OVERDRUK UIT: "i 3*-*--*-*--)K-^—f"—V-S- i^y f' ft* '1* | #v»°* ._ % 1 I , | | fw^maanddiiW fijdsdirip | * ' * ? ONDEk REDACTIE VAN T i V ^ M. BEVERSLUIS, R. H. DEIJBER, $ $ D. KLEIN WASSINK, W. F. K. KLINKENBERG, $ d] W. I. LEENDERTZ, W. MALLINCKRODÏ. ^ liK - - f * f # 48"« JAARGANG. £ | NIEUWE SERIE. — DRIE EN TWINTIGSTE JAARGANG. | 4e Aflevering. T X fl .l^evecsluA*Oi?isc^ en fua^c- f - ' c-^-s-^ r . u/ $ ^5 £. - ^ fs TE ROTTERDAM BIJ «t ^ j D. 3. P. SÏORM LOTZ (h. van tricht.) T.| éi 1-^- m ~ ♦ ►—• -Hê,Tf=4t—.£-%■*• ■ ETHISCH EN EVANGELISCH. \ oordraolit, gehouden op de vergadering der Evangelischen te Zwolle, op Dinsdag 28 Mei 1912. M. II. Wij beleven ia vele opzichten een belangrijken tijd. Tal van merkwaardige verschijnselen, nieuwe uitvindingen, nieuwe toepassingen der reeds bekende natuurkrachten, nieuwe organisaties, nieuwe idealen, nieuwe denkbeelden trekken telkens de aandacht, en wettigen de hoop, dat geheel nieuwe toestanden in aantocht en ten deele reeds in wording zjjn. Ook op godsdienstig gebied doet zich dat verschijnsel voor. Aan de ééne zijde geven nieuwe inzichten op wetenschappelijk gebied hoop, zooals b.v. de kentering in de opvattingen der evolutieleer, waarop collega de bück in zijn laatste artikel in „Geloof en Vrijheid" gewezen heeft, 1) aan de andere zijde wijst de gisting in alle richtingen en de steeds toenemende spraakverwarring, het zoeken van „nieuwe banen" en van eene .nieuwe theologie" duidelijk er op, dat de oude vormen van het godsdienstig denken en voelen afgedaan raken, dat er iets nieuws in wording is Al 1 1912 tracht men ook kunstmatig deze verandering tegen te houden, al streven ook Gereformeerden en Confessioneelen er naar de oude vormen, oude formulen en oude gedachten in stand te houden, ook zij kunnen zich niet aan den vernieuwenden, de godsdienstige wereld herscheppenden invloed onttrekken; ook zij hebben in beginsel de nieuwe inzichten aanvaard, door de vorderingen der wetenschap ontstaan, en hun Calvinisme is een Neo-calvinisme, dat in vele opzichten verschilt van het Calvinisme der onde Gereformeerden. 2) liet is de plicht van ernstige theologen, ja van alle in den godsdienst belangstellenden, kennis te nemen van dit worstelen en zoeken op godsdienstig gebied, zooals het in de laatste jaren in ons land in tal van kleinere en grootere geschriften zich uitte; 3) al moge soms het hoofd duizelen bij den chaos der meeningen , toch zullen we in al dat stemmengedruisch een paar grondtonen verstaan, die hoopvol ons doen uitzien naar de geboorte van een gezuiverd en vernieuwd Protestantisme, een gezuiverd en vernieuwd Christendom , dat uit die barensweeën zal te voorschijn treden. En wij zoeken die grondtonen af te zonderen uit den chaos der geluiden, opdat zij uit de vele dissonanten eene nieuwe harmonie van hemelsche muziek mogen doen geboren worden. Men heeft gesproken van „dooreengeloopen kleuren." 4) En al moge die voorstelling niet van overdrijving zijn vrij te pleiten, toch is er waarheid in. Zooals op 't palet van een schilder tusschen de hoofdkleuren, die er op zijn aangebracht, mengsels en tusschenkleuren zijn te vinden , zoo is er tegenwoordig eene ineenvloeiing waar te nemen van de richting- kleuren, die tusschen die kleuren zelf overgangen vormt. Dit verschijnsel is, zooals u bekend is, een van de gronden, waarop het streven der „Eenheidsbeweging" is gegrond. Toen ik ons Moderamen aanbeval onder de in ons midden te behandelen onderwerpen ook op te nemen het onderwerp „ethisch en evangelisch", dacht ik aan de wenschelijkheid, dat in het licht gesteld werd welke de verhouding is en in de toekomst behoort te zijn tusschen ons evangelischen en die theologen, die zich „ethischen" noemen. Het is toch inderdaad een bedroevend feit, dat twee groepen, die in zoovele dingen met elkaar verwant zjjn, en die elkaar zoo zeer steunen en aanvullen konden. noir ' o altijd gescheiden zijn door een klove, die voor velen onoverkomelijk schijnt. Al zijn in de laatste jaren vele ethischen tot ons overgekomen , — het is een reeds tamelijk groot gezelschap in ons midden van collega's, die vroeger bij de ethischen gerekend werden en nu bij ons behooren, — toch schijnen nog velen terug te deinzen voor dien overgang, die, helaas, door de orthodoxen in de gemeente beschouwd wordt als een soort afval van het geloof. En vooral de pennestrijd naar aanleiding van bülsman's brochure, 5) heeft de kloof tusschen ons en de ethischen weer veel dieper gegraven en niet alleen het ideaal der Eenheidsbeweging, maar ook de goede verstandhouding en wederzijdsche waardeering benadeeld Door het Moderamen aangezocht het door mij aanbevolen onderwerp zelf in te leiden, en dit te doen ook met het oog op de genoemde brochure van hulsman, heb ik dit aangenomen. Niet omdat ik die i* taak licht -achtte; integendeel, de berg brochures en geschriften , «lie ik er over doorgelezen heb , heeft eene aanzienlijke hoogte; en om al die lectuur, die toch nog niet alles omvatte , wat in aanmerking kwam, fe verwerken , zou ik eene verhandeling of klein boek hebben moeten schrijven. Maar ik nam het aan, omdat het mij de gelegenheid gaf eene poging te doen te herstellen wat bedorven, te hereenigen wat gescheiden is, door in het licht te stellen, dat „ethisch" zijn en „evangelisch" zijn niet elkaar behoeft uit te sluiten, dat de Ethischen zeer goed zich met onze evangelische inzichten zouden kunnen vereenigen, zonder hun beginsel te verloochenen, en dat wij evangelischen zeer goed bij ons evangelisch beginsel ook het ethische kunnen aanvaarden of vasthouden; m. a. w. dat de idee van eene „ethischevangelische" richting, die ook een deel der modernen zou kunnen opnemen, volstrekt niet tot de onmogelijkheden behoort Zonder ook maar in 't minst terug te nemen, wat ik met andere collega's verklaard heb ten opzichte van hulsman's brochure, dat ik „van harte instem, behoudens persoonlijke inzichten wat de onderdeelen betreft, met de hoofdgedachte en strekking dier verhandeling, n. 1. de onhoudbaarheid van het blijven vasthouden aan het zoogenaamde „geloof der gemeente" tegelijk met het aanvaarden van de resultaten der historische bijbelcritiek (6) wil ik toch dadelijk het uitspreken, dat ik voor mij eenigszins anders denk over de ethischen en het ethisch beginsel dan hulsman , en in elk geval de wijze, waarop zijn getuigenis door de ethischen is opgenomen, diep betreur, èn wegens het nadeel daardoor aan de Eenheidsbeweging toegebracht, èn wegens de scheiding daardoor ontstaan tusschen personen , die tot dusverre zich dicht bij elkaar gevoelden, al waren zij het ook in verschillende punten oneens. Want terwijl ik van 1882 af zelf het ethisch beginsel ben toegedaaa geweest, heeft mijn komen tot meer Evangelische inzichten mij niet genoodzaakt dat beginsel los te laten; en meen ik nu nog van harte .ethisch" te zijn, al noem ik mij niet daarbij „orthodox" maar „evangelisch." En dat meerderen onder ons er zoo over denken bewjjst de beschouwing van collega d. klein wassinüt in de laatste aflevering van „Geloof en Vrijheid," bewijst ook het stuk van Prof. gooszen over „ethische theologie" reeds in 186b voorkomende in „Geloof en Vrjjheid." Daarin lezen wij: (7) „ Die in het leven, het Christelijk leven, een vast uitgangspunt meent te hebben voor de wetenschap, is het in beginsel eens met de ethische theologen. Wenscheljjk ware het, dat vélen in dat beginsel zich vereenigden. De strijd op theologisch gebied zou vruchtbaarder wezen voor de gemeente. Het reGht van verschillende richtingen zou beter gewaarborgd zijn. De polemiek, haar scherpen toon missende , zou meer oog hebben voor de onderscheidene schakeering, de verschillende nuanceering als ik