■ schijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beel^ ^ Zijner zelfstandigheid, Sebr. 1:3; Die, naar Zijne God' delijke en inenschelijke natuur, al het schoon der menschen' kinderen ver overtreft. Is er iets dat hart en oog voor ziel1 kan innemen, het is Jezus, van wiens aangezigt liefde et zachtmoedigheid afstralen, gelijk de zon hare stralen doe' r . V afstralen. Geen wonder dat de bruid, Hem meer va» nabij leerende kennen, zegt: «Mijn Liefste." Maar hol beminnelijk Hij ook was, wat regt had zij, die van haf' zelve getuigt zwart te zijn, te zeggen: »Mijn Liefste' Vragen wij haar dit, zij zal het ons zeggen: »Ik bel ^ mijns Liefsten , en Zijne genegenheid is tot mij." Wa« toen ik Hem niet kende haatte ik Hem, en toen ik Ileflj leerde kennen door Zijn Woord en Geest, durfde ik nimme besluiten, dat Hij genegenheid voor mij had; maar Zij®1 uitlokkende en hartstreelende genegenheid, die Hij mij on' dekte, heeft mij overwonnen, zoo dat ik den gloed vfl' Ziine liefde z66 in mijne ziel vond uitgestort, dat ik moe' ^ gelooven, dat Hij mij om Zijns zelfs wil lief had en n> ^ met al mijne schuld voor Zijne rekening nam. Zoo hee ^ Hij mijn hart voor zich ingenomen. Daar ik arm was hee ^ Hij mij rijk gemaakt; naakt, heeft Hij mij bekleed ^ de kleederen des heils, en den mantel der geregtiglie' ^ heeft Hij mij omgedaan. Hij heeft God den Vader ^ mij bevredigd en mij verzekerd, dat de Vader zelf mij 1' ^ heeft, zoo dat ik mag zeggen: Abba Vader! Hij heeft 11 ^ bij uitnemendheid verheugd met de blijdschap Zijner gun® ^ genooten, en zou ik Hem nu niet liefhebben? Ja, I ^ wist wat maaksel ik was; dat mijn grondslag uit het s'1 « was, en ik nog te kampen had met duivel, wereld en vlees" | maar ofschoon ik nog telkens mij bezoedelde door de zon''1 1 • • i * * M zoo wilde'Hij mijn voorbidder en tusschentreder zijn bij ö ^ Vader, pleitende op Zijne geregtigheid. Ja, Hij heeft ^ ^ mij gebeden, dat mijn geloof niet ophoude, en zoo is $jj ^ door de geestelijke ondertrouw, mijn Bruidegom, mijn G"0 to bij de staatsdochteren in gebruik. Esther II. Ais zoodanig ^as Christus voor Zijne bruid, en dat wel om Zijne zui^rende kracht, haar reinigende van alle hare zonden. 1 Joh. 1: 7. Gelijk de myrrhe alle onreine en besmetten» dampen verdreef, zoo doet Christus voor Zijn volk, hetwelk Hij nabij is. Daar doet Hij de onreine lucht der 2°nde, waarmede de wereld vervuld is, uit hun gezigt Verdrijven , zoodat de ziel , ingeleid wordende in het heili§e, heerlijke en zalige hemelleven, maar in verwondering Wegzinkt en zich bijna niet begrijpen kan, dat men nog genoegen kan nemen in eene zondige wereld; dewijl zij ^et deze geestelijke myrrhe zoo opgetogen is, dat al gave ^en haar al het goed van zijn huis voor deze liefde, Zlr' het ten eenen male zoude verachten. Ja, welk eene Wcht vond de bruid niet in deze geestelijke myrrhe, tegen besmettende lucht van vleeschelijke begeerlijkheden, zoo dezelve voor deze zuiverende kracht moesten wijken en geen, ^ maar zeer weinig, invloed op haar hart konden oefenen! lj kon, in de nabijheid van haren Zielsbruidegom , zeggeu ^ alle zonden: Henen uit; en zij gevoelde zoo veel van ^szelfs kracht, dat het haar niet moeijelijk viel, eigen zin en wil te verloochenen , dewijl zij zich in haren beminnelijk6" q Heer en Bruidegom mogt verlustigen. Deze geestelijk ^ myrrhe verspreidde ook eenen aangenamen geur, hare g0 ^ heele ziel was er als van doortrokken. Want gelijk de i'el1 ^ der specerijen de liefde en genegenheden opwekt, zoo wa*ef ^ de ziels verkwikkende genadegaven in staat om, op e<-n ji bijzondere wijze, het geloof te versterken en de liefde op te ^ wekken van de bruid tot haren Liefsten. Werd zij er rt' geleid, door welk eenen duren prijs zij gekocht was, °' ^ hoe wonderlijk was dat! Zoo lief heeft God de wereld geha ' Q dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, om elle° ^ dige doemschuldige zondaars te verlossen. Zoo groot vV' s de liefde des Zoons, dat Hij , om de vreugde die Beöj 8 voorgesteld was, het kruis heeft verdragen. En zoo gr°° j. de liefde des H. Geestes , om dit groote heil aan at&e j. verlorene zondaars toe te passen. De poorten der hel '/ den nu Zijne gemeente niet overweldigen ; niemand van 1 }, gegevenen des Vaders kon uit Zijne hand gerukt word<^ i Jezus had de verzoening te weeg gebragt en, welk eenen te] j genstand de arme zondaar Hem ook bieden mogt, Hem ^ j gegeven alle magt in hemel en op aarde om denzei ven ^ ? overwinnen. Hiervan had de bruid met al Gods volk ^ ? krachtige ondervinding; want toen