No. 75 PRIJS 20 CENT HET VERNIETIGEND OORDEEL VAN H E N R I Ë T T E ROLAND HOLST OVER SOVJET-RUSLAND EN „BEDROGEN VERWACHTINGEN T.A.V. SOVJET-RUSLAND" DOOR SCHOUWER UITGAVE „GELOOF EN VRIJHEID" 1e P IJ N AC K E RST RAAT 102-106 - ROTTERDAM HET VERNIETIGEND OORDEEL VAN HENRIËTTE ROLAND HOLST OVER SOVJET-RUSLAND In het tijdschrift „Bevrijding", maandblad gewijd aan de vernieuwing van het Socialisme, schrijft de socialistische (vroeger: communistische) mevrouw Roland Holst over: „SovjetRusland: „Licht en Schaduw". Over de godsdienstbestrijding schrijft ze niet, en haar beschouwingen over de „lichtzijden" van Sovjet-Rusland zouden we niet gaarne tot de onze maken. Over de verhouding van „man en vrouw" denken wij nu eenmaal anders dan mevrouw Roland Holst. Toch achten wij haar artikel van genoegzame waarde, om brokstukken uit het Januari-no. hier te laten volgen. Rusland — zoo zegt ze — heeft geboft — politiek gesproken. Het heeft zich door het jaar 1933 heen geslagen. Echter — zoo gaat ze voort, en hier keert ze zich tegen Herriot — echter, niet zonder hongersnood. (Wij onderstrepen enkele zinnen): „Niet zonder hongersnood, al zeide Herriot een paar maanden geleden in Vichy: „Honger heb ik niet gezien. Ik bezocht de meest afgelegen dorpen en ik kan zeggen, dat zoo ik in 1922 honger zag, ik hem in 1933 niet waarnam". Daar tegenover stelt een tamelijk objektief en zeer voorzichtig beoordeelaar vast: „Ernstige waarnemers weten, dat zeer zeker dit jaar in Rusland geen hongersnood heerschte, die zich over het geheele land en de steden uitstrekte, maar dat juist graanbouwgebieden als de Oekrajine, de Noord-Kaukazus en het Wolgagebied een zéér zware hongertijd doorgemaakt hebben en de gevolgen natuurlijk bij lange na niet overwonnen zijn, om van het verlies aan menschenlevens te zwijgen! Dus niet zonder hongersnood, waarvan alarmeerende berichten feitelijk pas tot groote kringen in West-Europa doordrongen, toen de nieuwe oogst al binnen was, en hulpbetoon voor het oogenblik niet urgent. Althans niet zóó urgent, als in dit voorjaar. Immers in SovjetRusland z\jn er nu altoos velen die honger lijden. Niet enkel verbannen revolutionairen of „geontkoelakizeerde" boeren, of doopsgezinden, die hun geloof niet willen opgeven, maar tallooze anderen, gewone burgers, waarover straks. Men is er dus doorgekomen, zonder de hulp van het buitenland. Men wilde of kon die niet inroepen, reeds omdat de hongersnood niet geheel en al „natuurlijk" was, niet b.v. het gevolg van een formidabele droogte in de graanverbouwende streken, zooals in '21. Men — de regeering — wilde èn de weerspannige klochosboeren èn de mokkende vrije boeren „een lesje geven". De N.R.C. heeft daarover een paar merkwaardige artikelen van een Amerikaanschen persdienst gepubliceerd. Men nam beide kategoriën zooveel graan af, dat ze er met het restantje niet konden komen. Men kweekte honger. Maar men had niet zoo gemakkelijk honger kunnen kweeken, zoo de oogst niet slecht was geweest, even slecht als die van '31." Uitvoerig bespreekt ze dan de lichtzijden. Er komt kentering in de zienswijze t.o.z. van de verhouding der sexen enz. Nogmaals: die lichtzijde zien wü niet, het mag waar zijn, dat de theorie van „het glas water" niet meer wordt gehuldigd zooals in de dagen van het oorlogscommunisme, (Lenin') verwierp deze theorie tegenover Clara Zetkin, voornamelijk om het sociale gevaar, verbonden aan de toepassing l) Zie: Fannina W. Halle: „De Vrouw in Sowjet-Rusland''; Arnhem 1933, blz. 134 v. Lenin zegt: „Gewichtiger dan alle andere dingen is echter de sociale kant." van dergelijke sexueele theorieën) de opvatting van gezin en huwelijk, zooals die uit de wetgeving duidelijk spreekt, is de onze niet. Nu stelt H. Roland Holst de vraag: „hoe staat het met de volkswelvaart?" Gaarne geven we haar hier weer het woord: „Uit de overstelpende massa materiaal wil ik enkele getuigenissen aanhalen: De werkelijke verhoudingen. „Een ongeschoolde arbeider, een kapster, verdienen per maand 40 roebel. Machine-arbeiders krijgen minstens 80, gemiddeld 120 roebel. Slechts de toppen der arbeidersklasse (b.v. machinebankwerkers) verdienen 250 roebel. Alle arbeid is stukwerk. De arbeider, die in de coöperatieve winkels zoo goed als niets krijgt, heeft absoluut geen geld voor de vrije markt noodig en is daarom gedwongen zooveel mogelijk te presteeren. Daarbij stoot hij echter op de grootste moeilijkheden. Hulpwerktuigen ontbreken geheel: schroevedraaiers, schroefsleutels, oliekannen, enz. Op zoek naar deze voorwerpen rent hij in de werkplaats rond, vindt gewoonlijk niets en gaat, nadat hij veel tijd verloren heeft aan den arbeid, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, d.w.z. zonder het allernoodzakelijkste, alleen met de vingers. Soms moet aan een boormachine een stuk verwisseld worden, doch de arbeider heeft niets anders. Hij vindt op den grond een stuk ijzer en maakt daaruit het noodige onderdeel. Ook hebben wij bijna geen boormachines, die ronde gaten of in het algemeen