AVONTUURLIJKE VLUCHT UIT HET COMMUNISTISCHE PARADIJS Les voor Indische Rusland-bewonderaars. Naar aanleiding van Rusland's opname in den Volkenbond, publiceerde de Matin te Parijs een artikel, dat zich met de „Bolsjewistische samenzwering tegen de wereld" bezighoudt en maakte daarin de volgende funeste statistieke gegevens bekend, door het Fransche blad uit officieele bron vernomen. Van de oprichting af van de G. P. U. (geheime staatspolitie) in 1917 tot 1923 (de statistiek over de laatste tien jaren kon de Matin helaas niet krijgen), werden op instigatie van de G.P.U. geëxecuteerd: 25 bisschoppen, 1215 priesters, 6.575 leeraars en professoren, 8.800 doctoren, 54.850 officieren, 260.000 minderen, 58.500 politie-mannen en gendarmen, 19.850 ambtenaren, 344.250 intellectueelen, 815.000 Kolaken (zelfstandige boeren) en 192.000 nietcommunistische arbeiders. Deze treurige statistiek, waarvan de Russische Regeering de juistheid der cijfers absoluut niet bestrijdt, kwam ons in gedachten, toen wij een paar dagen geleden in de gelegenheid waren een Russisch ingenieur te spreken, wien het gelukt was, de Russische hel te ontvluchten. Voor ons stond een oud, afgesloofd man, wiens zuster bij het uitbreken der revolutie naar Holland gevlucht was, en zich thans sinds tien jaar in Nederlandsch-Indië bevindt. Deze zuster had de diploma's van haar broeder meegenomen, opdat haar broeder niet in verdenking zou komen ingenieur te zijn, want geen intellectueel was destijds in Rusland van zijn leven zeker. De broer zelf werd door een schoenmaker te Vlugschrift No. 115. Uitgave van de Chr. Mannenvereeniging „Gij zijl allen Broeders" Eere-voorzitter Dr. F. ]. Krop Ie Pijnackerstraat 102-106 - Rotterdam Leningrad, uit dankbaarheid voor een eertijds bewezen dienst, gedurende de revolutie als leerling aangenomen. Dit stelde hem buiten gevaar, terwijl zijn vroegere collega's, de een na den ander, als „vijanden van den Staat" terechtgesteld werden. Nadat hij nog enkele jaren in een schoenenfabriek gewerkt had, vestigde hij zich als specialist in het aanbrengen van rubberzolen onder oude schoenen, welke rubberzolen toen in groote hoeveelheid uit Japan naar Rusland ingevoerd werden. Leder voor het maken van zolen was nauwelijks meer te verkrijgen. Nieuwe schoenen waren voor velen onbereikbaar en daarom waren de rubberzolen een goede uitkomst. Drie jaar geleden, toen het 5-jarenplan dreigde te mislukken wegens gebrek aan goede ingenieurs, — de jonge ingenieurs van het nieuwe Rusland deugden niet, — deed Stalin een oproep aan alle oud-ingenieurs, om zich aan te melden, met de belofte dat zij onder zijn bescherming zouden staan en een goed salaris zouden krijgen." Over zijn verdere lotgevallen vertelde de Russische ingenieur het volgende: „Had ik maar nooit in Stalin's mooie beloften geloofd. Als schoenmaker was mijn leven nog dragelijk. Ik verdiende om en bij de 250 roebels 'smaands. Als ingenieur was mij een salaris van 375 roebels in uitzicht gesteld, dus 125 roebels meer. Dus zou ik mij in de eerste plaats een betere woning kunnen veroorloven. Aldus kwam ik in de tractor-fabriek te Leningrad. Deze fabriek verkeerde in een hopeloozen toestand. In vele afdeelingen lag het werk stil, omdat de machines door onvakkundige behandeling bedorven waren. De arbeiders luierden overal. De opzichters en ingenieurs waren voor een groot deel jonge, onervaren menschen met een onvoldoende technische opleiding. Hierbij kwam nog hun ongeloofelijke inbeelding. Zij keurden eiken maatregel af, die door werkelijke vaklieden getroffen werden, en saboteerden alle bevelen. En als het dan tenslotte scheef afliep, moesten de vaklieden de verantwoording dragen en werden als „vijanden van den Staat" veroordeeld en doodgeschoten. Ikzelf moest als getuige optreden in een proces tegen drie ingenieurs. Toen ik de waarheid vertelde, ontnam de president mij het woord en zei; „Zoo, ook weer een schadelijk individu! Wacht maar, spoedig komt U aan de beurt!" Maar ik wachtte mijn beurt niet af. Toen ik nog gedwongen werd, ooggetuige ervan te zijn, toen de drie ingenieurs dadelijk na