de Hemelsche Brnideg0 , haar kwam roepen en noodigen, had zij er geene ooren "aaf j Hare boelen, de wereld, de duivel en haar eigen vleesd1» s werden door haar zoo geliefkoosd, dat zij niet dacht daar^ ] afstand te doen, en zij was zoo naauw aan haren eeis' t man, de wet, verbonden, dat zij zeker vertrouwde, on' ^ ^ deszelfs bescherming van een eeuwig verderf bevrijd te t nen worden. Om hiervan afstand te doen moest het eit> , ik sterven, en om daartoe bewogen te worden scheen ^ , onmogelijk. Zietdaar, Mijne Hoorders! hoe de duive- ^ ( arme ziel gebonden houdt. Maar Jezus is gekomen ^ ] dien sterk gewapende te binden, en hem zijnen vang ^ ] ontnemen. Er was dan ook eene krachtige stem dooi ^ , bruid vernomen: Zondaar! waar zijt gij? Hierdoor "aar alle bedekselen afgenomen , en zij zag zich naakt voor C>°4 staan. Zijne heiligheid deed haar beven, en hare 2°ndige vuiligheid deed haar van haar zelve walgen. Nu *ag zij dat hare boelen haar het eeuwig verderf berokkend a,lden• en haar eerste man, de wet, rr.agteloos was, •aar .daarvan te verlossen. Waar nu heen? Is aai' ^etn, dien zij trouweloos had afgewezen ? Maar van geduld, van de liefde, van de lijdzaamheid van dezen te veel gevergd. Hij was afgewezen en, op Zijne klop* aan de deur van haar hart, niet binnen gelaten. Daar0tïl moest zij uitroepen : Mijne hope is vergaan, en mijne verwaehting van den Heere! Zij kon niet anders zich voorden dan eeuwig om te komen. Maar ziet! in dezen toe^and toonde Christus haar, dat, ofschoon Zijne liefde door IUHr veracht was, Hij haar echter liefhad met eene eeuwige dat gijn bloed haar reinigde van alle zonde , en dat 'jne gehoorzaamheid haar eenen vrijen ingang zou geven in koningrijk dei' hemelen. En zietdaar! hier herinnerde zich , hoe dat Hij haar hart genomen, en zij het met eens werd, om zich, ten koste van vrije genade, door etft te laten zaligen en Zijn eigendom te zijn voor tijd en ^uwigheid, zeggende: »Zet mij als een zegel op uw hart, ^ als een zegel op uwen arm; want de liefde is sterk als ® dood , harder als het graf, vurige kolen, vlammen des JQeren : vele wateren zouden dezelve niet kunnen uitblus» Zij kon zich nu niet genoeg verwonderen over de leic^ü van haren Bruidegom, die haar Zijne genegenheid bedeelde, in Zijne liefde zich zeiven aan haar overgaf, 5)1 haar zich ondertrouwde in regt, maar ook in goedertierenheid en barmhartigheden; zoo dat zij nu door het geloof betuigen: »Ik ben mijns Liefsten , en mijn Liefste is Ja, zij ondervond dat haar Bruidegom getrouw was, ^8choon zij zich hare ontrouw nog gedurig bewust was, en sterkte de geur van deze genadegave haar tegen al aar inwonend gebrek. Zijne gemeenschap versterkte haar §6l*of in de vriendschap met God. Van dat zij de Zijne hetwelk een vast verblijf te kénnen geeft. Ook stelde de bruid zich voor, dat zij zoo wel den nacht van duisternis zou ontmoeten, als den dag van licht. Eene edele keus, Mijne Hoorders! ö , Mogt \de bruid vele volgelingen vin den! Die zich aan Jezus overgeeft en toe betrouwt, behoort zulks welberaden te doen. De zoodanigen moeten ovei tuigd zijn dat Hij een jaloerscli God is, die geene mededinger! velen kan. En zij, die Hem tot hunnen Bruidegom aannemen en Hem het jawoord geven, moeten het nimmer weder intrekken; want gelijk Hij de Zijnen lief heeft tot den einde toe, zoo moet ook Zijne bruid niet alleen de beste plaats, dat is tusschen hare borsten, op en in haar hart, voor Hem openen, maar dat moet steeds zijn verblijf zijn en blijven, opdat de overdenkingen des harten en de redenen des monds Hem altijd welbeliagelijk zijn mogten. Hoe noodzakelijk was het ook dat Hij bij haar mogt vernachten. Zij zou zich in het licht steeds in Zijne nabijheid mogen vermaken, maar in de duisternis zou zij zicli in Hem kunnen versterken. Dit was het geval met David, toen Ziklag was ingenomen en verbrand , en het volk sprak van hem te steenigen; toen sterkte hij zich in zijnen God, Job, als het hem bange was, zegt: »A1 doodde mij de Heere, zoo zal ik evenwel op Hem hopen." De discipelen op het meer, zijnde het nacht, en overvallen door storm, hadden het voorregt, Jezus bij hen te hebben , ofschoon Hij sliep. Zij wekten Hem, en ziet! terstond waren wind en zee Hem gehoorzaam, en het gevaar was geweken. Hierop zal ook de bruid het oog gehad hebben, dat zij welligt nog vele stormen zou kunnen ontmoeten, ja, nog vele vervolgingen zou moeten trotseren; en daarom moest Jezus bij haar zijn, voor Hem moesten de stormen zwijgen, met Hem kon zij de vervolging verdragen, ja, al bragt die haar