HlH'H-1'kY/l ■n.l Itl Deze brief is het eigendom van ,,Russische Bruderhilfe" te Lemgo i. Lippe, die ons hem met groote vriendelijkheid ter vertaling afstond. BRIEF VAN EEN BEKEERDEN COMMUNIST UIT DE SOWJ ET-HEL met een inleidend woord van Dr. F. J. KROP UITGAVE: „GELOOF EN VRIJHEID" 1e PIJNACKERSTRAAT 102-106 - ROTTERDAM AAN DEN LEZER. Deze aandoenlijke brief is einde 1938 tot ons gekomen op een wijze, die wij niet nader kunnen aanduiden. Een alleszins betrouwbaar man, n.l. Ds. Stenzei, vroeger predikant in Rusland, thans wonende te Berlijn, staat voor de echtheid met heel zijn persoonlijkheid in. Neen, God zwijgt niet.... F. J. KROP. R'dam, voorjaar '39. AAN MIJN OUDERS Zeer geliefde Vader en Moeder! Hoe gelukkig ben ik, dat ik U weer kan schrijven! Er zijn immers zes jaren verstreken sinds ik mijn laatsten brief uit Rusland aan U mocht verzenden. Zes jaren! Hoe dikwijls heb ik met smart eraan gedacht, dat ik voor U als van den aardbodem verdwenen ben, dat U mij misschien voor dood houdt. Inderdaad wordt men hier zoo onverwacht, zoo vreeselijk snel, door den dood overvallen; zonder eenige schuld wordt men plotseling gearresteerd en terechtgesteld. Men leeft als het ware aan den rand van het graf, men ziet steeds het onheil in 't gezicht. En, U zult het nauwelijks gelooven — men went eraan op den duur.... Maar ik wil U alles volkomen oprecht zeggen, alsof ik voor het jongste gericht stond. U weet immers, dat ik naar Sovjet-Rusland ging als een ongeloovig mensch. Ik helde over naar het Marxisme. De natuur en het leven leken mij zoo eenvoudig, zoo begrijpelijk. De mensch was voor mij als een levende machine; het klassebelang scheen mij in alles den doorslag te geven. Ach, hoe dikwijls hebt U getracht mij te overreden! Hoe smartelijk was voor U mijn verstoktheid! En wat kon ik zelf? Er wilde mij destijds maar geen licht opgaan. Ik dacht, dat ik alles al had begrepen, terwijl het belangrijkste, het heiligste mij ontging En nu is het geheel anders met mij. U moet welen, geliefde ouders, ik ben een geloovige Christen geworden! Nu kan ik met U tezamen innig bidden. Nu heb ik ingezien, wat het beteekent: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid". O, hoe arm was ik, toen ik hierheen kwam! Hoe arm, hoe bekrompen, hoe laatdunkend. Maar nu wil ik U uitvoeriger erover vertellen, opdat U precies zult weten, hoe het ging. Toen ik pas hier in Sovjet-Rusland aankwam, dweepte ik met het Marxisme, en ik kon in 't geheel niet begrijpen, waarom hier alles zoo verkeerd gaat. Waarom woont men zoo ontzettend slecht? De arbeiders in ellendige barakken en leemen hutten, en ook de ontwikkelden met vier, vijf menschen in een heel klein kamertje. Waarom zijn de levensmiddelen zoo vreeselijk schaarsch en duur? Hoe is het te verklaren, dat de arbeider, bij een maandloon van 130 Roebels, 200 Roebel voor een paar slechte laarzen en 500 — 600 Roebel voor een slecht costuum moet betalen? Ik, als buitenlander en goed geschoold electro-monteur, werd naar verhouding beter betaald, maar ik kon niet genoeg eten en moest voortdurend ontbering lijden en mij alles ontzeggen.... zonderling! Ik besloot de zaak eens goed te onderzoeken en zette mij aan de studie van de taal. Na eenige maanden kon ik reeds veel verstaan; na een jaar kon ik in gebroken taal meepraten. Wat ik toen allemaal vernam, is niet te beschrijven. U weet toch, dat de Marxisten ons altijd vrijheid en rechtvaardigheid hebben beloofd. Daarvan is niets, maar dan ook werkelijk niets