dan hristus en Dien gekruist. Het kruis van Christus, dat hemi vroeger eene ergernis was, was thans zijn roem, en "ij dien roem wensch ik u heden te bepalen. GEBED. Tekst : Gal. VI: 14. Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen lieer e Jezus Christus; door welken de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld. De Apostel Paulus predikte niet slechts de leer deiwaarheid, die naar de godzaligheid is, maar hij ijverde steeds voor liet behoud der zuivere waarheid, wanneer anderen daarop inbreuk maakten. In Galatië waren, door de prediking van het Evangelie gemeenten ontstaan, die zich echter door eenige valsche apostelen van de zuiverheid der leer lieten aftrekken. Deze valsche apostelen^ leerden, dat de wet der ceremoniën, en vooral de besnijdenis, moest onderhouden worden; alsmede dat de mensch moest geregtvaardigd worden, niet alleen door het geloof, maar ook door de werken der wet. Hierdoor werd de leer der zaligheid uit vrije genade, smadelijk verworpen en CnRiSTUS het eenige 'fondament van behoudenis weggenomen, zoodat de zondaar zijne hoop voor de eeuwigheid, op eenen zand» jrrond moest bouwen, waardoor hij in zijr.e verwachting zou beschaamd worden. Daarom achtte de Apostel Paulus het zeer noodig om de gemeenten in Galatië hierover te bestraffen ; Terwijl hij tevens de vrije genadeleer tegen zulke werkheiligheid verdedigt, en de gemeenten op Christus als op het eenige fondament der zaligheid wijst, door Wiens kruis en zoenverdiensten, de zondaar alleen in het gerigte Gods bestaan kan, Zoo zien wij dat aan de waarheid Gods nimmer iets af- of toegedaan mag worden, en dat wij het Evangelie zóó moeten bewaren, gelijk wij het van den I-Ieere ontvangen hebben. Dwalingen moeten derhalve bestreden worden; vooral als zij van dien aard zijn, dat de christelijke geloofsleer er door wordt omgekeerd , gelijk zulks in Galatië het geval was. Wij zouden te uitgebreid worden, als wij u den geheelen inhoud van dezen voortreffeliiken brief gingen mededeelen; daarom willen wij u nog slechts dit zeggen, dat de Apostel Paulus in ons teksthoofdstuk, nadat hij de gemeenten tot het beoefenen van eenige christelijke deugden had opgewekt, de Galatiers nogmaals waarschuwt voor de valsche apostelen , wier eergierigheid en geveinsdheid hij in het 12* en 13= vers beschrijft, door te zeggen: »Al degenen die een schoon o-elaat willen toonen naar het vleesch, die noodzaken u besneden te worden, alleenlijk opdat zij van wege het kruis van Christcs niet zouden vervolgd worden. ,Vaat ook zij zeiven die besneden worden houden de wet niet; maai zij willen, dat gij besneden wordt, opdat zij in uw vleesch roemen zouden." Eoem dus in het schepsel, was de drijfveer der valsche apostelen, gelijk hij nog de drijfveer van alle valsche leeraars is; die, zoo als Petrus getuigt: «door gierigheid, met gemaakte woorden, van u eene°koopmanschap maken;" of, zoo als Paulus het noemt: «verleiden door schoon spreken en prijzen de harten der een voudigen;" over welken het oordeel van overlang niet ledio- is, en hun verderf sluimert niet. De Apostel Paulus had echter een beteren roem, dan de valsche leeraars; waarom hij in ons tekstvers zegt: «Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus; door welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld." Geve God dat deze roem ook de^ onze zij of worde voor tijd en eeuwigheid! Om u den inhoud onzer tekstwoorden beter te leeren kennen, achten wij het noodig, dat wij u bepalen bij; I. Den kruisroem van Paulus; II. De waardij van het kruis voor zondaren; 111. Het betamelijke om in het kruis van Christus te roemen. Geef Ileere! dat Uw Geest ons de waarheid reet leere verstaan tot Uwe eer en ons heil. Amen. I. Wanneer de Apostel Paulus zegt: «het zij verre van mij dat ik zou roemen , anders dar. in het kruis van onzen Ileere Jezus Christus," dan moeten wij niet denken, dat nij zijn roem stelt in den kruispaal waaraan de Heere Jezus gehangen heeft. Het kruis bestond slechts uit een stuk dood hout, hetwelk voor Paulus geene waarde had* Jüe behoudenis zijner onsterfelijke ziel lag niet in het hout des kruises, maar in Hem, Die daaraan gehangen heeft; dus m den Christus zei ven, Die aan het kruis geleden heeft en gestorven is. Daarom wilde Paulus ook niets anders weten dan Jüzus Christus en Dien gekruist. De regtziiinige