dan ook in eeö dal van de schaduwe des doods, zij mogt geen kwaad vrezen, want de Heere , die bij haar vernachtte, was met haar, Zij11 stok en staf vertroostten haar. Van waar is het, dat de bruid van Chkistus, ik mee» Gods volk, zoo dikwijls moedeloos nederzit ? Van waar, dat zij menigmaal geslingerd worden als de baren der zee, zij, die zich menigmaal in Zijne liefde en zoetigheid verkwikt hebben? Is het niet daarvan, dat zij zich voorstellen dat de Heere bij hen is, als het licht is, en in de duisternis niet? Leert van de bruid, hoe haar geloof Jezus omhelsde, haar aan Hem vast klemde, maar ook Hem als een bundelken Qiyrrhe deed vernachten tusschen hare borsten. Zietdaar, Geliefden! u deze waarheid een weinig toegelicht. Laat ons nu met het gesprokene nog eenige oogen» blikken tot ons zei ven inkeeren. ui. (y-é Geliefde Hoorders! wat dunkt u van de bruid en hare Werkzaamheden ? Zoudt gij haar wel willen navolgen en ook Uw hart voor Christus ontsluiten? Velen zien geene gedaante noch heerlijkheid in Hem. Welligt zegt gij: Zou Jezus Zijn liefdeoog wel op ons willen vestigen ? G. H.! gij die zulks vraagt, hebt gij dan Zijne lokkende stem nog nimmer gehoord ? Och, dat uwe ooren en harten eens geopend werden! en hoort dan eens de last waarmede wij geZonden zijn. God zendt ons, gelijk Abraham zijnen knecht, om eene bruid voor Christus te zoeken, gelijk hij voor ÏZAaK, en roept ons toe: «Verkondigt dit Evangelie alle Vólkeren," En wij zeggen tot u: Verlaat uw volk en uws vaders huis, zoo zal de Koning lust hebben in uwe schoonheid. Ja, Jezus roept u: Zoon of dochter! geef mij uw hart. Velen echter blijven deze noodiging versmaden en verachten, en zouden maar gaarne in rust gelaten zijn. De geur der zonde en de liefelijkheid der wereld nemen het hart zoo in, dat men liever zich zeiven daaraan verbindt en Jezus Versmaadt. Wij zouden op zulk een besluit u kunnen loslaten , maar dit vermogen wij nog niet; onze Heere zegt: öwingt ze in te komen. Maar hoe? Niet met geweld, 'naar om u te overreden, opdat gij door 's Heeren Geest eens gewillig gemaakt mogt worden. Gij zegt: laat ons maar met rust; maar hoe is het mogelijk u met rust te laten, daar gij ter dood gegrepen zijt, en weldra in het eeuwig verderf kunt nedergestooten worden ? Gij weet niet dat gij zijt arm, jammerlijk, blind en naakt. Gij zijt arm en gij weet het niet; neen, gij waant rijk en verrijkt te zijn. Laat ons toe u dit eens voor oogen te stellen. Wij zeiden: Gij zijt arm. Al waart gij ook een bezitter van veel wereldscb goed, dat zal u niet volgen in den dood, maar gij zult dan eerst ontwaar worden, dat gij geestelijk arm zijt. Deze armoede is het die wij bedoelen. Gij waart in uwen stamvader Adam rijk geschapen, versierd met Gods beeld, en leefdet in gemeenschap met een' heilig God; maar door den val van Adam zijt gij van al die gaven ontbloot. In plaats van om dit gemis te treuren zijt gij een vijand van Goc geworden, en vermeerdert dagelijks uwe schuld, dieniet onbetaald kan worden weggenomen; en zoo is uw schul tot aan den hemel, en gij hebt geen pennigske om te betalen! Zijt gij dan niet arm? Jammerlijk zijt gij en ellendig; want gij , die God haatj wordt om uwe zonde ook zeer van Hem gehaat. Hij zegtIk zal mij wreken aan zulk een volk als dit is; zij, die tegen een' eeuwig God gezondigd hebben, mijne geboden verguisd» mijne Majesteit gekwetst hebben, zullen ook eeuwig gestraft worden in het helsche vuur. Ik, zegt God, zal mijnc geregtigheid, in u te straffen, wel opgeluisterd krijgen > als ik tot u zal zeggen: Gaat weg van mij, gij vervloei ten! in het eeuwige vuur. Jammerlijk zijt gij; want wi zal u redden uit de handen van een' levendig God? Gï zeiven? Wat zal een nietige worm , eene made doen ' Uwe vrienden, waarmede gij God onteerd hebt? Zij ze' ven zullen hunne handen wringen. De duivel, dien gij getrouw gediend hebt? Hij zal met u spotten en zelf verdoemd worden. Teregt dus jammerlijk, als gij vallen zu in de handen van een' heilig God. ^ Blind zijt gij; want daar de genoemde zaken u onverziens zullen overkomen, maar door God zeer duidebj gedreigd zijn , en uwe armoede , hier voorschreven, u in alle deelen wordt voorgesteld, zoo blijft gij er blind en ongevoelig voor , ofschoon uw eigen geweten er u van bebeschuldigt. Gij wilt gerust zijn , totdat het voor eeuwig te laat is. En ja, gij zijt naakt, naakt voor God, voor wien niets verborgen is. Naakt voor God zijn ! zoo wel uwe geheime zonden als uwe openbare misdaden. Naakt zijt gij van alle geregtigheid, want gij hebt de valschheid