gaten naar maat kunnen maken. Vandaar het afval en de minderwaardige kwaliteit. Als het stuk af is, moet de arbeider naar de controle. Hij heeft zich afgebeuld en bloed gezweet, doch uit gebrek aan gereedschap en uit haast (wegens den met het zoeken verloren tijd) slechts afval voortgebracht. Afval wordt echter niet betaald. Wat blijft hem anders over dan de fouten te verbergen? Voor de controle staat steeds een lange rij; daar wordt lang en hardnekkig afgedongen en gestreden; dat uren- lang duurt en dat een niet gering deel van den arbeidstijd verslindt. Het toenemen van het afval gaf den bureaukraten aanleiding tot invoering van een systeem van straffen. Materiaalverlies werd van het loon afgetrokken. In plaats van den arbeider met gereedschap te helpen, drukt de bureaukraat met straffen op hem, waardoor hij hem in nog grootere moeilijkheden brengt. Dikwijls krijgt de arbeider door het strafsysteem 7, 15, 30 roebel voor twee weken. Welke stemming bij een dergelijken arbeider heerscht, behoeft men niet te melden. Den geheelen dag spreken de arbeiders over het slechte eten of over gebrek aan eten. De gedachten over de voeding houden hen geheel bevangen. De uitdeelingen leveren zeer weinig: in den zomer gaven zij in de beste Moskousche bedrijven — om van de provincie maar niet te spreken — 400 gr. boter per maand, soms 400 gr. suiker (of zoetigheden). En op de vrije markt koopt men voor een arbeidersloon niet veel. Waren er in 1930 niet genoeg waren voor het loon, thans is dikwijls (uitgezonderd bij levensmiddelen) het omgekeerde het geval. Kleeding, zij het dan ook slechte, is thans aanwezig. Zoo ontstaat een relatieve overproduktie, die rr.en met kampagnes voor betere waren of zooals b.v. bij meubelen door de invoering van het afbetalingssysteem tracht tegen te gaan. In de fabriekskeuken krijgt de arbeider eenmaal per dag middageten. Zelfs in de grootste en belangrijkste bedrijven. In de andere fabrieken krijgt hij dikwijls in plaats van middageten een stuk brood met een appel of een gedroogde visch. Doch ook daar, waar middageten is, is het slecht en geheel zonder vet. Uit de eetzaal komen de arbeiders hongerig of onvoldoende gevoed terug. Als er groepsgewijze gegeten wordt, vraagt de tweede groep, voor zij de eetzaal binnengaat „wat of er is". En als het eten erg slecht is, gaat dikwijls meer dan de helft der arbeiders in het geheel niet in de Stolowaja, doch geeft er de voorkeur aan hongerig te blijven en het geld te behouden, om ergens iets op de vrije markt te koopen. Daarbij komt nog een geweldige ongelijkheid. In de eetzaal der bestuursambtenaren is het eten goed, iederen dag vleesch; doch daar wordt de arbeider niet toegelaten. Het trekken, teneinde betere arbeids- en levensvoorwaarden te zoeken, wordt door de verscherpte bepalingen (het inhouden van broodkaarten, pas-systeem, enz.) belemmerd. Toch is het grootste deel der arbeiders nooit langer dan 6 maanden in een fabriek. Het zoekt en vindt voorwendsels en trucs om verplaatst te worden. De poging tot konijnenteelt in groote stijl door het bedrijf is gelikwideerd. De dieren kwamen duurder dan de zilvervossen. Zij werden in geweldige hoeveelheden geïmporteerd, doch bij gebrek aan verzorging is het grootste deel spoedig gekrepeerd. De geheele wereld lacht om deze poging. De vreeselijke toestand der levensmiddelen wordt ons duidelijk als men het lot van den aardappel volgt. Dat is een jacht zonder einde. Is tenslotte een deel van den oogst verzekerd, dan komen de verliezen bij het transport en het opslaan: men werkt zoo slecht, dat een groot deel bedorven wordt en begint te rotten. Bij de noodzakelijk wordende verplaatsing en sorteering wordt ook niet voorzichtiger gehandeld. Schaarschte is het gevolg. Dit jaar was er b.v. vóór den nieuwen oogst twee maanden lang geen aardappel te krijgen. Sedert eenige maanden heerscht er een petroleumcrisis (in Rusland gebruikt men om te koken voornamelijk petroleum). Voor één, twee liters staan de menschen bij duizenden in de rij. De prijs is vergeleken bij 1931 meer dan vier en een half maal zoo hoog geworden 10— 17 kopeken). De broodprijs is sedert den nieuwen oogst verdubbeld. Voor de postkantoren kan men lange rijen menschen zien staan allen met hetzelfde kleine pakje in de hand. Zij zenden uit Moskou, waar men nog brood kan krijgen, een pond naar hun verwanten in de provinciën. Men vervaardigt voor dit doel bijzondere kartonnen doosjes. Ook de overige prijzen stijgen. De loonen zijn echter verminderd, de grootste loonen tot de helft, de overige met 10 tot 30 pet. Dat wordt verklaard als een maatregel ter stabiliseering van den roebel. De woningverhoudingen zijn zeer slecht. De huren zijn hoog: een fabriekswoning van 13 M3. kost 34 tot 36 roebel per maand. Heeft de arbeider een woning veroverd, d.w.z. een kamer, dan worden alle beschikbare hoeken en gaten door bloedverwanten betrokken of gehuurd. Voor een hoek van een kamer wordt 80 tot 120 roebel per maand betaald. Ofschoon de woningellende