het zoo noemen mag , die de verklaring , de wetenschappelijke ontwikkeling van het gemeenschappelijk levensbeginsel aanneemt, naar gelang van ieders individualiteit " Ik wenschte, dat ik de ethischen overtuigen kon van de mogelijkheid „ethisch" te blijven in den vollen zin van het woord, ook al laat men ten decle de orthodoxe dogma's los; ja dat door de loslating van onhoudbaar gebleken en met het Evangelie strijdende begrippen men des te beter en zuiverder „ethisch'' zijn kan; en ik wenschte de evangelischen te doen gevoelen, voor zoover zij dat nog niet doen, dat een aanvaarden en toepassen van het ethisch beginsel niet in strfld is met ons evangelisch standpunt, ja dat het aanleiding geven kan de evangeliewaarheid, die wij belijden en verdedigen, dieper, voller, warmer en rijker tot zijn recht te laten komen. Ik wenschte in het licht te stellen, dat wij moeten komen tot eene „cthisch-evangelische" theologie. Hier moet ik met een enkel woord gewagen van een studieboek, in 1891 bij storm l,otz verschenen cn geschreven door collega a. c. leendertz , toen nog modern predikant bij de doopsgezinde gemeente te Holwerd, dat ook eene combinatie van „ethisch" en „evangelisch" bepleitte. Deze combinatie heeft echter niets te maken met wat mjj voor den geest staat; want met „het ethisch-evangelisch standpunt in het Christelijk-godsdienstig geloof" 8) bedoelde leendertz alleen, dat lo. „de zedeljjkheid de grondslag is van den godsdienst", en 2o. dat de inhoud van het godsdienstig geloof, het object der religie, altijd is een evangelie, een heilsleer." Ik weet niet in hoeverre collega leendertz , sedert tot ons overgekomen , deze opvattingen nog is toegedaan ; maar hij zal zelf mij toestemmen, dat zij niets te maken hebben met wat ons thans bezig houdt. Evenzoo moet ik even vermelden, dat reeds in 1882 op de evangelische samenkomst eene voordracht gehouden is door e. a. rëmy , getiteld: „Vergelijking tusschen de beginselen der ethisch-orthodoxe en der evangelische richting." 9) Dit raakt natuurlijk wel ons onderwerp. Maar het resultaat, waartoe deze spreker kwam, het moge tot zekere hoogte kunnen worden toegestemd, geeft tooh m.i. niet op juiste wijze weer, welke de verhouding is tusschen „ethisch" en „evangelisch". Hij vond twee punten van verschil en vier punten van overeenkomst tusschen beide richtingen. De verschilpunten formuleert hij aldus: lo. dat de ethischen zich wel, de evangelischen zich niet orthodox noemen, en 2o. dat de ethischen hooger waarde toeschrijven aan het individueel en collectief geloofsbewustzijn der gemeente dan de evangelischen. De punten van overeenkomst zijn volgens hem : lo. dat beiden geen onveranderlijke kerkleer willen ; 2o. dat beideD de kritiek vrijlaten; 3o. dat bij beiden het zedelijk geloots- en gemoedsleven hoofdzaak is, en 4o. dat beiden christocentrisch zijn. Dit is alles waar; maar geen dezer punten stelt het eigenaardige verschil en de eigenaardige overeenkomst der beide beginselen duidelijk in het licht. Trouwens, waar remy het ethisch beginsel omschrijft als te bestaan in „behoud van geloof en wetenschap beiden] 0) toont hij het gronddenkbeeld der ethischen niet begrepen te hebben. Het woord uit de „Studiën'', waarop hij deze omsch rij • ving grondde , pleit zelf er tegen , daar daarin duidelijk als „bodem waarop de ethischen staan" het „persoonlijk geloof in den Heiland" aangegeven wordt, dat „de grond van hun leven" is. Willen we ons eene juiste voorstelling maken van wat wij onder het „ethisch" en het „evangelisch" beginsel te verstaan hebben, en welke verhouding tusschen beiden bestaat, dan dienen wij ons allereerst er rekenschap van te geven, wat de woorden zelf beteekenen, en aan welk gebied van het geestelijke denken en voelen zij ontleend zijn. Daardoor wordt het ons al dadelijk duidelijk. dat de begrippen „ethisch" en „evangelisch" geen tegenstelling vormen. Het woord ,ethisch", zedelijk , breugt ons op het gebied van 's menschen doen en laten; van den wil en de wilsbepaling; van goed en kwaad , van heilig en onheilig. Men kan het begrip oppervlakkiger of dieper opvatten, men kan blijven binnen de grenzen van burgerlijke zeden, van deugd en ondeugd, of ook verder gaan, en doordringen tot de begrippen, zonde en heiligheid, zoodat berouw, boele, bekeering, wedergeboorte, heiligmaking enz. ook er toe behooren , toch blijft men binnen de grenzen van het doen en laten , en wat met het doen of laten van het goede in den hoogsten zin des woords samenhangt. Door te spreken van „ethisch" beginsel bedoelde chantepie de la saussaye Sr. niet zoozeer, dat zijn beginsel ethisch, zedelijk was, in tegenstelling van andere onzedelijke beginselen , maar dat het ethische zelf zijn beginsel was, dat hij van het ethische als zoodanig, in zijn diepste wezen verstaan, wilde uitgaan. Hulsman zegt in zijne brochure, als hij het gebruik van dit woord ,ethisch" voor een richting wraakt, dat het „een nietszeggende naam" is, want „alle beginselen zijn ethisch." 11) Ik meen, dat hij hierin niet geheel van eenzijdigheid is vrij te pleiten. Want als men van het ethisch beginsel spreekt, bedoelt men iets anders en iets meer, dan het be- ginsel als zedelijk aan te wijzen. De bedoeling is, dat het zedelijke ook op het gebied van denken en voelen invloed uitoefent; dat het aanrakingspunt tusschen den geest des menschen en den Geest Gods, en daarmee tusschen den mensch in zijn diepste wezen en de geestelijke realiteiten, die in godsdienst en theologie gehandhaafd worden , ligt op het gebied van het zedelijke; dat het onmiddellijk in den menscli het bewustzijn van Gods heiligheid en van zijn eigen onheiligheid en zonde wekt. Bij den naam „evangelisch'1 worden we op een geheel ander terrein verplaatst. Het is , zooals van zelf spreekt, een woord , ontleend aan „evangelie", vjxyyzhov, blijde of goede boodschap. Deze naam heelt historische beteekenis; is de naam van de prediking van jEzus en zijne apostelen; brengt ons dus op het gebied der geschiedenis. Door zich „evangelisch" te noemen of van „evangelisch beginsel" te spreken wil men wijzen op eene zekere betrekking tusschen onze overtuigingen en dat, in de geschiedenis bekende «evangelie."' De vraag naar den inhoud van dat evangelie komt eerst in de tweede plaats; het is mo gelijk, dat over dien inhoud verschillend gedacht wordt. Maar in elk geval ligt in den naam „evangelisch" opgesloten , dat men dat evangelie van jezus Christus en zijne apostelen neemt tot uitgangspunt vo >r zijne overtuigingen op godsdienstig en godgeleerdgebiod, en daardoor denken, voelen en willen wenscht te laten beheerschen. De begrippen „ethisch'' en „evangelisch" behooren dus tot verschillend gebied, het eerste tot het gebied van de wilsbepaling des menschen , het tweede tot het gebied der geschiedkundige verschijnselen; en kunnen dus nooit tegenover elkander gesteld worden als these en antithese, als neen en ja. Daaruit volgt nu ook als vanzelf, dat de beide beginselen niet met elkaar vereenzelvigd mogen worden, al kunnen zij zeer goed met elkaar vereenigd worden. Zij zijn onderscheiden van aard , en oefenen ook een geheel verschillenden invloed uit op godsdienst en theologie. En de voorstanders der beide beginselen bezien godsdienst en theologie dan ook als van zelf uit verschillend oogpunt. Wel is er veel, dat aanleiding zou kunnen geven tot de meening, dat „ethischen'' en „evangelischen" zoo wat takken van één stam , broeders uit één gezin zjjn, en eigenlijk ongeveer 't zelfde voorstaan. Beide richtingen zien op schleiermacher terug als op, ten deele althans, de grondlegger van wat zij voorstaan. Beiden willen de ware Christelijke mystiek handhaven. Dat de ethischen mot het uitgaan van de „unio mystica" dit doen, zal ons duidelijk zijn; doch ook de evangelischen, althans de grondleggers dier richting hofstede de groot en zijne medestanders, wilden mystieken zijn. „Wij maken als de echte mystieken de godsdienst niet afhankelijk van bepaalde begrippen over de godsdienstschreef de groot. 