■ SCHETSEN VOOR DE BEHANDELING DER KERKGESCHIEDENIS JONGELINGSVEREENIGINGEN OP GEREFORM. GRONDSLAG DERDE DRUK UITGAVE VAN HET BONDSBUREAU TE AMERSFOORT 1934 OP DE SCHETSEN VOOR DE BEHANDELING DER KERKGESCHIEDENIS OP DE JONGELINGSVEREENIGINGEN OP GEREFORM. GRONDSLAG DERDE DRUK UITGAVE VAN HET BONDSBUREAU TE AMERSFOORT 1934 L.S. In een 27-lal Schetsen wordt hier de Geschiedenis der Kerk gegeven, naar den opzet door de Methodiek-Commissie, aanvaard door den Bond. In de vrijheid der Vereeniging staat natuurlijk één Schets te behandelen in een tweetal vergaderingen, wanneer de uitgebreidheid der stof zulks noodzakelijk zou maken. Het zijn Schetsen, die gegeven worden. Men verwachte dus geen breede uiteenzettingen. Als hoofdbron is genomen 't bekende Handboek der Kerkgeschiedenis van Ds. J. H. Landwehr (4 deelen), waarvan een dankbaar gebruik is gemaakt. Dit Handboek is n o o d z a k e 1 ij k bij de uitwerking der Schetsen, benevens voor de Schetsen 19—27 het „K o r t Overzicht van de Geschiedenis der Gereformeerde Kerken in Nederland van 1795 tot h e d e n" van denzelfden schrijver. Beide werken zijn uitgaven van J. H. Kok te Kampen. \ erder kunnen natuurlijk nageslagen worden de bekende werken van H. A. v. d. M a s t en Ds. T. Bos, enz. DE SAMENSTELLER. SCHETS I. IN DE KERK TOT CONSTANTIJN DEN GROOTE. I. Inleiding. 1. Wat is de Kerk? Art. 29 Ned. Geloofsbelijdenis. Openbaringsvormen: van den aanvang geweest, maar de openbaring onderscheiden. Bij Israël nationaal, in schaduwen, in knop. Na den Pinksterdag internationaal. 2. Wat is de geschiedenis der Kerk? Formatie, deformatie, reformatie. Er is onderscheid tusschen de geschiedenis van het Christendom en de geschiedenis der Christelijke Kerk. (Welk?) 3. Methode van geschiedbeschrijving der Kerk: de Schriftuurlijke. Andere methoden? 4. Indeeling van de geschiedenis der Kerk: Oude, Middel- en Nieuwe Kerkgeschiedenis. (Jaartallen!) 5. Bronnen der Kerkgeschiedenis. N.B. De geschiedenis der Kerk in de eerste eeuw na Christus' geboorte valt samen met de Gewijde Geschiedenis, wordt gekend uit de Handelingen der Apostelen en de Brieven, om welke redenen in dezen leidraad hierop niet nader wordt ingegaan. II. Het ontstaan en de ontwikkeling van de algemeene (Katholieke) Kerk. 1. De ontwikkeling der leer, ook door strijd tegen dwaling en ketterij. a. De Apostolische Vaders. Zij vormden den overgang van de Apostelen tot de latere Kerkvaders. Geschriften echter niet op hetzelfde peil en van hetzelfde gezag als die der Apostelen. (Waarom niet?) Clemens Bomanus, Barnabas, Ignatius, Polycarpus. De Pastor van Hermas. De Didaché. b. Strijd om de zuiverheid der leer: tegen den Joodschen zuurdeesem, het Judaïsme, reeds door de Apostelen, inzonderheid door Paulus, bekampt; Galaten-brief. Alleen door inlijving in het volk der Joden kon men „Christen" worden, (de besnijdenis noodzakelijk); tegen den ouden Heidenschen speculatieven geest, die in zich opnam Christelijke ideeën: het Gnosticisme Vertegenwoordiger: Cerinthus. Verder is Marcion een belangrijke figuur. Gnosis = kennis. Men stelde God vijandig tegenover de stof. Beiden waren van eeuwigheid. Uit de Godheid vloeiden wezens uit, aeonen. Eén dezer wezens vermengde zich met de stof, waardoor de wereld ontstond. Dit wezen staat gelijk met den God des ouden Testaments. Redding komt voor den mensch door een ander wezen uit God, Christus, die een schijnlichaam aannam. Hij spoorde den mensch aan tot gedurigen strijd tegen de stof. Deze grondgedachte, dat de stof zondig is, komt bij al deze stelsels gevarieerd terug. Ook bij het latere Manie hel sme. De stichter dezer richting leerde daarbij nog, dat de apostelen Christus' leer verkeerd hadden verstaan