absoluut niet verminderd is, wordt toch het bouwtempo sterk geremd. De bureaukratie woont, zoo niet luxueus, dan toch veel beter en moderner dan de arbeiders; de revolutionnairen onder hen deelen echter dikwijls vrijwillig het lot der arbeiders. Het partij- en het maatschappelijk leven in het algemeen is afgestorven. Alles zwijgt. Na het verslag op de vergadering heerscht er de stilte van, het graf. De herhaalde uitnoodigingen van den voorzitter hebben geen resultaat. Dan geeft hij als strijd tegen het „afgesproken zwijgen" een vooraf aangewezen spreker het woord. Daarmee is de zaak dan ook gewoonlijk af. Voor vergaderingen van alle fabrieken tezamen loopen alle arbeiders weg, en wel ofschoon het fabriekscomité mededeelt, dat de vergadering niet meer dan tien minuten zal duren, van 5 uur tot 5 uur 10. Deze bijzonderheden zijn ontleend aan een brief aan „de Arbeid''; geschreven in September te Moskou, — dus nadat de nieuwe oogst binnen was en dat in de hoofdstad, waar de voeding nog het beste heet te zijn! Aan het slot van dezen brief, vinden wij nog de volgende bijzonderheden: Vele, vele duizenden bedelaars loopen, ook in Moskou, rond, liggen in de goten, versperren de wandelwegen, bedelen op de straat en aan de deuren om brood. Hadden de bedelaars in '31 nog weinig succes, thans ontmoeten zij medeleven en krijgen ruime aalmoezen. Het betreft hier onteigende boeren, „koelakken", die niet in de coöperatieve bedrijven wilden gaan en zich snel een voorsprong op deze verschaften. Om bij de kolchosboeren geen nijd op te wekken en de kolchozen te behouden, heeft men deze op zich zelf staande boeren kort en goed onteigend als „koelakken" en weggejaagd. In de partij wordt deze kwestie met de volgende argumenten gerechtvaardigd: in een oorlog komen millioenen van menschen om het leven, de Sowjetunie bevindt zich ook in een oorlog. En als lni(llioenen doodbloeden zal met de overigen het socialisme worden opgebouwd. Tengevolge der „ont-koelakkiseeringskampagne" groeit het aantal Besprisorni weer sterk. Opgepakt, worden zij voor het zwaarste werk gebruikt (b.v. in de kolenmijnen gestopt) en slecht behandeld. In lange treinen van wel 50 wagons, brengt men ze weg. Dikwijls zijn er flinke boerenjongens onder, die, omdat hun ouders onteigend werden, van de scholen werden verjaagd. Een niet minder verschrikkelijk beeld van de huidige levensomstandigheden geven de volgende brokstukken uit brieven ontleend aan „de Syndicalist" van 9 Dec. .... Uw 5 dollar in goede orde ontvangen. Eindelijk zijn mijn droomen gerealiseerd. Die droomen waren: eens genoeg te. kunnen eten.. Voor die 5 dollar heb ik verschillende dingen kunnen koopen in „Torgsin" (winkel waar de staat producten verkoopt uitsluitend tegen vreemde deviezen. — Noot v. d. Red.). Voor eenigen tijd heb ik wat om mijn honger mee te stillen Ik heb u niet dadelijk geantwoord om een zeer nietige reden: gebrek aan petroleum Petroleum is een luxe-artikel geworden. Het is moeilijk te bemachtigen. Eindelijk, vandaag heb ik twee liter gekregen daar waar ik work. Leve het licht. Met de A.'s gaat het slecht. Beiden zijn werk- loos (sinds Maart hebben ze slechts 5 weken ten hoogste gewerkt), en ze hebben geen enkele hoop weer werk te zullen vinden. Trouwens de situatie is zoo, dat zelfs wanneer men ge regeld werkt, men buitengewone capaciteiten moet hebben en een bovennatuurlijk versland om rond te komen. Wat onze werkloozen betreft, hun toestand is werkelijk hopeloos. En de meeste van onze kameraden zijn werkloos en bijna allen sterven van honger. Nog eens, hartelijk dank voor uw hulp. Behalve meel hebben we in Torgsin ook een beetje suiker gekocht (wij hadden sinds een jaar geen suiker gehad). Op het oogenblik zitten wij thee met suiker te drinken en denken aan u allen, onze goede kameraden en vrienden. L." „Mijn vriend en ik blijven allebei werkloos. Er zou wel werk voor ons zijn, maar wanneer men hoort, dat wij politieke bannelingen zijn, weigert men ons werk onder 't een of ander voorwendsel.... Wij hebben bijna alle instellingen en fabrieken van de stad afgeloopen: resultaat nihil. En wat betreft het veranderen van woonplaats, dat is ons verboden. Beste vrienden, je moet maar wat toegevend zijn, ons tegenwoordige leven wordt geheel beheerscht door materieele zorgen en berekeningen. Ergert u er dus niet over, dat onze brieven er ook door beheerscht worden. Gij weet bijvoorbeeld dat we een kind hebben. Het moet toch gevoed worden! En we hebben hier noch suiker, noch kindervotfdsel, noch rijst, noch andere dingen, die voor een kind onontbeerlijk zijn.... Wij roepen uw hulp in " In het gedeelte dat daarop volgt, beoordeelt de schrijver, voorwendend het fascisme te kritiseeren, de huidige situatie in de U.R.S.S. Ik zie het geweld, de vernietiging van de persoonlijkheid verworden tot een ontzettend en koud bureaucratisch systeem. Ik zie hoe het verdwijnen van ieder gevoel van menschelijke waardigheid, de gelaten onderwerping aan de ruwe physieke kracht, de laagste vleierij, die