de voorlezing van het vonnis op stoelen vastgebonden en doodgeschoten werden, meldde ik mij denzelfden dag als werkman aan in een fabriek te Swerdlowsk (het vroegere Jekaterinenburg), waarvoor volgens bekendmaking op het zwarte bord der fabriek, voor onmiddellijke indiensttreding eenige honderdtallen arbeiders gezocht werden. Ik werd aangenomen, kreeg spoorbiljet en 50 roebels als voorschot, en moest den volgenden dag reeds vertrekken. Gelijktijdig met mij hadden zich 80 arbeiders, verscheidenen met vrouw en kind, aan het hoofdstation vervoegd. Wij werden in twee vee-wagons geperst, waarop met krijt geschreven stond: „Gereserveerd voor Swerdlowsk". Er waren in totaal pl.m. 200 menschen en het was onmogelijk te gaan liggen. En toch was ieder blij, Leningrad te kunnen verlaten, want slechter konden wij het toch niet krijgen. De reis duurde 7 dagen en was een ware marteling. Eten was weliswaar ruimschoots aan de tusschenstations voorhanden, natuurlijk slechts tegen veel geld, maar de eerste drie dagen heb ik geen oog toegedaan. In den vierden nacht sliep ik staande in en zaKte toen in elkaar. Tenslotte was er nog slechts een menschenhoop — vrouwen, mannen en kinderen; alles lag dooreen. Zeven van ons, die het ongeluk hadden onderaan te liggen, werden den vierden dag als lijken onderuit gehaald, hieronder waren drie kinderen. In de daaropvolgende dagen kwamen er vijf dooden bij. De lijken werden eenvoudig uit den rijdenden trein geworpen. Overigens was de reis zeer leerrijk. Zij wierp een licht op de wantoestanden bij de Russische spoorwegen. treinen met half- en totaal bedorven eetwaren moesten dagenlang in de stations wachten, totdat zij eindelijk konden vertrekken. Rails uit minderwaardig materiaal, die herhaaldelijk vernieuwd moeten worden. Oude, reeds onbruikbare locomotieven, die dikwijls dagenlang met de aanhangende wagons op de baan bnjven staan, totdat de reserve-locomotieven komen. Rusland dreigt aan deze slechte verkeerstoestanden te gronde te gaan. Het zal ook wel niet beter worden, want het noodige personeel ontbreekt. Wie iets presteert, wordt spoedig door de almachtige proletariërs uit zijn betrekking verdrongen. Den 18en September 1933 kwamen wij meer dood dan levend in Swerdlowsk (Jekaterinenburg) aan. Een Amerikaansche industriestad! Overal wordt er gebouwd. Jekaterinenburg moet het industrie-centrum van den Oeral worden. Alle wegen komen hier te zamen. Men ziet de merkwaardigste contrasten. Reusachtige fabrieken, Amerikaansche wolkenkrabbers, die aan duizenden arbeiders een woonplaats bieden, naast de ellendige hutten der bannelingen. De nieuwe machine-fabriek, waarin ik zou komen te werken, is op zichzelf reeds een stad. Het établissement is er voor ingericht om alle mogelijke machines voor den landbouw, mijnbouw en voor de industrie te produceeren; ook locomotieven, tractors, auto's, rails enz. Een lange rij moderne hoogovens wijst erop, dat deze fabriek zelf het ijzer zou bereiden. Groote door Krupp gebouwde ijzer-gieterijen vervolmaken het bedrijf. Den len October 1933 zou de fabriek in werking komen. Het duurde vier dagen, tot ik opgeroepen werd. De meeste arbeiders waren gevluchte Kolaken, en landbouwers, die op de Sovjets-landerijen bijna verhongerd waren. Sinds de Regeering het af te leveren gedeelte van den oogst zoo hoog gesteld heeft, dat de landbouwers niet voldoende kunnen overhouden om ervan te leven, heeft er een ware volksverhuizing plaats naar de industriesteden. De meesten van hen, die zich bij de bovengenoemde fabriek hadden aangemeld, hadden nog nooit in een fabriek gewerkt en velen hadden zelfs nog nooit een fabriek gezien. Toen ik voortrad, werd ik dadelijk door den voorzitter der commissie terzijde geroepen en werd mij naar mijn kundigheden gevraagd. Natuurlijk verzweeg ik, dat ik ingenieur was, want ik wilde liever een eenvoudig werkman zijn. Tenslotte stelde men mij aan als opzichter in de pletterij. Ik stond onder een piepjong ingenieurtje, die, te oordeelen naar zijn uitlatingen, niet bepaald van zijn vak op de hoogte was. Mijn salaris werd op 225 roebels vastgesteld