mm VERMANING OM TE ONTWAREN UIT DEN DOODSLAAP. LEERREDE OVER Eph. V: 14. DOOR K. KLE1NENDORST, v. v. m. te Bunschoten. V00KZANG: Ps. XCII: 1. Gelezen: Eph. V. Gezongen: Ps. XXXVI: 3, Ps. II: 6 en Ps. LXVIII: 2. Wat is de mensch, Toehoorders? 't Is waar, wordt liij ^gemerkt zoo als hij uit de hand zijns Makers voortkwam, l'c) n was hij het pronkstuk van al Gods werken; maar, zoo hij door de overtreding van Gods wet en de verbreking ^ het verbond geworden is, is hij naast den Satan het ;i 6lldigste schepsel. Hierom wordt hij in de H. Schrift ^""geleken bij eenen melaatsche, die zich niet kan reinigen; ^ eenen naakte, die zich niet kan dekken; bij eenen ge^gene, die zich niet kan verlossen; bij eenen Moorman, l'6 z>jne huid niet kan veranderen; en, om geene andere ~e1>den meer te noemen, bij eenen doode, die zich het I cn niet kan geven. Het is eene peillooze diepte waarin ^ gestort is! En worden er nu geene middelen tot zijne c ,ng aangewend? ö Ja, vele zijn de vermaningen, de opwekkingen, de roepstemmen, die steeds tot hem worden gebragt, "opdat de gebondene de losmaking, de veroordeelde de vergeving, de beladene de rust, en de ellendige ® verlossing bij den Heere zouden zoeken. En zouden nu a die middelen vruchteloos zijn? Neen! daaronder komt 0 H. Geest werken tot overtuiging, tot bekeering, tot vrijmaking van de wet der zonde, en [tot levendinaking ontwaking uit den slaap des doods. j Bidden we echter, alvorens wij verder gaan, dat de Heere Zijnen Geest op ons doe nederdalen als een' regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen. TEKST: Epheze V: 14. Daarom zegt hij: Ontwaak, gij die slaapt! en sta op de dooden; en Christus zal over u lichten. Op eene verhevene wijze is de Apostel werkzaam otf van de verborgenheden des geloofs in dezen briefte spreke* Hij vergeet echter niet, ook de geloovigen, door krachtig drangredenen, tot de beoefening van ware godzaligheid of te wekken, niet alleen ten aanzien van hunne hooge roeping' maar een' iegelijk in zijnen stand, waarin de Heere he geplaatst had, dewijl zijne vermaning tot mannen en vro wen, tot ouders en kinderen, tot Öeeren en dienstbare gerigt is. In ons teksthoofddeel dringt hij bijzonder aan op de beoefening van de ongeveinsde broederlijke liefde, 't we hij met eene krachtige beweegreden, namelijk met de liet van Christus, aanbindt. Hij wijst hen te gelijk op ^ staat van ellende, waarin zij vroeger, en op den geluks» waarin zij thans verkeeren , zoo dat zij nu ook als kin e des lichts behoorden te wandelen, beproevende wat Heere welbehagelijk zij, 't welk hij mede met onzen te o-ezeo-den uit het Oude Verbond, als eene bekrachtig0 O ö vermaning aandringt. . j)gt De vermaning om te ontwaken uit den doodslaap T °nderwerp in onzen tekst vervat. JBij de overdenking hiervan 'J0|nt achtervolgens aan onze aandacht voor: I. De staat, waaruit de mensch moet ontwaken. II. De wijze, waarop die ontwaking geschiedt. Hl. Het licht, dat bij die ontwaking wordt vernomen. IV. De invloed, die de vermaning behoort te hebben. Heere doe deze ■ vermaning voor velen tot eene ontwaking , levenwekking en tot een verlevendigend woord ! Daartoe zij des Heeren Geest met uwen en mijnen S^est! Dit zij zoo. I. £>e staat, waaruit de mensch moet ontwaken, is een S'aap, is een zondeslaap, is een doodslaap. "Wanneer wij echter op den natuurlijken slaap letten, vragen we al spoedig: hoe kan de ellende-staat der ^ischen toch bij eenen slaap worden vergeleken, dewijl ,'e zeer nuttig, heilzaam en noodzakelijk voor den mensch ^' Wanneer wij op het noodzakelijke en voordeelige van slaap acht geven, dan zouden we haast zeggen: het is niet krachtig, want de slaap herstelt de vermogens, ®*Wikt de vermoeiden, geneest de kranken, versterkt de ^ ^kken, ondersteunt de bedroefden, zoo dat hij als eene ^Ve van rust van den mensch kan worden aangemerkt: ^eri moet echter weten dat hij zeer onnatuurlijk, ontijdig en J°gst verderfelijk kan zijn, als wanneer de ellende-staat des %Q,1SC^0n er zeer we^ kij kan vergeleken worden; 't welk r.; rader zal blijken, wanneer wij de vraag, of deze ver^'tig ook de geloovigen geldt, zullen beantwoord hebben. al binden we in de H. Schrift van de slaapzucht ^ geloovigen melding gemaakt. Weinig, zeer weinig ^id- en liefdewerk wordt er dan in zulk eenen geoefend. Hun geloof schijnt dan bijna opgehouden, hunne lioop bezweken, de ijver vergaan en de liefde uitge* bluscht te zijn. Althans de bruid kan onder het roepen et kloppen van haren bruidegom: «Doe mij open, mijne zi^ ter, mijne vriendin, mijne duive, mijne volmaakte! wa« mijn hoofd is vervuld met dauw en mijne haarlokken me nachtdruppen," nog blijven liggen. De discipelen konde» voortsluimeren, wanneer het zwaard der geregtigheid tegö den Borg ontwaakte, en toen de hemel, „de aarde en o> hel tegen Hem in beweging waren. Ook kunnen de wijz6"1 sluimerig worden en in slaap vallen. Niet dat zij dan j' een' volslagen zondeslaap liggen, zoo als dezuiken die > hunnen natuurstaat zijn; neen, dat is niet mogelijk: wa* de Vader, die hen tot de zaligheid verordineerd, die h tot een erfdeel aan Zijnen Zoon gegeven en hun de volstaj dikheid