en hij, Mani, de beloofde paracleet (uitlegger) was, het hoold der Kerk, met onder hem 12 apostelen en 72 bisschoppen enz.; tegen de heidensche wetenschap, die het Christendom bestreed. Optreden der Apologeten, als Justinus Martyr. c. De Kerkvaders, die veel hebben bijgedragen tot de verdere theologische ontwikkeling. Men is gewoon hen in drie groepen te verdeelen, „scholen", die ieder een eigenaardig karakter dragen: de Klein-Aziatische Schooi. Karakter: Bijbelsche Theologie; uitlegging der Heilige Schrift en practische toepassing op het leven. Vertegenwoordigers: Irenaeus en Hippolytus: de Alexandrijnsche School. Karakter: Geloof was een lagere trap van wetenschap en moest opgeheven worden tot ware kennis. Daartoe moest gebruik gemaakt worden van de resultaten der Heidensche wetenschap. Deze school was wijsgeerig-bespiegelend. Vertegenwoordigers: Clemens, Alexandrinus, Origenes. De laatste onderscheidde (zeer gevaarlijk) een letterlijken, een zedelijken en een mystieken zin in elk Schriftwoord en leerde verschillende dwalingen, n.1.: tijdlooze schepping, vóórbestaan der zielen, geen opstanding des vleesches, wederherstelling aller dingen; de Noord-Afrikaansche School. Karakter: niet bespiegelend en geen gebruik maken van de Heidensche wetenschap en literatuur, geen gemeenschap tusschen de wijsbegeerte en de theologie. Aandringen op een practisch godsdienstig leven. Vertegenwoordigers: Tertullianus, Cyprianus. 2. Uitwendige strijd. Verhouding Kerk en Staat. Eerst het Christendom gedacht als een Joodsche secle. Later werd 't diepgaand verschil tusschen beiden duidelijk. Vervolging sedert Domitianus (81—96). Eerst plaatselijk of gewestelijk. Later, met Decius, algemeen en planmatig. Martelaren en martelaressen. III. Door alles heen laat de Kerk zich langzamerhand gelden als de algemeene of Katholieke. 1. N aststelling van de canon (lijst) der boeken van het N. Testament door de Kerk op de Synode van Hippo (393) gevorderd. 2. Begin van belijdenisgeschriften. 3. Opkomst van het bisschopsambt, episcopaat. Hoogere en lagere ambten. 4. Openbaring van het Christelijk leven (ascese), Christel ij ken eeredienst en tucht. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. I. 2e druk. Uitgave J. H. Kok, Kampen. I pag. 11—16. II pag. 47—56, 59—61, 66—76, 56—58. III pag. 61—66, 79—96. Lectuur: Andere boeken over Kerkgeschiedenis. SCHETS II. ATHANASIUS CONTRA ARIUS, AUGUSTINUS CONTRA PELAGIUS. I. De ontwikkeling van de theologische wetenschap. Vooral in de 4de en de 5de eeuw. Noodzakelijkheid daartoe door opkomende ketterijen. Gods leiding hierin. In hevigen strijd en door moeizaam nadenken komt de Kerk tot nauwkeurige formuleering van haar geloof. II. De Scholen van studie en wetenschap, voortzetting der drie vorige, in leidraad I genoemd. 1. D e N i e u w-A lexandrijnsche School. Karakter dezer school: Vertaling van de voorstellingen van Origenes. Verdedigster nu geworden van de grondwaarheden van het Christelijk geloof. Vertegenwoordigers: Athanasius, Basilius de Grootc, Gregorius van Nazianze, enz. 2. De School van Antiochië. Karakter dezer school: zuivere uitlegging der Schrift. De leer moet in het leven openbaar worden. Vertegenwoordigers : Chrysostomus, Theodorus, Theodoretus. 3. De Westersche School. Karakter dezer school: Vaststelling van het kerkelijk dogma. Vertegenwoordigers: Ambrosius, Hieronymus, Augustinus. In het Oosten stonden meer de vragen over den Christus op den voorgrond, Soterologie, in 't Westen ging het meer over de ieer des heils (Soteriologie). Van al deze kerkvaders is Augustinus de man geweest, die van de grootste beteekenis is geweest voor de kerk van Christus. Zijn leven. De „Confessiones". „De stad Gods' III. De strijd over den persoon van den Christus. (Strijd in het Oosten). 