benevens vrije woning in de 5e étage van een der wolkenkrabbers met een lift te bereiken (die echter slechts zelden functionneerde), radio, telefoon, electrisch licht, warm en koud water, centrale verwarming, enz. enz. Alles was keurig ingericht. In het gebouw waren een restauratie, vergaderzaal en bioscoop aanwezig. Duitsche ingenieurs en monteurs hadden de fabriek ingericht en bij de overname bleek alles prachtig te functionneeren. De Russische ingenieurs en monteurs aanvaardden hun taak en in den loop van October, November en December werden bijna alle Duitschers ontslagen. Ik kreeg 170 werklui onder mij, waarvan 112 nog nooit in een fabriek gewerkt hadden. Het overige aantal was reeds hier en daar werkzaam geweest. In ieder geval, het duurde eenige weken voor alle arbeiders door mij afgericht waren. Zij richtten in dien tijd vanzelfsprekend veel schade aan, doch veel erger was het met de Russische monteurs en ingenieurs gesteld. Zij meenden altijd en alles beter te weten en knoeiden aan de machines, tot deze nagenoeg onbruikbaar waren. Het kostte mij geruimen tijd ze weer in orde te brengen. Als het leven verder tenminste dragelijk geweest ware! In de eerste drie maanden was de levensmiddelen-voorziening vrij goed. Ik betaalde maandelijks 110 roebels aan de cantine en kreeg een zoogenaamden extra-maaltijd. Thee, koffie, biscuit, suiker, spek, boter en brood kocht ik in den coöperatieven winkel tegen zeer lage prijzen. Ik kon, daar ik alleen was, wat geld sparen. In Januari en Februari begon de ellende. De centrale verwarming en het verwarmen van water werd stopgezet — wegens gebrek aan kolen, en dit midden in het kolen-gebied, waar tevens het hout bijna niets kostte! Ik moest mij met een oven met houtskool behelpen. In Februari werd om dezelfde redenen het electrische licht afgeschaft. _ Voor 3^ goudroebels (p.lm. f 5.—) kan men in de Torgsin (Gouvernements-winkel) een eenvoudige petroleum-lamp koopen. Vele arbeiders, die zich deze weelde niet konden veroorloven, zaten in de kou en in het donker. Maar dit alles was nog niet zoo erg. De werkman, die 65 tot 90 roebels in de maand verdiende, kon tenminste eenmaal daags tegen 75 kopeken in de cantine eten krijgen. Den 15en Februari kwam echter het bericht, dat de cantine met ingang van 1 Maart 1934 zou worden gesloten, tengevolge van een storing in den aanvoer van levensmiddelen, Slechts de extra-maaltijd voor 4 roebels per maaltijd kon men nog krijgen. De arme arbeiders waren dus op den coöperatieven winkel aangewezen, die tenminste brood voor 30 en boter voor 52 kopeken per kilo verkocht. Om de gevraagde hoeveelheid te krijgen, moest men echter reeds om twee uur 's morgens in de rij staan, anders kreeg men geen ontbijt. Om 7 uur begon het werk. Hetzelfde herhaalde zich om 5 uur 's namiddags. Maar ook de voorraad van den coöperatieven winkel scheen spoedig uitgeput, ofschoon nog genoeg levensmiddelen voorhanden waren, anders hadden de levensmiddelenwoekeraars niet zulke groote hoeveelheden kunnen aanbieden b.v. Brood voor 4 roebels en boter voor 6,5 roebels per kilo kon men krijgen zooveel men wilde. In de „zaken" der woekeraars waren ook ambtenaren betrokken. De ellende, die de arme arbeiders in den winter van 1933/'34 te doorstaan hadden, is onbeschrijfelijk. Wat kan men van zulke ondervoede menschen verwachten? Maar nog veel erger was het lot der landbouwers. De Regeering nam hun alles af en liet ze verhongeren. Het werk in de fabriek werd steeds slechter en in April en Mei 1934 werd het reusachtige bedrijf grootendeels stopgezet. Toen was voor mij de tijd gekomen, te verdwijnen, want reeds wist ik, dat de commissie, die uit Moskou zou overkomen, alle leiders ter verantwoording zou roepen. Daar er aan een vlucht langs normalen weg niet te denken viel, stelde ik mij met een slaapwagon-conducteur van den Siberiechen Express-trein in verbinding. Eiken keer, dat zijn trein in Jekaterinenburg stopte, wachtte ik hem op en dan bespraken wij de vlucht tot in de kleinste détails. Toen de beslissende dag gekomen was, meldde ik mij ziek en verzocht om een week