beloofd heeft, oefent Zijne oneindige kracht tot hu» bewaring, opdat zij nimmermeer in dien staat komen waar' zij geweest zijn. De Zoon, die hen op 't hoogst bemint, voor hen bidt, en die zich op het allernaauwst met hen v« eenigt, draagt zorg dat zij in den staat des geestelijken lev^ staande blijven. De H. Geest, die in de harten der g loovigen, als in Zijn huis en tempel, woont, die in hen I eene fontein van leven is, die hen leert, leidt, troost ' versterkt om in heiligheid des levens voor te gaan, is * ook tot een zegel, waarmede zij verzegeld en in hunnen si bevestigd worden. >J bende dezen zegel: de Heere kent degenen die de Zijne *j Maar daarom kunnen zij wel, in zulk eenen slapenden st» aan vele gebreken onderworpen zijn. Traagheid, onge ligheid, zorgeloosheid beheeren dan dikwijls het hart. Of deze vermaning nu ook tot de geloovigen is gei. daarover zijn de gedachten verschillend. Sommigen oorde* dat zij alleen maar gedaan werd aan de onbekeerden, ^ de Apostel, in het 2e hoofdstuk, alreeds van de geloof gezesd had: »Eu u heeft Hij mede levend gemaakt, 1 & ö li1?!** cfQ gij dood waart door de misdaden en de zonden , en bij ^ hen door deze vermaning niet onder het oog kan h® •aardien zij reeds uit den doodslaap ontwaakt waren. Ik echter met anderen , dat de geloovigen er niet van zijn ^'tgeslojen, ofschoon zij het meest gerigt is tot dezulken, le n°g gerust in hunnen zondeslaap, in hunnen doodslaap ll9derliggen; die, zonder daaruit te ontwaken onvermijdelijk eeuwigen nacht van duisternis zullen insluimeren , waar l'Q rook hunner pijniging zal opgaan tot in eeuwigheid. 6. Een schrikkelijke zondeslaap! Komt, trekken wij ee«s een' slapende voor onze verbeelding. De oogen eens Opende zijn gesloten. Zijn verstand is bedwelmd. Zijne ZltUien zijn betrokken. Hij is afgescheiden van het licht. staat zelfs de zon aan den hemel te lichten, zoo heeft hij echter niet de minste gemeenschap met het licht. Is hefc ^ 311 ^ ken > die in hunnen zondeslaap nederliggen, anders Sesteld? Zijn de oogen niet gesloten? Is het verstand niet ®rJuisterd? Al staat de zon der waarheid aan den kerk- ettiel te lichten, zoo zijn zij evenwel van alle licht beroofd oefenen niet de minste gemeenschap met hetzelve. »Ver- ^isterd in het verstand," zoo wordt er van hen gezegd, Vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetend» e'd, die in hen is,' Ook kan een slapende soms met won» ^ei'lijke verbeeldingen aangedaan zijn: dan verbeeldt hij zich gaan, dan te spreken, dan weer, ofschoon hij onbewege- nederligt, groote dingen te verrigten. Zoo is het ook hen, die in hunnen zondeslaap voortsluimeren. Het is hen, gelijk als er van die van Laodicea gezegd wordt: •R'-i •• .. lJk en verrijkt te zijn, en geens dings gebrek te hebben; ^ zij weten niet, dat zij ellendig, en jammerlijk , en arm, ^ Wind, en naakt zijn." Is de slaap ook zoet en aange- ^ , zoo dat de mensch, die in zijnen slaap gestoord wordt, grover wel eens verdrietig wordt, hetzelfde wordt ook bif , bulken gevonden; want worden zij aangestooten om uit '' Zondpsla.nn mifwalron ,f— ^ ■ —j' •- , uw u» uiouwiieu vermaaK is, 'J •• T Oiit vciuiieug eu vyanuig op Hen, die tot hunne „^king werkzaam zijn, zeggende door hunne daden: \)Kt van ons, aan de kennis van Gods wegen hebbeirwij geen' lust." Wordt een slapende echter met eene slaapziek e overvallen, dan verkeert hij in het grootste gevaar om ^ den dood méde in te sluimeren. Of liet vuur hem dan dreig te verteren, of het water hem dreigt te verdelgen, of dood hem dreigt te verslinden, hij bemerkt het niet en l'o derhalve zoo gerust, alsof er niets te vreezen was, dien aard is ook de zondeslaap. Het gevaar, dat hen drti» i bemerken zij niet; neen, al zijn zij van duizenderlei gevaf( omgeven, zij blijven, zonder dat zij het hoofd eens opbeuren gerust nederliggen. En daarover behoeven wij ons niet tc verwonderen, dewijl hun zondeslaap ook een doodslaap c. Een doodslaap, zeg ik. Gelijk toch in den natuurlijk dood het ligchaam zonder ziel geheel ontsierd, walgelijk e afschuwelijk is; geene bekwaamheid tot verrigting ^ natuurlijke dingen, geene begeerte of vermaak in natuurlij J goederen hebbende; zonder warmte of hitte is, zonder ee\ levensbeginsel, en niet het minste vermogen bezit om ^ leven terug te begeeren, veel minder om het zich ze^ weêr te geven: zoo is het ook met hen die in den doodsla» lico-en. Zii zijn zonder God en Christus in de were1 OÖ J J v hatelijk en walgelijk in de oogen van den vlekkeloos Hei 'y Zij bezitten niet de minste hitte of warmte van liefde ^ den Heere, Zijne dienst, of Zijn volk. Zij hebben êe bekwaamheid tot het verrigten van eenige geestelijke ding^ Evenmin hebben zij vermaak in de geestelijke goederen, ^ daar zijn de vergeving van zonden, de bevrijding van , toorn en van den vloek der wet, en de verlossing vai- ^ geweld des Satans, van de heerschappij der zonde en de eeuwige straf. Wat zeg ik? Geen vermaak? Zij het^ zelfs niet eene eenige ware begeerte naar de verlossing^, het grootste kwaad en naar de toebrenging van het hoo* goed, namelijk de herstelling in Gods gunst en gemeens^, vergezeld gaande van eene bijzondere