terecht gekomen. Want in werkelijkheid ziet alles er juist omgekeerd uit. Als een geweldige spin zit daar de Bolsjewistische regeering; zij weeft haar net en zuigt ieder levend wezen uit. In kapitalistische staten zijn vele werkgevers; men mag zelf zijn stad en zijn werk kiezen. Hier in den Sovjetstaat is er maar één werkgever: de Bolsjewistische spin. Zij heeft aan allen alles ontnomen, allen zijn in de armoede gelijk geworden. De afhankelijkheid van den proletariër, waarover wij altijd klaagden, is niet verdwenen. Integendeel: zij heeft allen gegrepen en alle menschen geknecht. Daarmee hebben de Marxisten heelemaal geen rekening gehouden, dat het zoo ontzettend zou alles is niet te beschrijven! Nu is het natuurlijk niet gemakkelijk zulke brieven te zenden. Maar er zijn overal steeds meer vrome lieden, die de zaak gaarne en met beleid dienen. Onlangs hebben ook de couranten hierover bericht. Er zijn n.l. rondtrekkende geestelijken, die geen gemeente hebben. Zulk een man, in lompen gekleed, kan men het ook in 't geheel niet aanzien, dat hij geestelijke is, vooral omdat hij, waar hij komt, als een bekwaam schoenmaker werkt. Maar hij heeft een behoorlijke priesterwijding ontvangen en vervult zijn ambt overal in 't geheim. Er wordt in de dorpen in een afgelegen hutje gedoopt en getrouwd; de godsdienstoefening wordt gefluisterd en iedereen bidt mee. Daarnaast gaan ook andere menschen rond met een klein, nauwelijks te vinden vodje papier, waarop een aanbeveling in naam van Christus geschreven is. En overal waar hij komt, werkt deze aanbeveling wonderbaarlijk. Men verschaft hem eten, kleeding en werk. Naar het uiterlijk te oordeelen kon men den indruk hebben, dat het volk zich heelemaal heeft laten overbluffen en passief blijft. Dezen indruk had ik vroeger ook. Maar nu weet ik de waarheid. Achter deze lijdzaamheid ontstaat en rijpt een geweldige vernieuwing der zielen en van het leven. Het volk heeft ingezien, dat de geestelijkheid met haar waarschuwingen en preeken gelijk had, dat zij nu voor de waarheid lijdt en voor de redding van het volk in Christus werkt. In 't bijzonder bemerkt men dezen ommekeer onder de jeugd hier, ook onder de jonge communisten; zij helpen in 't geheim de geestelijken, zamelen geld in voor de kerken en plaatsen zich steeds meer vastbesloten aan de zijde der geloovigen. Er zijn zelfs gevallen, dat leden der Communistische Partij aan godsdienstoefeningen deelnemen en hun kinderen laten doopen. De geloovige vindt zijn medegeloovige overal. Men krijgt dadelijk vertrouwen in God tot elkaar en levende cellen sluiten zich aaneen. Daarbij heeft men de confessioneele geschillen ter zijde gesteld: Orthodoxen en Lutherschen, Gereformeerden en Doopsgezinden werken broederlijk tezamen. Overal ontstaan levende cellen. En wat kan dan de uiterlijke macht tegen dezen Christelijken adem, die door het geheele land waait? Ja, nog steeds is het lijden geweldig; iedereen is in levensgevaar. Toen ik echter daarover tegen een rondtrekkenden geestelijke klaagde, zeide hij mij eenvoudig en zacht: „In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen." En ik wist reeds, dat hij het 16e hoofdstuk van Johannes bedoelde. Want zie toch, Vader, ik lees de Heilige Schrift iederen dag en weet veel uit het hoofd. Zoo wordt de groote angst voor de Bolsjewistische regeering door het geloof in Christus overwonnen. Wie zich aan onzen Heiland houdt, is niet meer bevreesd, al staat de poort van de hel ook nog zoo ontzettend wijd