leer, dat Christus gekruist en gestorven is voor de zonde, maakte derhalve den roemees Apostels uit. De valsche apostelen daarentegen roemden in het schepsel, in üe verten der wet, in zich zeiven en deze roem is ijdel. Hoort het I. II.! hoe heerhjk de Apostel Paulus de eer der genade verheft. Toen de Apostel Petrus te An- tiochië gekomen was, weerstond Paulus hem in het aangezet, omdat hij te bestraffen was. Eer sommigen van Jacobus gekomen waren, at Petrus mede met de heidenen; maar teen zij gekomen waren onttrok hij zich en scheidde hij zich af, vreezende degenen, die uit de besnijdenis waren. En ook de andere joden veinsden met hem, alzoo dat Barnabas ook afgetrokken werd door hunne veinzing. Maai als Paulus zag, dat zij niet regt wandelden — let wel op T. H.! hier is geene spraak van slecht leeren, maar van niet regt wandelen — naar de waarheid van liet Evangelie, zeide hij tot zijnen medebroeder Petrus in aller tegenwoordigheid: «Indien gij, die een jood zijt, naar heidensche wijze leeft, en niet naar joodsche wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de joodsche wijze te leven? Wij zijn van nature joden en niet zondaars uit de heidenen: doch wetende dat de mensch niet geregtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezos Christus, zoo hebben wij ook in Jezus Christus geloofd, opdat wij zouden geregtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet, daarom dat uit de werken der wet (dat zijn de zoogenaamde goede werken) geen vleesch , (geen zondig mensch) zal geregtvaardigd worden. Maar indien wij, die in Christus zoeken geregtvaardigd te worden, ook zeiven zondaars bevonden worden is dan Christus een dienaar der zonde? Dat zij verre. Want indien ik hetgeen ik afgebroken heb, dat zelve wederom opbouw, zoo stel ik mij tot een overtreder. Want ik ben door de wet der wet gestorven , opdat_ ik Code leven zou. Ik ben met Christus gekruist ; en ik leet, doch niet •neer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat ik leef door het geloof des Zoons van God Die mij lief heeft gehad en zich zeiven voor mij overgegeven heeft. Ik doe de genade Gods niet te met; want° indien de regtvaardigheid door de wet is, zoo is dan Christus tevergeefs gestorven." Gal. II: 11—ƒ 1- Christus en dien gekruist, was dan ook gedurig de inhoud der leer, welke Paulus aan arme zondaren verkondigde, aangezien zij , zoo wel als hij daaraan behoefte hadden. Paulus had aan die waarheid behoefte zoor zich zeiven. Wie was hij. Een geroepen Apostel, geroepen niet van menschen, maar van den Heiland zeiven; doch zijn Apostelschap kon hem niet zalig maken. Hij was een zondaar, een groot zondaar hij noemt zich zeiven den voornaamste der zondaren en daarom moest hij een' Borg en Redder hebben voor zijne onsterfelijke ziel. De zonden waarin hij ontvangen en geboren was. zoo wel als zijne andere zonden, maakten hem verdoemelijk voor God. Leefde hij, zoo hij meende, vroe- ger als een Farizeër, onberispelijk naar de wet, later zag hii wel, dat hij berispelijk voor God was, en dat zijne vermeende deugden slechts blinkende zonden voor God waren. Kn zelfs na zijne bekeering gevoelde hij maar al te zeer, dat hij nog van het inwonend verderf' niet verlost was, waarover h\j in heilige klagte uitroept: »Ik ellendig mensch , wie zal mij verlossen uit het ligchaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus onzen Heer. Zoo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde." Rom. VII: 24 — 26. Het is dus op Jezus Christus den gekruiste waarop Paulus zijn vertrouwen stelt en niet op zijne werken; want Hij had voor hem aan het regt der wet voldaan. Voor zijne zonden had Hij de straf gedragen; de wet had Hij voor hem volkomen gehoorzaamd en zoo was de Heere Jezus nu voor hem zijn roem, en wel zijn eenige roem; door zijn lijden en sterven had Hij God verzoend en bevredigd, en daarom kon God aan Paulus al zijne schulden kwijt"schelden en vergeven, zoodat er nu geene verdoemenis meer voor hem was, noch voor degenen is, die in Christus Jezus zijn, die niet meer naar het vleesch, maar naar den geest leven. Hern wilde Paolus daarvoor eeren en prijzen. Hcxd de Apostel zich zeiven moeten redden, hij zou verloren zijn gegaan, aangezien hij niet het minste tot zijne verlossing konde toebrengen. Het kruis van Christus had voor hem nog een voordeel en wel dit: dat door hetzelve de wereld Hem gekruist was en Iiij der wereld. Staat er in ons tekstvers: door welken inij de wereld gekruist is en ik der wereld ; het komt op liet zelfde neder. Spreekt Paulus van het kruis van Christus, dan denkt Hij daarbij aan den gekruisten Christus , die voor Hem zulk eene groote verlossing had teweeg gebrast; waardoor de wereld voor Hem hare vroegere waarde had'verloren, zoodat de wereld voor hem als gekruist was. De eer, de gunst, of het aanzien der lieden, "die uit de wereldz'y'n i zocht hij niet- meer. Hij zocht slechts de eer en de gunst van Christus. Ook was hij om de leer van Christus bij de wereld veracht, omdat zij aan geenen gekruisten Zaligmaker behoeite had. Hij werd zelfs door de wereld verstooten en vervolgd, gelijk blijkt uit zijnen brief aan de Gemeente te Connthe, aan wie Hij schrijft: «want ik acht dat God ons, die ae laatste Apostelen zijn, ten toon heeft gesteld als tot den dood verwezen. Want wij zijn een schouwspel geworden der wereld, en den engelen en den menschen. Wij zijn dwazen om Christus wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar Gij zijt sterken; Gij zijt heerlijken, maar wij verachten. Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger, en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen , en hebben geene vaste woonplaats, en arbeiden werkende met onze handen; wij worden oescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen, wij worden gelasterd en wij bidden, wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe.'' 1 Cor. IV f 9 — 13. Wat dunkt u T. H! was de wereld niet voor Padlus gekruisigd en hij voor de wereld? Anders had de Apostel nimmer de man kunnen zijn, die hij door genade geworden is. Maar Paulus had ook behoefte aan die waarheid, om Christus en dien gekruist aan anderen te kunnen verkondigen. Waartoe was hij van den Heere Jezus op den weg naar JDamascus geroepen? Immers om Zijnen naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls ? Welnu, wat zou de prediking van Christus geweest zijn zonder het kruis van Christus? Niets M. II! De zondaar heeft behoefte aan een' Zaligmaker, die hem verlost van den vloek der wet. Dien vloek heeft Christus gedragen; daarvan heeft Hij allen, die in Zijnen naam gelooven verlost ; en daar Paulus gezonden werd om zondaars en geene regtvaardigen te roepen tot bekeering, zoo was het volstrekt noodzakelijk dat hij Christus den gekruisten preekte. Wat zou hij toch gezegd hebben tot Jood en Heiden, wanneer hij hun alléén Christus had gepredikt, bij aldien zij aan liem gevraagd hadden. «'Wat moeten wij doen om zalig te worden?" Wij buigen ons ootmoedig neder voor Hem, die Gods eigen en eenige Zoon is, God en mensch in een peisoon, die te prijzen is in der eeuwigheid; maar met eerbied gezegd: Christus, zonder Zijn kruis, had ons niet kunnen verlossen van den vloek der wet, die om der zonden wil op ons rust; daar God geen afstand kan doen van zijn regt. De ziel die zondigt moet sterven naar het regt der wet. Zouden wij dus van dat vonnis des doods ontheven worden, dan moest een ander voor ons sterven, en dat kon een ander, zelf een zondaar zijnde, niet doen ; wij zeiven konden voor onze zonden ook niet betalen en daarom zond God Zijnen Zoon op deze wereld, om te lijden en te sterven voor allen die hem van den Vader gegeven waren. Nu mogt Paulus niet alleen vrij verkondigen dat Christus voor zondaren ja voor goddeloozen gestorven is, opdat een_ iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; maar het was ook zijne lust en begeerte om zu. eenen Christus te prediken, die gekruist is; en wij danken er God voor dat hij dat heeft mogen doen; want wat was zonder het kruis van Christus onze hope voor de eeuwigheid? II. Staan wij daarom stil bij de waarde welke het kruis van Christus voor ons heeft. Hoewel de H. Schrift leert dat de grootste zondaren als zij gelooven zullen zalig worden, zoo leert zij nergens dat alle menschen door het kruis van Christus zullen gered worden. Onze Gereformeerde kerk leert dit evenmin; zij leert wel dat (a) »de dood des Zoons Gods is de eenige en hoogst volmaakte slagtofferande en voldoening voor de zonden, van oneindige kracht en waardij, overvloedig genoegzaam om de zonden der geheele wereld te verzoenen, omdat, de persoon, die den kruisdood geleden heeft, niet alleen een volmaakt