IIET VERSTAAN DER WAARHEID EN HARE » VRIJMAKENDE KRACHT IN DE GELOOVIGEN. LEE 1 REDE over Jou. VIII: 32. door P. A. WIEESINGA, Predikant te Appingedam. -»g«- Te zingen : Ps. XXV: 2; Ps. XL : 5; Ps. LXXXVI: 6. VOORAFSPRAAK. Wat is waarheid? Deze vraag deed de Romeinsche stadhouder den Heere Jezüs, toen Deze voor zijne regtbank stond. Gewigtige vraag, Toehoorders! ofschoon PilatüS zich de moeite en den tijd niet gaf, het antwoord van den Heiland er op af te wachten. Dan, ofschoon de Heidenen oordeelden, dat deze vraag door niemand met zekerheid kon beantwoord worden, en Pilatüs , a's een Heiden, waarschijnlijk ook in dat gevoelen deelde, waarom hii misschien op deze vraag geen antwoord van Jezus begeerde; ja, ofschoon zelfs vele ongeloovigen in onze dagen, die zich Christenen noemen, het als een waanwijze aanmatiging beschouwen, zoo zij iemand hooren beweeren, dat weet wat waarheid is: wij evenwel, die het der zaligheid bezitten, kunnen te weten komfl waarheid is en hoe belangrijk het is, haar regt te bevatten. Jezus zelf leert ons in den tekst, die het voorwerp or.zer beschouwing zal uitmaken, het groote geluk dergenen kennm, die de waarheid verstaan. Derhalve, het verstaander wnarheid en hare vrijmakende kracht in de geloovigen, zullen wij daaruit leeren kennen. Moge de kracht der waarheid, ook onder ons, in onze harten openbaar worden! Bidden we tot dat einde den Algenoegzame om Zijnen, voor ons in spreken en hooren, zoo onmisbaren zegen. TEKST: Joh. VIII: 32. En {gij) zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. In ons teksthoofdstuk komt' eene zamenspraak voor tusschen den Heiland en de Joden, van welke de meesten bittere vijanden waren van Zijnen persoon en Zijne leer. De Heere verdedigt in die zamenspraak krachtig Zijne Goddelijke zending van den Vader en de waarheid Zijnei leer, ten gevolge waarvan velen, volgens vs. 30, overwonnen werden en in Hem geloofden. Of men dit te verstaan hebbe in den zin van het ware zaligmakend geloof, óf dat men te denken hebbe aan een bloot voor waarachtig houden, dat Jezus als mensch krachtig in woorden en werken en een groot profeet en leeraar was , beslissen wij niet. In ieder geval betoonden zij voor het tegenwoordige toegenegenheid en belangstelling in Zijne leer. Jezus echter kende hunne harten. Hij wist ook dat zij, die waarlijk in Hem geloofden , aan allerlei verzoekingen tot afval van Zijne leer bloot stonden; daarom zegt Hij in vs. 31: «Indien gijlieden in mijn woord blijft, zoo zijt gij waarlijk mijner discipelen." Dus, door in Zijn woord te blijven, dat is hetzelve te bewavolgens vs. 51, zouden zij met de daad betoon en, dat kbhte discipelen van Hem waren. Hierop volgt ons tekstB^dat eene dierbare belofte in zich behelst, troostvol Hdigend voor ieder, die met ernst om zijne zalighei t bekommerd is. Komt, beschouwen wij dat nader en laat ons letten op de volgende zaken: 1°. Wat bedoelt de Heiland liier door waarheid? 2°. TV at beteekent het de waarheid te verstaan ? 3 . Wat geeft het te kennen door de waarheid vrijgemaakt te worden? I. Waarheid staat tegenover leugen en bedrog. De waarheid heeft haren oorsprong uit God; de leugen uit den duivel. Ten tijde van Jezus verkeer op aarde waren er vele leugenleeraars. Hun, die op den stoel van Mozes zaten, Joodsche Schrift- en Wetgeleerden, ontbrak in het gemeen de kennis der waarheid. Zij hadden den sleutel der kennis verloren, en wat ware wijsheid kan er dan zijn? De eigengeregtigheid, waarop de Farizeën de zaligheid verwachtten, en het ongeloof der Sadduceën. die stoutweg vele hoofdwaarheden loochenden, waren toestanden, die in geenen deele de waarheid tot grondslag hadden, maar veeleer eene leer des duivels, welke in de waarheid niet staande gebleven is, een menschen-moorder is van den beginne, ja een vader der leugenen genoemd wordt. Doch dat boos en goddeloos geslacht is niet uitgestorven. De beide rijken van licht en duisternis, of waarheid en leugen, bestaan ook in onze dagen. Het Farizeïsme en Sadduceïsme vertoont zich ook in onzen tijd onder verschillende vormen of gedaanten. Wanneer men de vele onderscheidene gevoelens, die verschillende rigtingen op het Godsdienstig gebied in den tegenwoordigen tijd beschouwt, dan zou men ook bijna tot het heidensch denkbeeld vervallen, dat niemand bepaald zeggen kan, wat waarheid is. Dit is dan ook werkelijk het geval met de zoogenaamde mannen der wetenschap van de negentiende eeuw. De waarheid is, volgens hun inzien, nog niet gevonden, zij zoeken er steeds naar! Doch, zoo zij hunne eigene wijsheid niet als dwaasheid leeren kennen, zullen zij gewis altijd van de waarheid vervreemd blijven. Blijft de vader der leugen hunne zinnen verblinden, zoo zullen zij niet eerder ontwaken uit hunne zelfmisleiding, dan aan de andere zijde van dood en graf! Ellendige toestand! De Heeke zij echter geloofd! Is het getal der leugen-belijders legio, er is bij al den afval van God in Zijne ware dienst in onzen tijd, ook nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade, een kleine hoop belijders der waarheid tegenover de groote menigte die de waarheid in hunnen dwazen overmoed verwerpen. Ofschoon door deze veracht en versmaad, zullen toch de poorten der hel hen niet overweldigen. Zij belijden de waarheid en hebben haar lief, dewijl de waarheid uit God is. De leer van JezüS, de Gezondene des Vaders, om als de groote Profeet den weg tot zaligheid te verkondigen, is dus waarheid. Het was de Geest van Chkistus die onder het Oude Testament door de Profeten sprak. In Hem, die in de volheid des tijds in het vleesch verscheen , is alles bewaarheid wat onder den ouden dag; van Hem voorzegd was. Het O O gansche Woord van God is dus waarheid. Jezüs Christus , die zich bij Joh. XIV: 6 zelf »de waarheid" noemt, is er de groote inhoud van. Hij is ook »de Alfa en de Oméga, het begin en het einde, de eerste en de laatste" van de zaligheid des zondaars. Al de beloften Gods hebben in Hem hare waarheid en vervulling. Geen wonder dan dat allen, voor wie dat woord der waarheid het zaad der wedergeboorte geweest is, en die bijgevolg uit de waarheid zijn, het Woord Gods hartelijk beminnen en betuigen met den dichter in Ps. CXIX: 97, 105 en 106: »Hoe lief heb ik uwe wet! Zij is mijne betrachting den ganschen dag. Uw woord is eene lamp voor mijnen voet, en een licht voor mijn pad. Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de regten uwer geregtiglieid." II. Maar is het al genoeg dat men de waarheid weet en daarover spreken kan? Neen, Toehoorders! Jkzus zegt in onzen tekst: Gij zult de waarheid verstaan. FilippüS vroeg aan den heilbegeerigen kamerling, volgens Hand. VIII: 30J: «Verstaat gij ook hetgeen gy leest?" Deze bekende volmondig, dat hem dit, zonder eenen uitlegger, niet mogelijk was, en toonde door zijn vragen, dat een bloot weten hem niet voldoen kon. Een bloot weten is dus niet genoeg. Paulus leert ons, dat ofschoon men al de verborgenheden en al de wetenschap wist, en geen liefde tot de waarheid bezat, men niets was (1 Cor. XIII: 2). En hoewel van velen dergenen, die zich onder de verkondiging van het Woord der waarheid bevinden, hunne onwetendheid daarvan openbaar wordt, zoo is er ook, helaas! een groot getal die zich met een uitwendig weten , op zijn best genomen met een historisch geloof, tevreden stellen. Er is echter een zeer groot verschil tusschen weten en verstaan. Het eerste is slechts eene in het geheugen opgenomene kennis van den weg der waarheid, het laatste bevinding des harten, ervaring der waarheid in de ziel door de verlichting des Heiligen Geestes, waardoor men de waarheid ook in het leven leert beoefenen. Wel is de historische kennis noodzakelijk en moet er wezen , als men zaligmakend gelooven zal. »Hej geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het woord Gods," zegt Paulus, Rom. X: 17. Doch er moet meer zijn dan een uitwendig liooren, dan eene uitwendige kennis. Vraagt gij, Toehoorders! waarom het hooren der waarheid niet genoeg is? het is, omdat des menschen verstand door de zonde verduisterd is, en »de natuurlijke mensch niet begrijpt de dingen, die des Geestes Gods zijn: want zij zijn hem dwaasheid , en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden." 1 Cor. II: 14. Het verduisterd verstand moet verlicht, het hart voor de waarheid geopend worden. Onder de vele bewijzen hiervoor utt de Heilige Schriften ziet men dit onder anderen ook bijzonder in Lydia de purperverkoopster, bij Hand. XVI: 14. De Heere opende onder Paulus' woorden haar hart, zoodat zij acht nam op hetgeen van hem gesproken werd. En zoo als het met Lydia ging en met anderen, wier geeestelijke vernieuwing des harten ons in Gods woord beschreven is, zoo gaat het met iederen zondaar, die waarachtig tot God en Zijne dienst bekeerd wordt. Maar laat ons in bijzonderheden wat nader beschouwen, wanneer een zondaar de waarheid in hare kracht leert verstaan en waarin dit bij aanvang en voortgang openbaar wordt. Dit vindt bij aanvang plaats wanneer Gods Woord een' wezenlijken invloed op zijn hart en zijne daden uitoefent. Wanneer het uur der minne voor hem slaat trekt God hem uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Dan wordt voor hem »het Woord Gods levend en krachtig, scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard." Hebr. IV: 12. Het dringt in zijn hart, alle eigen wijsheid en kracht ter nederwer'pende. De vijandschap der verdorvene natuur tegen de waarheid, alsmede de invloed, die vroeger de zonde en de wereld op hem uitoefenden, worden er door verbroken. Nu zijn zijne duistere zielsoogen aanvankelijk geopend , een geestelijk licht is in zijn binnenste ontstoken, en zoo leert hij nu den drieëenigen God en zich zeiven geheel anders kennen, dan voorheen. Zich zeiven kent hij nu als doodschuldig. Hij is een veroordeelde in de vierschaar van zijn geweten. Hij ziet zich zeiven beladen met den last der zonde en ongeregtigheid. Nu belijdt hij niet alléén, maar gelooft, dat hij Gods toorn en vloek voor eeuwig verdiend heeft. En, ofschoon hij er op toelegt om zich te beteren, hij leert bij ervaring kennen, dat hij dood is in misdaden en zonden. Hij weet, dat hij al de geboden Gods menigmaal overtreden heeft. Het is hem bekend, dat er een verschrikkelijke vloek tegen de overtreders derzelve uitgesproken is, en zoo ziet hij zich door Gods heilige wet veroordeeld. Zoo verliest zulk een zondaar het leven zijner hand, en leert heilbegeerig uitzien en vragen: Is er ook een middel om de straf te ontgaan en weder tot genade te komen ? Nu leert hij JezüS anders kennen dan voorheen. Toen had hij Hem zoo in het gemeen als Zaligmaker met den mond beleden, maar voor zich zeiven geene behoefte aan Hem gevoeld. Thans kent hij Jezus als Borg en Middelaar, in Zijne noodzakelijkheid, dierbaarheid en gepastheid tot zijne zielsbehoudenis. Hij gelooft nu, dat Jezus verdiensten alléén hem kunnen zalig maken. Hij begeert van Hem, als den grooten Profeet, geleerd te worden. Hij wenscht Hem als den eenigen Hoogepriester tot verzoening en wegneming van zijne zonden. Hij zoekt Jezus als den eeuwigen Koning, om door hem geregeerd en bestuurd te worden. Zoo onderwerpt hij zich aan den Heiland en Verlosser zijner ziel, met de bede, dat hij niets, maar Jezus alles voor hem moge Wezen! God de Vader, wien de zondaar in zijne blindheid alleen beleed als barmhartig en genadig te zijn, zonder van zijne regtvaardigheid en heiligheid iets te willen