en leugen u tot eene toevlugt gesteld, welke de Heere ten genen dagen zal weg-Vagen; en gelijk een mensch, die naakt is, beschaamd is, veel tneer zult gij beschaamd zijn , als gij naakt voor God staat. Wat zegt gij nu, arme zielen ! moeten wij u nog maar met rust laten , tot dat het voor eeuwig te laat is? Maar Welligt zegt gij : Zou de Koning des hemels zulke ellendige, mismaakte zondaars, laten noodigen , om Zijne bruid en eigendom te zijn? Gij hoort ons van Zijnentwege deze boodschap doen , maar wantrouwt ons welligt. Welaan , hoort Zijn eigen woord, Openb. III: 18 20: »Ik rade ü dat gij van mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte kleederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde: en zalf uwe oogen met oogenzalf, opdat gij zien moogt. Zoo wie ik lief heb, die bestraf en kastijd ik: wees dan ijverig en bekeer u. Zie, ik sta aan de deur, en ik klop : indien iemand mijne stem zal hooren, en de deur open doen, ik zal tot hem inkomen , en met hem avondmaal houden , en Hij met mij. Zietdaar wat Jezus zelf zegt, en verstaat dus, dat wij onzen last niet te buiten gaan, als wij u verzoeken: Geef den Heere de hand. Vraagt gij: wat beweegt den Heere om zulken te Verzoeken, die zoo snood van Hem afgeweken zijn, en zich Zoo mismaakt hebben ? Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere; dat is, niet omdat Hij iets begeerlijks in u vond, ö neen! schaamt u en wordt schaamrood; maar Ik doe het om mijns heiligen Naams wil. En omdat hij de Zijnen lief had met eene eeuwige liefde, daarom heeft Hij zich zeiven overgegeven, om onze natuur aan te nemen, en aa., opdat Hij in dezelve aan Gods geregtigheid zoude voldoen. Zoo heeft Hij dan onze straf gedragen, voor ons de wet vervuld, den toorn Gods uilgebluscht, den Satan overwonnen, om hem zijnen vang te ontnemen; en die nu dool' Hem geroepen en getrokken worden, en tot Hem komen, om het beproefde goud voor niet te koopen, dat is Zijne verworvene geregtigheid uit genade zich te laten toepassen, en met de witte kleederen des heils zich te laten bekleeden, die worden van hunne walgelijkheid en onreinheid gezuiverd, ja, worden schoon in Zijne oogen, ja, worden zuiver in Hem voor God en Zijne heilige engelen , en zoo waarlijk Konings dochters , gansch verheerlijkt inwendig. En tot zulk eenen staat wordt gij, arme zondaren en zondaressen! geroepen. Zult gij u door dit alles niet laten trekken en overhalen? Werdt gij geroepen om met RebekkA de bruid van den rijk begunstigden IzAaK te worden, of met Abigaïl de huisvrouw van David te zijn, of met Esthek eene Koningin te worden, het zou zeker groot zijn, en uwefl staat ver overtreffen. Maar gij wordt geroepen om u te ver binden aan den Koning der koningen en den Heer der heeren. En kan deze staat en hoogheid u nog niet overtuigen , wel, laat het dan Zijne liefde en schoonheid doenKan er ooit eene liefde uitgedacht worden, die de liefde van Jezus kan evenaren, die de Zijnen met Zijn bloed moes' vrij koopen? En kan er schooner voorwerp gevonden worden dan Hij, van Wien al wat schoon is deszelfs schoonheid ontvangen heeft, en die zelf Zijne schoonheid op u wil leggen ^ Wordt uw hart niet geroerd door alle deze dingen ? Vindt gij genegenheid, welaan, wordt geene Orpaas, die wederkeerefl naar liaar huis en afgoden, maar wordt door genade RuthS» verlaat uw volk en vaders huis; toont dat gij berouw hebt van uwe zonden; toont dat Hij uwe genegenheid gewonnen heeft en dat gij u door Hem met God wilt laten verzoene» en de Zijnen zijn; zoo zal Hij de uwe worden. Toen Ei-iiëzer de genegenheid van Kebekka voor Iza^ gewonnen had , werd zij vereerd met vele versierselen. tiog meer zult gij versierd worden, die Jezus uwe liefde schenkt; want Zijn rijkdom gaat alles te boven, o! iJogt dit ^ïet geval nu eens worden van u, die dit hoort; dit °ogenblik zoudet ge nooit vergeten , en gij zoudt met IIa gal betuigen : «Heere! heb ik ook hier gezien naar dien, die rriij aanziet?" Het zal u tot eeuwige verwondering zijn dat JEzus u verkoren heeft , znlk een' slaaf van de zonde, zulk een' walgelijke in u zeiven , en dit moet u te meer dringen, om ook, met de bruid in onzen tekst, Hem zoo innig lief te hebben, dat gij Hem als een bundelken myrrhe zoudt Willen doen vernachten tusscben uwe borsten. Maar zijn er onder ons, die Jezus roepende en lokkende stem nog versmaden , die nog zoo gebonden zijn aan het stof, dat zij den rijkdom der genade klein achten, en vleeschelijk genot boven het liemelsche stellen ? ö Arme inensch! wat Zal er van u worden ? wie zou zich