gaat tot het verraad van zijn gelijken om de huid te redden en tenslotte een apathie, een onverschilligheid tegenover alles wat gebeurt, tot de normale zeden gaan behooren. Het is die onverschillighei/d die het meest bedroevende verschijnsel is, zoolang er weerstand is, kan men hopen Maar als men alles vermoordt wat den mensch verheft boven het dier, dan maakt zich een vreeselijke angst van de ziel meester; en het leven in een dergelijke beestachtige „maatschappij" wordt ondragelijk Ik zie uit de kranten op hoe catastrophale wijze de welstand van den duitschen arbeider (lees: russischen arbeider. R.) daalt. Ik zie de werkloosheid met snelheid stijgen. Het uur is nabij, dat de arbeider zal moeten werken voor een loon, waarvoor hij zich 12 kilo meel per maand zal kunnen koopen.... En hij zal overloopen van vreugde als zijn meesters — die zijn goed gevoed — hem zullen toestaan om er voor een stevige prijs nog 12 K.G. aan toe te voegen. Honger is een gevaarlijk wapen in de handen van al die middeleeuwsche en aziatische meesters, genre Hitier. Als ze het volk gewend hebben aan hongersnood, zullen de meesters er in slagen zich als afgoden te laten vereeren voor armzalige aalmoezen, die zij hun slaven toewerpen De slaven zullen nooit durven protesteeren zelfs niet tegen de gekste dingen, want ze zullen steeds de knoet van den meester vreezen. De hongersnood is het fatale gevolg van ieder fascistisch of autocratisch systeem. Aan een anderen brief ontleen ik slechts deze mededeeling, dat het aantal prostituées o.a. te Stalingrad snel stagende is. Ten slotte nog eenige fragmenten uit twee ongedrukte brieven van een verbannen revolutionair aan zijn vrienden in het buitenland.') „De zomer maakt het leven aanzienlijk lichter. Het groote vraagstuk is dat van de verwarming voor den winter; zoo het even moei- 5) Deze man werd door de GPOE verbannen naar een afgelegen nest in het steppengebied, niet ver van Aziatisch Rusland. lijk op te lossen is, als dat van de verlichting, zal het vroolijk zijn! Alles wat men hier koopt op de schilderachtigste aller „vlooien-markten" die vol menschen uit Centraal-Azië is en vol geloovige oude besjes met zwarte hoofddoeken om, is totaal versleten en zeer slecht gerepareerd; het is een heele geschiedenis, eerst om zich een lamp te verschaffen, en dan om die te laten repareeren, terwijl het ten slotte toch niet lukt ze in orde te krijgen. En wanneer men de lamp heeft, moet men zich met evenveel moeite de petroleum verschaffen. En zoo is het met alles. De veiligheid laat veel te wenschen over. We kunnen nooit samen uitgaan, een van ons moet altijd thuis blijven, anders zouden we gevaar loopen niets meer te vinden als we thuis kwamen." Dat was nog in den zomer. Nu dat de winter zijn intree deed, schreef deze balling o.a. het volgende: „De russische winter, de vreeslijke, ontzettende russische winter omgeeft ons met zijn roofdierachtige schoonheid, zijn stalen fonkelingen. Twintig maal per dag klopt men op onze deur; het zijn vooral kinderen uit onze buurt, door de ouders gezonden. Ge werpt U in de ijzige koude van de gang om den ijzeren grendel op te lichten die de deur afsluit, en daar staat een mieserig joggie, die je een korstje brood „te leen" vraagt „tot morgen", een paar lucifers, een maatje petroleum, twintig kopeken, met bijzonderheden in deze trant: „Wij hebben geen vuur; wij hebben sedert gisteren niet gegeten; moeder staat sedert vanmorgen in de rei", enz. Ik heb je meen ik, al verteld, dat wij vier kinderen een beetje helpen, die letterlijk verhongeren in een kelderwoning zonder vuur of licht; de kinderen van een landarbeider. Dat wij dit doen, bezorgt ons af en toe woedende scènes uit jalousie van de eigenaresse van het huis, die er even ellendig aan toe is, die hysterisch en wanhoopend geworden is en buiten zich zelf raakt wanneer zij hoort, dat we twee kilo meel hebben gegeven voor het een of ander karweitje." 3) Klimmen wij thans, van deze bijzonderheden, die je hart toeschroeven, tot de algemeene oorzaken van een zóó absoluut gebrek aan haast alles, wat de mensch behoeft om te leven, op. We doen dit voornamelijk op grond der gegevens en oordeelvellingen van Otto Schiller, in zijn werk over „de krisis van den socialistischen landbouw in de Sovjet-Unie". Alle takken van bedrijf, die voor de volksvoeding van belang zijn, zijn buitengewoon sterk ten achter gebleven bij de opgaven van het plan. De graanbouw voldeed daaraan slechts voor twee derden, de suikerproduktie voor de helft, en de dierlijke produkten voor slechts één derde (blz. 32). De oogstcijfers van den graanbouw bleven in de jaren 1931 en 1932 nog onder het lage peil van vóór-den-oorlog (blz. 15). In dien tijd is de bevolking van 138 op 168 millioen toegenomen. Wel is waar heeft de graanuitvoer het vooroorlogsche peil nog niet bereikt, maar er is hoe dan ook een tekort van eenige millioenen tonnen. De hoeveelheid graan, die na aftrek van den uitvoer voor de bevolking beschikbaar bleef, schat Sch. voor 31/32 