weten, heeft hij nu leeren kennen als een God, die van wege Zijne heiligheid en regtvaardigheid geene gemeenschap met de minste zonde, en zonder middelaarschap ook niet met de zondaars kan hebben, en als een God die voor den zondaar, zoolang deze buiten Christus is, een verterend vuur en eenen eeuwigen gloed moet wezen, bij welken niemand wonen kan. Hij leert bij het licht des Heiligen Geestes verstaan, gelooven en omhelzen , dat alléén in dien eenigen Middelaar Gods deugden en volmaaktheden van Regtvaardigheid, Heiligheid, Barmhartigheid en Genade, tot zaligheid van zondaars verheerlijkt worden. Het is hem duidelijk en klaar, dat men alleen vrede met God kan hebben en troost kan genieten in de zalige gemeenschap met den drieëenigen Verbonds-God, door het geloof in den Zoon van God en door niets anders. Ziet, zoo leert de geloovige bij aanvang de waarheid tot zaligheid kennen, en wij kunnen hier het groote verschil tusschen weten en verstaan reeds opmerken. Doch ook bij verderen voortgang op den levensweg leert de Christen meer en meer de waarheid, in Gods Woord vervat, met betrekking tot zijne zaligheid, bevindelijk verstaan. Naarmate Gods Geest meer de nevelen van zijn verstand doet opklaren, krijgt hij helderder inzien en meer gezuiverde begrippen van den weg des geloofs. Zijn eigen onvermogen tot het betrachten van het waar geestelijk goed, en de behoefte aan den invloed en de leiding des Heiligen Ö O Geestes, zal hij den weg des geloofs bewandelen, leert hij nog iederen dag beter kennen. Toen de Heere hem bekeerde werd hij overtuigd van zijne zonden; maar bijzonder in het vervolg leert hij wat het beteekent een zondaar te zijn. Als een geestelijk gebondene door de zonde wordt hij gedrongen, met Paulus uit te roepen: »Ik ellendig mensch !" Hom. VII; 24. Hij ondervindt geheel tegen zijne vroegere verwachting en begeerte in, welk eenen schadelijken invloed de verdorvenheid in hem , en de wereld buiten hem op zijn hart en zijne daden uitoefent. Naar mate hij meer inzigt ontvangt van den verloren toestand door de zonde krijgt hij ook meer gezigt van de grootheid der genade, en de oneindige liefde van den drieëenigen God in het verlossen van zulke ellendigen. Die geestelijke kennis van zich zeiven en van God doet hem dan ook nog dagelijks als een arme van geest, als een treurende over de zonden, als een hongerige en dorstige naar de geregtigheid» tot den genadetroon vlugten, met belijdenis van zijne schuld, maar pleitende op het bloed des Verbonds, dat voor de zonde vergoten is. O! Jezus Christus is hem dierbaar. In en bij Ilem alleen schuilt hij. In en door Hem komt hij met vertrouwen tot den Vader en pleit op Zijne beloften, die in Christus voor 's Heeren volk Ja en Amen zijn. Hij gelooft, die Jezus is van den Vader gegeven, (en mag hij geloofslicht en kracht genieten, dan zegt hij: ook voor mij gegeven) »tot wijsheid, regtvaardigheid, heiligma- king en verlossing.'' 1 Cor. I: 30. Zulk een heeft de waar- o o heid lief. Hij kent haar, zoo als ze uit God haren oorsprong heeft en aan hem in ChkistüS is geopenbaard geworden door den Heiligen Geest. m. »En de waarheid zal u vrijmaken," zegt de Zaligmaker in onzen tekst. Op welk eene wijze moeten wij dit verstaan ? denken mogelijk sommigen uwer. Toehoorders! mij dunkt dit is niet moeijelijk, wanneer gij u herinnert, wat wij gezegd hebben van het verstaan der waarheid, en bedenkt wat de Heere Jezds tot de Joden sprak in ons teksthoofdstuk, vss. 36—38. Mijns inziens wordt het dan duidelijk, dat wij in onzen tekst, door de uitdrukking: en de waarheid zal u vrijmaken, te denken hebben aan eene vrijmaking van de zonde en hare rampzalige gevolgen. De Joden, ten tijde des Heilands op aarde, reikhalsden naar vrijheid. Och, was het de ware vrijheid geweest! Maar zij zagen uit naar eene staatkundige vrijmaking van het juk der Romeinen. Aan de geestelijke vrijmaking gevoelde het meerendeel geene behoefte. Echter toont Jezus in onzen tekst, gelijk ook in het vervolg, duidelijk aan, dat Hij geene staatkundige, maar eene geestelijke vrijmaking bedoelde. De waarheid zal u vrijmaken. Maar hoe maakte dan de waarheid den zondaar vrij ? In vs. 36 van dit hoofdstuk zegt de Heiland: »Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn." Hier wordt dezelfde vrijheid of vrijmaking bedoeld. Wordt er in onzen tekst gezegd: »ae waarheid zal u vrijmaken," dan geldt deze belofte voor dezulken en voor die ook alleen, welke de waarheid verstaan of met het hart gelooven. Het zijn zoodanigen, die Jezus' leer met blijdschap aannemen en omhelzen, om door haar als middel behouden en zalig te worden. De lengen en het bedrog des duivels zijn middelen geweest tot afval des menschdoms van God. De vijandschap des harten jegens God en Zijne geboden, alsmede de slaafsche vrees voor Hem, waardoor de natuur- lijke of onherborene zondaar beheerscht wordt, houden hem gevangen en gebonden ondv,r de beerschappij der zonde. Doch wanneer zulk een zondaar de waarheid in hare kracht leert kennen en verstaan, wanneer zij hem door de verlichtende genade des Heiligen Geestes aan het hart wordt geheiligd, dan leert hij bij ervaring den invloed kennen, die de waarheid op hem uitoefent. Hij wordt nu anders werkzaam dan vroeger. Hij ondervindt iets van de vrijheid en blijheid der kinderen Gods. Hij verandert van Heer en dienst. Hij wordt door middel van de waarheid Christus ingelijfd en ingeplant, en van de zoodanigen wordt getuigd bij 2 Cor. V: 17^: »Ilet oüde is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden." Komt laat ons dit wat nader in bijzonderheden gadeslaan. De geloovige is, ten eerste, vrijgemaakt van de veroordeelende kracht der Wet. Er is geschreven: » Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." Gal. III: 105. Ligt dus de onherborene mensch onder den vloek der wet, zij echter die de waarheid, zoo als ze in Christus is, hebben loeren kennen, en Christus zeiven door het geloof als hunne eenige geregtigheid en hunne schuld overnemenden Borg hebben aangenomen, zijn van den vloek^der wet verlost. De Heere Jezus heeft voor hen die vloek gedragen. Hij heeft niet alleen door Zijne dadelijke gehoorzaamheid de eisch der wet vervuld , maar ook door Zijne lijdende gehoorzaamheid de straf, die de Zijnen als overtreders der wet waardig waren en regtvaardig verdiend hadden, in hunne plaats op zich genomen en gedragen. Hij heeft Zijne ziel gesteld tot een schuldoffer voor de zonde. «Christus is voor", dat is: in plaats van »de goddeloozen geslorven/' Rom. V: 6. En met nadruk zegt de Apostel van zich zeiven en de geloovigen, Gal. III: 13: «Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt". Is zoo de schuld der zonde en de vloek der wet, met betrekking tot de uitverkorenen op hunnen Borg en Middelaar overgegaan, heeft Hij ze gedragen en aan de geregtigheid Gods voor dez-'lve voldaan, door in Gethsemané en op Golgotha helsche ziels- en ligchaamsangsten voor de Zijnen te ondergaan, dan zijn zij nu verlost van den vloek, en de wet heeft hare veroordeelende kracht, op 's Heeren Volk, het erfdeel van Jezus, verloren'. De wet is voor hen door Jezds vervuld, zij zijn onder Zijne heerschappij voerende genade gekomen en zijn dus in dit opzigt volkomen vrijgemaakt. Gelukkige toestand! De geloovige is, ten tweede, vrijgemaakt van de heerschap« pij der zonde. Van natuur leeft de mensch in de zonde als in zijn element, en zij heerscht geheel over hem. Doch anders wordt het met hen, die de waarheid verstaan: zij leeren hare heiligende en vernieuwende kracht door de werkingen des Heiligen Geestes bevindelijk kennen, tot aanvankelyk'e verlossing van de zonde. Wel is het waar, dat de zonde in haren aard en in hare schrikkelijke gevolgen, juist het beste door geloovigen gekend en gezien wordt. Dit blijkt ons ook uit David, wanneer hij volgens Ps. LI: 5 uitroept: »Ik keu mijne overtredingen, en mijne zonde is steeds voor mij." Het is er ook ver van daan, dat de geloovige niets meer met de zonde zou te doen hebben. Hij heeft dagelijks met haar te worstelen en tegen haar te strijden. Ziet dit in Paulus als in een luisterrijk voorbeeld, bij Rom. VII. Wat klaagt hij in dat hoofdstuk over de bittere uitwerkselen van zijne overgeblevene verdorvenheid! Zoo, dat hij eindelijk in vs. 26 besluit: »Ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde." En het is zeker f dat elk geloovige den bevindelijken toestand, dien Paulus openbaarde, ook bij eigene ervaring leert kennen. Doch juist deze strijd tegen de zonde is een bewijs, dat men zich niet meer onder hare volkomene heerschappij bevindt. Zoo lang dit toch het geval is, is er eigentlijk geen strijd, maar men laat zich dan, even als een gevangen en overwonnen slaaf, door de zonde gewillig leiden en besturen. Zoodra echter bij de wedergeboorte een nieuw leven in den zondaar gewerkt wordt, strijdt dat nieuwe leven in de mogendheid Gods tegen de zonde. Hij kan dan in waarheid Paulus' betuiging tot de zijne maken, Rom. YII: 22: »Ik heb een vermaak in de wet Gods, naar den inwendigen mensch." Welke klagten de geloovige dus nog wel uitstorten moet over het gevoel der zonde en zijnen overgeblevene verdorvenheid, naar den nieuwen rnensch, zijn beste deel, getuigt hij: i) Ik dan doe dat zelve nu niet meer, maar de zonde, die in mij woont." Rom. VII: 17. Ziet, zoo zijn de geloovigen even als Paulus , Rom. VIII: 2, door »de wet des Geestes des levens in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods." O! in dit opzigt is de Christen, die de waarheid verstaat, ook waarlijk een vrijgemaakte van de heerschappij der zonde! Welk een voorregt! In de derde plaats zijn zij, die de waarheid verstaan, vrijgemaakt van de heerschappij des Boozen. De duivex werkt krachtig in de kinderen der ongehoorzaamheid. Zijne regering en invloed wordt bij Col. I: 13 eene «magt der duisternis" genoemd. Zoolang de zondaar in zijnen natuurstaat verkeert, is hij aan die heerschappij des boozen onderworpen. Komt echter de Geest Gods tot vernieuwing en bekeering in hem werken, dan wordt het werk des duivels in hem verbroken en de zondaar wordt dan als een roof den sterkgewapende ontweldigd. Die uit de mact des duivels getrokken is, wordt »overgezet in het koningrijk van Gods Zoön. Col. I: 13^. Welk eene zalige verwisseling van dienst, zoo ellendig als de eene is, zoo heerlijk is de andere. De IIeere Jezus is ook daarvan alléén de verdienende oorzaak. Hij heeft aan het kruis gestreden tegen de geestelijke overheden en magten, »die uitgetogen* in het openbaar ten toon gesteld, en door hetzelve over hen getriomfeerd." Col. II: 15. En hoewel de vorst der duis- ternis nog gedurig, onder toelating des Heeren, den geloovige bestrijdt, zijne vurige pijlen op herii afschiet, en er op toelegt om hem weder onder zijne heerschappij te krijgen , het zal hem echter niet gelukken. Zoekt de satan den geloovige te ziften als de tarwe, de Heere Jezus bidt /oor hem , dat zijn geloof niet ophoude. Hij , die Zijn volk door Zijn lijden en dood heeft vrijgekocht en verlost van de heerschappij des Boozen, bewaart het, en wel zóó, dat de poorten der hel noch Zijne Gemeente, noch ook een enkel lid van haar, zullen overweldigen. O! hoe gelukkig is het dan, van satans dienst verlost te wezen en onder het zalige juk van Jezus gebragt te zijn. Zijne dienst is ware vrijheid en zij, die de waarheid verstaan, kennen zulks bij bevinding tot hunne troost en zaligheid. Eindelijk, ten