12) Grondslag en toppunt tevens van alles is, volgens hem, „de intuïtieve theologie, de onmiddellijke aanschouwing der goddelijke waarheid en liefde, gelijk die in chkistus zelve was." 13) Is de ethische richting geboren uit de beweging der geesten in het begin der 19de eeuw, die met den naam „Reveil" aangeduid wordt, ook het optreden van de Groninger godgeleerden is een Reveil geweest, ook de evangelische richting, evengoed als de ethische , is , zooals go08zen zegt lé) „geboren uit eene opwekking van het godsdienstige leven , dat gebogen ging onder den last van de kerkelijke dogmatiek van een rationalistisch supranaturalisme." Ook op het Christocentrisch streven, dat beide richtingen eigen is, kan men wijzen. Maar ondanks dit en nog meer, dat ik straks bespreken zal, mogen de beide beginselen niet ver. eenzelvigd, het verschil tusschen de beide richtingen niet voorbijgezien worden. Men ademt als het ware in een anderen dampkring in den kring der ethischen dan in die der evangelischen. Bij de eersten eene neiging tot mystiek, die tot dweperij zou kunnen overslaan, en. dikwijls, o.a. bij gunning, aanleiding geeft tot een woordenkeus, die voor een nuchter deukend mensch onverstaanbaar is, en alleen voor de ingewjjden verstaanbaar schijnt. Bij de laatsten eene verstandelijke neiging, die tot koele nuchterheid voeren kan , en op mystiek aangelegde personen den indruk van koudheid en oppervlakkigheid maakt. Bij do eersten «en gebruik maken bij voorkeur van de terminologie van johannes en paülxis , bij de laatsten een voorliefde voor de Synoptici. Bij do eersten een nadruk leggen op het geestelijk heil, bestaande in levensvernieuwing en verzoening met den heiligen God , bij de laatsten een op den voorgrond plaatsen van den Heiland, en zijn evangelie vau Gods onbegrensde Vaderliefde tot zondige menschen. Intusschen, dit verschil is niet van zoodanigen aard, dat de beide beginselen onvereenigbaar zouden zijn. Integendeel, reeds de grondleggers der beide richtingen, hofstede de groot en chantepie de la sadssaye , wenschten dit. Verklaart chantepie in zijn aan hofstede de groot gericht „ Wezen der theologie": ,Ik dank aan uwe theologia naturalis en aan de Encyclopaedia theologiae Cbristianae van u en pareaü mijn eersten blik op de verwantschap van natuurlijke en christelijke godsdienst en op bet organisch verband der verschillende deelen der theologische we tenschap", (15) hij spreekt het in 't zelfde geschrift ook rondweg uit, als hij het heeft over hofstede de groot's wensch van vereeniging : „Ik juich mijnerzijds deze poging van harte toe; niets zou mij persoonlijk meer gewenscht zijn dan deze vereeniging." (16) In het begin was het inderdaad het doel der ethischen de synthese te vinden voor de tegenover elkaar staande groepen, en de naam , dien zij in het begin droegen, „ethisch-irenisch", wijst duidelijk aan, dat het hun om vereeniging, om het tot stand komen van een hoogere eenheid te doen was Jammer, dat later dit „irenisch" is losgelaten, niet alleen als naam, maar ook als streven, en er het woord „orthodox"' als nadere verklaring van „ethisch" voor in de plaats gekomen is ! Vereeniging van het ethische met het evangelische beginsel is zeer goed mogelijk; ik zolf en meerderen onder ons zijn er het sprekend bewijs van. Vragen wjj ons nu verder af, wat de verhouding is tusschen de beide beginselen , dan moet gelet worden eerst, op wat zij met elkaar gemeen hebben , ou dan op wat hen van elkaar onderscheidt. Wat het eerste betreft noem ik drie dingen: Beide beginselen zijn anti-confessioneel, beide zijn anti-naturalistisch en beiden laten een groot verschil in dogmatische overtuiging toe. De bewering, dat het ethisch beginsel anti-confessioneel is, wekt allicht tegenspraak, en schijnt weersproken te worden door de houding der ethischen, die op enkele uitzonderingen na steeds ééne lijn trekken met de confessioneelen bij kerkelijke verkiezingen, en broederlijk met hen vergaderen. Het geeft te denken, dat een der eerste woordvoerders der ethischen, gunning, ten slotte met de confessioneelen samenwerkte om eene reorganisatie der kerk in confessioneelen zin te verkrijgen. Ik zeg dan ook niet, dat de ethischen anti-confessioneel zijn! Ware dit slechts het geval! Maar ik zeg , dat het ethisch beginsel het is. Het is zeer goed mogelijk, dat de ethischen , of alhans velen onder hen, dit niet inzien. Reeds chantepie de la saus8aye zelf schreef: „De bewustheid van de historische ljjn der Hervorming niet af te breken, maar door te trekken, is hetgeen ons aan do confessie bindt en wat wij met de confessioneelen gemeen hebben." 17) En wanneer de ethischen, als leiders van godsdienstoefeningen optredend, ook de apostolische geloofsbelijdenis in liturgisch gebruik nemen , dan maken zij den indruk , dat zij het beamen van eene confessie een belangrijk element achten van het Christen zijn. Maar niettegenstaande dit ontdekken we telkens in hunne geschriften uitspraken, die bewijzen, dat zij de oude dogma's der confessie alleen daarom vasthouden, omdat zij geen betere formuleering meenen te hebben; doch bereid zijn ze los te laten, zoodra die formuleeringen gevonden zijn Volgens Prof. valeton is het de ethische richting „om niets minder dan eene geheel nieuwe dogmenvorming te doen;" 18) de „kostbare mineralendie „in velen deele versteend'' zijn, zooals hij zegt, moeten gesmolten en omgegoten worden. Ook Dr. sonies zegt in zijne brochure van de ethischen en hun vasthouden aan de oude dogma's : „Geef hun betere, juistere formuleering van dat leven, 't welk in jezus Christus is, en zij nemen die juistere formule gaarne met blijdschap aan." 19) Zoolang echter die juistere formule niet gevonden is, zoolang „de geestelijke realiteit niet in geheel nieuwe en betere en meer aan de behoeften van den tegenwoordigen tijd en de eischen der tegenwoordige wetenschap beantwoordende vormen is uitgedrukt, zoolang kunnen," volgens valeton , de ethischen „eenvoudig de orthodoxe dogmata niet missen, zijn ze hun een waarlijk onmisbaar houvast." 20) Het is wel treurig, dat zelfs een hoogstaand en in zijn innerlijk wezen zoo waarlijk vrijzinnig man als valeton nog de gebrekkige dogma's der confessie als „onmisbaar houvast" meende noodig te hebben; maar het is tevens in die woorden zoo helder als de dag, dat die confessie en hare dogma's alleen worden vastgehouden bij gebrek aan beter, als tijdelijk hulpmiddel; zoodra er „betere meer aan de behoeften van den tijd en de eischen der wetenschap beantwoordende" uitdrukkingen gevonden worden, laat men de confessie en hare formules los Of ook soms de evangeliscben die betere formuleeringen, meer overeenkomstig het Evangelie, gevonden hebben, daarover schijnt valeton niet gedacht te hebben en denken de ethischen in 't algemeen nog niet. Toch bewijzen zulke uitspraken duidelijk, dat de ethischen geheel anders tegenover de confessie staan dan de confessioneelen, dat zij „de leer" van bijkomstig belang achten, dat hun beginsel hen, consequent toegepast, anti confessioneel moet maken. Want het verschil tusschen confessioneelen en ethischen is indertijd zeer juist en duidelijk geformuleerd door h. h. barqer in zijne brochure over „de Ned. Herv Kerk in haren tegenwoordigen toestand 21) als hij zegt dat de ethischen ,,door het leven tot de leer," de confessioneelen „door de leer tot het leven" willen komen. Dr. van der flier zegt hetzelfde in zijne brochure „Het ethisch beginsel". 