heilig mensch, maar ook de eeniggeboren Zoon van God is, van het zelfde eeuwig en oneindig wezen met den Vader en den Heiligen Geest, en ook omdat Zijn dood verbonden Was met het gevoel des toorns Gods en van den vloek dien wij door onze zonden verdiend hadden." Maar zij leert ook «dat het was de hoogst vrije raad en de allergenadigste wil des Vaders, dat de levend en zaligmakende dood Zijns Zoons, zich uitstrekken zou tot al de uitverkorenen, om hen alléén met het regtvaardigmakend geloof te begiftigen en door hetzelve onfeilbaar tot de zalig heid te brengen: dat is God heeft gewild, dat Christus door het bloed des kruises, waardoor Hij het Nieuwe Testament bevestigd heeft, uit allen volke, geslachte, natie en talen die allen en die alleen, die van eeuwigheid tot de zaligheid uitverkoren en van den Vader Hem gegeven zijn, krachtig vrijkoopen, met het geloof hetwelk Hij, gelijk ook de andere Zaligmakende gaven des Heiligen Geestes, door Zijnen dood voor hen verworven heeft begiftigen en van alle zonden , hetzij aangeborene, hetzij dadelijke, zoowel die na, als vóór het geloof bedreven zijn door Zijn bloed reinigen, tot den einde toe getrouwelijk bewaren en eindelijk zonder eenicre vlek of rimpel, heerlijk zou Voor zich stellen." Men zegge niet »dit is slechts de getuigenis van feilbare menschenwe verblijden ons T. H I dat wij u uit Gods Woord dezelfde waarheid kunnen doen hooren; want zonder dat W oord heeft eene belijdenis geene kracht. Toen de Heere Jezus het H. Avondmaal instelde, zeide Ilij tot Zijne discipelen: «Dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen J?estaments , hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonde." Wie zijn die velen? Immers de (*) Zie do leerregels der Dorische Synode Hoofdstuk li. genen, die Hij elders Zijne schapen noemt, voor wie Hij ook als Hoogepriester gebeden heeft. Daarom heiligde Hij Zich Zeiven voor hen , opdat ook zij geheiligd mógen zijn in waarheid. Ook gaf Hij Zich Zeiven tot een rantsoen voor velen. Dit rantsoen was de losprijs om anderen te verlossen. Zoo de Heiland nu alle menschen verlost heeft, hoe kan dan een enkele nog verloren gaan? Zijn lijden was daarom geheel plaatsbekleedend, d. i. Hij leed en stierf in de plaats van anderen; en daar God in al Zijn doen regtvaardig is , zoo straft Hij niet tweemaal voor dezelfde misdaad. Dit zou geschieden, als degenen, die door het bloed van den Borg en Middelaar gekocht zijn, in het helsche vuur geworpen worden, hetgeen onmogelijk is. Een bekend leeraar (*) zegt: »Dit komt mij duizend malen verschrikkelijker voor dan eenige van die afgrijselijkheden, die gezegd worden aan het Calvinistische] en Christelijke leerstuk van afzonderlijke verlossing te kleven. Te denken dat mijn Verlosser stierf voor menschen in de hel, komt mij voor eene veronderstelling te zijn , te vreesselijk om haar mij te verbeelden ; dat Hij was de Plaatsvervanger voor de kinderen der menschen, en'dat God, na eerst den Plaatsvervanger te hebben gestraft, de menschen op nieuw zou straffen, schijnt mij toe met alle denkbeeld van regtvaardigheid in strijd te zijn." Nu weten wij wel dat er nog andere spreekwijzen in de Heilige Schriften gevonden worden, waarop sommigen zich beroepen; bv: »Alzoo lief heeft God de wereld gehad" enz, of »zie het Lam Gods dat de zonde deiwereld wegneemt;" doch het is genoeg duidelijk dat het woord «wereld", niet altijd alle menschen , hoofd voor hoofd beteekent, maar slechts een gedeelte van het menschdom. Vraagt gij om bewijs, overweegt dan de woorden van den Apostel Johannes: »Wij weten dat wij uit God zijn, en dat de geheele wereld ligt in het booze." Onder degenen die in het booze liggen, behooren echter niet, degenen die »uit God zijn." Zoo ook: «Ivinderkens! Gij zijt uit God én hebt hen overwonnen; want Hij is meerder, die in u is, dan die in de wereld zijn. Zij zijn uit de wereld, daarom spreken zij uit de wereld en de wereld hoort lien" Indien het woord wereld volstrekt alle menschen beteekenen moet, dan zouden de kinderen Gods mede behooren tot degenen, van wie Johannes zegt: »de wereld hoort hen", hetgeen eene ongerijmdheid is. Doch genoeg T. H! wij hebben slechts aangestipt, wat voor grooter uitbreiding vatbaar is. Ook hebben wij een en ander niet aangevoerd om daardoor (*) SFKKÜEON. liet bevel dès Heeren : «Predikt het Evangelie