van tranen kunnen onthouden , die uw onvermijdelijk verderf inziet ? Neen , 6 neen ! iftet heete tranen moeten wij u ten val zien naderen, ö Almagtige! roept onze ziel uit, word ze nog te sterk, °verwin ze nog door Uwen Geest, en laten hunne harten voor den kloppenden Jezus nog geopend worden. Zijn er welligt hier tegenwoordig, wier oordeel hun zegt, dat Jezus uitnemender is dan al wat de wereld heeft en geeft, liaar die zeggen: »Hoe komen wij er toe?" aan de zoodanigen antwoord ik: Gij hebt de noodiging gehoord; en vraag ik u: is de zonde u ooit bitter geworden? is Jefctrs u noodzakelijk geworden om de Zijne te zijn ? Zoo dit geen plaats vindt kuilt gij er niet toe komen. Want zoo '•et u ernst was, gij zoudt u, zoo ellendig als gij zijt, aan tJem moeten opdragen en met Hiskia zeggen: Wees Gij ^ijn Borg! Dan zoudt gij ondervinden, dat Jezus zoekt ''1 zalig maakt wat verloren is. Maar gij, Mijne Hoorders! die bij u zei ven vaststelt, dat Wt wèl met u staat, onderzoekt eens of uw grond goed is: ^ant velen zullen zoeken in te gaan en niet kunnen. Hoe ve- velen worden door den vijand en him arglistig hart bedrogen. Zegt gij: 11c weet dat ik vroeger een vijand van de J godsdienst was, en nu ben ik een vriend van dezelve, ^ van daar ben ik overtuigd dat ik de zonde moet haten eü ^ laten, en gelooven dat Jezus voor mij voldaan heeft, en ^ hierin vind ik rust voor mijn gemoed — hoe vreemd zal u onze tekst wel zijn, waar de bruid zegt: «Mijn Liefste is na} ^ een bundelken myrrlie, dat tusschen mijne horsten vernacht. ^ ^ Gij kent zulk eene liefde niet, en dus ook zulk eene ge- ^ meenschap niet. Gij hebt geen meerdere behoefte aan Ja- ^ zus, dan om slechts te gelooven, dat Hij u in den lieme ^ zal brengen. Och, mogten u de oogen nog eens geopen ^ worden! Want Jezus zal wel Zijne bruid brengen in he huis Zijns Vaders, maar tot hen, die Hem vreemd zijn, ^ zal Hij zeggen: Voorwaar, ik ken u niet. j. ^ Zijn er onder u die Hem, ja, dierbaar schatten met de . bruid, maar Hem niet kannen mijnen gelijk de bruidkerk, ^ dit is voorzeker eene smartelijke zaak. De liefde zoekt alleen voedsel in de omhelzing, en dit niet te kunnen stelt ^ u voor oogen, Hem nog eens eeuwig te zullen derven! ^ en ja, regtvaardig, want gij zult God moeten billijken zoo ^ Hij u verstoeten wilde , omdat gij Hem zoo menigmaal vertoornd hadt en Zijne roepstem versmaad. Maar God eü ^ Christus te moeten missen, 6! zegt uwe ziel, dat zal ik. ' en 6' dat kan ik niet verdragen. Wel, Geliefden! weet £n dan niet, dat juist Zijne uitlokkingen en hartstreelend trekkingen Hem u dierbaar maakten? Oi vindt gij me in u wat gij wenschtet, raakt gij met u zeiven bedrogen. ^ 6! zoekt niets in u, maar alles in Hem; dat is Hem aaO ^ genaam. Hij moet Zijne schoonheid op u leggen. In He ^ is het alleen dat gij den Vader aangenaam zijt. Door Zijne^ ^ Geest wordt gij geheiligd. En hoe meer gij gelooft, ^ ^ Hij u lief heeft, hoe meer Zijne kracht in uwe zwakhe1 zal openbaar worden, en dat gij door Hem alles vermoog' Zoudt gij Hem niet met de bruid, als een bundelken myrr tusschen uwe borsten willen leggen? Wel, zietdaar, * Verkwikt Hij u reeds, en de geur van Zijne liefde dnjft bij oogenblikken de vrees buiten. Hoe meer gij van deze myrrhe ruikt, hoe meer uwe liefde gaande wordt, hoe onmisbaarder Hij u is, zoo dat gij van ganscher harte kunt j heggen: »Al gave mij iemand al het goed van zijn huis, voor deze liefde, ik zoude hem ten eenen male verachten. Treurig zijn u de oogenblikken, waarin gij deze liefde zoo niet geVoelt , en dan besluit gij , dat gij nog de Zijne niet zijt. Niet alzoo, Geliefden! Jezus had u lief eer gij Hem lief haddet. Uwe liefde tot Hem is een zeker pand, dat Hij de uwe is, en gij de Zijne zijt. Uwe lust tot heiligheid en Uwe genegenheid tot Zijn volk zijn de zalige kenmerken, Waarmede Hij u toeroept: «Vreest niet, gij wormken Jacobs! gij volksken Israëis! Ik ben met u, ook help Ik u; Ik ondersteun u door de regterhand mijner geregtigheid." Welligt zegt gij: Maar de Heere verzekert immers Zijn volk Wel, dat ze de Zijnen zijn? Dat is zoo, en daar moogt gij Wel naar staan, zeggende met David : »Heere! zeg tot ; mijne ziel: Ik ben uw heil;" maar werpt tevens uwe vrij; moedigheid niet weg , welke eene groote vergelding des loons j heeft: want het is den Heere aangenaam, dat Hij door de - liefde van u gedrongen wordt. Dan zegt Hij als tot de bruid: j fGij hebt mij het harte genomen, met een van uwe oogen, met , eene keten van uwen hals en weldra zegt dan uwe ziel. -Dat >t «s de stem mijns