22) Ik noemdo dit verschil ook in mijne voordracht over „do onzuiverheid der partijverhoudingen". Welnu, als dit 't kenmerkend verschil is, dan volgt daaruit ook onvermijdelijk, dat het ethisch beginsel anti-confessioneel is. De confessioneel legt bet zwaartepunt van het Christen zijn en van den waren godsdienst in d e leer. Die te aanvaarden, zich er door te laten veroordeelen, verootmoedigen, als door de door God, zelf geopenbaarde waarheid, is volgens hem de weg om te komen tot het ware, hoogere leven. Die leer te verwerpen, er aan af te doen, ze te wijzigen in hare grondideeën, schijnt hem afval van het geloof en dus van God; en hij kan onmogelijk toegeven, dat zij, die die leer bestrijden , gelijke rechten hebben in de Kerk als zij , die die leer belijden en prediken. Daarom moet het zijn streven zijn aan die vrijheid van leer en prediking een einde te maken ; moet het hem gewenscht voorkomen de confessie weer zóó met gezag bekleed te zien, dat allen, die de in haar neergelegde leer geheel of ten deele verwerpen, uit de kerk verwjjderd kunnen worden. Leervrijheid schjjnt hem bron van verderf, leerdwang het ideaal, waarnaar gestreefd moet worden. Maar de ethische, die waarlijk ernst maakt met zijn beginsel, legt het zwaartepunt van het Christen zijn en van den waren godsdienst in het leven. Volgens zijne overtuiging heeft God dat leven geopenbaard in jezus Christus , en deelt Hij door Zjjn Heiligen Geest het mede aan de harten. Is dat leven in iemand ontwaakt, dan geeft het aanleiding tot „belijden", d. i. tot het onder woorden brengen, beschrijven van dat leven; en zoo ontstonden de dogma's, waaruit de „leer" kan samengesteld worden. Maar die leer blijft onderworpen aan het leven, en moet telkens herzien en verbeterd worden naar do geloofsgetuigenissen van het in de gemeente wonende leven. Eu daar niet ieder dezelfde taal spreekt, zul len de formuleeringen der leer verschillend zijn, en kan dus nooit eenige formule met uitwendig gezag opgelegd worden, is leerdwang af te keuren en tegen te staan. Het is inderdaad onbegrijpelijk , hoe zij , die dit verschil tueschen het confessioneel en het ethisch beginsel inzien, er nog toe kunnen komen het confessionalisme te steunen in zijn streven naar de heerschappij ! Is dus het ethisch beginsel anti-confessioneel, van het evangelisch beginsel kan hetzelfde gezegd worden Keeds hofstede de groot stelde alleen in zooverre belang in het streven der ethischen, „voor zoover die richting geen vrede had met het vasthouden aan de geloofsbelijdenis of met liet confessionalisme." (23). Schrijvende over zichzelven en de indrukken uit zijn jeugd op godsdienstig gebied, zegt hij: „Mijn geheel godsdienstig en zedelijk gevoel kwam op vooral tegen de leer der volstrekte praedestinatie , maar ook tegen vele andere leerstukken." (24) Van huis uit heeft zich de Groninger theologie en hebben zich do cvangelischen gekeerd tegen de dogmatiek van het Calvinisme, en dus tegen alle cjnfessioneel streven. Aan hofstede de groot komt de eer toe, dat hij den strijd voor de vrijheid van geloof begonnen is tegen het bekende „adres der zeven Uaagsche heeren"dat hij daarvoor smaad en verguizing gedragen en eene afzetting als hoogleeraar uauwlijks ontkomen is. En dit anti-confessioneele standpunt hebben zijue volgelingen, hebben immers wij allen steeds blijven innemen. Wat mij/,elven betreft, juist het inzicht van de onwaarheid der calvinistische dogma's en dus van t verderflijke van een herstel der leerdwang, wat mij zoo beslist anti-confessioneel maakte, bracht er mij ook toe mij bij de evangelischen aan te sluiten. Want het Evangelie te nemen tot grondslag en uitgangspunt van godsdienst en theologie, moet voeren tot een zuiveren van de geloofsovertuigingen van die het Evangelie van Gods ontfermende liefde verdonkerende calvinistische dogma's. Zijn dus de beide beginselen anti-confessioneel, zij zijn tevens ook beide beslist a n t i -n a t u r a 1 i s . 11 s c h , zij keeren zich tegen het denkbeeld , dat er niets zou gebeuren , gebeurd zijn of zou kunnen gebeuren in de geschiedenis en het meuschenleven. wat niet uit natuurlijke, in het gehael der natuur en hare 2 wetten liggende oorzaken kan verklaard worden; iu. a. w. tegen de moderne uitschakeling uit het wereldgebeuren van het persoonlijk , welbewust en geheel vrij handelen van een albesturend, alwijs en almachtig Wezen, van een Deus supra naturam, wel te onderscheiden van den pantheïstischen Deus van 8PIN0ZA en zijne volgelingen, die met de natura naturans één niet kan worden losgemaakt van den kosmos, zijn zichtbare zijde , de natura naturata In zooverre dit naturalisme door de moderne richting is aanvaard en nog vastgehouden wordt, zijn het ethisch en evangelisch beginsel ook anti-modern. Niet, natuurlijk, in dien zin, als zouden de ethischen en evangelischen geen aanrakingspunten hebben met vele modernen. Integendeel is juist het steeds duidelijker aan het licht treden van veel overeenkomstigs tusschen de overtuigingen van ethischen, evangelischen en modernen een van de gronden voor het streven naar toenadering en vereeniging , waarvan de Eenheidsbeweging de uitdrukking was, en dat ik mij voorstel als het doel van den Bond van Eenheid. Even hartelijk als ik zou wenschen, dat de ethischen zich losmaakten van de confessioneelen en zich met ons evangelischen nauwer vereenigden, even hartelijk zou ik wenschen, dat die modernen, die feitelijk met het naturalisme gebroken hebben , en in hun wereldbeschouwing rekening houden met den Deus supra naturam, den hemelschen Vader, wiens liefde de grond is ook van hun leven , zich losmaakten van de naturalistische modernen, die nauwelijks nog aan een persoonlijk God gelooven, die aan het gebed nagenoeg alle beteekenis ontzeggen, en het geheele leven evenals de wereld beschouwen als een natuurproces gepraedestineerd en beheerscht door blinde natuurkrachten. Of zoo er al geen volledige scheiding tot stand kwam ware het toch gewenscht, dat de zoogenaamde malcontenten onder de modernen althans nadere aansluiting zochten bij ons evangeliseren, met wien zij minstens evenveel zoo niet nog meer geestverwantschap hebben dan met de naturalistische modernen. Hoe dat zij, in elk geval moet zoowel het evangelisch als het ethisch beginsel als anti-naturalistisch worden vastgehouden, en kunnen de evangelischen evenmin als de ethischen het naturalisme en zijn consequenties aanvaarden zonder verloochening van hun beginsel. Want beide beginselen keeren zich tegen het naturalisme Het ethisch beginsel gaat uit van de ervaring van de inwerking Gods in het gemoed; (25) eene inwerking, die dus , buiten alle in de natuur liggende oorzaken om , wijst op Hem. die alles regeert, en ook den mensch tot de bewuste gemeenschap met Hem weet te leiden. Die deze inwerking Gods, dat het hoogere, het eigenlijke, het eeuwige leven doet ontstaan, heeft ervaren, weet met directe zekerheid, dat er buiten en behalve de krachten der natuur en hunne werkingen, een God is, die als onze hemelsche Vader ons hart tot zich trekt, het vernieuwt en reinigt van het kwaad. Deze inwendige reiniging, deze wedergeboorte is hem het wonderdat wil zeggen het feit, waarin de hoogere wereld der onzienlijke krachten aan het licht treedt, inwerkende in deze lagere natuurlijke door natuurkrachten beheerschte wereld. Dit drukken de ethische theolo- 2* logen uit als zij spreken over „de wereld des wonders", en aan deze ervaring van Gods herscheppende kracht een bewijs zoeken te ontleonen voor do realiteit van feiten als de bovennatuurlijke geboorte , de opstanding uit de dooden, de wonderdadige genezingen, enz Nu is het zeker