vriendschap, van e wonderlijken vrede, van eene onuitsprekelijke blijdsc van eene ware heiligmaking, waarop de heerlijk®21 ^ onmiddellijk zal volgen. In een woord, zij zijn zondei Genig levensbeginsel, vervreemd van het leven Gods, en zij ^zitten ook niet het minste vermogen, noch het kleinste ^snipje om het leven te begeeren, veel minder om het ?lcb zeiven, tot hunne ontwaking uit den doodslaap, mede 'G deelen. Neen, de uitnemende grootheid van Gods kracht, aar de werldftg der sterkte Zijner magt, die Hij gewrocht 'eeft in Christus, als Hij hem uit de dooden opwekte, Il°et ook verheerlijkt worden in allen, die uit den zondeslaap °ötwaken en uit den doodslaap opstaan. Anders blijven zij eker in het graf, zonder zich te bewegen, zonder bewogen Worden, zonder vrees voor het gevaar, blind, gevoelloos, Venloos nederliggen. ^ijt gij begeerig nader te weten de wijze, waarop die ^waking geschiedt ? Komt aan, de vragen: Wie is er tot ^twaking werkzaam? Welke middelen worden er toe gebruikt? Waardoor wordt zij eigenlijk veroorzaakt? zal ik in ^ijn tweede deel beantwoorden. II. 8 Daarom zegt hij: Ontwaak, gij die slaapt! en sta op ^ de dooden." P «• Is het de Apostel, die hier van zich zei ven spreekt: ^ aarom zegt hij," en die tot ontwaking van den zondaar ^rkzaam is? Als een ondergeschikt middel kan hij er zeker ®t van uitgesloten worden, dewijl Gods geroepene knechten ods medearbeiders," genoemd worden. Anderen echter ^deelen, dat we hier meer aan God in 't gemeen moeten Q,1ken, die den zondaar door Zijn woord tot ontwaking >t. Nog weer anderen, waarbij ik mij 't liefst voege, e8gen, dat we hier bepaald door het «zegt hij" den Zoon hebben te verslaan, die van den Yader, als eene .ï'enbaarrnaking van Zijne onnaspeurlijk© liefde, inde wereld ^ gezonden; Hem, Wiens Naam, toen Hij in de wereld de > gesmaad en gelasterd, AViens eer verdonkerd en treden , Wiens Godheid en eeuwig Zoonschap, 't geen nog plaats heeft, verloochend, Wiens Goddelijke leer tegengesproken en verworpen en Wiens wonderen gelasterd wer den. In deze wereld heeft Hij de smartelijkste verdruk kingen en den zwaarsten zielstrijd moeten doorstaan, en eiu I delijk is Hij aan den smadelijksten, smartelijksten en vervloekten kruisdood overgegeven, opdat Hij het leven zoU verwerven en hetzelve mededeelen, 't geen Johannes eï van deed zeggen: «Hierin is de liefde Gods geopenbaard» dat God Zijnen eengeboren' Zoon gezonden heeft in de wereld , opdat wij zouden leven door Ilem.' Is het dan de Zone Gods, die met het ..ontwaak en sta op" ter levendmaking tot den zondaar komt, waar heef' Hij het dan gezegd , te ontwaken en op te staan? Onge twijfeld ziet de Apostel op gezegden uit het Oude Verbond die hij in onzen tekst te zamen trekt. Onder anderen op dit: »Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot lid1' zien." En: ..Maak u op, word verlicht, want uw lic1.1' komt." Alsmede: ..Ontwaak, gij die in het stof woont' want uwe dooden zullen leven." Hij, die dan met de nemendste welsprekendheid, met de hoogste wijsheid, eene ongemeene ontzaggelijkheid, vol van majesteit en °> eene Goddelijke wijze, met het »ontwaak en sta op werk Eaam is, hoe behoorden de dooden dan de stem des Zoo1 Gods tot hunne geestelijke ontwaking steeds te hooren! ' t b. Maar wat zijn nader de middelen, waarvan Hij zlC wil bedienen? Zijn dierbaar Woord, de Wet en het Eva" gelie, zietdaar de middelen. Door Zijne wet komt Hij met het «ontwaak en sta tot den mensch, soins op eene gebiedende wijze, wan»^ Hij hem toeroept: «Bekeer u, bekeer u, want waaiM zoudt gij sterven?" soms op eene bestraffende wijze, als P' tot hem zegt: «Ik zal u straffen en 't u ordentlijk J0,, oogen stellen. Verstaat dit toch, gij God vergeten^ soms op eene bedreigende wijze, wanneer Hij.de bedreig tot hem brengt: .Ik zal mijn zwaard wetten en boog spannen, en mijne grimmigheid over u uitstorten." Nog eens: soms op eene veroordeelende wijze, wanneer Ilij hein laat hooren: «Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen er geschreven staat in het hoek der Wet, om dat te doen.' Men zou haast zeggen: hoe kan de mensch onder die gebiedende, bestraffende, bedreigende en veroordeelende stem van 'slleeren wet nog blijven weigeren te ontwaken? Toeh.! wanneer er niet meer gebeurde, hij bleef gewis, onder het donderend geluid Zijner wet, in het graf der zonde voortsluimeren. Maar daarenboven komt Hij ook door het Evangelie, met het «ontwaak en sta op", tot den in den dood slapende, door hem toe te roepen: «Neig uw oor en kom tot mij, lioor en uwe ziel zal leven of: »Ik raad u, dat gij van mij koopt oogenzalf, opdat gij zien moogt"; of: «Kom, laat ons te zatnen rigten. Al waren uwe zonden als scharlaken , zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij zoo rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol." In een woord, door de Wet en het Evangelie wordt den mensch Voorgesteld, in welk eenen staat van ellende hij gestort is; wanneer hij daaruit niet ontwaakt, of wanneer hij zich liet bekeert en leeft, zal de tweede dood zeker zijne magt tot zijn eeuwig verderf uitoefenen. Zal de zondaar, tot zijne ontwaking, op die stem nu