vierde, de grootste en heerlijkste vrijmaking wacht hen, die de waarheid verstaan, hier namaals. Daar zal de verheerlijkste in den volsten nadruk des woords vrij en zalig wezen. Daar zijn geene banden meer, die hem binden aan de wereld en het stof. Hij is daar voor altijd boven dezelve verheven. Daar is geene overgeblevene zonde of verdorvenheid meer, waaronder hij hier, inwonende in een ligchaam der zonde en des doods, nog gedurig zucht. Daar zal geen vijand Hem meer bestrijden, hij is den striid te boven, en heeft voor eeuwig overwonnen. Geene moeite, zorg of kommer zal er in de Heerlijkheid zijn. Ook wacht hem de vrijmaking van zijn sterfelijk ligchaam tot onsterfelijkheid en eeuwige heerlijkheid. In dien grooten dag, wanneer hij, door de kracht Gods, zegepralend zal verrijzen uit het stof, zal de dood, als de laatste vijand, in den volsten zin des woords, te niet gedaan worden. De kroon van overwinning zal daar voor eeuwig zijn hoofd versieren. Daar zal het hier begonnen genadeleven in het heerlijke leven voor den troon Gods en des Lams verwisseld zijn. Daar zal eene onbekende vreugde en een onuitsprekelijk zaüg genot, in de meer onmiddellijke gemeenschap met den drieeenigen God, voor eeuwig het deel der verlosten zijn. Dit zal openbaar worden in het zingen van een nieuw en hemelsch gezang, voor den troon Gods en des Lams, dat wij vinden opgeteekend, Openb. VII: 12: »De lof, en de heerlijkheid, en de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid." Amen. O! zalige en heerlijke vrijheid! Zietdaar, waaide Toehoorders! onzen tekst voor uwe aandacht opengelegd en verklaard. Dat wij ten slotte het verhandelde ons nog nader ten nutte maken door de TOEPASSING. Toehoorders! wij allen zullen zeker daarin overeenstemmen , dat zij, die de waarheid verstaan en door haar vrijgemaakt worden, gelukkige inenschen zijn. O! hoe gaarne zou ik u allen als zulke gelukkigen begroeten : doch daar er nog altijd zoo velen zijn, die de waarheid niet verstaan, is het hoogst noodzakelijk om, naar aanleiding van ons verhandeld tekstwoord, in een bijzonder en personeel onderzoek te treden, of wij ook onder dat getal behooren. Zoo ja, dan is ons voorregt zeker groot; zoo neen, dan is onze toestand tot hiertoe ellendig, en zal, zoo blijvende, eeuwig rampzalig zijn. Dat wij dan in eene zaak van zoo groot gewigt getrouw met ons zeiven te werk gaan. In onzen tijd worden er gevonden , zelfs onder hen, die leeraars geheeten worden en anderen de waarheid verkondigen moeten, welke de waarheid, in Gods Woord vervat, verloochenen. De Bijbel is bij hen geen onfeilbaar boek van Goddelijken, maar van menschel ij ken oorsprong j vol van dwaling en leugen. Waarheden, op welke het geloof en de verwachting des Christens bijzonder steunen, zoo als de leer der Drieëenheid, de Godheid van Christus , de leer der voldoening, het personeel bestaan des Heiligen Geestes enz. , worden door hen met mond en pen bestreden en verworpen. Zij , die in plaats van Gods onfeilbaar Woord, hunne verdorvene rede, of liever hunne eigene bedriegelijke denkbeelden tot eenen regel van hun geloof en belijden stellen, vallen noodzakelijk van de eene dwaling in de andere, zijn geheel vervreemd van de waarheid en hare kracht, en bij gevolg geene vrijgemaakte, maar ellendige slaven van de zonde en den vorst der duisternis, welke hun de zinnen verblindt, opdat zij de waarheid niet gelooven , om daardoor bekeerd en zalig gemaakt te worden. Och! de Heere ontferme zich nog over zulke duisterlingen en bestrale hen met het licht der waarheid, welke door hen zoo smadelijk verworpen wordt, opdat ze die nog leeren kennen en belijden. Ook zijn er die, ofschoon zij zeggen, dat zij den Bijbel als het Woord Gods erkennen, en daar zeer op roemen, echter hunne bijzondere denkbeelden en meeningen, die zij van deze en gene zaken hebben, dikwijls buiten en tegen het \\ oord zoeken door te drijven. Onze tegenwoordige eeuw levert vele zulke verdartelde verstanden op, die door geestelijken hoogmoed of zelfverheffing vervoerd, zich verre boven anderen in kennis en wetenschap der waarheid verheven achten. Doch treedt men met zulke menschen in een godsdienstig gesprek, dan blijkt het al spoedig, dat zij de Bijbelwaarheden niet in haar verband hebben beschouwd, maar slechts enkele schriftuurplaatsen hebben genomen om die naar hunne lievelingsdenkbeelden te plooijen. Zulk gebruik maken van de Heilige Schrift is ten hoogste oneerlijk en gevaariijk. Van daar die menigvuldige rigtingen en denkbeelden die men op godsdienstig gebied in onze dagen aantreft; van daar die menschen, welke zich met geen enkel kerkgenootschap vereenigen kunnen, zich zeiven afzonderen en alleen vereenigd zijn met hunne eigene en bijzondere begrippen. Ook dezen hebben zeker niet geleerd de hoogten van hun verstand en hunne gedachten gevangen te geven onder het 'tVoord Gods, en het is zeer te betwijfelen of de zoodanigen wel ooit de waarheid regt leerden kennen en door haar vrijgemaakt zijn geworden. Geliefden! ofschoon ik hoop, dat menschen van zoodani- ge gevoelens en bestaan als de evengenoemden in onze bijeenkomst niet gevonden worden, heb ik ze evenwel aan uwe aandacht willen voorstellen, om u te waarschuwen, opdat gij door hen niet van den weg der waarheid afgetrokken wordt, en bij den schijn die sommigen van zich geven, echter leert »de geesten te beproeven of zij uit God zijn, dewijl vele valsche profeten uitgegaan zijn in de wereld." 