open. En met hem, die geen angst meer heeft, kan de hel niets meer beginnen. Zoo zijn alle kwellingen der twintigjarige Christenvervolging niet voor niets geweest, leder van de martelaren, die standvastig in den dood gingen, werd een kostbare steen voor de nieuwe Kerk van Christus; geen van hen heeft tevergeefs geleden, en waarlijk, de haren op hun hoofden waren alle geteld. De uiterlijke kerk is bijna stukgeslagen. Er zijn vele steden in Rusland, waar geen enkel kerkgebouw voor het gebed meer open staat. Maar daaronder en daarachter, in het heilige gewelf der volksziel, wordt steeds luider gebeden; weldra zal dit gebed der martelaren het valsche gerucht der Bolsjewistische hel overstemmen. Het nieuwe Rusland zal een Christelijk land zijnl Vader en Moeder! Het is uit de hel, dat ik U dezen brief zend. Maar uit de hel, die door onzen Heiland wordt overwonnen, zooals zij eens voor tweeduizend jaren reeds overwonnen werd. En hoe gelukkig ben ik, dat ik U dit kan melden! Dat ik met U tezamen „onzen Heiland mag zeggen en als getuige van Zijn overwin- ning hier optreed. Ik ben zeker, heel zeker, dat deze brief in Uw handen komt. En is hij bij U, iaat hem dan niet liggen. Toont hem overal, maakt er afschriften van en laat die zoo mogelijk door iedereen lezen. En zijn er in ons mooie Duitschland nog Marxisten of andere ongeloovige menschen, dan moeten zij allen ondervinden en beleven, wat ik hier mocht ondervinden en beleven. Van ganscher harte omhels ik U, geliefde Ouders, en dank ik U voor alles, wat U mij in het leven en voor het leven hebt gegeven. God zegene U en ons lieve vaderland. Uw getrouwe PETER H. 1938 Sovjet-Rusland. LANDELIJK WERKCOMITÉ Dr. O. SCHABERT Gedenkt de wegstervende Kerk van Rusland in Uw gebeden. Gedenkt Uw geloofsgenooten door Uw gaven en stel U in verbinding met bovengenoemd Comité, dat samengesteld is als volgt: Dr. F. J. Krop, Herv. pred. te Rotterdam, 1ste voorz.; Ds. A. Meyers, Herv. pred. te Utrecht, 2de voorz.; J. E. Lasterie, Den Dolder, 1ste secr.; F. Goudzwaard, Hillegersberg, 2de secr.; G. J. K. Baron van Ljjnden van Horstwaerde, Soestdijk, 1ste penningm.; C. Kastelen, Soesterberg, 2de penningm.; Ds. N. Buffinga, Geref. pred. te Rotterdam; W. Kubes, Groningen; Ds. H. Muys, Geref. pred. te Hijum; C. A. Hodde, Rotterdam; G. M. A. Laernoes, Utrecht. Accountant: J. Duy verman, Graaf Florisstraat 80, Rotterdam. Het Landelijk Werk-Comité wil zoowel geestelijk als stoffelijk de wegstervende Kerk van Rusland te hulp komen, en de geheele Christenheid wijzen op het wereldgevaar van het bolsjewisme. Daartoe acht het volledige, geregelde en principieele voorlichting noodig, met vermijding van hetgeen specifiek tot het gebied der politiek behoort en zich strikt buiten elke politieke actie houdend. Men kan dezen arbeid steunen: le. door het organiseeren van Rusland-avonden, waarvoor het LANDELIJK WERKCOMITÉ steeds bereid is zijn medewerking te verleenen; 2e. door zich te abonneeren op „Geloof en Vrijheid", f 1.50 p. j. Adres: Dr. F. J. Krop; 3e. door een busje aan te vragen; in verband daarmede vrage men aan hetzelfde adres de circulaire voor medewerkers aan, die duidelijk aangeeft op welke wijze men nog verder zijn belangstelling kan toonen. De bewijzen dat de z.g. verbeterde Grondwet niets veranderd heeft en zeker den tragischen toestand der arme Russiche kerken niet heeft verbeterd, zijn steeds voorhanden en worden, op verzoek gaarne gratis toegezonden, Centraal adres: Dr. F. J. KROP, Willebrordusplein 