aan alle creaturen" in de schaduw te stellen, slechts tot de uitverkorenen, die wij trouwens niet vooraf kunnen kennen, te beperken; maar om Gods eere en waarheid te handhaven, daar de Heere God geen onregt doen kan, door hen te straffen voor wie de Borg de straf gedragen, de schuld betaald en aan Gods regt voldaan heeft. De Apostel Paülus schrijft van den Heiland aan Titus : »Die Zich Zeiven voor ons gegeven heeft, op dat Hij ons zou verlossen van alle ongeregtigdeid en Zich Zeiven een eigen volk zou reinigen ijverig in goede werken." Tit. II: 14. Tot dat volk te behooren is dus een groot voorregt, want het zal in den hemel ter eere van het Lam zingen: »Want Gij zijt geslagt en hebt ons Gode met Uw bloed gekocht uit alle geslacht en taal en volk en natie." Openb. VI: 9. Neen T. H.! het bloed van den Heiland is niet te vergeefs gestort; door Zijne verdiensten Zullen al de Zijnen behouden worden: niet één van hen zal verloren gaan; «want die Hij te voren gekend heeft, heeft Hij ook te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. En die Hij te voren gekend heeft, dezen heeft Ilij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook geregtvaardigd; en die Hij geregtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijnen eigen Zoon niet gespaard heeft, maar lieeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het°die regtvaardig inaakt. Wie is het die verdoemt? Chkistus is het, die gestorven is, die ook ter regterhand Gods is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benaauwdheid, ofvervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? (Gelijk geschreven is: Want om uwent wil worden wij den ganschen dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slagting.) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, die ons lief gehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch magten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander Schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heer. Rom. VIII: 29 -39. Welaan dan, Geliefden 1 die een' Zaligmaker voor uw hart noodig hebt, in Jezus alleen is heil voor verlorene zondaren. Den grootste der zondaren wijst Hij niet af, als hij geloovig tot Hem komt. Het bloed des kruises reinigt van alle zonden. Zoo gij dus vraagt: »Wat moet ik doen om zalig te worden?" wij wijzen u alleen op de offerande van den grooten en barmhartigen Hoogepriester, waarvan de Apostel Paclus aan de Hebreen schrijft: » Want met ééne offerande heeft Ilij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden." Geene eigen werken kunnen ons behouden, maar alléén de kruisverdiensten van den Heere Christus. »De dood van den Zoon van God is de eenige en hoogst volmaakte slagtofferande en voldoening voor de zonden , van oneindige kracht en waardij, overvloedig genoegzaam om de zonden der geheele wereld te verzoenen." Nu weet gij dat het aan de offerande van Christus niet hapert en dat gij er door zult zalig worden als gij in Hem gelooft. Daarom roepen wij u toe met al den ernst, die ons betaamt: »ermoeide en belaste zielen! gaat tot Christus, die u ruste zal geven, als gij tot Hem komt en in Zijnen naam gelooft. ' Er is geen andere of betere weg, Christus is de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot den Vader dan door Hem. Het ongeloof verheerlijkt God niet. Die niet gelooft zal verdoemd worden. Ziet daarom op Christus, al moet gij zeggen: »Ik geloof Heere! kom mijne ongeloovigheid te hulpe." Aan de voeten van Jezus kwam niemand om; en al wordt het zwak of klein geloof vaak bestreden , het geloof, dat Gods gave is, zal toch niet ophouden, het ga hoe het ga. De Heere, die in u een goed werk begonnen heeft, zal dat voleindigen'tot op den dag van Jezus Christus. Hem zij de eere! III. »Te roemen" zegt de Apostel Paulus, tot de Corinthiërs, »is mij waarlijk niet oorbaar. Want zoo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen, maar ik houde daarvan af, opdat niemand van mij dènke boven hetgeen hij ziet, dat ik ben , of dat hij uit mij hoort. \ an den~ mensch in Christus, die opgetrokken is geweest in den derden hemel, zou hij roemen , »doch van mij zei ven zal ik niet roemen, dan in mijne zwakheden." W as Hij roemende onwijs geworden, »gij hebt mij genoodzaakt dus schrijft hij: »Want ik behoorde van u geprezen te worden; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste Apostelen, hoewel ik niets ben." 2 Cor. XII: 11. Dacnten alle Christenen zóó gering over zich zeiven, dan zou Christus meer eer ontvangen; doch dat: »ik ben niets" wordt zoo weinig gehoord. »Ik ben wat" dit wordt veel meer gehoord en dat zelfs van hen, van wie men naar den aard der liefde het beste moet denken. Denzulken moeten wij nog eens de woorden van PaüLüS doen hooren. » Het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus; door welken de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld!" Kinderen van God! volgt daarin den Apostel na; zulk een roem is betamelijk en verheerlijkt Christus; maar de roem in u zeiven of in het schepsel vernedert Hem. Er is velerlei roem in de wereld. De een roemt op zijne eer; een ander op zijne kracht; een derde op zijne bezittingen; een vierde op zijne wijsheid en verstand; een vijfde op zijne deugden; een zesde op zijne weldadigheid; een zevende, neen T. H! vergunt mij dat ik hiermede niet voortga, waar zou het einde zijn ? Van waar komt dit? Immers daarvan daan dat de wereld God niet kent, anders zou men Hem voor alles de eere geven; het is ook een bewijs dat men zich zei ven niet kent, anders zou men met Paulus zeggen: »ik ben mets." Alle roem is uitgesloten, wie roemt, roeme in den Heere. Niet hij die zich zeiven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd. Wilt gij dus roemen , roemt dan in het kruis van Christus; doch roemt er zóó in gelijk Paulus het deed. Er zijn ook Christenen die wel als Paulus roemen in het kruis van Christus, maar die niet met Paulus kunnen zeggen: «door welken de wereld mij gekruist is en ik der wereld." Zij scheiden wat Paulus vereenigt en zamen voegt. Het een moet met het ander gepaard gaan. Die roemt in het kruis van Christus en niet tevens daarin dat door het zelve de wereld hem gekruist is en hij der wereld, heeft zich zeiven wel te beproeven of hij het zelfde geloof als Paulus heeft. Vooral in deze dagen, zonder noemenswaardige verdrukking en vervolging om des Evangeliums wil, noemt menig een zich Christen ; maar door zijn' wandel bewijst men een vijand van het kruis van Christus te zijn; of zoo men inderdaad reeds Christen is, hoevelen zijn er dan nog, die voor de aanlokselen der wereld alles behalve onverschillig zijn. Eer, aanzien, grootheid, geld en goed bekoren hun. Zij zoeken de eer en gunst der wereld; daarom kunnen zij voor Christus en zijne waarheid niets opofferen; zij zouden dit doen als het hun niets behoefde te kosten; maar nu siddert hun vleesch als zij er aan denken, dat de wereld hun gekruist behoort te zijn en zij der wereld. Van daar dat de Heere Jezus zoo weinig navolgers heeft in deze dagen, waarin Zijne eer vertreden en Zijne zoen- en kruis verdiensten ligt geacht of veracht worden. Ach! waar kan zelfs een kind Gods al toekomen , als het zich door de wereld laat niede slepen , of" zich niet aan den Heere gewent, en den weg breeder wil maken dan de Heere dien gemaakt heeft. De wereld wil zelfs wel christelijk heeten, als zij maar niet behoeft gekruist te worden; doch zulk een Christendom is het ware niet. Het ware Christendom bewandelt den kruisweg, gelijk de Heere Jezus gezegd heeft, »in de wereld zult gij verdrukking hebben , maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen." Menigeen ondervindt het echter tot zijne schade, dat hij te vergeefs op de wereld gerekend heeft. De roem in het kruis van Christus, zal u nimmer beschaamd doen uitkomen ; want de Heere is een Belooner dergenen die Hem zoeken. Welaan, gewent er u aan; dat kruis is zoo zwaar niet, vooral in onze dagen van uiterlijke rust en vrede. Die hier zijn roem in het kruis van Christus gesteld heeft zal dien eeuwig behouden. De aardsche roem vergaat; kroonen en troonen verzinken in het niet; de gedaante dezer wereld gaat voorbij, maar die den wil des Vaders die in de hemelen is doet, blijft tot in der eeuwigheid. Wie moest dus dien blijvenden roem niet zoeken? De menscb is van nature roem en eerzuchtig; en toch, wijs hem op den roem des kruises, dan is het: » houd dien roem maar voor u zeiven, wel een bewijs dat hij van het kruis van Christus afkeerig is. Men moet geleerd hebben om een zondaar te zijn, dan eerst wordt het kruis van Christus ons dierbaar; dan verstaan wij het eerst goed: dat aan dat kruis het handschrift onzer zonden genageld