op 68 millioen ton, (zelfde bl.) naar den ouden maatstaf dat dit echter op zijn minst 72 millioen moeten zijn. De honger was dus in het afgeioopen jaar erger, dan in normale jaren onder het tzarisme. De aardappelproductie die toch al laag is, wordt in de laatste jaren voor een steeds grooter deel voor industrieëele doeleinden (spiritusfabrikage!) gebruikt (bl. 24). Hier heeft men een der oorzaken van de „jacht op den onvindbaren aardappel", die een der briefschrijvers beschrijft. De teelt van voedergewassen is zeer snel toegenomen, de veestapel is zooals men weet, gelijk sneeuw in de zon weggesmolten 3) De schrijver is zelf aangewezen, op wat zijn vrienden hem doen toekomen. (tot op 40 n/o voor koeien, schapen en varkens); Sch. schat, dat men vele jaren noodig zal hebben, om het oude peil weer te bereiken (bl. 32). En toch is er een nijpend tekort aan voedingsgewassen voor het weinige vee, dat niet aan de onvergeeflijke fouten, bij de kollektivisatie van den landbouw begaan, ten offer is gevallen! Waardoor dit komt, weet Sch. ons niet mede te deelen. Maar in elk geval begrijpen wij nu, waarom het eten in de fabriekskeukens geheel zonder vet wordt klaar gemaakt. De kolchosen beschikken, gelijk bekend is, over een groot aantal overtollige arbeidskrachten. Men heeft berekend, dat de ongeveer 35 millioen arbeiders in den „sociaiistischen sektor" van den landbouw, in doorsnee 150 dagen per jaar werken. Dit beteekent een reservefonds van 5000 millioen arbeidsdagen per jaar. De arbeidskrachten zijn echter zoo slecht verdeeld, dat in de laatste jaren toch nog hier en daar gebrek aan arbeiders voorkwam. In de naaste toekomst zal dat waarschijnlijk niet meer het geval zijn. Immers, in de steden en in de industrie worden bijna geen nieuwe arbeiders meer aangenomen. Integendeel: groote werken zijn stop gezet, duizenden „overtolligen" werden met behulp van het passenstelsel uit Moskou en andere steden teruggezonden naar het platteland. Het reserveleger van werkloozen zal in de eerste jaren in de dorpen zeker snel toenemen. De mechanisatie werkt dat nog in de hand. De lage loonen zullen nog meer dalen, de levensstandaard van arbeiders en boeren zai wellicht een nieuw minimum bereiken. Maar dc sovjet-ekonomie zal niet ineenstorten. Zij kar, zich blijven handhaven, alle ellende ten spijt, ongeveer om dezelfde redenen waardoor de indische dessahuishouding zich handhaaft. De sovjetlandbouw — en ditzelfde geldt voor de industrie — is een gesloten produktie-organisme. De loonen worden automatisch aan het hoogtepeil der produktie aangepast. Slechte resultaten voeren niet tot een algemeen bank- roet van het produktie-organisme maar eenvoudig tot een verlaging van den levensstandaard der producenten. Een verlaging tot welk minimum-peil? We weten helaas uit talrijke ervaringen in alle werelddeelen na den oorlog, dat er, afgezien van den letterlijken hongerdood, geen bepaald minimum bestaat. De mensch past zich aan bij een kronische ondervoeding, waarbij het niet mogelijk schijnt in het leven te blijven. Maar laat ons niet vragen wat er van hen wordt.... Gaarne zou ik nog meerdere cijfers en feiten uit Schiller's belangwekkend geschrift meedeelen, maar de ruimte ontbreekt. Deze ééne bijzonderheid nog. Wél valt in de technische outillage een groote vooruitgang te konstateeren. Maar.... deze mechaniseering heeft geen ekonomische gevolgen van beteekenis gehad, behalve dan in dit ééne opzicht, dat in de kollektieven de last van den zwaarsten arbeid den mensch werd afgenomen. (Dit is zeker verheugend!) Ondanks de ontzaggelijke produktie van traktoren lijdt de landbouw in hooge mate onder gemis-aan-trekkracht. Oorzaken: vele russische traktoren zijn abnormaal snel versleten, ook is er groot gebrek aan goede traktoristen. Nog lange jaren zal de russische landbouw allereerst aangewezen zijn op het paard; men heeft echter de helft der paarden laten omkomen en de rest zóó ondervoed, dat ze ternauwernood in staat zijn behoorlijk te werken. (Schiller, bl. 49 tot 52). Daarbij werden ze natuurlijk afgebeuld. Wanneer in 1930 op één paard 4 H.A. bouwland kwamen, daarentegen in 1932 7, 5, 11 of 18, al naar de streek, dan kan men begrijpen hoe de arme dieren moeten zwoegen. Men denkt aan het uitgeputte paardje uit de prachtfilm „de Generale Lyn". Dit heette toen een beeld van een somber verleden, dat bezig was te verdwijnen door den traktor en de kollek- tivisatie. Helaas, dat verleden is weer opgestaan. Ondanks de kollektivisatie, de verbetering der methoden in den landbouw, de snelle mechaniseering, de tallooze cursussen, de scho- len en landbouw instituten, — dit verschrikkelijk resultaat: Minder brood dan in den tzaristischen tijd, minder melk, vleesch en vet, minder aardappelen,.... meer ellende, meer honger. Pracht cijfers van stijgende produktie, — waaraan de maniakken van „plan" en „rationalisatie" kunnen likkebaarden, — en toenemende ellende. Wij hadden altijd geleerd, dat dat de wet was van het kapitalistische produktiestelsel. Maar