19 Rotterdam Giro 70603 I EEN EN ANDER OVER II HET COMMUNISME worden. Allen moeten voor hun levensonderhoud kruipen en naar de gunst der partij dingen. Men wroet in het bolsjewistische partijvuil. Alleen hij, die door het vuil gaat, komt vooruit. Geen fatsoenlijk mensch heeft eenige vooruitzichten, ledereen is straatarm; iedereen verdrinkt in de zorgen, van den vroegen morgen tot den laten avond. Een knevelarij, een nood, waarvan men in geen enkelen kapitalistischen staat ooit eenig idee heeft gehad. Er is geen zekerheid in het leven, — wat werk en broodwinning, wat woning en verzorging, wat vrijheid en leven betreft, leder oogenblik kan men alles verliezen. Van een huiselijk geluk kan geen sprake zijn. Men is tien tot veertien uren aan het werk; men eet nauwelijks; men slaapt onrustig en slecht. U hadt eens moeten zien, hoe de menschen er hier uitzien; welk een smart uit hun oogen spreekt; niemand lacht, iedereen is terneergeslagen. En de verlaten kinderen, die rondloopen zonder onderdakl En de kleine meisjes, die zich op straat aanbieden, terwijl de partijbonzen zwelgen in overvloed! Nooit heeft de proletariër zoo gezwoegd. Nooit in mijn leven had ik mij zooveel smart en leed kunnen voorstellen. Ik had ook nooit vermoed, dat dit algemeene lijden mij zoo zou aangrijpen. Ik liet mij veel vertellen, hoe het er vroeger in het land uitzag en hoe het tot deze ellende gekomen was. In 't eerst wilde niemand mij er iets van zeggen; men was bang te worden afgeluisterd. Maar toen kwam het los. Heele nachten heb ik in de arbeidersbarakken naar deze vertellingen geluisterd. En later, toen ik op grond van een onnoozele verdenking voor drie maanden in de gevangenis werd geworpen, heb ik menschen gezien en hooren spreken uit alle streken en standen. Daar heb ik eerst vernomen, wat ik nog heelemaal niet wist, dat bijna alle boeren in Rusland hun grond hebben verloren en dat bij deze collectiveering — zoo wordt het genoemd — de communisten, als eenige bewapende volksgroep, als ware duivels te keer gingen: zonder erbarmen onteigende men de rijkere boeren, zette hen in verzegelde goede- renwagens en voerde hen weg naar de ijzige moerassen van Siberië; men scheurde de gezinnen uiteen en de treinen kwamen dikwijls met gestorven menschen gevuld aan. Dit alles heb ik gehoord van ooggetuigen, of ook van de ongelukkigen zelf, die het beleefd hebben. Daarbij kan men zich niet verdedigen; het volk is geheel ontwapend. O, deze oceaan van lijden! Deze hel! En dat zou socialisme zijn? Het is toch alles valsch, alles bedrog, alles verkrachting van begin tot eind. De arbeiders zijn er echter vast van overtuigd, dat dit alles tot het wezen van het communisme behoort — geknechte menschen, dwangarbeid en wanprestaties overal. Twee volle jaren trachtte ik het communisme te verdedigen, totdat ik inzag, dat de arbeiders gelijk hebben. Bolsjewisme is hel. Nu moet ik echter vaststellen, dat het Russische volk deze ellende en dit lijden draagt met een zonderlinge waardigheid, met een stille goedhartigheid, met een verbeten galgenhumor. Ik heb mij altijd moeten afvragen, waar deze waardigheid en goedheid vandaan komen. Tegenover de communisten bestaat zij natuurlijk niet. Nauwelijks nadert er één, of men verstomt geheel, men gaat aan het werk en hamert zoo, alsof het erom ging het ontzettende leven weer mooi te maken. De communisten, en vooral de bekende spionnen, die men zeer spoedig leert onderscheiden, dat zijn de ware vijanden. Voor deze menschen