1 Joh. IV: 1. Doch onder ons, die thans vergaderd zijn, zullen misschien vele onkundige , zorgelooze en onbekeerde zondaars , die de waarheid niet verstaan en door haar niet vrijgemaakt zijn, gevonden worden. De Heebe is een onfeilbaar hartenkenner, maar naast God kent de mensch zich zeiven het best, en daarom beveelt de Apostel, 2 Cor. XIII: 5: «Onderzoekt u zeiven, of gij in het geloof zijt, beproeft u zeiven! Laat ons de onderscheidene toestanden van sommigen wat nader gaan beschouwen. Sommigen zijn, helaas! zoo onkundig in de leer der waarheid dat zij van de eerste beginselen derzelve bijna geheel onwetend zijn. Naar de mate van hunne kennis te oordeelen, zou men eerder denken dat zij altijd onder de heidenen geleefd en verkeerd hadden , dan dat zij onder de Christenen geboren en opgevoed waren. Van waar zulk eene onkunde? Och, Mijne Hoorders! de treurige ervaring leert dat vele ouders, ofschoon zij bij den doop hunner kinderen voor God en de Gemeente de belofte afleggen: »dat zij dezen in de leer der waarheid naar hun vermogen zullen onderwijzen, of doen en helpen onderwijzen er later niet aan denken, veel minder er aan beantwoorden, en alzoo de opvoeding hunner kinderen verwaarloozen, tegen het bevel Gods bij Efez. VI: 5: «Voedt uwe kinderen op in de leering en vermaning des Heeren." En gewoonlijk zien wij, wanneer de kinderjaren voorbij zijn , dat dan velen de lust, en zoo als men ook wel eens voorgeeft, de tijd ontbreekt om onderzoek te doen, of zich te laten onderrigten. Velen schamen zich hunne onkunde te openbaren, willen liever onwetend blijven, en maken daarom geen gebruik van de menigvuldige gelegenheden om onderwijs te ontvangen. O, schadedelijke en betreurenswaardige onkunde ! vruchtbare baarmoeder van onverschilligheid omtrent de waarheden van de ge- O O openbaarde Godsdienst! Rijke bron van bijgeloof en dweeperij ! Oorzaak van zoo vele dwalingen , verleiding en allerlei ligtzinnigheid. Anderen zijn er, die, ofschoon zij eene oppervlakkige kennis van de leer der waarheid hebben, echter geheel zorgeloos en onverschillig omtrent hunne geestelijke belangen verkeeren. Toehoorders! misschien is het met velen van u zoo gesteld. Ieder toch, die oogen heeft om te zien, moet daarvan overtuigd wezen. Wanneer men acht geeft op het leven en gedrag van velen, is het duidelijk, dat de waarheid niet gezocht, het geestelijke belang niet behartigd wordt. De wereld en hare begeerlijkheden, alsmede hare zorgen en bekommeringen, hebben het hart dermate ingenomen, dat de gedachten zich daar uitsluitend bij bepalen. "Wat zij van de waarheid hooren, of wat tot hen gesproken wordt van hunne zielsbehoudenis, wordt door hen niet opgemerkt, veel minder behartigd. Noch de bedreigingen, noch de beloften Gods, hoe ernstig hun die ook voorgehouden worden, hebben den minsten invloed op hen. Evenmin de zegeningen of oordeelen des Allerhoogsten. Oogen hebben zij , maar zien niet. Ooren hebben zij, maar hooren niet. Geen geestelijk gevoel wordt er bij hen gevonden. Ach! bij Amos VI: 1 wordt een droevig »wee" over de geruste en zorgelooze zondaars uitgeroepen. Misschien denken velen van u, Toehoorders! dat zij toch onder de opgenoemde soorten niet behooren, en het kan waarheid zijn; maar zoudt gij dan nu daaruit voor zeker mogen besluiten, dat gij de waarheid verstaat endoorhaar vrijgemaakt zijt? Dan zult gij u jammerlijk kunnen misleiden. Er zijn zoo velen die de waarheid weten en belijden , maar die haar in hare kracht en bij bevinding niet kennen. Is dat ook uw toestand? Och! onderzoekt u in dit opzigt i uwkeurig, want het hart is zoo arglistig en het betreft uw eeuwig belang! De dwaze maagden, van wie gij lezen kant bij Matth. XXV, hadden lampen van belijdenis, doch de olie der genade ontbrak haar. «Het koningrijk Gods is niet gelegen in woorden , maar in kracht." 1 Cor. IY: 20. O, Mijne Hoorders! verlaat u niet op uwe uitwendige kennis, evenmin op uw uitwendig Christendom. Dat gij in hetzelve geboren en opgevoed zijt en de voorregten van Doop en Avondmaal geniet, is waarlijk niet voldoende. Neemt een voorbeeld aan den verrader Judas. Wat had hij vele uitwendige voorregten , maar hem ontbrak het regte verstaan der waarheid en hare vrijmakende kracht. Wat zal het baten alle wetenschappen en voorregten te bezitten , en geene liefde met het hart tot de waarheid te hebben? Ziet het antwoord daarop bij 1 Cor. XIII: 1, 2. Doch wie het onder u zijn moge, Toehoorders! wiens toestand wij even door eene onderscheidene voorstelling van personen geschetst hebben, welke de waarheid niet verstaan, en hare vrijmakende kracht missen, wij moeten u waarschuwen en u op het ongelukkige en gevaarvolle van uwen toestand opmerkzaam maken. Och! u ontbreekt tot heden het eene noodige, de waarheid, zoo als die in Jezus is, en bij bevinding gekend wordt van hen, die er door vrijgemaakt worden. Daarvan zijt gij ontbloot. Is dat niet ongelukkig? De zoodanigen zijn vervreemd van het leven dat uit God, den God der waarheid, is. » De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vreezen," Ps. XXV: 14a, maar daarvan kent gij niets bij bevinding. Och! gij zijt eigenlijk doodarm, ellendig, jammerlijk, naakt en blind naar uwen geestelijken toestand. Gij moogt in den waan verkeeren, dat gij regt vrije menschen zijt, die naar het goeddunken van uw vleesch kunt leven en wandelen, gij zijt echter slaven van de zonde en den satan. Uwe dienstbaarheid is erger dan die van Israëls volk in Egypte. — En het gevaarvolle van uwen toestand? Het loon der ongeregtigheid wacht u. En wat is dat ? De schrikkelijke toorn Gods, die komen zal over alle goddeloozen en werkers der ongeregtigheid, die God niet kennen en het Evangelie Zijns Zoons ongehoorzaam zijn ! Ja, God zal met vlammend vuur over u wraak nemen ! Hoort het toch onkundige , zorgelooze, onbekeerde menschen ! Ook gij , die met eene farizeeuwsche geregtigheid voor God meent te kunnen bestaan, ook gij ligt onder den toorn Gods, en de vloek zal