nog geen acht geven ? Die middelen, op zich zeiven aangemerkt, °f de uitwendige roeping, is tot dien einde nog niet genoeg, ■^een, al stond er zelfs één van de dooden op; al werd ^elfs het gehuil der verdoemden gehoord, het tonggekaauw en handgewring gezien, hij zou geenszins bewogen worden ''it den doodslaap te ontwaken. Al kwamen er Engelen uit ' Hij wordt daardoor ook verantwoordelijk voor God gesteld. En door het verachten van al die vermaningen , door het versmaden van al die opwekkingen, door het verwerpen van al dien raad, door het weigeren van al die roepstemmen , als zoo vele goedertierenheden die hem tot bekeering behoorden te leiden, vergadert hij toorn als een' schat in den dag van het toekomend oordeel Gods. Het is door den II. Geest, die het «ontwaak en sta op" tot eene ontwaking en een levenwekkend woord maakt. Dit wordt in de H. Schrift genoemd: »Een ontvangen van het beeld Gods"; .»een aandoen van den nieuwen mensch"; »ee »eene grijping"; »eene trekking'; »eene opwekking ; «een® opstanding"-. & Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan d® eerste opstanding ; over dien heeft de tweede dood geen magt. Waar nu die opstanding of geestelijke ontwaking do°' deze vrije, krachtige en verborgen werking des Geestes plaa^ heeft, daar kan zij niet verborgen blijven, dewijl dan slaapdampen verdwijnen, de nevelen van duisternis verdrev'11 en de verlichting der kennis in het aangezigt van Christus ontvangen worden. «sGod, die geaegd heeft) 200 is het nu met hem, »dat h'et licht uit de duisternis bouclé schijnen, is degeen die in onze harten geschenen heeft, °!u te geven verlichting der kennis in het aancezigt van Je- /">('• Ö O 2üs Christus." Bij die ontwaking wordt de mensch met een waar berouw en een gevoelig leedwezen over zijnen zonbeslaap , waardoor hij den Heere getergd en 'oeleedigd heeft, aangedaan. Hij ziet, bij het overtuigende licht des Gee,stes, de zonden in derzelver God ontaerenden aard, als waardoor Zijne deugden geschonden, Zijne majesteit gekwetst., Zijn oppergezag 'geloochend worden. Alsmede derzelver groote onbetamelijkheid, als bedreven tegen Hem, Wiens goedertierenheden vele en Wiens weldaden talloos zijn, Die ons f^n adem, het leven en alle dingen geeft, hetgeen hem beschaamd en schaamrood maakt, zoo dat hij zijne oogen l'iet naar den hemel durft opheffen. Hij heeft eene walging aan zich zeiven, van wege zijn nacht» en doodsgewaad, daarmede hij zich omhangen ziet, uitroepende met de Kerk : 0 Doch wij allen zijn als een onreine, en al onze geregtigWen zijn als een wegwerpelijk kleed." Schuldbelijdenis en zelfveroordeeling vervult nu het hart. Hij valt voor zijnen ■Regter neer en kent zich des doods schuldig, roept om §enade, billijkt Gods regt eu onderwerpt zich aan Gods regtvaardigheid. Met verwondering en aanbidding is hij °ver Gods lankmoedigheid en goedertierenheid aangedaan, daarom dat Hij hem al niet overlang met de ketenen der ^Uisternis, tot zijne eeuwige smart en weedom , heeft willen °inden. Door het opregte geloof verlaten de ontwaakten het graf zonde, het graf van onwetendheid en zorgelooze gerust®id. Zij zien de gepastheid en noodzakelijkheid in Jezus, 'en zij hartelijk begeeren, naar wien zij vurig verlangen, ^ar wien zij al worstelende toevlugt nemen en op wien ztj ^cli verlaten, om door Hem van hun doodsgewaad ontdaan, Vatl hunne onreinheid gewasschen en tot dekking hunner ^aktheid bekleed te wórden. Wanneer die beminnelijke ®zus zich nu komt te openbaren in Zijne algenoegzaamheïd en bereidwilligheid, dan vinden zij in Hem al hetgeen, waartoe zij Hem noodig hebben. Nu wordt Hij hun regt dierbaar; want door Hem smaken zij eenen vrede, die alle verstand te boven gaat; van Hem ontvangen zij genade en sterkte om tegen de magtige vijanden en derzelver menigte, alsmede tegen de overgeblevene verdorvenheden te strijden. Uit Hem trekken zij, als geestelijke ranken, wasdom om op te wassen in Hem, die hun Hoofd is. In Hem hebben zij regt op al de goederen des verbonds en zijn in Hem gezegend met alle geestelijke zegeningen. 6 Zalige ontwaking, waardooi zij van alle heerschende kwaden verlost zijn! Het verstand is verlicht, de wil geheiligd, het geweten gereinigd en het hart vernieuwd, om uit- en inwendig, door vereemgmg met Christus , die hunne sterkte in zwakheid, hunne blijdschap in droefheid en hunne eer in smaadheid is, voor den Heere te leven. »Die zelf onze zonden", is de taal der ontwaakten, »in zijn ligchaam gedragen heeft op het hout, opdat wij» de zonden afgestorven zijnde, der geregtigheid leven zouden." 