heeft geen arbeider een openhartig woord, geen boer een glas melk; geen mensch in de gevangenis heeft iets voor hen; alleen de geestelijken, die in hun wonderbaarlijke Christelijke goedheid geen onderscheid maken, nemen een andere houding aan. Overigens had ik van het begin af het gevoel, alsof de menschen onder elkaar door een soort van geheime draden verbonden waren, of in 't verborgene met elkander een geheime schat bewaarden. Aan de oppervlakte verloopt het leven koud en onverschillig. Maar daarachter is nog iets anders. Ja, iets heiligs, dat ik niet kon vatten. Langen tijd heb ik mij het hoofd erover gebro- ken, wat het kon zijn. Totdat in de gevangenis mijn oogen open gingen. Een maand lang was ik in mijn kleine cel met een orthodoxen geestelijke ondergebracht. Het was werkelijk een heilige grijsaard. Ik vertelde hem openhartig over mijzelf en over den toestand van mijn ziel, en overstelpte hem met vragen. En wat hij mij vertelde opende mijn hart en gaf mij het inzicht. Hoe zal ik daarvoor de juiste woorden vinden? Hij vertelde mij van het Russische volk, dat dit waarlijk een innerlijke goedheid, een opgewekt hart, een kinderlijke vroolijkheid bezit. En wanneer men het rechtvaardigheid voor allen belooft, dan kan men het gemakkelijk voor zich winnen. Zoo werd het volk ook voor de revolutie van 20 jaar geleden gewonnen. Natuurlijk speelden ook booze hartstochten een rol; dat is toch overal zoo. Rusland heeft echter 'n moeilijke geschiedenis achter zich en het geheele volk heeft de lasten door de eeuwen heen met groote offervaardigheid gedragen. Sedert duizend jaren is het volk Christelijk en heeft het zich de rechtvaardigheid altijd in Christelijke liefde voorgesteld. De voorgewende nieuwe rechtvaardigheid der revolutie was echter godloos en antichristelijk gedacht maar het volk liet zich, helaas, verleiden. Ja, zeide hij tot mij, deze teleurstelling is onmetelijk, evenals het lijden der menschen; maar nog dieper is de algemeene bezinning, het innerlijke, oprechte berouw. Rechtvaardigheid zonder liefde is bedrog, en de levende liefde is reeds als de adem van Christus. Wie rechtvaardigheid alleen voor zichzelf wil, die lijdt aan hebzucht en machtsbegeerte; hij weet nog niets van het Rijk Gods. Rechtvaardigheid is slechts door offers, geduld en deemoed te bereiken, wanneer namelijk ieder van ons rechtvaardigheid voor anderen zoekt en niet voor zichzelf. Voor ons, Christenen, beteekent rechtvaardigheid niet „voor mij", doch „voor anderen". En nu komt het Russische volk met spijt tot bezinning over de diepste waarheden der Christelijke openbaring. Hij zeide mij verder, dat ik deze geheime draden tusschen de menschen juist had aangevoeld en noemde ze het „weefsel van Christus". De geheime schat is er werkelijk: hij heet Christus. Een onzichtbare, naamlooze stroom gaat van mensch tot mensch. De menschen herkennen elkander aan deze gewaarwording, wanneer zij namelijk zien, dat alle lijden en ontberingen niet wezenlijk zijn; wezenlijk is alleen, dat de mensch wandelt in het geloot. Deze goede, edele grijsaard, die aan het einde van de maand zelf terechtgesteld werd, is erin geslaagd mijzelf in dit heilige weefsel van Christus op te nemen. „Zie toch," zeide hij tot mij, twee dagen voor zijn dood, „dat ge deze draden van het leven hebt gevonden, beteekent toch, dat ge zelf, zonder het te weten, reeds in het heilige weefsel der Kerk van Christus stond. Nu hebt ge ze slechts te onderhouden, ze zorgvuldig en heilig te volgen, en