u overkomen als gij buiten de geregtigheid van Christus blijft. Zondaars ! ieder oogenblik kan de Allerhoogste uwen levensadem wegnemen, en u uit den geestelijken in den eeuwigen dood doen nederstorten! Wat zal het vreeselijk zijn, uwe oogen in de hel te openen, en daar voor altijd te liggen in de eeuwige pijn! Denkt eens aan den vreeselijken toestand van den rijken man , wien een droppel water geweigerd werd tot verkoeling zijner tong. Luk. XVI: 24, 25. O! als dat uw lot zal worden! Mogt de schrik des Heeren u nog bewegen tot het geloof in den eenigen Heiland, tot regte erkentenis van de waarheid! Het is echter nog niet verloren, Geliefden! Tot dat voorregt kunt gij nog komen. Wij moeten u niet alleen het oordeel aankondigen, maar ook het Evangelie prediken. Gij kunt nog verlost worden van zonde, vloek.en toom! Gij verkeert noch aan deze zijde van de eeuwigheid en leeft onder de middelen der genade. Christus, die Zaligmaker is en volkomen zalig maakt allen, die door Hem tot God hunne toevlugt nemen, wordt u nog verkondigd. Hij roept zondaars, ja ook de grootste en snoodste zondaars, door middel van het Woord, dat zij tot Hem zullen komen, en belooft hun, dat Hij hen verlossen zal van den last der zonde en ongeregtigheid, hunne schuld verzoenen en hen bekleeden wil met kleederen des heils en den mantel der geregtigheid. Zondaars! als gij Hem vindt, vindt gij het leven, en trekt een welgevallen van den Heere. Als gij Hem waarlijk deelachtig wordt door het geloof, en met Hem in gemeenschap komt, dan zijt gij verlost, dan zijt gij voor den tijd en voor de eeuwigheid zalig. Maar dit is ook de eemge weg, anders is er voor u geene ontkoming. Leest Joh, XIV: 6 en Hand. IV: 12. O! leert Jezus nog kennen. Zondaren bidt, dat gij Hem en u zeiven regt moogt leeren kennen! Smeekt Hem om Zijnen Geest, dat die u regt overtuige, besture en tot Hem leide, opdat gij zoo getrokken moogt worden uit het rijk der duisternis en overgebragt moogt worden in het koningrijk van Christus ! O! rust niet langer in uwen tegenwoordigen toestand! Heden dan, terwijl gij die stemme hoort, verhardt uwe harten niet! Gelukkig zijt gij, Mijne Hoorders! die de waarheid, zoo als die in Jezus is, hebt leeren kennen, en er door vrijgemaakt zijt geworden. Doch onder dezulken kunnen er zijn , die zich dit voorregt, dat zij uit genade van den Heere ontvangen hebben, niet geloovig met bewustheid voor zich zeiven durven toeëigenen. Zij verkeeren betrekkelijk dit voorregt in gedurige twijfeling en vrees. En van waar komt zulks? Wel weten wij dat de Heere Zijne genadegaven naar Zijne vrijmagt uitdeelt. De eene van zijne kinderen ontvangt meer geloofslicht en kracht dan de andere, maar allen leeren toch bij bevinding de waarheid, die dooiden Heiligen Geest aanvankelijk aan hunne harten verzegeld is geworden. Zij hebben een hart, vereenigd met de waarheid , ontvangen, en als een gevolg hiervan zijn zij werkzaam geworden om hunne eeuwige belangen te behartigen, en om waarlijk vrijgemaakt te worden. Hetgeen de Heilige Schrift leert, met betrekking tot 's menschen ellende, en hoe de zondaar werkzaam is, die zijne ellende leert kennen , erkennen zij waarheid te zijn. Zij kennen bij bevinding de kenmerken die de Schrift opgeeft van het ware zaligmakend geloof. Zij bevinden zich met betrekking tot hunne heiligmaking even zoo als de Bijbelheiligen zich bevonden hebben. Lezen zij Hom. VII, dan getuigen ze: «Paulus heeft daar mijnen toestand beschreven, ik bevind mij juist zoo." En toch, zij durven het besluit niet opmaken: »Ik heb door genade de waarheid leeren verstaan en ben daardoor vrijgemaakt," En waarom niet? Hebben zij daartoe geen regt? Ja, Gods Woord, dat onfeilbaar zeker is, spreekt hen vrij. Maar wat is dan de oorzaak dat zij het ook zeiven niet durven doen? Het is dat ongeloovig redeneren tegen de waarheid. Men stelt zich zeiven eenen regel, hoe men moet werkzaam zijn en leven, als men zich voor bekeerd zal mogen houden. Deze of dergelijke gedachten vervullen hunne ziel: «Behoorde ik tot de vrijgemaakten door de waarheid , dan moest ik niet zooveel zonde en verdorvenheid in mij bevinden. De waarheid moest mij meer ter harte gaan. Ik moest meer verbrijzeld en verootmoedigd wezen over mijne zonden. Ik moest meer aan de wereld gestorven zijn, en haar meer ter zijde kunnen zetten. Ik moest dan meer gevoelige genade aan mijn hart ondervinden. Wat ik daarvan geniet, is niet genoeg." Ziet, Geliefden! ik heb hier zeker den toestand en de redeneringen van sommigen uwer beschreven. Maar zegt mij, zijn uwe bedenkingen overeenkomstig met Gods Woord, of zijn ze er mede in strijd ? Ongetwijfeld is het laatste het geval. Al de redenen die gij voor uw ongeloof bijbrengt hebben geenen grond. Want niet uwe bevinding of gestalte, maar het geloof in den Heere Jezus maakt u zalig. Zijt gij een arm zondaar geworden in u zeiven? Is Jezus u volstrekt noodzakelijk tot zaligheid, en juist zoo, als het W oord Hem aan u openbaart ? Hebt gij een hart ontvangen dat met de waarheid van Gods Woord instemt? dat vereenigd is met al des Heeren volk, om den Heere in geest en waarheid naar Zijn Woord te dienen ? Kunt gij op dit alles ja en amen zeggen? Ziet, dan verstaat gij de waarheiden zijt door haar vrijgemaakt, Ons tekstwoord zegt het; gij moogt door ongeloof dat niet tegenspreken. Wij zeggen ook tot u, gelijk de IIeere Jezus eens zeide tot de Emmaüsgangers: »0 onverstandigen en tragen van harte, om te gelooven al hetgeen de profeten gesproken hebben." Luk. XXIV: 25. Och, bidt den Heere dat gij meer van het ongeloof, dat toch zonde in u is, moogt verlost worden , WOÊÊÊ opdat gij de groote voorregten en weldaden, die de Heere u geschonken heeft, meer zien, kennen