1. Over de Godheid van den Christus. Arius' dwalingen en ketterijen. Loochening van de Godheid van Christus. De Zoon is wel vóór de wereld, maar niet van eeuwigheid. Hij is daarbij door God geschapen. Handhaving der leer door Athanasius. Nicea 325. 2. Over de menschheid van Christus. Apolli naris' dwaling. Vasthoudende aan de driedeeling: lichaam, ziel en geest, leerde hij, dat Christus wel lichaam en ziel bezat, maar geen geest. Deze was vervangen door den goddelijken Logos. Anders moest men komen tot het stellen naar zijn gedachte van twee personen in Christus. Constantinopel 381 weerlegd. 3. Overdeverhoudingdertweenaturenvan Christus. Nestorius' dwaling en Eutyches' ketterij. Nestorius scheidde de twee naturen in Christus te veel, Eutyches vermengde ze te veel. Bij Nestorius dreigde de eenheid van den persoon verloren te gaan, Eutyches leerde, dat Christus na zijne menschwording maar één natuur heeft gehad en zijn lichaam aan het onze niet gelijk is geweest. Efeze 431, Chalcedon 451 weerlegd. Al deze strijdvragen van beteekenis voor onze dagen. Oude ketterijen, maar in een nieuw gewaad. (Aantoonen). IV. De strijd op het gebied der Soteriologie (leer des heils). (Slrijd in het Westen). 1. Hier ging het verschil over het verband van zonde en genade. Het is de Westersche School geweest, die het alleen werken der Goddelijke genade heeft verdedigd en uitgewerkt. Hier is het Augustinus, die na Tertulfianus optrad tegen de dwaling van Pelagius, die de erfzonde loochende, stelde, dat de algemeenheid der zonde berustte op de macht der verleiding, op het kwade voorbeeld, op de kracht der gewoonte en die daardoor een eigenaardige „genade-leer" propageerde. Op het oecumenisch Concilie te Efeze (431) werd Pelagius veroordeeld. LaLer kwamen de Semi-Pelagianen tot invloed (leer der Roomsche Kerk). 2. Ook is Augustinus in strijd geweest met de Donat i s t e n, die een volstrekte reinheid der zichtbare Kerk eischten en daardoor kwamen tot zeer strenge en scherpe tucht. In deze tijden zijn de groot e, algemeene conci1 i e's gehouden, waarop dikwerf onder veel tegenstand en in eigen zwakheid, de groote heilswaarheden der H. Schrift zijn bevestigd of nader uiteengezet, 't Waren groote tijden. God gaf ook groote mannen. Zie de Belijdenissen vanNicea en van Athanasius. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Ie deel: Oude Kerkgeschiedenis, 2e druk pag. 107—130, 137—138. Lectuur: Verschillende andere boeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS III. VAN CONSTANTIJN DEN GROOTE TOT PAUS GREGORIUS DEN GROOTE. I. Karakter van dezen tijd. (323—590). De Christelijke Kerk gevestigd. Staatsgodsdienst geworden. Het heidendom heeft den slag verloren. Vier & aken van belang in dit tijdvak. 1. De ontwikkeling van het dogma (behandeld' in leidraad II). 2. De veruitwendiging van het Christelijk leven. 3. De leer der dubbele moraal werkt door, met name in de opkomst van den monnikenstand 4. De opkomst der hiërarchie, die haar hoogtepunt vindt in het Pausdom. II. De Staatskerk. 1. Door Constantijn den Groote wordt de Christelijke godsdienst eerst beschermd, daarna gelijkgesteld met den heidenschen godsdienst, en eindelijk publiekrechtelijk erkend: het Christendom werd godsdienst van den Staat; de Christel. Kerk de heerschende kerk. De poging door Julianus den Afvallige gedaan om dit ongedaan te maken, mislukte. Constantijn's persoonlijk Christendom soms eigenaardig. Kort voor zijn dood pas gedoopt. (Waarom?) 2. Voordeelen. a. Het einde der vervolging. b. Uitwendige voorspoed der kerk. c. Kerkelijke rechtspraak en bisschoppelijke tusschenkomst voor ellendigen. d. Recht van asyl. e. Betere positie der geestelijken. f. Heiliging van den Zondag. g. Betere sociale verhoudingen. 