een „metabasis eis allo genos'', een ongeoorloofde sprong, om op grond van eene innerlijke, geestelijke ervaring te besluiten tot de werkelijkheid van een historisch feit. Historische feiten , zooals opstanding enz. toch blijven , kunnen alleen op historische gronden aannemelijk geacht worden ; maar niet wordon bewezen door ervaring. Wat vroeger gebeurd is of heet gebeurd te zijn, kunnen we als meer of minder aannemelijk gelooven of niet gelooven , maar ervaren kunnen wij het niet. Het is dan ook pure onzin als gerretsen schrijft over „een innerlijke ervaring van de opstanding des Heeren", (26) en zegt: „de opstanding van christus is er, als een reël feit. Zij is een heden." Lezen wij in plaats van „opstanding van christus" opstandingskracht, of kracht ter zedelijke herschepping , dan zullen wij hem niet tegenspreken. Maar tusschen een kracht en een historisch feit, waarin men meent, dat die kracht aan het licht is getreden , is een groot onderscheid. Die ervaring van de werking der herscheppende, levenwekkende kracht Gods is de grondslag van de ethische theologie; en in zooverre is z;j empirisch van aard. 27) „De Heilige Geest", zoo schrijft chantepie de la. saussate Sr, is het eigen persoonlijke leven Gods in den mensch; en het geloof is die geestesrichting , waardoor uit kracht der persoonlijke werking, waarin God zich aan den mensch openbaart en mededeelt, de mensch zich nu ook aan God verbonden geyoelt, zich door hem bepaald, gedetermineerd weet, en met vrijen wil Ilem dient." 28) Eu vai.bton beschrijft het ethisch beginsel als het „beginsel om de theologie evenzeer als het leven te laten berusten op de persoonlijke aanraking met de geestelijke wereld, en haar voortdurend te controleeren aan dit haar object." 29) „Wat is het ethisch standpunt?" zoo vraagt hij. En hij antwoordt: „Dat men ook voor de theologie zijn uitgangspunt neemt in de realiteit der geestelijke dingen ; m a.w. in het leven, zooals dit van Godswege is geopenbaard " 30) Dit standpunt noemt hij „de absolute verzekerdheid omtrent de realiteit, afgezien van alle daarvan vroeger of later gegeven of nog te geven voorstellingen, van hetgeen God den mensch in jezus christus geschonken heeft." 31) Het geloof is volgens valeton dan ook „niet een verstandelijk aannemen, dat die dingen wel zoo zullen zijn, maar de levens relatie met God; ons zesde orgaan." 32) "Welnu, deze levensrelatie met God, waardoor men innerlijk zeker is, door ervaring, dat er een levend God is boven de natuur, maakt, dat men beslist krachtens dit ethisch beginsel anti-naturalist is. Maar ook de evangelische is anti-naturalist tengevolge van zijn beginsel. Een „evangelie", een bljjde boodschap komt niet uit den mensch, maar tot hem; veronderstelt dus een bron buiten hom, waaruit dat Evangelie gekomen, een brenger of verkondiger van dat Evangelie, drager, orgaan van deze „bijzondere openbaring". Trouwens, van huis uit zijn de evangelischen en hunne leermeesters de Groningers atkeerig geweest van het naturalisme,* dat do bjjzon- derp openbaring Gods ontkent, en hebben zich, krachtens hun evangelisch beginsel, steeds beslist gekeerd tegen de opvatting des ongeloofs , waarbij de inwerking Gods geloochend en alles uit de evolutie der in de natuur liggende krachten verklaard wordt. Al nemen wij evangelischen over het geheel eene andere, een meer welwillende, sympathieke houding aan jegens de modernen , het is niet, omdat wij met hen instemmen, waar zij en voor zoover zij het naturalisme aanvaarden , maar juist voor zoover zij , misschien ondanks hunne theoriën, in de praktijk toonen het niet te kunnen stellen zonder het geloof in en het vertrouwen op een hemelschen Yader, wiens Geost ons hart verlicht en vernieuwt, wiens leven in ons wordt uitge stort. Intusschen blijven we, even beslist als de etjhischcn, antirnaturalistisch. Als derde overeenkomst tusechen het ethisch en evangelisch beginsel noemde ik , dat beiden een groot verschil in dogmatische overtuiging toelaten. Het ethisch beginsel moge in onzen tijd schijnbaar alleen gehandhaafd worden door hen, die zich „ethischorthodox" noemen, ik wees er reeds op, dat velen onzer zich met evenveel recht „ethisoh-evangelisch"' kuunen noemen ; en zelfs onder de modernen heeft men gesproken van „ethischen'', al moge daar het ethisch beginsel eenjgzins anders worden opgevat. De erkenning van de realiteit van de gemeenschap der ziel met God sluit niet noodzakelijk in, dat men die realiteit verklaart alleen door het licht, dat orthodoxe dogma's er op laten vallen. Zooals ik in mijne brochure over het ethisch beginsel volgens gunning heb zoeken aan te wjjzen , men kan uit de innerlijke ervaring van zondebesef en berouw nooit den zondeval, of uit de innerlijke ervaring van wedergeboorte nooit de opstanding des Heeren bewijzen. Het loslaten van sommige dogma's of dogmatische voorstellingen vernietigt nog niet de innerlijke ervaring van het contact der ziel met God en van Zijne inwerking in ons; de ervaring, waarvan de ethischen willen uitgaan, is niet uitsluitend het deel der orthodoxen; als zij het doen voorkomen , alsof dit zoo is , bedenken zij niet, dat dit weersproken wordt door het feit, dat vele niet-orthodoxen evengoed die innerlijke ervaring kennen, en evengoed als de ethischen zich verzekerd weten van „de realiteit dor geestelijke dingen" en van «hot hooger, het menschenhart herscheppende leven", maar dat zij daarom nog niet, zooals de ethisch-orthodoxen, zich genoodzaakt voelen de orthodoxe dogma's te belijden of althans voorloopig zich met die verouderde formuleeringen te behelpen. Door bet voor te stellen als liet het- ethisch beginsel alleon eene dogmatiek toe , zooals de orthodoxe gemeente die vasthoudt. worden de ethischen onbillijk in hun oordeel over de niet-orthodoxen, en ontzeggen hun het bezit van dat hoogere leven, waaruit, naar zij beweren, die orthodoxie noodzakelijk voortkomt. Wanneer gerretsen schrijft aan het adres der vrijzinnigen : „Ik weet, dat er een onderscheid is tusschen u en mij als van leven en dood" 33) als van dek klier beweert, dat de vrijzinnige blijft staan bij de onvolmaaktheid van het aarden vat, maar zij, de ethischen, de aandacht vestigen op den kostelijken schat er in verborgen, dan ligt in zulke uitspraken eene hoogmoedige zelfverheffing en afkeurenswaardige veroordeeling van andersdenkenden opgesloten, die niet Btreng genoeg gegispt worden kan, en zeker allerminst past aan mannen , die wat hun orthodoxie betreft allesbehalve boven bedenking verheven zijn, al gebruiken zij ook veel dikke woorden om dit te verbergen „Ik meen ook den Geest Gods te hebben," zei patjlus tot hen, die hem verketterden. En wij nemen dat woord over als gericht tot die hoogmoedige ethischen , die spreken en doen , alsof zij het monopolie bezaten van die innerlijke ervaring van het hoogere leven, alsof met het afwijken in overtuiging van de orthodoxie ook een loslaten of verloochenen van het ethisch beginsel gepaard moest gaan. Jaren lang was ik ethisch en tevens orthodox. Langzamerhand liet ik vele orthodoxe dogma's los en kwam tot meer evangelische overtuigingen Maar de vastheid en zekerheid, die ik vroeger vond in het ethisch beginsel, d.w.z. in de onmiddelijke ervaring van de inwerking Gods in mijn hart en de „unio mystica" mijner ziel met Hem in Christus , heb ik niet verloren. Integendeel, zij werd eer sterker dan zwakker. En op grond van eigen ervaring zeg ik dus, dat het ethisch beginsel een groot verschil in dogmatische overtuiging toelaat. En dit is hetzelfde geval met het evangelisch beginsel. Al moge het schijnen, dat de evangelischen, door tegen bepaalde dogma's protest aan te teekenen, op dogmatisch geb:ed scherpe