ge komt in het Rijk Gods." Toen hij mij dit op diepen en innigen toon zeide, ontwarde zich als het ware een knoop in mijn hart en in de keel, en de tranen liepen mij over het gezicht. Toen las hij mij de Bergrede voor, en ik had het gevoel alsof mij voor het eerst de diepe beteekenis van deze wonderbaarlijke woorden duidelijk werd. „Was Hij dus werkelijk God's Zoon?" vroeg ik hardop, zonder het zelf te bemerken. En als van de overzijde van het graf klonk zijn zachte stem: „Ge hebt het dus beleefd; verheug u in de eeuwige vreugde, mijn zoon!" Nu werd mij ook de heele Christenvervolging duidelijk, aan welke ik tot dusver altijd had getracht voorbij te gaan. Zij was voor mij tot dusver een vreemde kwestie; ik dacht, dat het in 't algemeen slechts een bijzaak was, dat fanatieke menschen voor hun bijgeloof boeten en lijden. Nu had ik de zaak begrepen: Bolsjewisme is haat; het kan de liefde niet verdragen; het moet haar uitroeien, opdat zij zal verstommen. Waar haat gekweekt wordt, waar men met bloed werkt en telkens een nieuw bloedbad aanricht, daar moet het Christendom worden bestreden. Daar heeft men ruwe zeden noodig en ruwe menschen. Daar mag de liefde niet gepredikt worden. Daar tracht men de menschen aan de wreedheid te wennen en door wreedheid wordt de goddeloosheid en de vijandschap tegen het Christendom gekweekt. Daarom woedt het Bolsjewisme tegen het edele weefsel van de Kerk van Christus. Hetkanhetechter niet verscheuren. Van dag tot dag sluiten zich bij dit weefsel meer nieuwe menschen aan. „De kerken", zeide mij de oude man, „worden gesloten, de domkerken (Russisch: „ssobory") worden met dynamiet opgeblazen; maar de eene en heilige Kerk van Christus groeit en wordt sterker. Zij trekt steeds nieuwe menschen aan. Onzichtbaar, bijna onmerkbaar, breidt zij zich uit. En als iemand van ons wordt terechtgesteld, dan vormt hij bij zijn heengaan als het ware een versterkende knoop aan de achterzijde van het weefsel. Misschien zal ook ik tot dezen dienst waardig gekeurd worden." En U hadt eens moeten zien, met welk een vreugdevolle rust hij in den dood ging. De veroordeelde wordt gewoonlijk 's nachts gehaald door een bijzondere wacht in zwart leer en moet al zijn zaken meenemen. Toen hij gehaald werd, bad hij nog hardop: „Eere zij God in den hooge en vrede op aarde", en toen: „Nu laat Gij, Heer, Uw dienstknecht gaan naar Uw woord, want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien." Bewogen ontving ik zijn laatsten zegen: „Blijf in de liefde en ge zijt in de kerk, want zij is één en ondeelbaar," fluisterde hij mij nog in 't oor — en ik zag hem nooit meer. Stelt u gerust, geliefde ouders, ik ben in de Evangelische (Prot.) Kerk gebleven. Daartoe heeft ook mijn geliefde grijsaard, Vader Sergius, mij opgewekt. Maar ik houd nu deze confessioneele verdeelingen niet voor zoo belangrijk als men ze gewoonlijk houdt. Ik heb toen in de gevangenis leeren bidden. Het is alsof ik mijn hart kan uitstorten en den goedgunstigsten van alle Vaders, als in 't oor, alles kan zeggen — lof en klacht, verzoek en twijfel, dank en vraag, alles wat in mij opkomt; en als ik het doe, herkrijg ik zoo geheel mijn kalmte, en er brandt als het ware een heldere vlam in mijn hart en voor mijn gesloten oogen; wanneer ik het heb gedaan, dan wil ik slechts het goede; alle angst verdwijnt, een weldadige, heelende rust komt over mij, en in korten tijd worden mijn klachten tot lof en dank, mijn twijfel gaat voorbij en mijn vragen krijgen als het