Liefsten; ziet, Hij komt, springende over de ,e bergen, huppelende over de heuvelen" van alle mijne zonden 6 tl zwarigheden. , En gij, die met de bruid kunt zeggen: »Mijn Liefste!" V moet Hij nog bij u vernachten, kunt gij Hem r.iet missen? Of H> Wt gij u door de inwonende begeerlijkheden veel van Hem ojjtrooven ? ó! Zoekt Hem steeds als een bundelken myrrhe ij» te gebruiken, en laat Hem vooral tusschen uwe borsten verii ^achten. Overdenkt veel Zijne liefde, waarmede Hij u lief ft- Bad, en dat Hij u met Zijn dierbaar bloed gekocht heeft, h* Geraakt gij in het gezigt van uwe zonde, riekt aan deze o° myrrhe en C.hkistds zal u troosten daarmede, dat Hij ter resterhand Gods zit en steeds voor u bidt; dat uwe zonde 0 verzoend is en Hij u Zijne vertroostingen niet zal onthouden* Geraakt, gij onder den strengen eisch van de wet, riekt da» aan deze myrrhe, en de geur derzelve zal u verkwikken et u bij vernieuwing doen ondervinden, dat Christus het eifl' de der wet is, een' iegelijk die gelooft. Geraakt gij ondef gezigt van toorn, riekt dan aan deze myrrhe en de Heer« | zal het u bevestigen, dat Hij, u aanziende in ChristuSi : nooit meer op u toornen noch schelden zal. Ja, bergen mo gen wijken en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierenheid i zal niet wijken, noch het verbond mijns vredes wankelen, ze#, de Heere. Geraakt gij onder verzoekingen, laat de geur va« deze myrrhe zich bij u verspreiden en de vijand zal vlugtefl' Geraakt gij onder bezwijking in den strijd, riekt aan deZ< myrrhe, en gij zult u met David sterken in uwen God' Geraakt gij onder geestelijke verflaauwing van geloof, hoof en liefde, zoo deze geestelijke myrrhe maar tusschen utf' borsten vernacht, zoo zal, bij het rieken aan dezelve , ui' zulk een' nacht van duisternis de dageraad spoedig te voof schijn komen, en de Zon der geregtigheid zal u spoedig verwarmen, zoo dat uw geloof versterkt en uwe liefde zal gaande worden, zoo dat gij verkwikt wordt en niet verflaauwti al is het dat gij van Hem bestraft wordt. En in den laatsten nood zal u deze myrrhe, namelijk Christus er. Zijne heilverdiensten, onmisbaar zijn om def dood uit te tarten, zeggende: »Dood\ waar is uw prikkel Hel! waar is uwe overwinning ? De prikkel des doods is $ zonde, en de kracht der zonde is de wet; maar Go de zij dank< die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus■ 1 Cor. XV: 55 — 57. En Hij zal u, wien Hij dierbaar was < voeren in Zijne onmiddellijke nabijheid. Daar zal geen nacW meer zijn, maar daar zult gij u eeuwig in Hem, en H'J zich in u verlustigen. Daar zal zijn verzadiging van vreug de, liefelijkheden aan Zijne regterhand, eeuwig en altooS' AMEN. TH III: 3. De mensch heeft zich zelve» h ten is gebroken. let. m 2 in oenen poel van ellende gestort, waaruit hij zich met red ^ den kan. Maar kent de mensch dan geen liefde meer. . ^ maa- zii is van hare schoonheid beroofd en in eigen ie veranderd. Het is waar, Gods goedertierenheid en lankmoe- ' dikheid zijn groot over den mensch, zoo dat, onc ei ^ ° \ bestuur, sommige echtgenooten elkander beminnen in _| natuur, en er ook bij sommigen nog eene natuurlijke ie ^ ^ voor de kinderen is, waardoor vele kinderen nog tee erom belsd en opgevoed worden. Hierin toont de Heere nog te zorgen voor het menschelijk geslacht. Doch ofschoon oo n v sommige kinderen hunne ouders beminnen, zoo levert üe wereld, in de genoemde zaken , zulk een treurig- ta e op, dat alles ons toeroept: De zonde heeft alles verdorven, zelfs in het zoetste wordt nog veel bitterheid gesmaa d. En wat zal het einde zijn? 6! Was de Heere met tus schen beiden gekomen, om zich nog een zaad in -e * te behouden, gewis het regtvaardig en eeuwig ooi niemand ontkomen zijn. Maar, mogt men vrager , de Heere tusschen beiden gekomen? De Heere a z een volk uit AdaMS nageslacht uitverkoren, dat Hij * eeuwigheid heeft lief gehad, en, ooi dezen mei. l zoenen, gaf God Zijn' eigen Zoon om onze natuur aan nemen; want in dezelve was gezondigd en moest voor zonde betaald worden; dit eischte Gods regt. Jezus, Go Zoon, nam onze natuur aan, geheel onzondig, en stelde^ als Borg voor de uitverkorenen, ;en heeft hunne schu < taald door eene lijdelijke en dadelijke gehoorzaamhei . Yader is door Christus met Zijn volk verzoend, en ie het aan den Zoon gegeven tot Zijne bruid en eigendom. Heere roept ze door Zijn Woord en Geest, "weder aai ^ vernieuwt ze naar den in- en uitwendigen mensen, ver ze aan Hem door het geloof, doet hun ondervinden vr ^ met God. De liefde Gods wordt in hunne harten uitgesto door den