grenslijnen trekken, het tegendeel is het geval. Onze samenkomsten staan open voor allen , die zich onder de formule boven den oproepingsbrief geplaatst met ons vereenigen willen. Allen, die „bezadigd en beslist willen vasthouden aan het Evangelie vun jezus christüs nedergelegd in de Heilige Schrift'' zijn welkom. Wij vragen van niemand de onderteekening eener belijdenis , noch toetten hem in zake zijn dogmatiek. Al stemmen wij natuurlijk in vele punten met elkaar in, toch is de verscheidenheid van inzichten over allerlei onderdeelen der dogmatiek groot. Sommigen onder ons staan in huüne oveitui gingen dicht bij de modernen , anderen dicht bij de ethischen. Maar dit is geen beletsel om samen te komen , samen te werken, samen te bidden , en ons samen te vereenigen onder de vaan van het evangelisch beginsel: de handhaving van het Evangelie van Gods liefde en de zuivering der dogmatiek van alle onevangelische elementen. Naast deze drie kenmerken, die de beide beginselen met elkaar gemeen hebben, dient nu gelet te worden op wat hen van elkaar onderscheidt Ik noem als zoodanig , dat het ethisch beginsel conservatief, het evangelisch beginsel kritisch van aard is. Oppervlakkig schijnt dit zoo niet te zijn. De ethischen aanvaarden over het algemeen de bijbelkritiek en hare resultaten ; en gaan daarin soms verder dau vele evangelischen. En de evangelischen maken ongetwijfeld op vele modernen den indruk conservatief to zijn, aan oude en verouderde opvattingen te blijven hangen. Maar al moest dit toegestemd worden, al zou inen moeten zeggen, dat de ethischen kritisch en de evangelischen conservatief van aard zijn, daarmee wordt nog niet tegengesp oken, dat hot ethifch beginsel naar zjjn aard conservatief, en het evangelisch beginsel naar zijn aard kritisch is. Het ethisch beginsel (och is de handhaving der geesteljjlce realiteit, zooals die zich in ons openbaart in de vernieuwing des levens en de gemeenschap met God, en met deze handhaving is hot streven onafscheidelijk verbonden te behouden , te conservecren het wezen van het Christelijk geloof en leven, en daarmee van do gemeente , de kerk , het Christendom zelf. Niet om af te breken, maar om op te bouwen , niet om te schiften maar om bijeen te houden was het chantepie Sr. te doen; hij hoopte, door het aangrijpen van den wortel der geloofsverzekerdheid , den vasten bodem gevonden te hebbon , waarop het gebouw des Chriatclijken geloofs en van de theologie onwrikbaar gegrondvest worden kon. Al liet hij de mogelijkheid open voor wijzigingen in onderdeelen , hij dacht er niet aan dat het later misschien blijken zou, hoeveel stroo en stoppelen er op dat fondament gebouwd was; in zijne oogen was „het geloof der gemeente" in hoofdz ak de quintetsens van de openbaring Gods, en die te handhaven, te bewaren voor ondergang in den stroom des ongeloofs , was 7ijn streven En thans nog laat zich dat aan 't ethisch beginsel eigen conservatief karakter bemerken in dien tegenzin der ethischen radikaal te breken met de dogma's en met de confessioneelen. ITet is, alsof zij angstig zijn, dat wanneer men begint te tornen aan het geheel der orthodoxie , die in zijn geheel in gevaar zal komen , ook wat haar geesteljjke kern betreft. Uit vrees , dat "t geheele gebouw instorten zal , wil men liefst niet zien, dat één steentje losgewrikt wordt. En zoo komen zij or toe om met de onmogelijkste gedachtewendingen te handhaven, wat inwendig door hen reeds is losgelaten. Men moge zeggen, dat de beschuldiging van „pia fraus" door hulsman niet had mogen zijn uitgesproken, wat anders dan pia fraus is het, als de ethischen heel plechtig met de gemeente de apostolische geloofsbelijdenis herhalen , als voor Gods aangezicht verklarende: „ik geloof,'' „ik geloof," terwijl zij toch voor een deil althans niet gelooven , wat zij zoo plechtig verzekeren te gelooven ? Het is mij onbegrijpelijk , hoe van dek flier het openlijk durfde neerschrijven, dat „het aangewezen is het geloof te belijden in de klassieke vormen dier geloofsbelijdenis" en tevens te verzekeren, dat zij daarbij „tegelijk over onderdeelen anders kunnen denken." 34) Hoe kan een eerlijk man Zondag op Zondag plechtig zeggen : „ik geloof de opstanding des vleesches" , terwijl hij die niet gelooft ? Is dat niet geheel in den geest der jezuïtische re9ervatio mentalis ? En tegenover dit conservatisme in het ethisch beginsel staat ongetwijfeld een kritische neiging in het evangelisch beginsel, is dit beginsel kritisch van aard. Want door van „evangelisch" te spreken in onderscheiding van de andere richtingen , wijst men reeds er op, dat men wil kritiek oefenen op de overgeleverde dogma's aan de hand van het evangelie. Teruggaande tot dat Evangelie, zooals het is te vinden in het Nieuwe Testament, stelt men zich kritisch tegeno.er alles, wat na dat Evangelie in de kerk als waarheid geleerd , en aan dat Evangelie verbonden is geworden Het evangelisch beginsel brengt er toe, het geheel der orthodoxe leer te gaan ontdoen van de omwindsels, die de menschen er in den loop der eeuwen omheen gewonden hebben , en het onder die windsels verborgen Evangelie weer er uit zooals wij hem kunnen leeren kennen uit de Evangeliën. Hom , den zondaarsvriend, den goeden Herder» die 't verlorene zocht, den Zoon des menschen, die in zichzelven de liefde des Vaders openbaarde, wiens woorden ook voor ons nog zijn „woorden des eeuwigen levens", wiens beeld ons ter navolging is gegeven, wiens Geest in ons wonen en werken moet, Hem, jezus den Christus , willen we kennen, van Hem en Zijn evangelie willen we uitgaan. Hij is ons vóór alles de tolk van Gods liefde, de drager der hoogste openbaring, Stichter, Hoofd en Voleinder van het Godsrijk. En zonder den invloed van Hem, den nu in den hemel verheerlijkten , ook nu nog op ons te ontkennen, valt voor ons evangelischen toch vooral de nadruk op het leven, de prediking, het werk van den Heiland, zooals Hij vóór 19 eeuwen in de geschiedenis is opgetreden. Ons Christusbeeld is hoofdzakelijk synoptisch, al stellen wij ons ook open voor den indruk van het beeld ons in het 4de evangelie geteekend, en de waardeering van den invloed van den verheerlijkten Menschenzoon uitgaande door paulus in zijne brieven geteekend. 3S) En zooals in de Christusbeschouwing een kenmerkend verschil aan het licht treedt, zoo is het in elk onderdeel der theologie. Ik kan dat nu niot uitvoerig aantoonen ; ik wil slechts enkele dingen kort aanstippen. Voor den ethische treedt in het Godsbegrip vooral de zelfmededeeling Gods in de „vleeschwording des Woords" of des Zoons op den voorgrond; vandaar hun vasthouden van het dogma der Triniteit. Jezüs is hen in de eerste plaats de Zoon Gods, één in wezen met den Vader; de Heilige Geest, de persoon* lijke openbaring en zelfmededeeling Gods in het hart des menschen. Voor den evangelische treedt echter het begrip van Gods Vaderliefde op den voorgrond; jezus is hun de tolk van die liefde, de Heilige Geest de invloed van den hemelsehen Vader uitgaande om ons hart voor dio liefd? te verteoderen en voor een leven voor God ontvankelijk te maken. En daar voor ons jezus en God de Vader beslist en geheel onderscheiden blijven, verwerpen wij het triniteitsdogma. Bij de beschouwing des menschen wordt de ethische beheerscht door de gedachte van het tweeërlei le\en, het oude, onheilige, onvernieuwae leven van den ouden mensoh, en het nieuwe , geheiligde leven van den wedergeborene. liet eerste geeft hem grond voor het geloof in den zondeval , het tweede voor de opstanding van Christus. En hij ziet in den dood des Ileeren het middel om den vloek van die zondeval te overwinnen, en de opstanding mogelijk te maken. Do Evangelische echter laat zich vooral