dat het óók kon voorkomen in een stelsel van socialistische, laat het dan zijn staatssocialistische produktie, dat hadden wij niet gedroomd. Hoe is zoo iets verschrikkelijks mogelijk geworden? Het is mogelijk geworden doordat men — ook een deskundige als Schiller is hiervan overtuigd — het allervoornaamste heeft vergeten: n.1. dat de mensch een „produktiefaktor" is van geheel bijzonderen aard. Men heeft geen rekening gehouden met den mensch, met de menschelijke ziel, met datgene in den mensch „wat zich niet laat rationaliseeren." Men heeft zich laten verleiden te gelooven, door zijn eenzijdige en leerstellige materialistische denkwijze, dat men den mensch dwingen kan, als ijzeren en stalen dingen. Men heeft, precies tegen den raad van Lenin ingaand, de boerenmassa's een twee drie in het gareel van mechanisme en staatsabsolutisme willen spannen." En nu — haar conclusie? Zeker — ze blijft socialiste. En er is veel wat haar in het werken der Sovjets aantrekt. Maar zij verzet zich tegen de menschonteerende methoden en schrijft dan: „Eerst heeft men de arbeiders in het juk der produktie gespannen, een einde gemaakt aan de medezeggingschap, het boetenstelsel weer ingevoerd, de vrijheid van beweging en domicilie afgeschaft. Nu gaat het met de boeren den zelfden weg op. Inplaats van den coöperatieven weg der ontwikkeling te gaan, die van het initiatief van elk bedrijf, sloeg men den bureau- kratischen weg der reglementatie door den staat in. Maar sneed zich den eersten weg af, door het krankzinnige tempo der kollektivisatie. Men bracht de boeren, door nood en ellende, aan het „trekken" en toen voerde men ook voor hen het passtelsel weer in, welks afschaffing voor een der groote resultaten van de revolutie gold. Men wekte in de boeren wrok op, die zich uitte in de sabotage der produktie. Toen noemde men dit „koelakken sabotage" en nam daartegen drastische maatregelen. Maar het is algemeen bekend, dat er geen koelakken meer bestaan. De bevolking van geheele dorpen uit den N. Kaukasus werd naar andere streken getransporteerd (men weet, op welke onmenschelijke wijze dit pleegt te geschieden.4) Men maakt het den boer onmogelijk den kolchos te verlaten; men bezorgt hem noch grond, noch werktuigen en in de fabrieken neemt men hem niet aan. Zoo wordt, na de industrie, nu ook de landbouw gemilitariseerd. Ik weet niet of het Stalin was of een ander, die het volk poogde te bezielen door de leuze: „Heel Rusland één fabriek.'' Eén fabriek? Dat zou al erg genoeg zijn: In werkelijkheid wordt Rusland één reusachtige kazerne, één ontzaggelijk tuchthuis." Tot zoover het oordeel van deze vrouw. * * * II. Hoe reageerde de Tribune? Oogenblikkelijk trok dit artikel de aandacht. En ook de Tribune was wel verplicht zich met dit „geval" in te laten. Doch ze deed dat op haar wijze. In het no. van 8 Januari 1934 publiceert de redactie een 3 kolommen lang artikel onder den titel: „H. Roland Holst opnieuw in het Anti-Sovjetfront." Veel aandacht besteden aan dit Tribune-geschrijf is overbodig. Roland Holst 4) Men zie hiervoor het mooie boek van den gewezen Volkscommissaris Steinberg: „Gewalt und Terror in der Revolution" en mijn uittreksel, verschenen in onze serie vlugschriften. juicht niet mee in het koor der Rusland-aanbidders, dus.. de Tribune heeft een reeks van „versierende bijvoeglijke naamwoorden" voor haar gereed. Haar bronnen zijn fascistisch, ze weet minder dan een gewoon krantenlezer, enz. enz. Op een vergissing (R. H. schrijft over het 17e partijcongres, dat echter nog gehouden moest worden) wordt diep ingegaan en daaruit wordt de conclusie getrokken, dat R. H. niets van de zaak afweet. De gewone methode van deze heeren. Men zie ook mijn artikel over de Arb eidersdelegatie. III. Het antwoord van Roland Holst op de critiek. In het Februari-no. van „Bevrijding" gaat Roland Holst in op de critiek, die het artikel van het Jan.-no. heeft gekregen. In groote lijnen handhaaft ze haar eerste artikel. Dat ze fascistische bronnen gebruikt zou hebben, ontkent ze ten sterkste. Zij geeft de Tribune toe, dat in den brief, uit „Arbeid" genomen, hier en daar overdreven is, maar oogenblikkelijk geeft ze nieuwe gegevens, die even sterk de nood en de ellende in Sovjet-Rusland teekenen. Een enkele greep slechts uit dit Februariartikel: (de onderstrepingen zijn weer van mij). „Dat velen, ook in Europeesch Rusland, aan de meest elementaire zaken gebrek hebben, blijkt weer uit het hier volgende brokstuk van een brief, afgedrukt in de „Révolution proletarienne" van 10 Januari. „Hoe barbaarsch'', begint dit fragment, „is het leven nog, bijna aan de poorten van Moskou. Geen electriciteit; het water heel ver weg; over gas spreken we zelfs niet. Hier is ze'fs geen petroleum te koop, die onmisbaar is voor verlichting en koken. Men moet hem meebrengen uit Moskou, maar in de trein is dit op straffe van een hooge boete verboden. Wat doen? Men brengt hem klandestien mee. De winter is ingevallen en we hebben geen hout. De Sovjet weigert het, onder