H. Geest, zoo dat zij nu weder God lief hebbe^ de zonde haten en, uit liefde, God zoeken te dienen, ofsch hun vleesch zich hiertegen stelt. Zij hebben bijzonder Jb2üS lief, die hen verlost heeft, wiens eigendom zij geworden zï)n, en door Hem vermogen zij alle dingen. Dit wordt ons bijzonder vertoond in onsen tekst, welken wij in deze ure ''iet uwe aandacht wenschen te behandelen. Mogt het nog middel zijn, in. de hand des Geestes, voor zondaren, °pdat het nog tot jaloerschheid en bekeering, en "voor Gods volk tot bemoediging, vertroosting en opwekking mogt dienstbaar zijn! Bidden wij daartoe den Heere. Tdsschenzang : Ps. XVII: 3, 4. TP:KST: Hoogl. I: 13. Mijn liefste is my een bundelken rnyrrho, (dat) tusschen mijne borsten vernacht. Het boek, waaruit ik mijnen tekst ontleend heb, wordt genoemd «het Hooglied Salomons," en teregt een Lied, '-nadat het in dichtmaat is opgesteld , en wel een Hooglied, otndat het, onder zinnebeelden, verhevene zaken voorstelt. ï*e voorname inhond, dien ons de H. Geest door de pen van Salomo geeft, is de onderhandeling tusschen Jezus en Zijn volk, die onder de benaming van Bruidegom en Bruid borden ingevoerd, en ook de meest sprekende personen zÜn, die in dit Hooglied voorkomen. In dit eerste kapittel ^ordt de kerkbruid eerst sprekende ingevoerd, vs. 1 8; I ^aar zij hare genegenheid tot haren Bruidegom in het 2 ' Vers. ontdekt; vers 3, Zijnen Persoon uitnemend verheft; ■ Vers 4, hare bede Hem voorstelt; vers 5 en 6, hare eigene ■' gestalte openlegt; en, vers 7, haren Bruidegom bidt om " Aanwijzing, waar Hij Zijne kudde legert. Yan vers 8 tot II Vers 12 spreekt de Bruidegom, Zijne bruid onderrigtende '' etl hare schoonheid roemende. Vers 12 tot 15 spreekt de l® bruid; vers 12 , welk eene zoete gemeenschap zij met haft ren Bruidegom heeft, en vers 13, hoe zij deze gemeenschap "I '-Qekt te onderhouden, waarbij wij onze aandacht in dit uur ji' zullen zoe]jeil te bepalen. 112 Letten wij in de behandeling op twee zaken: 1°. Op den Persoon, van welken hier gesproken wordt waarom de bruid Hem noemt: "Mijn Liefste. 2°. Op hetgeen zij van Hem getuigt: »Hy is my een bundeken myrrhe, dat tusschen mijne borsten vernacht. # 3°. met een woord ter toepassing te besluiten. De Heere geve ons Zijnen zegen! Dat, zij zoo. I, De Persoon van welken gesproken wordt is CHRISTU de tweede Persoon in l.et aanbiddelijk Wem,, dm met 1 Vader en den H. Geest waarachtig en eeuwig God», V in den eeuwigen vrederaad liet op «b genome, li.ad, de menschelijke u.tunr aan te temen en dus al. Middelaar beloofd werd er. geloofd den; Die om de uitnemende liefde tot Ztjn volk welvoege »de Liefste" kan genoemd worden. Want om haar liefde te betoonen, is Hij haar Borg I»*™0™' ^~1 J wet geworden. Hij ligt onder den vloek, ja, onder ^ vonnis van de eeuwige verdoemenis; hij heeit zijne sers liefde verlaten en kan, noch wil tot God wederkeeie ^ Met regt mogt de bruid zeggen: »Ik ben zwart. H° ^ moet men denken, kan God dezulken liefhebben met °c eeuwige liefde? Kan Jezos dezulken als Z jne bruid ver^i': 5:211 ■ En kan de H. Geest woning nemen in zulk een liart? haar zelve aangemerkt was zij walgelijk. God kou, van u©ge Zijne heiligheid, geen gemeenschap hebben met den 2°ndaar. Zijn regt eischte voldoening, en de zondaar kon §eetie voldoening geven , dan Gods straf te dragen in de e®Uwige verdoemenis, waarin Gods regt vaardigheid zou ^ orden opgeluisterd , maar nooit voldaan zou worden ; en lWrom zou haar straf tot in alle eeuwigheid hebben moeten v°°rtduren. Maar het was des Vaders welbehagen, dat z°ndaars werden vrijgemaakt. De Zoon stelt zich als Borg ÏQor de uitverkorenen; Hij neemt op zich om hunne natuur &atl te nemen en in dezelve voor hunne schuld aan de §eregtigheid Gods te voldoen, zoo dat Hij, die geen zonde §ekend heeft, zonde voor ons gemaakt is, opdat wij zouden 1,v°rden regtvaardigheid Gods in Hem. 2 Cor. V '■ 21. Zoo 6eft Hij voor hunne schuld Zijne ziel moeten uitstorten in ^0 dood, ja, met Zijn bloed hen moeten vrijkoopen. Zoo ^eeft Hii voor hen de wet moeten volbrengen, opdat zij üiet alleen verlost zouden worden van de schuld, maar ook Mer hunne schoonheid in Hem zouden verkrijgen en regt "^vangen op het eeuwige leven. Door deze liefdedaad doofde de Vader de uitverkorenen aan den Zoon tot Zijn ^gendom. »Zij waren Uwe, maar Gij hebt ze mij gegeVetlzegt Jezus, en zoo heeft Jezus de Zijnen uit alle ü°od en dood verlost, en hen tot Zijne bruid en eigendom Ogenomen. Nu kon de Vader met zondaren in gemeenSchap treden, hun vrede schenken, en de H. Geest, op Sr°nd