0 Onuitsprekelijk geluk! Want het leven, dat ChristüS door Zijn Geest en Woord in hun liart heeft gewerkt, een vrolijk leven: want het licht is voor den regtvaardige gezaaid en vrolijkheid voor den opregte van hart. Het is een Goddelijk leven, naardien zij uit God geboren zijn' Het is een eeuwig leven ; immers die in den Zoon geloof1 heeft het eeuwige leven. Zoo dat zij reden hebben om et van te zeggen : » God die rijk is in barmhartigheid, in Zijn£ groote liefde, waarmede hij ons lief gehad heeft, ook toe' wij dood waren door de misdaden en de zonden , liecft ofl mede levend gemaakt in Christus."' En hun geluk kli»1 nog hooger als wij letten op het licht, waarmede zij on' schenen worden; want de belofte luidt; » Christus zal ovc' u lichten." III. Menigmaal wordt Christus in de II. Schrift als een lid aangeduid. Niet alleen dat Hij »zou zijn als het licht de •forgens," maar Hij wordt »een groot licht tot verlichting", 'het licht der wereld", »de blinkende morgenster" en »de O !!on der ,,geregtigheid" genoemd. Als het waarachtige ''clit, 't is waar, was Hij hun al tot ontwaking voorgekomen; donder dat zouden zij gewis in den doodslaap gebleven zijn: ^aar nu zou Hij over hen lichten en blijven lichten tot Vermeerdering van kennis, tot toeneming in heiligheid, totdat Hij hen eindelijk met het licht der heerlijkheid zoude behalen. a. Hij zou over hen lichten tot vermeerdering van kennis. Want zij die ontwaakt zijn en de zaligmakende kennis van Qod in Christus ontvangen hebben, moeten gedurig de '^straling van Zijn licht ondervinden , om klaarder, geestelijker gelooviger in te zien in zich zeiven , in den Heere JezüS in de heerlijkheid Gods in Hem. «Wij zullen kennen, lv'ij zullen vervolgen den Heer te kennen", zeide daarom Kerk. Zij krijgen meer kennis van zich zeiven. Bij de ontwaking, '°en zij van hun doodsgewaad ontdaan, door Zijn bloed ge^inigd en met Zijne geregtigheid bekleed werden, konden ?lj het zich niet voorstellen, dat er nog zoo veel verkeerds ^'j ben zou overgebleven zijn. Zij dachten voort te gaan ^n deugd tot deugd, van kracht tot kracht, totdat zij eenmaal voor God in Sion zouden verschijnen. Maar het is ^ door Zijn licht dat zij meer kennis krijgen van zich ielven en van de overblijvende verdorvenheid, als ongeloof, ü'ikunde, vijandschap; ja, zij ben^erken zoo veel, dat zij Cï met schrik en walging over worden aangedaan. Hoe meer *1) nu bestraald worden met de verlichting des Evangeliums heerlijkheid van Christus, dia het beeld Gods is, hoe tQeer zij het hart aanmerken als eene vuile bron, waaruit wanbedrijven, wanneer zij niet bewaard worden, kunnen ^°°rtvloeijen. De heiligen van den ouden en nieuwen dag , 16 van zich zeiven moesten uitroepen: »Ik verfoei mij''; ben een beest bij God"; »ik ellendig mensch!" worden ook eenigermate door hen verstaan. Door dit lïclit leeren zij ook meer hunne ingebeelde stcrkt'0 verliezen, hunne zwakheid kennen en hunne sterkte in den Heere zoeken, als de zulken waarvan gezegd wordt : »Wel' gelukzalig is de mensch, wiens sterkte in den Heere is> in wiens hart de gebaande wegen zijn"; »Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien i die geene krachten heeft." Ontvingen zij door dat licht ook geen vertroostende kennis, hunne ziel zuu menigmaal, bij het gezigt van de overgeblevene ellenden, van treurigheid en klagen wegdruipen; maar zij zien daarin ook, wie ChrIS' tus is, wat IIij gedaan heeft en nog doet, alsmede de be' trekkincr, waarin zij tot hem staan. Dit baart verwondering, aanbidding, verootmoediging en blijdschap in de ziel, da Hij zulk een gepaste, algenoegzame en bereidwillige is, die tot wijsheid, regtvaardigheid, heiligheid en verlossing ge' schonken is. Zij oefenen vertrouwen , dat Hij over hen zal lichten, om in alle donkere gevallen raad te geven, om he" in droefenis te troosten en onder kruis te sterken en ondersteunen. In dat licht gevoelen zij zich hoogst gelukkig' want zij worden vervuld met de kennis van Zijnen wil i" alle wijsheid en geestelijk verstand. Zij. worden met aUö kracht bekrachtigd, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, alle lijdzaamheid en lankmoedigheid, met blijdschap. Hij verspreidt voor hen ook een bijzonder licht over ^ heerlijkheid Gods in Hem. 't Is waar, als het oog gevest»? wordt op de werken Gods in de natuur, da» predikt alle de heerlijkheid Gods. De gansche aarde in van Zijne heef liikheid vol! Maar biizonder wordt de heerlijkheid Gods» de luister der Goddelijke volmaaktheden, geopenbaard do0' Hem, die het afschijnsel is van Gods heerlijkheia. In ïle wordt Gods regtvaardigheid verhoord, Zijne heiligheid opge InistRrfT. Ziine waarheid vervuld. In Hem kunnen de g"L tierenheid en waarheid elkander ontmoeten, de vredo rrli nï rl ollrofvrlar lrilMPÏl n *W 11 allen . ZOO WOïdt feze®d, »met ongedekte aangezigten de heerlijkheid l" ö . i 3 nil!y Heeren als in eenen spiegel aanscnouwencte, wuwtu Wzelfde beeld veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, aïs van des Heeren Geest." Zoo dat zij niet alleen daardoor °pwassen..in kennis, maar ook toenemen in heiligmaking, tegen de zonde te strijden en naar Gods wet en tot Zijne eer te wandelen. &. 't Is waar, de ontwaakten zijn reeds geheiligden. In wedergeboorte is bet beginsel der heiligmaking in ben §e\verkt. Maar dit neemt niet weg, of zij zijn verpligt om l°ortgang in de heiligmaking te zoeken. Overal worden 'Wrtoe de bevelen voorgeschreven: «Die heilig is, dat hij !