voorwendsel, dat zij het niet hebben; de fabriek beweert, dat het niet rationeel is, hout uit Moskou te transporteeren per vrachtauto. Met dat al is het 20 graden onder nul. De eko- nomische toestand blijft dezelfde. Men leeft, men sterft niet meer van honger, als eenige maanden geleden. Men werkt véél, maar weinig in aantal zijn zij, die op een betere toekomst hopen. De prijzen stijgen verschrikkelijk, maar de loonen blijven hetzelfde of dalen. De differentiatie ;onder de verschillende kategorieën van werkers neemt steeds toe en krijgt vaak een wreedaardig karakter. Om een stuk boter, dat een twintigtal menschen in mijn fabriek deze maand kregen, werpen de oenen zich vol haat op de anderen en maken gebruik van laster en intrigues. Overal is het hetzelfde. De laagste vorm van strijd om het bestaan heerscht in dit tijdvak van „beschaving" en „socialisme". Ook de naam van den schrijver van dit brokstuk is mij bekend. Hij is een revolutionnair arbeider, die in Rusland een toevlucht zocht, toen hij in zijn fascistisch geboorteland vervolgd werd. Zeker zou het gezag dezer mededeelingen versterkt worden, wanneer wij de schrijvers konden noemen. Maar zoomin „De Syndicalist'' als de „Rev. proletarienne" en als ik zelf hebben vrijheid, dit te doen. Waarom niet? Natuurlijk niet, omdat de schrijvers daarin zulke vreeselijke dingen over Sovjet-Rusland meededen of tegen het Stalin-regiem te keer gaan. Zij dcelen absoluut niets mee, wat in Rusland zelf niet iedereen weet: dat de slechter-betaalde arbeiders er in zeer primitieve omstandigheden leven en in de laatste jaren vaak (niet altijd en overal) aan het noodigste gebrek leden. Zij bevatten geen woord tegen het regiem, maar beschrijven eenvoudig hun eigen levensomstandigheden en die der menschen, waarmee zij in aanraking komen. De ongedrukte brief, die ik in het vorig nummer van „Bevrijding" aanhaalde, (van dézen brief weet ik het niet zeker) is legaal naar het buitenland gekomen, d.w.z. de censuur gepasseerd. En tóch vraagt men mij: „zorg vooral, dat de namen niet bekend worden"; immers dan kunnen zij onaangenaamheden krijgen. Waarom die angst aan twee kanten, zoowel bij de briefschrijvers, als bij de Sovjet-organen? Zou het ook kunnen zijn, doordat de eersten murw gemaakt zijn door voortdurende plagerijen van de G.P.Oe., terwijl de Sovjet-organen het niet prettig vinden, als het wereldkundig wordt, hoe slecht velen er, ondanks de snelle toeneming der produktie, de „groote overwinningen aan het ekonomische front", enz. aan toe zijn, en probeeren, dit bekend-worden zooveel mogelijk te verhinderen?" Men had captie gemaakt op de woningtoestanden in één der brieven beschreven. Henriëtte Roland Holst schrijft daarover in haar tweede artikel: „Kameraad L. B. te A. heeft de opgaven over de woningverhoudingen in den bewusten brief nagerekend en is tot de slotsom gekomen, dat het onmogelijk is, dat van zóó kleine kamers nog „hoeken en gaten" verhuurd kunnen worden. Ik geef hem graag toe, dat ook op dit punt de briefschrijver waarschijnlijk overdrijft. (Wij betwijfelen het! Sch.) Maar dat de woningen van vele (niet alle!) (zeker, de stootbrigades! Sch.) arbeiders in Moskou en elders nog steeds ellendig zijn, dat is waar. Zóó ellendig, dat het moeite kost het te gelooven. Ik wil een illustratie geven, onlangs verteld niet door een ongenoemde, maar door den franschen metaalarbeider P. Dhermy, afgevaardigde van de Hotchkissfabrieken te St. Denis in een arbeidersdelegatie naar de S. Unie in November 1.1. Dhermy kwam buiten de officieele bezoeken in aanraking met enige mede-esperantisten. Een daarvan, een leeraar in de wiskunde, nam Dh. mee naar zijn woning, „een sousterrain, waarin het licht door twee kelderraampjes binnen viel." „Het vertrek is misschien vier bij vier. De leeraar deelt deze woning met zijn broer, insgelijks wiskunde-Ieeraar, en met een ander familielid". Wanneer twee intellektueelen, dje zeker samen toch heel wat meer verdienen dan een ongeschoolde arbeider of arbeidster, zóó behuisd zijn, dan moet men wel aannemen, dat onder de „grauwe massa's" nog heel wat erger toestanden bestaan." En nu trachtte men zich het leven (beter: het lijden) voor te stellen van onze broeders en zusters, die als paria's, als uitgestootenen worden behandeld in de Sovjet-Unie. Zij missen de „voordeelen", die de communistische arbeiders nog bezitten. Zij kunnen sterven als „parasieten". IV. De Tribune reageert weer. In het no. van 5 Februari 1934 komt de Tribftne met een zegevierend artikel: „Alle critieken juist gebleken." Met geen woord gaat de Redactie in op wat wij hierboven overnamen uit het artikel van Roland Holst. En dan durft de redactie nog klagen over het „monddood" maken van de gunstige berichtgevers over de Sovjet-Unie door de bourgeoisie! In een volgend artikel iets over de critiek van den sociaal-democraat Dr. J. G. van Dillen. .BEDROGEN VERWACHTINGEN T.A.V. SOVJET-RUSLAND". Onder dezen titel publiceert Dr. J. G. van Dillen in „De Socialistische Gids" van Januari 