en gelooven moogt. Strijdt in de mogendheid des Heeren tegen het ongeloof, opdat de Heere meer de eere van Zijn werk in u ontvangen moge! Geloovigen ! als gij u zeiven in uw gedrag en in uwen wandel beschouwt, en hierbij in aanmerking neemt de groote voorregten die u zijn te beurt gevallen, zult gij wel overtuigd moeten zijn , dat gij ook grootelijks aan ondankbaarheid schuldig staat. Geen grooter geluk toch dan de waarheid te verstaan, en hare vrijmakende kracht te ondervinden. De schatten, die de wereld oplevert, kunnen en mogen er^niet mede vergeleken worden. Deze toch duren kort en zijn vergankelijk, wij kunnen dezelve elk oogenblik verliezen , en moeten er gewis voor altijd van scheiden bij den dood. Doch de kostelijke goederen, die gij bij aanvang van den Heere ontvangen hebt, de schatten der genade, zijn en blijven bestendig. Gij verliest die in dit leven niet, en bij den dood zult gij die in volmaakten trap deelachtig worden. Ja, eeuwige heerlijkheid wacht u naar ziel en ligchaam beide! Heeft de Heere u reeds veel geschonken, en hebt gij nog veel meer te verwachten, hoedanigen behoorc'et gij dan te zijn in heiligen wandel en godzaligheid? Kinderen van God! wat zijt gij dikwijls met uw hart en uwe gedachten aan de wereld en aan deze stoffelijke dingen verkleefd ! Wat brengt die gehechtheid aan het ondermaansche dikwijls eene stremming bij u te weeg in het geloofsleven en in de gemeenschapsoefening met den Drieëenigen Verbonds-God. Och! worde het u meer eene klagt aan den Heere, dat gij nog zoo veel de dingen zoekt die beneden, en zoo weinig die boven zijn. Hij alleen kan en moet u daarvan verlossen. Zoekt bij uwen Heiland en Verlosser daartoe kracht, Hij is u van den Vader gegeven niet alleen tot regtvaardigheid, maar ook tot heiligmaking. Zoekt dagelijks in geloofsgemeenschap met Jezus televen, en gedenkt aan Zijn woord bij Joh. XV: 5: «Zonder mij kunt gij niets doen." Kinderen Gods! in dit leven zal er altijd behoefte voor u zijn om te bidden, maar gij hebt ook zeer veel stof tot danken. «Dankt God in alles, want dit is de wil van God in Christus Jezos over u." 1 T/iess. V : 18. Dankt den Heere, dat gij niet alleen onder het licht der waarheid geboren zijt, maar dat de waarheid door genade aan uw hart geheiligd geworden is. Gij verstaat haar en zijt door haar vrijgemaakt. Duizenden deelen in dezelfde voorregten , uitwendige voorregten, als gij, doch zij kennen de waarheid en hare vrijmakende kracht niet bij bevinding. Wat u van dezulken onderscheidt is niet uwe waardigheid, maar genade, vrije genade alleen! Geeft dun den Heere daarvan de eer! Beschouwt veel door het geloof die heerlijke voorregten, die voor u en voor allen die den Heere vreezen nog weggelegd zijn. Laat die beschouwing u aanmoedigen en sterken in den geestelijken strijd. Zijt gij vrijgemaakt door de waarheid zoo als die in Jezus is, hare kracht ondervindt gij hier bij aanvang, maar de volkomene overwinning is hier niet. Gij zijt hier in het strijdperk. De volle overwinning, de eeuwige zegepraal wacht u daar boven! O! voor eeuwig boven het bereik van alle vijanden , en in een meer onmiddellijk leven in de zalige gemeenschap Gods, wat zal dat heerlijk zijn! Daar is eeuwige vrijheid! Da:lr is geen ander werk voor de verlosten dan om, in gemeenschap met elkander en met de heilige Engelen, den Drieeenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, lof, eer en dankzegging toe te brengen , en dat tot in alle eeuwigheid. AMEN. Dt uitgever dezes heeft de navolgende Lijst van Inteekeningt algemeen verzonden, en noodigt eiken lezer uit daarop in te teekenen: Voor slechts f 1,50 NEERLANDS BEVRIJDING II 1815. Uit dc beste bronnen zamengesteld en voor het Ncderlandscïic \olk beschreven, DOOR A. H. WESSELS. Predikant hij de Christel. Afgescheidene Gereform. Gemeente te RAijnslury. Nederland heeft in November 11. feest gevierd en teregt lierdaeh* de afschudding van het Eransche juk. De geweldenaar van Europa — NAPOLEON — had Nederland in knellende banden geslagen. Hij had het uit de rei der mogendheden geschrapt, duizende welgestelde burgers tot den bedelstaf gebragt; ouders van hunne zonen beroofd en naar het slagveld niet alleen, maar naar den slagtbank gevoerd. Ons vermogen werd getiërceerd; handel en scheepvaart belemmerd, en bijna geheel vernietigd. Onze schoone moedertaal verbannen, zeden verbasterd en? waar zou men eindigen, wilde men al de ellende opsommen, waaraan Nederland door geweld en overheersching was prijs gegeven. Het Nederlandsche volk, over het algemeen genomen, kent nog tn weinig zijne geschiedenis. Wel zijn er nog duizenden overgebleve die uit eigen aanschouwing van den #ERANSC!HEN TIJD" wetei te spreken, doch hunne kennis strekt zich gewoonlijk niet verder uit, dan tot de plaats hunner inwoning. Den Hollander kan h daarom niet onverschillig zijn te weten, hoe en op welke wijze dt, Gelderschen, Brabanders, Friezen, Groningers enz. van hun juk werden verlost, en deze wederom, hoe gene, en de overige gewesten daarvan werden ontslagen. Eene beknopte, doch zoo veel mogelijk volledige, geschiedenis van het Eransehe dwangjuk, en onze verlossing daarvan, zal het doel dezer uitgave zijn. De PRIJS is daarom zéér laag gesteld, ten einde eiken NEDERLANDER in staat te stellen, zicli het belangrijkste deel ZIJNER GESCHIEDENIS aan te schaffen. VOORWAARDEN VAN INTEEKENING. Dit werk zal worden uitgegeven in 5 afleveringen. Elke aflevering zal minstens 56 pagina's groot octaaf bevatten en den inteekenaren tegen den UITERST LAGEN PRIJS van 30 centen, in netten gekleurden omslag , worden afgeleverd. Het geheele werk zal dus in geen geval meer dan ƒ 1,50 kosten en bijna 300 PAGINA'S compressen druk bevatten.