leiden in zijne anthropologie door de gedachte, dat God is onze Vader, en dat wjj zijn Zijne kinderen , met Hem verwant en tot Hom geschapen; en leidt daaruit af de noodzakelijkheid van boete en bekeering, van levensvernieuwing en van een kinderlijk geloof en vertrouwen in de almachtige en grenzenlooze liefde des Vaders, die ons de zonden wil vergeven en ons het eeuwige leven schenken. Is de dood des Heeron hem het onvermijdelijk middel, waardoor Hij tot zijn heerlijkheid komen moest, en teven3 het symbool van onze eigene loutering door lijden, de gedachte aan een strafeischende gerechtigheid, die in Christus' dood toldoening eischte voor der menschen zonde, verwerpt hjj als in strijd met het Evangelie van Gods Vaderliefde. En zoo is het in het geheele gebied der theologie. Hoe dicht ook de beschouwingen en inzichten van ctlüschen en evangelischen elkander naderen en in elkaar schijnen over te gaan, nauwkeurig bezien blijkt het, dat de ethische bij alles geleid wordt door hot dualistisch idee van heiligheid en genade, dood en leven, val en opstanding , oordeel en verzoening. oud en nieuw leven, en de evangelische door het monisme van eene allen dragende, leidende, verzorg nde, opvoedende , louterende , vernieuwende , heiligende en zaligende liefde van God, die geen grenzen kent, noch van ruimte noch van tijd, en daarom tot in eeuwigheid duurt en eens allen ter zaligheid voeren zal. In één woord, zooals ik in het begin reeds zeide, bij de ethischen staat het heil, bij de evangelischen de Heiland op den voorgrond. Bij de ethischen bestaat dat heil in de wedergeboorte, de evangelischen vinden de bron van geluk, het hoogste heil in de zekerheid van Gods eeuwige liefde. De Heiland is voor de evangelischen jezüs Christus ; voor de ethischen Is Hij het vleesch geworden Woord: de ethischen zien de quintessens der bijzondere openbaring hierin, dat in deze voorbijgaande, der ijdelheid onderworpen w«reld de eeuwige, onvergankelijke wereld van Gods heiligheid in Christus aan 't licht getreden is, de evangelischen zien die quintessens daarin, dat door Israëls profeten en dichters ten deele, in en door jezub den christus ten volle de grenzenlooze liefde Gods is geopenbaard, als de troost en de kracht voor den ongelukkigen door de zonde van God en het ware heil gescheiden zondaar, als de hoop en de blvdschap van het tot den Vader berouwvol teruggekeerde Godskind. Moeten nu deze beide opvattingen gescheiden naast elkaar, ja tegenover elkaar blijven staan ? Moot nu de kloof blijven gapen tusschen ethischen en evangelischen, en het toetreden van ethischen tot ons evangelischen door de andere ethischen beschouwd worden als een soort afval van het geloof? Ik meen van neen. Het is mijne innige overtuiging , en daarmee kom ik tot mijn laatste punt, dat de beide beginselen het best tot hun recht komen zullen in verbinding met elkaar; dat ethisch en evaugclisch elkander moeten aanvullen. Door het evangelisch beginsel te aanvaarden zullen de ethischen van den orthodoxen zuurdeesem , die de zuiverheid van hun beginsel bederft en hen naar het confessionalisme voert, verlost worden. De zekerheid der unio mystica en van de realiteit van het hoogere leven wordt er niet minder cp, als wij niet meer gelooven aan eene liefde van God , die eerst door een zoendood gekocht moest worden, en daarna nog alleen geldt voor een doel der menschen , daartoe verkoren, maar gelooven in het' heerlijk Evangelie van Gods eeuwige liefde voor allen , zonder onderscheid liet heil der herschepping wordt er niet minder om , als wij gelooven, dat dit heil niet aan ons alleen, maar ten slotte aan allen geschonken wordt. Het ethisch beginsel zal hoegenaamd geen schade lijden, zal integendeel des de heerlijker tot zijn recht komen, indien de verdedigers er van kunnen komen van de orthodoxie der kerk tot het Evangelie van jtzus chkistus. Maar ook voor ons evangelischen kan het niet anders dan een bron van rijken zegen worden wanneer wjj het ethisch beginsel aanvaarden, zoo wc dat tot dusverre niet deden, of beter nog laten gelden, zoo wij het vroeger reeds tot het onze maakten. Het gevaar van oppervlakkigheid, koudheid, verstandelijke nuchterheid enz. zullen wij het best ontgaan , door vooral in dat opzicht volgelingen van hofstede de groot te zijn , dat we „ware mystici1' willtn zijn ; dat we op het ervaren der unio mystica prijsstellen, en de zedeljjke vernieuwing, die wij toch ook als de kern van ' s menschen verlossing beschouwen , toch vooral verstaan als eene innerlijke herschepping , als het ontvangen van het ware leven, als wedergeboorte , als een ontvangen van het eeuwige leven. Ook wij moeten bij ervaring weten, wat het zegt te belijden: Ik leef niet meer, christus leeft in mij. Ons evangelisch beginsel zal er slechts des te heerlijker en rijker door in het licht treden , en jezüs Christus zal ook voor ons steeds meer worden een tegenwoordige Heiland , wiens leven ons leven , wiens kracht onze kracht, wiens hemel ons vaderland is. Komt deze verbinding van de beide beginselen tot stand, dan is de eerste stap gezet op den weg naar de samenbinding der middengroepen, die, eenmaal vereenigd , een krachtig centrum vormen zullen tusschen de beide verderflijke, de Christelijke vrijheid en Christelijke waarheid bedreigende machten van confessionalisme en naturalisme, en de vaan van het Evangelie des eeuwigen levens in christus hoog zullen opheffen te midden van de verwarring der velerlei stroomingen in onzen tijd. Laat ik teil slotte mijne denkbeelden mogen resumeeren in een zevental stellingen Zij luiden: 1. De begrippen „ethisch" en „evangelisch" vormen geen tegenstelling 2. Het ethisch en het evangelisch beginsel kunnen wei met elkaar vereenigd , maar niet vereenzelvigd worden. 3. Beide beginselen zijn anti confessioneel en anti naturalistisch, en lafen een groot verschil in dogmatische overtuiging toe 4. Het ethisch beginsel is conservatief, het evangelische kritisch van aard 5. De verbinding van „ethisch" met „orthodox'' en van „evangelisch" met „modern" is op den duur nadeelig voor de zuiverheid der beido beginselen. 6. Het verschil tusschen de beide beginselen treedt aan het licht in alle onderdeel en der theologie, ook in de christocentrisohe opvattin», die ethischen en evangelischen gemeen hebben. 7. De beide beginselen zullen het best tot hun recht komen in verbinding met elkaar, en zijn dan geschikt tot de vorming eener krachtige middengroep tusschen confessioneelen en naturalisten M. BEVERSLUIS. AANTEEKENINGEN. 1) Geloof en Vrijheid 46ste jaarg. 3e aflev. bladz. 290—312. 2) Dr. c. b. hylkema , Oud en Nieuw Calvinisme tjeenk willink jpjj 3) O.a. Schepping o f Ontwikkeling, Pr. Dr. h. bavinck , j 1 De theologie van Dr. d. chantepie de la saussate , Dezelfde. 1903 Ethisch, Prof. j. j. p. valeton, 1904. De hist. critiek en het geloof der gemeente, Dr. a. h. de hartog, j905 Reorganisatie eisch v. Gods Woord, Dr. p. j. kromsigt , 1906 De wonderen van jezus , Dr. karl beth, Pro en Contra de Mod. Godsd. rich'. t i n g, Dr. h. oort en Dr. hoedemaker , Het Oude Test. en de Critiek, Prof. valeton , Is jezus lichamelijk opgestaan? Prof. riggenbach ', TJ 1 ' • ' 10 en contra het recht der vrijzinnigen, Dr. eerdmans en Dr. slotemaker de bruine Een bom in de her v. kerk van 'sGra-" v e n h a g e, schröder , n 4. Waar het om gaat, j. h. gïirrëtsfn , 1907. Geloof en schriftgezag, Dr.j. a. cramer „ Evangelie en zekerheid, d. j. karres, „ EthischeOrthodoxie enModernisme, Dr. h. a. van bakel , „ Moderne Orthodoxie of orthodox Modernisme, Prof. eerdmans , 1911. Modern of orthodox, Prof, van nes , „ Orthodox verweer, Prof. eerdmans , „ Het confessioneel beginsel, n. m. de ligt , 1912. Het ethisch beginsel en de ethische richting, g hulsman , „ Is het standpunt der Et li ischen onhoudbaar? Ds. sonies , ,, Het ethischbeginsel, Dr. a. vam der flier „ Het goed recht der ethische richting, Dr. gebretsen n Het ethisch beginsel volgens Prof. gunning, m. beversluis , „ 4) D. bins in zijne brochure „Dooreengeloopen kleuren" 5) Het ethisch beginsel en de ethisch o richting. 