is; dat aan dat kruis Christus eene eeuwig geldende geregtigheid heeft teweeg gebragt voor alle ware geloovigen; dat daar aan alles volbragt is, wat men zelve nooit had kunnen volbrengen. Geeft dan Christus eer geliefden! die God vreest; geeft Hem eer door te roemen in zijn kruis. Geeft hem eer door voor Hem, als een, die met Hem gekruist is te leven. Geeft Hem eer, door af te zien van u zeiven en volkomen te hopen op de genade van den Heere Jezus Christus; geeft Hein eer, door steeds voor de leer des kruises uit te komen en te strijden; of zijt gij zulks niet ten duurste aan uwen Redder en Verlosser verschuldigd ? TOEPASSING. Aangenaam zou het mij zijn als ik van u allen, die mij hoort, mogt denken: »Zij roemen in het kruis van Christus en niet in zich zeiven , de wereld is voor hen gekruist en zij voor de wereld." Mag ik dat denken, T. H.! Wat in uw harte is, weet God alleen; maar kent men den boom niet aan de vruchten? Brengt een kwade boom wel goede vruchten voort en een goede boom kwade vruchten ? Ziet men heden ten dage niet vele kwade vruchten? Vruchten, waaruit genoegzaam te zien is, dat de wereld voor menigeen niet gekruist is, noch zij der wereld: want die van Christus zijn, hebben het vleesch gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden. Is dan een leven in de wereld of naar het vleesch een leven des geloofs, dat door de liefde werkende is? Het geloof is bij velen een historisch of tijdgeloof'; en de liefde? Zij is zoo koud als ijs, men wordt er niet door verwarmd of verkwikt. Kan men van zulke belijders des Evangelies zeggen: «Zij leven en Christus leeft in hen"? Neen, T. H.! het geloof dat de werken niet heeft is een dood geloof, en zulk een geloof kan niemand zaligmaken. Want al prediken wij tegen de dwalingen der valsche apostelen, die de Galatiërs verleiden, wij moeten ook prediken tegen alle valsche godsdienst en tegen ieder geloof, dat geene vruchten der bekeering voortbrengt. De zaligheid is uit genade, de zondaar wordt om niet geregtvaardigd, dit staat vast; maar die geregtvaardigd is zal vruchten der dankbaarheid voortbrengen. Wij zijn geene wetbestrijders, noch voorstanders van een dood geloof of een dood Christendom. Het tegendeel is waar; onze Gereformeerde leer predikt ten sterkste tegen een Christendom in naam. Het is niet genoeg om te zeggen: »ik ben een ellendig, een goddeloos zondaar, ik kan het nooit beter maken, als men daarbij in de zonde blijft leven;" met zulk een gevoelen gaat menigeen verloren, omdat hij slechts anderen napraat. Hij, die waarlijk ellendig en goddeloos is, gaat tot Christus om zich te laten zaligen; en die door Christus gezaligd is, maakt Hem niet tot een' dienstknecht der zonde. Wist menigeen het, hoezeer het den waren geloovigen smart, dat hij zoo weinig vorderingen maakt op den weg des levens; kende hij zijne tranen van boete of weedom over zijne gedurige afwijkingen; was men goed bekend met zijne begeerte, om, kon het zijn, geheel zonder zonde te leven voor God, men zou over hem en zich zei ven anders denken. Daarom zeggen wij tot u, die nog onbekeerd zijt en die in de wereld uw vermaak en roem zoekt: »CJw roem is ij del en zondig, gij wandelt op eenen weg, die u ten verderve voert. Kooi terug o zondaar ! van dien breeden weg ; hij maakt u niet gelukkig. Ik wijs u eenen beteren weg; ik wijs u op ChbisTüS, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is, niemand komt tot den Vader dan door Hem. Hebt gij tot hiertoe den Heere vertoornd door uwe zonden, er is echter nog ver- 7 o geving van dezelve, zoo gij u bekeert en in Christus gelooft. Doch ook hier moet God u geven wat gij niet hebt , daar gij geene kracht in u zeiven hebt om te komen en om te gelooven; en toch is het: «Bekeer u en geloof het Evangelie.'' Verander derhalve het gebod in een gebed en smeek Hem om Zijnen Geest die in al de waarheid leidt. Luister naar de woorden des Heeren, gesproken door den mond van Zijnen knecht Hosea: «Bekeer u o Israël! tot den Heere uwen God toe; want gij zijt gevallen om uwe ongeregtigheid. Neem deze woorden met u en bekeer u iot den Heere, zeg tot Hem: »Neem weg alle ongeregtigheid en geef het goede, zoo zullen wij betalen de varren onzer lippen.'''' Hos. XIV: 2, 3. O, wat is God goed, dat Hij z66 den zondaar tot bekeering laat opwekken; daarom zal het vreesselijk zijn te