°g geheiligd worde." «Laat ons ons zeiven reinigen van ^ le besmettingen des vleesches en des geestes, voleindigende (] . . O heiligmaking in de vreeze Gods.5' Die bevelen leeren ,11111 de verpligting kennen, en dat het nalaten daarvan zonde Neen, de eerste ontvangene hebbelijke genade is niet feöoeg om staande te blijven en om in de heiligmaking toe 1 nemep, maar Hij zou over hen lichten met nieuwe God* ^jijke invloeden, aan hen te schenken tot uitoefening van eÜige daden. Zij gevoelen zich daardoor gesterkt om tegen zonde te stryden, om hunne gebreken langs zoo meer 111 onder te brengen, om allen last van onmatige zorg en 'kommernis af te leggen. Zij hebben eene werkzame be^erte dat de trekken van Gods beeld al dieper en klaarder, ^Oor Christus , die hun van God geworden is tot lieiligma^'ng, worden ingedrukt, en dat Hij het geloof, waardoor ,51 hart gereinigd wordt, vermeerdere. «Zend Uw licht", ^ daarom menigmaal de bede, »en Uwe waarheid, opdat ons geleiden.'' Daarom hebben zij eene aanhoudende j,^°efte om in het pad van Gods geboden te loopen. Uit e^de en dankbaarheid gevoelen zij zich door dat licht opj^ekt, om bij hun geloof deugd, bij de deugd kennis, de kennis matigheid, bij de matigheid lijdzaamheid, de lijdzaamheid godzaligheid te voegen. »Hoe lief heb ^We wet", is daarom menigmaal hunne betuiging, .»zij ^ijne betrachting den ganschen dag." Komen er echter X,ls tijden van verberging, van donkerheid en duisternis, jtevvekt, om bij hun geloof deugd, bij de deugd kennis, 5«ns waarin zij moeten klagen: »Hij beeft mij geleid en gevoeld in duisternis en niet in het licht", die maakt Hij ook weef van groote nuttigheid, want daardoor leeren zij het^ lic hoogschatten, dierbaar achten, om het èn tot onderwijzing) èn tot versterking, èn tot heiliging, èn tot beveiliging, en tot leiding gestadig te vernemen. Het is door Zijn licht dat zij tot eere Gods zoeken te wandelen, met zich voor te stellen, Hein in alles te ^verheerlijken. Beschouwen zij dan Zijne werken , maar bijzon der Zijne volmaaktheden: Zijne algenoegzaamheid tot hunne vervulling, Zijne wijsheid tot hunne bestiering, Zijne krach tot hunne bewaring, Zijne volheid tot hunne verzadiging. Zijne goedheid tot hunne verkwikking — dan wordt het har vervuld met Zijnen lof en zij roepen met hart, mond e>< daden er van uit: De Heere is groot en zeer te prijzen, en Zijne grootheid is ondoorgrondelijk ! Met daden , zeg i '■ want Zijne volmaaktheden worden door hen geprezen ei» Zijne deugden door hen verkondigd. En zouden zij niet' »Gij zijt een uitverkoren geslacht ', zegt de Apostel, »eei koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen vol opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, die uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. In dat licht zien zij, hoe zij verkoren, geroepen, gereg1' vaardigd en tot kinderen aangenomen zijn, om heilig e" onberispelijk te zijn voor Hem in de liefde. 6, Welk ee» dierbaar licht! welk een heiligend licht ! welk een wonde?' baar licht! waarin zij, die uit den dood ontwaakten, ziel» zei ven, en den Heer, en den weg der verlossing meer <"> meer leeren kennen; waardoor de zonde gehaat en besteden, Gods dierbare wet bemind, en in het spoor der ge^ regtigheden tot Gods eer gewandeld wordt! 6 Heere! ons in het licht Uws aanschijns wandelen, wil ons den schen dag verheugen in Uwen Naam, en door uwe gere» tigheid verhoogen. ^ Het zou zeker treurig zijn, wanneer zij het donker der schaduwe des doods intreden, zoo het lichten over l'c dan een einde nam; maar neen, Hij die hen door Zijn licht, zachtkens, krachtig en veilig heeft geleid, zal hen duurzaam leiden, ooi wanneer zij dat donker dal doorwandelen moeten. Hij zal hun 't goede niet in nood Onthouden, zelfs niet in den dood, Die in opregtheid voor Hem leven. En dat doorwandeld hebbende, waar zullen zij dan komen, en met welk een licht zullen zij dan worden omschenen? c. Wij kunnen het niet uitspreken, niet beschrijven, wat het zal zijn, na volbragten strijd in het huis des Vaders, in dat paradijs Gods, in dat nieuwe Jerüzalem, waar zij komen zullen, met het licht der heerlijkheid omschenen te worden; Want de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen, want de heerlijkheid Gods heeft ze verlicht. In dat licht zullen zij volkomene vrijmaking van alle kwaden hebben: da&r zal geen zondig hart hen meer kwellen, geen satan hen verzoeken, geen wereld hen verleiden of vervolgen ; geen smart of smaad , geen moeite of verdriet, geen rampspoeden of tegenheden zullen hen daar meer doen zuchten. «Daar zijn zij voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijnen tempel, en Die op den troon zit zal hen overschaduwen. Zij zullen niet meer hongeren en dorsten en de zon zal op hen niet vallen, noch eenige hitte; want het Lam, dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een leidsman zijn tot levende fonteinen der wa» teren, en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.' Waren zij op aarde, in dat licht van Christus , al zoo hoogst gelukkig, waarin zij zichzelven, den Heere en den M'eg ter verlossing tot hun eeuwig geluk leerden kennen f en waarin zij zich wonderlijk konden verblijden, wanneer zij hun hart met vrees , eerbied, liefde, hoogachting en aanbidding omtrent den Heere vervuld vonden; alsmede wanneer zij het genot van Zijne gunst, de uitlating Zijner liefde en het gevoel van Zijne nabijheid eens mogten