ware een stil, maar toch tastbaar antwoord. Als ik zoo bid, dan weet ik mij in één eenige en ondeelbare Christelijke Kerk, waar ik iedere confessie haar eigenaardigheden van harte gun, en waar geen plaats is voor confessioneelen trots of onverdraagzaamheid. Ik heb ook deemoed geleerd. Het maakt mij niet zwak noch gedwee; integendeel: het schenkt mij een ware kracht. Het is immers God die den deemoed in ons geboren doet worden? Tot Hem zeg ik telkens weer: „Al ben ik ook de minste Uwer kinderen, verlaat mij niet en verleen mij de kracht van Uwen Geest, opdat ik met waardigheid ten einde toe zou kunnen dragen wat Gij voor mij hebt weggelegd." En na dit gebed voel ik altijd, dat ik tegen iederen last des levens ben opgewassen. Zoo heb ik ook het geduld van het Russische volk kunnen begrijpen. Ik ken zijn bron en weet heel zeker en precies, dat het tot de ware overwinning voert. Eigenlijk is deze overwinning er al. Alleen is zij nog niet rijp voor politieke gevolgen en de kerkvervolgingen woeden voort. Ik liet mij over deze vervolgingen inlichten. Hoe men eerst met moorden op straat begon, en de eerwaardige geestelijken en bisschoppen door Bolsjewistische benden verscheurd werden. Toen ontnam men de Kerk haar geheele vermogen. Toen trachtte de Bolsjewistische regeering de Kerk niet alleen uiterlijk machteloos te maken en te vernietigen, maar ook innerlijk te splijten; zij schoof haar geheime agenten in de kerkorganisaties, zij trachtte de zwakste en slechtste menschen voor zich te winnen, de overigen te overbluffen en het kerkbestuur te knechten. Altijd werkte men met list, met leugens en bedreiging. Ontzettend klonken deze bedreigingen, als zij andere menschen betroffen, zooals: „Wanneer het kerkbestuur „dit of dat" niet doet, dan worden honderd onschuldige geestelijken doodgeschoten." Zulke dingen wilde ik eerst heelemaal niet gelooven. Maar toen moest ik constateeren, dat het werkelijk zoo gebeurt. Iedere geestelijke staat hier steeds voor de keuze: zijn ambt lafhartig neerleggen of zich in dienst van de Bolsjewisten stellen. Daardoor ontstaan dan geheel onverklaarbare, kunstmatige scheuringen onder de geloovigen. Doet hij het laatste, dan is hij met zijn gezin natuurlijk gered, maar tot welk een ellendigen prijs! En menigeen, die dezen smadelijken weg ging, kwam later berouwvol terug, om een goed Christen te worden. Anderen zagen zich echter gedwongen tot het einde te gaan, en eindigden in vernedering, in onherroepelijke goddeloosheid, niet omdat zij het geloof geheel verloren hadden, doch omdat zij uit valsche schaamte en angst hun misstap niet openlijk wilden erkennen en berouwen. Want dat moet U weten: hier wordt van tijd tot tijd vrijheid van geloof en ongeloof uitgeroepen om de overige wereld te bedriegen; in werkelijkheid is hier echter slechts vrijheid voor de godloozen, vrijheid voor de antichristelijke propaganda. Dat behoort bij de Christenvervolging. Hoeveel priesters en predikanten op waardige wijze den dood zijn ingegaan, is niet te tellen. Hoevelen in concentratiekampen smachten, weet ook niemand. Men weet slechts, dat de smachtenden, waaronder velen van onze Evangelische predikanten, een wonderbaarlijke geestkracht toonen en langs geheime particuliere wegen moedige en opwekkende brieven aan hun verlaten gemeenten schrijven. Ik heb zelf veel van zulke brieven mogen lezen. Hoe gelukkig die gemeenten zijn, als zulk een brief aankomt en hoe luid allen tezamen bidden en hoeveel vreugdetranen er vloeien, dat