6) Zie de tweede voorrede van hulsman's brochure. 7) Geloof en Vrijheid 2de jaarg. bl. 155. 8) Het Ethisch-Evangelisch standpunt in het Christelijk-godsdienstig geloof. Eene studie op het gebied der Godsdienstwijsbegeerte, volgens de beginselen der Religionsfilosofie van immanuel kant , Rotter dam, bij D. J P. Storm Lotz 1891. 2 deelen. 9) Geloof en Vrijheid 16de jaargang, blz 310-341. 10) E. a. bemy , Vergel ij king tusschende beginselen der ethisch- orthodoxe en der evangelische richting blz. 312. 11) Hulsman. Het ethisch beginsel en de ethische richting blz. 25. 12) P. hofstede de groot. De Groninger godgeleerden in hunneeigenaardigheid, blz. 206. 13) Hofstede de groot t. a. p. blz. 157. 14) Gooszen t. a. p. blz. 156. 15) D. chantepie de la saussaye Het wezen der theologie. Brief aan denhóogleeraar p. hofstede de groot , 2e uitgave blz. 9. 16) Chantepie de la saussaye t. a. p. blz. 18. 17) Ch. de li s t. a. p. bladz. 70. 18) Prof. j. j p valeton. Nog een woord over het ethisch beginsel bl. 17. 19) Sonies. Is het stand p. d. Ethisch en onhoudbaar? bl. 13. 20) Valeton t. a. p. bladz. 17. 21) h h. barger. De Ned. Herv. Kerk in haren t e g e n w. t o e s t. bl. 33. 22) Dr. a. van der flieb. Het ethisch begins e 1 bladz. 9. 23) J. b f. heerspink. Petrus Hofstede de Groot bladz. 272 24) Hofst. de gr. t. a. p. bl. 20. 25) Door ch. hunningher is in „De Nederl. Kerkbode", in zijne bespreking van mijne brochure „Het eth. beginsel volgens Prof. gunning" van mij gezegd, dat ik het ethisch beginsel anthropologisch opvat, dat ik „liet zwaartepunt uit het ethisch karakter der waarheid van God verlegd heb in den menscli." iiij grondt die bewering vooral op de door mij gebruikte uitdrukking van de geestelijke ervaring als te zijn „de aanraking der ziel met God.' Neen, zegt hij: niet de ziel zoekt God, maar Waar liet om gaat, j. h. gérrêtsfn, 1907. Geloof en schriftgezag, Dr.j. a. cramer „ Evangelie en zekerheid, d. j. karres, „ EthischeOrthodoxieenModernisme, Dr. h. a. van bakel , » Moderne Orthodoxie of orthodox Modernisme, Prof. kerdmans , 1911. Modern of orthodox, Prof, van nes , „ Orthodox verweer, Prof. eerdmans , „ Het confessioneel beginsel, n. m. de ligt , 1912. Het ethisch beginsel en de ethische richting, g hulsman , » Is het standpunt der Et li ischon onhoudbaar? Ds. sonies , ,, Het ethis chbeginsel, Dr. a. vam der flier „ Het goed recht der ethische richting, Dr. gerretsen n Het ethisch beginsel volgens Prof. gunning, m. beversluis , „ 4) D. bins in zijne brochure „Dooreengeloopen kleuren" 5) Het ethisch beginsel en de ethische richting. 6) Zie de tweede voorrede van hulsman's brochure. 7) Geloof en Vr ij heid 2de j aarg. bl. 155. 8) Het Ethisch-Evang«lisch standpunt in het Christel ij k-godsdienstig geloof. Eene studie op het gebied der Godsdienstwijsbegeerte, volgens de beginselen der Heli gl onsfilosofie van immanuel kant , Rotter dam, bij D. J P. Storm Lotz 1891. 2 deelen. 9) Geloof en Vr ij heid 16de jaargang, blz 310-341. 10) E. a. bemy, Vergelijking tusschende beginselen der ethisch-orthodoxe en der evangelische richting blz. 312. 11) Hulsman. Het ethisch beginsel en de ethische richting blz. 25. 12) P. hofstede de groot. D e Groninger godgeleerden in hunneeigenaardigheid, blz. 206. 13) Hofstede de gkoot t. a. p. blz. 157. 14) Gooszen t. a. p. blz. 156. 15) D. chantepie de la saussaye Het WeZ6H der theologie. Brief aan denhöogleeraar p. hofstede de groot, 2e uitgave blz. 9. 16) Chantepie de la saussaye t. a. p. blz. 18. 17) Ch. de la. s t. a. p. bladz. 70. 18) Prof. j. j p valeton. Nog een woord over het ethisch beginsel bl. 17. 19) Sonies. Is het stand p. d. Ethisch en onhoudbaar? bl. 13. 20) Valeton t. a. p. bladz. 17. 21) h h. barger. De Ned. Herv. Kerk in haren t e g e n w. t o e s t. bl. 33. 22) Dr. a. van der flier. Het ethisch beginsel bladz. 9. 23) J. b f. heerspink. Petrus Hofstede de Groot bladz. 272 24) IIofst. de gr. t. a. p. bl. 20. 25) Door ch. hunningher is in „De Nederl. Kerkbode", in zijne bespreking van mijne brochure „Het eth. beginsel volgens Prof. gunning" van mij gezegd, dat ik het ethisch beginsel anthropologisch opvat, dat ik „het zwaartepunt uit het ethisch karakter der waarheid van God verlegd heb in den menscli." Hij grondt die bewering vooral op de door mij gebruikte uitdrukking van de geestelijke ervaring als te zijn „de aanraking der ziel met God." Neen, zegt hij: niet de ziel zoekt God, maar God zoekt de ziel. Alsof ik met die uitdrukking wilde zeggen, dat die aanraking niet 't gevolg is van Gods zoeken der ziel! Om dezen aanstoot weg te nemen gebruikte ik nu de uitdrukking „ervaring van de inwerking Gods in liet gemoed," die nu toch zeker wel geen aanleiding geven zal tot beschuldiging van anthropologische opvatting. Zeker met meer recht zou men gunning , chantepie de la saussaye en valeton van anthropologische opvatting kunnen beschuldigen, waar ze als object der theologie niet God zelf, maar de ervaring der gemeente van Hem noemen. 26) Dr. gerretsen. Het goed recht der ethische richting bl. 7. 27) Door Prof. mallinckrodt werd bij de bespreking de opmerking gemaakt, dat de eerste ethischen zich ter nauwernood konden vrijpleiten van de beschuldiging, dat zij het empirisme van Prof. opzoomer op godsdienstig gebied aanvaarden. 28) Chantepie de la saussaye t. a. p. bladz. 42. 29) Valeton t. a. p bladz. 18. 30) Valeton. Ethisch bladz. 9. 31) Valeton. De Ethische richting. Kerk en Sec te bladz. 10. 32) Valeton t. a. p. bladz. 12. 33) Gerretsen t. a. p. bladz. 24. 34) Van der flier t. a. p. bladz. 16. 35) Gooszen t. a. p. bladz. 159. 36) Remt, t. a. p. bladz. 332. 37) Volgens ohantepie de la saussaye Sr. t a. p. bladz. 15. 38) Door deeleman werd opgemerkt, dat vooral het verschil tusschen ethischen en evangelischen uitkwam iu de meerdere beteekenis door de laatsten aan de historie gegeven. INHOUD. Blz. ETHISCH EX EVANGELISCH, door M. Beversluis 339 VERDIENSTE OF LOON ? door W. F. K. Klinkenberg ... 381 DE „OUDE" JAN LUYKEN, door A- van Riemsdijk 391 VERSCHIJNSELEN DES TIJDS: Een grondwet, die een bijbelvertaling verbiedt. — „Nederland en de Islam" door Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje , in één punt beoordeeld door Mr. J. Vebiioeven en Dr. J. W-Gunning ; Maurits Wagenvoort's „Nederlandsch-Indische menschen en dingen"; de Japansche „Islamic Fraternity"; H Colijn's „Nederlandsch Indië" in 2i afleveringen. — Edouabd le Roij over Bergson's wijsgeerige onderzoekingen. — Het zedelijk vraagstuk volgens Chksterton ; Mr. J. Domela Nieuwenhuis „Strafrecht, geen misdaadsrecht" ; Mr. J.A. Levï: „Waarom straffen wij"; de macht vaa het geweten. „Zedelijkheid en kunst" door Mr. van der Vlugt en als bijdrage: Viviani Chartres over Gabriel dAnnunzio , door W. F. K. Klinkenberg 402 VAN DE LEESTAFEL, door W. F. K. Klinkenberg 426 VOORWAARDEN VAN UITGAVE Dit Tijdschrift verschijnt om de twee maanden, iu Afleveringen van 6 a 7 vel druks, terwijl bij de laatste afl. Titel Inhoud en Omslag verstrekt worden. Prijs ƒ 5.— per Jaargang. A\fzonderliike Afleveringen zijn niet te verkrijgen. Men wordt verzocht alle boeken, stukken, brieven, enz. voor Geloof en Vryheid te zenden aan den Secretaris der Redactie, W. I. Leendertz, Joh. Verhuist straat 52, Amsterdam. Stoom-Snelpersdrukkery — van Meure & Stufkens — Rotterdam.