van de aangebragte geregtigheid, woning maken in 'lunne harten, de zonde uitdrijven, Gods beeld in de ziel °prigten en haar Hem hartelijk doen liefhebben. De bruid ^emt Hem * haar Liefste." Zij kon teregt met Asaph ^ggen: »Wien heb ik neffens U in den hemel ? NefFens U mij ook niets op de aarde. Ps. LXXIII: 25. Al wat Hem was was gansch begeerlijk. Zoo is het voor de Moovigen, als zij met het geloofsoog hunnen Bruidegom hijgen te aanschouwen ; dan zien zij dat Hij is het ai- was geworden, kwam Hij haar telkens eens bezoeken: da» eens, door Zijn Woord zoo levendig voor haar te maken » als of zii Hem zeiven hoorde spreken; dan eens, door haaf te vergasten aan de tafel des Yerbonds, zoo dat hare liefde gaande werd , als zij Hem voor haar zag zoo bitter lijden en sterven, en dat voor zoo eene; dan, als zij in het een' zame haar hart naar Hem voelde uitgaan; dan, als zij, i» het gezelschap der vromen, uit haar hart hoorde spreken. 6! Wat was het haar dan menigmaal wonderlijk , zoo da' zij, door den H. Geest, in Hem het aangezigt des Vaders, zoo vriendelijk en zoo minnelijk aanschouwde, als haar ver' zekerende, dat Hij op haar niet meer toornen, noch schel den zou. Ja, bergen mogten wijken en heuvelen wanke' len, maar Zijne goedertierenheid zou in eeuwigheid ni«' wijken, en het verbond mijnes vredes zal niet wankelen i zegt de Heere, uw Ontfermer. Jes. LIV\' 10. Met ee$ woord, de liefde van haren Bruidegom verbond haar zo" naauw aan Hem, dat Hij haar gansch begeerlijk wa5 Hoogl. V: 16. Daarom zegt ze: «Mijn Liefste is mij eet bundelken myrrhe, dat tusschen mijne borsten vernacht." Wat men het teederste bemint drukt men op zijn hart, en men ook de allerteederste genoegens doen smaken, 'l°c wist dan de bruid geen betere plaats voor haren Bruidegof als tusschen hare borsten, en zoo, op en in haar liar{' Even als door de warmte de myrrhe haren reuk verspreid' zoo ook verspreidde Christus Zijne genade, daar Hij "1 het hart gebonden lag. Het is een zalig voorregt als ö geloovigen de heilige kunst mogen leeren, om veel van <•' nabijheid van Jezus te proeven en te smaken, daar zij:i veeltijds klagen: »Ga ik voorwaarts, zoo zie ik Hem nietl of achterwaarts, zoo merk ik Hem niet," en overtuigd zij® dat dit door eigen toedoen veroorzaakt wordt, zoo dat Heere niet te vergeefs zegt: »Uwe zonden verbergen aangezigt des Heeren, voor u." Zoo slaan zij niet zei * eenen verkeerden weg in, en het blijft duister voor 1 ziel, daar de Heere door Zijn Woord en Geest, den ^ om in Zijne gemeenschap te wandelen klaar heeft ontdekt, gelijk wij hier zien in de bruid. Haar Liefste was haar als een bundelken myrrhe, dat tusschen hare borsten vernachtte. Zij kon ongetwijfeld niet verdragen, dat zij zoude twijfelen, of Hij haar lief had. Van daar was ook haar hart waakzaam om in de liefde niet te verflaauwen ; want zij wist dat, van hare zijde , de laauwheid spoedig aanleiding tot twijfelzucht zoude geven. Ja , zij was er al te zeer van overtuigd , hoe dit haren Liefste tot smart moest zijn, daar Zijne liefde nooit genoeg met Wederliefde kon beantwoord worden. Van daar moest Jezus de eerste en teederste plaats bij haar hebben, opdat zij eenigermate verflaauwende, terstond aan deze myrrhe riekende, wederom versterkt konde worden. Hoe noodzakelijk is het voor den Christen , vast te houden dat Jezus hem lief heeft, en ten dien einde, om niet te verflaauwen in liefde tot Hem , veel te bepeinzen, dat JezüS voor hem zich heeft overgegeven en tot zonde gemaakt is, opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem; Veel te herdenken , hoe men het eigendom van Hem geworden is, en al wat de Heere, uit vrije genade, aan de ziel gedaan heeft en nog doet, en nog doen wil. Dit zal hem, Wanneer zijne liefde verkoelt, tot den troon der genade doen vlugten, hem doen smeeken orn leven, en de liefdegeur Van Christus zal de liefde weêr doen verwakkeren om Hem hartelijk te beminnen. Zoo deed de bruid, en hoe meer zij naar haren Liefste hijgde, hoe meer Hij zijnen liefdegeur deed rieken, dat haar zeer versterkte. Kwamen hare oude vrijers, de duivel, de wereld en haar eigen vleesch, haar Wederom verlokken door de begeerlijkheden des vleesches, haar zoekende mede te voeren, zij, hare zwakheid ondervindende, rook aan deze geestelijke myrrhe, en zij werd wederom versterkt om uit te roepen: »Al gave mij iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, ik zoude hem ten eenen •öale verachten. Zij spreekt van haren Liefste, dat Hij als een bundelken myrrhe tusschen hare borsten zal vernachten, I