vallen in de handen van den levenaigen God, wanneer de zondaar zich verhardt en verloren gaat. Is het dus niet zijn eigen schuld, als hij geroepen zijnde, "niet wil komen ? Bekommerd en verlegen zondaar! strekt het verhandelde u niet tot aanmoediging om met uwe zonden tot Christus te gaan? Wat bekommert u? wat maakt u verlegen? uwe zonden. Hoeveel zijn zij ? zij gaan de haren van uw hoofd te boven. Op duizend vragen kunt gij niet één antwoorden. Welnu, ik mag het u uit 's Heeren naam toe roepen: «Bij Jezus is hulpe." Zijn kruis kan u redden. Zijne doorboorde handen roepen het u toe: «zie hoe lief Ik zondaren heb, die tot Mij vluchten. Die handen geven er u het bewijs van. Ik heb ze vrijwillig uitgestoken om ze aan het kruis te laten nagelen. Ik had ze terug kunnen trekken; Ik had mijne vijanden kunnen verslaan; maarneen, Ik gaf mij vrijwillig over en dat om ellendige zondaars te zaligen. Wend u dus naar Mij en word behouden. Wantrouw Mijne liefde niet. Ik ben niet veranderd al ben Ik thans in den hemel. Mijn naam is nog barmhartige Ilooge priester. Mijn bloed is nog versch en levendig; het reinigt nog van alle zonden!" Hebt gij aan zulk een' Zaligmaker geen behoefte? Wend u dan naar Hem, die niet zal uitwerpen degenen, die tot Hem komen. Denk niet dat uwe zonden te veel of te groot zijn; het offer van Christus is van eene oneindige waardij, Zijn bloed reinigt van alle zonden. Menigeen heeft dit in zijne bekommernis wel gedacht, die nu reeds juicht voor den troon van God. Denk ook niet dat gij eerst beter moet zijn eer Jezus u wil aannemen; daar gij het nooit beter kunt "of zult maken. De schuld die gemaakt is staat open en kunt gij nooit door beterschap uitdelgen. Alleen het bloed van Christus , of Zijne kruisverdiensten kunnen zulks doen en zullen zulks doen, als gij u geloovig aan den Heere Jezus moogt overgeven. Blijf dan niet van den Heere Jezus terug en zij het uwe gedurige bede, «trek mij Heere Jezus! dan zal ik U naloopen." Broeders en Zusters die God vreest, uw roem is immers met Paulus in het kruis van Christus? »Ja," zegt gij; maar evenaart uw roem aan dien van Paulus? Welligt zijn er onder u, die op dezen oogenblik geen roem hebben, die donker zijn, of twijfelen aan hun staat. Hoe komt dat? Is de Heere Jezus dan ontrouw bevonden? Heeft Hij u verlaten of hebt gij Hem verlaten ? Ziet gij te veel op uw zei ven en te weinig op Christus? Hindert u soms eene verborgene en heimelijk in het hart insluipende eigen geregtigheid om in het kruis te roemen? Zijt gij wel arm bij u zeiven? Is het ook de zonde of de wereld die u van Christus afleidt, en uw verdorven vleesch bekoort, of uwe zinnen betoovert? Gij kunt geen twee heeren tegelijk dienen; dan verliest gij uwe vrijmoedigheid, en uw roem in het kruis van Christus vermindert of houdt op. Heeft de Heiland dit aan u verdiend? Denkt aan het eertijds, aan uwe eerste liefde, aan uwe geheele overgifte aan den Heere, toen IJ ij u uit de wereld trok en u van uwe zonden verloste. Het moet anders worden; het mag zoo niet blijven. Christus wil dat gij Hem alléén zult dienen. Zijt gij over uw zeiven verlegen of over uw gedrag beschaamd, blijft dan toch niet van Jezus terug, die u genezen moet van uwe geestelijke krankheid. Hij kan het, Hij wil het, Hij zal het; want dien Hij door Zijn kruis behouden heeft, dien zal Hij zeker zaligen. Zendt de Heer in Zijne wijsheid u soms een tijdelijk kruis; het is voor u nuttig en noodig; dien Hij lief heeft kastijdt Hij. Hij weet dus waartoe alles dienen moet, het zal u medewerken ten goede, u bij vernieuwing tot den roem in het kruis van Christus kunnen opwekken; en eenmaal zal Hij u geheel verlossen van alle uwe ongeregtigheden. Dan zult gij Hem zien, die voor u aan het kruis leed en stierf; Dien gij dan eeuwig zult loven en prijzen, met de verloste schaar, die niemand tellen kan, welke Hij door Zijn dierbaar bloed heeft vrij gemaakt van vloek en zonde, van dood en hel, om ze eeuwig te doen (leelen in Zijne heerlijkheid. Dat dan de woorden van den Apostel u gedurig zwaar op het hart wegen, opdat alle eigen roem verdwijne; en geve de Heere u tevens de genade, om niet alleen nu, maar tot aan het einde van uw leven, met Paulus te betuigen: »Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezüs Chkistds; door welken de wereld mij gekruist is en ik der wereld." AMEN.