smaken, 't geen hun wel eens deed uitroepen: «God is mijn licht en mijn heil«het is mij goed nabij Hem te zijn" — wat zal het dan toch daar boven zijn, waar ze in de onmiddellijke nabij* heid van die hemelzon zullen verkeeren? Welk eene kennis zij dan zullen hebben van het Goddelijk Wezen, van Zijne beminnelijke volmaaktheden, van Zijne heerlijke verborgenheden , van Zijne groote werken, van den persoon des Middelaars , hun Hoofd, hun Borg, hun Goël, hun Zaligmaker, en van de heerlijkheid, die de Vader Hem gegeven heeft-' wie, wie zal het uitspreken? » Wij zien nu door eenen spiegel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezigt tot aangezigt. Nu ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ik ook gekend ben." In dat licht der heerlijkheid zullen zij met eene vlekkelooze heiligheid» met eene ongeschondene geregtigheid, ja, op de volmaaktste wijze met Gods beeld versierd zijn. Volmaakte liefde zal daarin tot den Heere en de heiligen worden geoefend. Een ongestoorde vrede en eene onuitsprekelijke blijdschap zal dan hun deel zijn. Verzadiging van vreugde is bij Zijn aangezigt, liefelijkheden in Zijne regterhand eeuwiglijk. En eenmaal zal ook het ligchaam in dat licht der heerlijkheid deelen, wanneer het met eene wonderbare onverderfelijkheid, met uitnemende schoonheid, met groote krach1 en sterkte, met ongemeene snelheid en vaardigheid aangedaan zal zijn. «Die ons vernederd ligchaamzeide daaron' de Apostel, «veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk ligchaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zichzelven kan onderwerpen." WaarvaH nog een ander zegt: «Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods» en liet is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Ma^1 wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullejj gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk jiij is> ó, Wat zal er in dat licht der heerlijkheid een volmaak roemen en prijzen van Gods deugden en werken zijn. l" Wat zal het door den hemel klinken: »Groot en wonderl'J Zijn Uwe werken, Heere, Gij almagtige God! Regtva»1^ dig en waarachtig zijn Uwe wegen, Gij Koning der hef1 gen 1" Ja, dan zal de Heere hun ten eeuwig licht '4)" Welgelukzalig zijn zij dan, die deze vermaning tot hunne ontwaking hebben leeren verstaan! IV. Heeft de vermaning bij ons dien invloed ook uitgeoefend, ö, heil dan! want dan zijt gij niet meer in den staat des doods, dan zijt gij niet meer met het doodsgewaad omhangen , dan zijt gij niet als degenen, die de eigenschappen Van geestelijke dooden nog naar buiten openbaren, maar dan heeft de Geest des levens in Christus Jezus u vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods; dan zijt gij met Christus, de fontein des levens, door het geloof vereenigd, eii dan zult ge nog steeds behoefte blijven gevoelen, dat Hij Zijn licht over u doe schijnen, en de koesterende, verlichtende en vruchtbaar makende stralen van Hem, als de zon der geregtigheid, doe ondervinden. Ik twijfel echter niet of daar zijn er nog velen, bij wie die vermaning nimmer dien invloed heeft uitgeoefend, maar die nog in hunnen walgelijken, verderfelijken en vervloekten doodslaap nederliggen, en wel gerust nederliggen, al wordt het verschrikkelijke «wee u, gij gerusten!" van des Heeren Vege ook over hen uitgeroepen. Anderen worden soms een weinigje verschrikt, zoo dat het bijna is alsof er eenige beweging kwam; doch het sluimert weêr in en veel vaster dan te voren. Nog weêr anderen openbaren hunne vijandschap, wanneer met het sterk geroep van «ontwaak en sta op", bij hen ^ordt aangehouden. Waren er nu maar geen, die zichzelven vleijen dat zij °ntwaakt zijn, dat zij het graf hebben verlaten, dat zij het doodsgewaad hebben afgelegd, omdat zij eenige goede voornemens hebben zich te verbeteren; of die eenige overtuigingen hebben gehad. waardoor zij vele zonden nalaten en deugd beminnen; of die eenen schijnernst voor de godsdienst hebben, waardoor zij de pligten der goctedienst getrouw Waarnemen, zonder dat zij toch ooit kennis verkregen hebben van dat ontdekkende, overtuigende licht, van die verandering van hart en van staat, die bij de ontwaking plaats heeftZondaars en zondaressen! wat ge u van uwe personen , van uwe zedigheid, van uwe dorre godsdienstpligten rnoogt inbeelden, zonder die geestelijke ontwaking, zondei' die waarachtige levendmaking ligt ge nog in uwen doodstaat, en, zonder daaruit te ontwaken, zal eenmaal de toorn Gods (en wie kent de sterkte Zijns toorns?) tegen u ontbranden. De vloeken van Zijne wet, die in slagorde tegen u zijn, zullen u gewis treffen. Zal Christus over de ontwaakten lichten wat zal, indien gij zóó blijft, uw deel ziju? Duisternis, eeuwige duisternis. Een vuur, waarin de smar- .1 ten ziel en ligchaam zullen doorsnijden en waarin de rooK uwer pijniging zal opgaan tot in eeuwigheid. Ach, zon daars! wordt toch eens met medelijden omtrent uzelveP aangedaan. Gij zijt nog niet in dien poel neergestort. Gij ■zijt nog niet met ketenen der duisternis gebonden. iNeengij moogfc nog leven, gij moogt nog in het aangenaam heden» in den dag der zaligheid verkeeren, waarin het " ontwaak » sta op!" nog tot u komt. Maar kunnen de stemmen vaO Gods Woord u niet bewegen , de onweders van Sinaï u nio verschrikken, kiest gij den dood boven het leven w<"- u dan, wanneer gij weigert te ontwaken, want het u zf' kwalijk gaan; kwalijk gaan in uw leven, kwalijk gaan i'1 uw sterven; kwalijk gaan na uwen dood; kwalijk gaan i'1 de opstanding; kwalijk gaan in- het oordeel; het zal u eeü wig kwalijk gaan. Zult ge dan zoo maar den eeuwige' dood insluimeren? Heden dan, indien gij Zijne si.em hoort» verhardt uwe harten niet. Denkt niet dat gij iets tot uve verontschuldiging voor dien grooten Regter, die niet i.»" schijn of uit partijdigheid, maar raar waarheid zal oordeel#1' zult kunnen inbrengen. Wanneer ge in uwen staat bïij volharden dan zullen we eenmaal tegen u getuigen, wij iv.et het Woord als met een licht, met het Woord a met een vuur, met het Woord als met eenen hamer, liet Woord als met een tweesnijdend zwaard ter uwer 011 waking werkzaam zijn geweest. Ontwaakt dan, gij, die slaapt! staat op uit de dooden ,• laat Christus over u lichten. Moest Ezechiël tegen de dorre doodsbeenderen profeteren , zeggende: Gij, doode beenderen , lioort des Heeren Woord! dezelfde last moeten Gods geroepene en gezondene knechten nog ;volbrengen, o ! Leert bet dan toch eens verstaan , hoe de Heere het regt van eisclien om te ontwaken op -a blijft behouden; hoe gij verpligt zijt, uit de dooden op te staan, ofschoon ge door uw onvermogen en uwen onwil er nimmer aan kunt beantwoorden: dan, ja dan zon er een geroep als uit de diepte tot den Heere opklimmen, 't welk alreeds een bewijs zou zijn, dat de Geest des levens het «Ontwaak en sta op" u te verstaan had gegeven. Wat zou dat geluk groot, onuitsprekelijk groot zijn! Dit geluk is u geschonken, Geloovigen ! die de levend makende en bekeerende kracht van het »Ontwaak en sta op" hebt leeren verstaan. Gij laagt van nature met alle menschen in dien doodslaap, maar aan u is het woord vervuld: «Voorwaar , voorwaar zeg ik u, de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren do stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven", zoo dat gij reden hebt om er met aanbiddende dankzegging over uit te roepen: »Wij waren dood en zijn weder levend geworden; wij waren verloren en zijn gevonden !" Waart ge nu maar van die geestelijke slaapzucht geheel ontdaan! maar wat wordt die nog veel bij u gevonden, bij u, daar gij kinderen des lichts en kinderen des daga zijt. Of heerscht er geene algemeene doodigheid? Het is alsof Gods kerk met eene doodsschaduwe overtrokken is. Erken aan de eene zijde uw geluk, maar zie aan den anderen kant uwe verpligting om als kinderen des lichts te wandelen. Dit is het, zegt deze of gene, waarom ik in twijfel over mijzelven ben, of ik wel waarlijk uit het graf ben opgestaan, dewijl ik nog zoo veel van deszelfs overblijfsels in mij bespeur. Wanneer dit waarlijk eene klagt uit uw binnenste is, dan zult gij zeker ook wel begeerig zijn dat gij meer met het licht van kennis, van heiligheid en van vertroosting wordet beschenen: en Hij, die het beloofd heeft, zal clan ook zeker het licht, tot dat einde, wel over u doen opgaan. Gij allen, die door den H. Geest uit den doodslaap zijt opgewekt, en die daarvan de bewijzen bij u omdraagt, namelijk het zuchten onder de overblijfsels der verdorvenheid. het bidden om er van gereinigd te worden, het strijden tegen de zonde, de verzoekingen en de slaapzucht! De liefde, die ge gevoelt tot den Heere, Wiens gemeenschap gij toch zoekt — de liefde, die gij hebt tot de geloovigen — de dierbaarheid, die ge in Jezus ziet tegen al uw gebrek, zijn immers teekenen, dat ge den geestelijke dooden, die gevoelloos en levenloos nederliggen, niet meer gelijk zijt. Staat er naar, Hem meer te kennen, die u van God geworden is tot wijsheid, en regtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing. Laat de bede: «Zend Uw licht en Uwe waarheid, opdat die ons geleiden," veel uw hart vervullen. Zijn licht wordt immers door u erkend, een aangenaam, een voordeelig en een zalig licht te zijn — een licht van onuitsprekelijke blijdschap en zalige vertroosting. Hij die gezegd heeft, over de ontwaakten te zullen lichten , doe U in Zijn licht als kinderen des lichts wandelen, opdat ge als lichten schijnt in een krom en verdraaid geslacht, tot op den tijd, dat uwe levenszon zal ondergaan, om dan, naar de ziel, wanneer uw ligchaam in het graf zal rusten, met het licht der heerlijkheid omschenen te worden. Dan zal het woord geschieden dat geschreven is: »De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot eenen glans zal u de maan niet lichten; maar de Heere zal u wezen tot een eeuwig licht, en uw God tot eene sierlijkheid. Uwe zon zal niet meer ondergaan, en uwe maan zal haar licht niet intrekken. Want de Heere zal u tot een eeuwig licht wezen , en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen (genomen hebben)." En wat ge dan in dat licht ter uwe verlustiging zult zien en smaken zal wonderbaar, eeuwig wonderbaar zijn ! Amen , ja Amen. De Uitgever dezes heeft bij alle Boekhandelaren de inteekening opengesteld op : UT -MUM) PORTRET MET FAC SIMILE van