1934 (blz. 11-27) een uitvoerig artikel over Sovjet-Rusland, waaruit wij een enkel gedeelte willen overnemen. Allereerst stelt dr. v. Dillen de vraag, hoe staat het nu met het Vijfjarenplan? Hij zegt dan als volgt: „Of het plan in vijf of in tien jaren verwezenlijkt wordt, is inderdaad een kwestie van ondergeschikt belang. Hierbij moet echter de voorwaarde gesteld worden — hetgeen de bewonderaars van het Russische communisme steeds vergeten — dat het wel verwezenlijkte deel van het plan een harmonisch geheel moet vormen. De verschillende productietakken zijn complementair, d.w.z. zij hebben elkanders producten noodig. De ontwikkeling van landbouw en industrie en evenzeer die van de verschillende takken der industris moet in onderling verband geschieden. Als dat niet het geval is, mag men ook niet van planmatige productie spreken. Aan die harmonische ontwikkeling ontbreekt in Rusland nu juist alles." (blz. 13). Het Vijfjarenplan heeft alle aandacht geconcentreerd op de zware industrie. De z.g. „lichte industrie" — die verbruiksgoederen produceert, gaat met veel minder snelle schreden vooruit. Daar komt nog bij dat de kwaliteit der goederen sterk achteruit is gegaan. „In den langen en strengen winter is het bezit van een paar overschoenen een levensbehoefte. In 1913 werden in Rusland 28 millioen paren overschoenen vervaardigd, in het jaar 1928/'29 41,5, zoodat de productie met 48 °/o is uitgebreid. Terwijl echter voor de revolutie de Russische overschoenen 8 a 9 maanden gedragen konden worden, houden zij het nu niet langer dan 4 a 5 maanden uit. Het resultaat is dus, dat de gebruikswaarde der overschoenen-productie niet gestegen, doch met 26 °/o gedaald is." (blz. 15). Bovendien waarschuwt dr. v. D. ervoor de cijfers niet zonder reserve aan te nemen. Het Statistisch Bureau, dat eerst een onafhankelijke zelfstandige organisatie was, is in 1930 als zelfstandige instelling opgeheven en bij het Gosplan, dat de uitvoering van het Vijfjarenplan leidt, ingelijfd. Wat den landbouw betreft, merkt Dr. v. D. op dat de resultaten zeer teleurstellend zijn geweest. In de jaren 1932 en '31 vooral is de toestand veranderd. Het afschaffen van den vrijen graanhandel had de boeren verbitterd; ze gingen over tot sabotage; het onkruid stond ook naar het oordeel van Hindus in zijn nieuwe boek — hoog op het veld, men haalde den oogst slecht binnen. De dierlijke trekkracht verminderde sterk. „Bijzonder noodlottig was de sterke vermindering van het aantal paarden en trekossen, dat in 1928 bijna 30 en in 1932 nog slechts 15 millioen bedroeg. Deze vermindering van dierlijke trekkracht is volstrekt niet goed gemaakt door de toeneming van het aantal tractors, dat door de M.T.S. (Machine-tractor-stations) ter beschikking der colchosen wordt gesteld." (18-17). „De machineparken verkeeren in een zeer slechten toestand. Zelfs de meest beroemde sovchozen als Gigant en Werbljoed leveren nu slechte resultaten op. Ook de akkers der sovchozen zijn met onkruid bedekt, hetgeen de machinale bewerking ten zeerste bemoeilijkt." (idem). De uitbreiding der bebouwde akkers is groot, doch de productie per H.A. neemt af. Niet alleen bij graan, doch bij alle gewassen. De met suikerbieten bebouwde oppervlakte is 2'/2 x zoo groot geworden, doch de opbrengst per H.A. is zoo sterk gedaald, dat de oogst ongeveer gelijlT gebleven is. Vooral de veestapel staat er zeer slecht voor. De door dr. v. D. gepubliceerde cijfers zijn als volgt: 1916 1928 1929 Rundvee 60,6 70,5 67,1 Waarvan koeien .... 26,0 30,7 30,4 Varkens 20,9 26,0 20,4 Schapen 113,0 133,3 133,7 1930 1931 1932 Rundvee 52,5 48,7 29,2 Waarvan koeien .... 26,7 ? 17,7 Varkens 13,0 7,8 10,1 Schapen 100,4 57,2 47,0 ») De cijfers van in- en uitvoer wijzen op een sterke daling van de eerste. Ziehier enkele cijfers: Waarde export: 275.160.000 le h.j. '32) 224.572.000 (le h.j. '33) Waarde import: 405.273.000 (le h.j. '32) 190.914.000 (le h.j. '33) ") Het leven van den arbeider is pijnigend zwaar. Het eene draconische besluit volgt het andere. Het recht om naar vrijen wil van werkkring te veranderen, werd hun ontnomen. Daarna volgde het decreet, dat de arbeider reeds bij één dag verzuim ontslag krijgt, met verlies van levensmiddelenkaart en woning. De hongersnood is dan ook in het Beneden Wolgagebied, Oekraïne en het noordelijk deel van den Kaukasus zeer ernstig geweest. Millioenen zijn ten offer gevallen. De socialist Dr. v. D. vat zijn oordeel hierover als volgt samen: „In de Oekraïne, in het Noordelijk deel van den Kaukasus en in het beneden Wolga-gebied heeft in het afgeloopen voorjaar wederom hongersnood geheerscht. Volgens den uitnemenden Rusland-kenner Otto Hoetzsch is het de ergste hongersnood geweest, die sinds 1922 in Rusland is voorgekomen. Ondanks officieele tegenspraak schijnt het wel vast te staan, dat het aantal menschenlevens, dat aan voedselnood en besmettelijke ziekten ten offer is gevallen, millioenen beloopt." (blz. 25). ') in Millioenen stuks (blz. 18). 2) in goudroebels (blz. 23).