verlof, teneinde in Perm een specialist te kunnen consulteeren. Om halftwee 's nachts in een zware regenbui trok ik naar het station. De trein had een halfuur vertraging. Ik was genoodzaakt in het station te wachten, hetgeen mij in gevaar kon brengen, want de spoorweg-politie oefent een scherp toezicht uit. Voor den schijn had ik een kaartje naar Perm genomen, dat ik den politie-mannen met mijn verlofs-certificaat toonde. De trein naar Perm vertrok een halfuur later. Eindelijk donderde de Express het stationsgebouw binnen. Vlug ingestapt in den gereserveerden coupé! Kleeren, kaartje en pas lagen gereed. Zoo gelukte het mij Jekaterinenburg te ontvluchten. Tot Tschita en Kandalowo verliep alles schitterend. Hier moest ik echter overstappen. Tusschen dit plaatsje en Wladiwostok is tegenwoordig geen geregelde verbinding meer en men heeft de grootste ongemakken te verdragen. Doch ook hieraan kwam een einde. En zoo belandde ik in Wladiwostok. Hier bleef ik kalm in een hotel wonen. Mijn Fransche pas behoedde mij voor alle moeilijkheden. Den 31en Juli vernam ik uit de couranten, dat de chefs der fabriek te Jekaterinenburg wegens sabotage ter dood veroordeeld en onmiddellijk geëxecuteerd waren. Ikzelf werd gesignaleerd met het verzoek om aanhouding. Belachelijk! Dat ik blij was, toen ik op een Amerikaansch schip naar Shanghai voer, is begrijpelijk." ♦ * * Hiermede eindigde de ingenieur zijn relaas. Onze nieuwsgierigheid was echter nog niet bevredigd en wij vroegen hem nog meer te vertellen over de levens-toestanden in Rusland en kregen den volgenden uitleg: Het salaris van arbeider, ambtenaar en leeraar is. gelijk. Het varieert van 65 tot 180 roebels. Elk bedrijf heeft [zijn coöperatieven winkel. Elke fabriek heeft een restaurant. Zoolang deze voedingsmiddelen bezitten, kan men er alles tegen lage prijzen krijgen. 1 K.G. brood kost 30, 1 K.G. boter 52, 1 K.G. zoutvleesch 90 kopeken. Groenten en fruit kan men goedkoop op de markt krijgen. Een paar schoenen kost 30—50 roebels, een nieuw pak 70—90 roebels. Maar men vergist zich, als men denkt alles dadelijk in den coöperatieven winkel te kunnen krijgen. Ten eerste moet men dikwijls urenlang in rijen wachten éér men aan de beurt komt, en dan krijgt men bovendien niets meer dan de op de kaart aangegeven hoeveelheid. Dikwijls is de voorraad uitgeput en dat beteekent dan, dat men dagen- en wekenlang op levensmiddelen moet wachten. Schoenen en kleeren krijgt men eerst eenige maanden nadat men zich heeft opgegeven. In den vrijen handel kan men alles krijgen, maar tegen den tienvoudigen prijs. In den Gouvernements-winkel, die keurig ingericht is, kan men eveneens alles krijgen, doch slechts tegen goud, goudroebel en vreemde valuta. Een Nederlandsche rijksdaalder wordt b.v. voor l'/2 goudroebel gerekend en een goudroebel is 35 papier-roebel waard. V/at ik aan ellende ondervonden heb, is nog niet het ergste. De Regeering geeft zich alle moeite, om de arbeiders van levensmiddelen te voorzien. Het ergste lot hebben de boeren. In het vorige jaar zijn (volgens de opgave van den Aartsbisschop van Canterbury in het Engelsche Hoogerhuis) 3—6 millioen boeren in Rusland verhongerd. Dit jaar zal het getal wel de 10 millioen bereiken. Het is een schande, dat bij alle ellende de Russische Regeering reeds in den Herfst van 1933 elke buitenlandsche hulp van de hand heeft gewezen. De Duitsche Regeering, een internationaal steuncomité, de Herrnhutters, de Doopsgezinden en het Leger des Heils waren bereid, geheele treinen met levensmiddelen naar de honger-districten te zenden. De Russische Regeering wees deze hulp van de hand, omdat natuurlijk garanties voor een doelmatige verdeeling werden gevraagd. Iedereen weet, dat anders de treinen spoorloos zouden verdwijnen. Liever laat de Russische Regeering het volk verhongeren, dan een rechtschapen verdeeling toe te staan. * * * Het is goed deze dingen eens te publiceeren in Indië, waar vooral onder de Inlandsche intellectueelen nog altijd een heimlijk liebaugeln bestaat naar de Sovjets-republieken. Zij kunnen er zich aan spiegelen. Dan spiegelen zij zich zacht!