3. Nadeelige gevolgen. a. De verwereldlijking der kerk. b. Weelde en prachtlievendheid bij vele leden. c. Inmenging van de poliliek wederzijds. d. Opkomst en bloei der hiërarchie. Door alles heen had de Kerk kracht ontvangen om hef Evangelie te brengen aan de Gothen en Vandalen, de Franken, Ieren en Schotten. III. Het Monnikenwezen. 1. "lusschen de geestelijken en de leeken (waarom geen juiste onderscheiding?) kwam een derde stand, die deimonniken. Oorzaken van ontstaan zijn: a. valsche meening, dat de ascese (onthouding), vooral van de wereld, verdienstelijk was. b. sterke neiging tot bespiegelend leven, vooral in het Oosten. c. ontevredenheid over de wereldgelijkvormigheid, die langzamerhand in de kerk openbaar werd. d. men was vrij op deze manier van den druk der belastingen en van den krijgsdienst (dit vanzelf bij de minder goede elementen). 2. In het Oosten. Hier treedt Antonius uit Egypte op den voorgrond. Ook in Palestina en omgeving. Basilius de Groote stelde de monniken onder „kerkelijk opzicht" en gaf regelen. Vrouwenkloosters. 3. In het Westen. De man, die hier de eenheid schiep en kloosterregelen gal, was Benedictus van Nursia. De monniken-beloften. (Welke?) 4. Voordeelen en nadeelen van het kloosterleven. \ oordeelen: beoefening der wetenschap, scholen, zendiug. Nadeelen: de leer der dubbele moraal, vadsigheid. IV. De opkomst der hiërarchie. Het bisschopsambt rees in macht boven dat der andere ambten, met name in de groote steden: Rome, Antiochië, Alexandrië, Konstantinopel, Jerusalem. Patriarchen genoemd. De eindstrijd ging tusschen Rome en Constant i n o p e 1. Rome won het, daar het veel voor had. (Opvolgers van Petrus, het Westen één in de leer, en de patriarch van ConsLanlinopel dikwerf speelbal van het hof, dat daar woonde). Gregorius de Groote (590— 615) kan genoemd worden de grondlegger, ook van de wereldlijke macht van het pausdom. (Nader uitwerken.) Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Ie deel. Oude Kerkgeschiedenis, pag. 96—107, 139—144, 147—152. Lectuur: Andere boeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS IV. VAN HET OOSTEN NAAR HET WESTEN. Achteruitgang van de Kerk in het Oosten. Haar macht werd al kleiner, verscheurd door onderlinge twisten, ingeperkt door den Islam, beheerscht door keizers, arm aan echt Christelijk leven. .1. D e I s 1 a m. Hieraan verbonden de naam van Mohammed. Vlucht van Mekka naar Medinia (622). Mekka later de heilige stad met de Kaaba. De leer van Mohammed rust op vijf grondpilaren: geloofsbelijdenis, gebed, aalmoezen, vasten, bedevaart naar Mekka. De Koran, het heilige boek. De Christelijke Kerk in het Oosten gedurende lange tijden op haar grondvesten door den Islam geschud. De kracht van het Mohammedanisme school in zijn zinnelijk karakter, zijn noodlots-beschouwing, zijn ijver om de leer te vuur en te zwaard te verbreiden. In 732 door Karei Martel verder doordringen in het Westen belet. Maar de Kerk in Noor d-A frika en in Klei n-A z i ë ging ten onder. 2. De onderlinge twisten, vertroebeld door de inmenging des keizers. Gestreden werd de Monotheletische strijd over de vraag, of er in Christus één wil of twee willen waren. Toen kwam de Beeldenstrijd. De vereering der beelden had in het Oosten bedenkelijke afmetingen aangenomen. Strijd daartegen van keizer Leo, den Isauriër (726). Johannes Damascenus echter verdediger, een invloedrijk dogmaticus. De strijd onder veel wisseling voortgezet, lot zelfs in het keizerlijk paleis en op kerkelijke vergaderingen. In 843 de beeldenvereering goedgekeurd. 18 Februari 843 feestdag der orthodoxie. 3. Inwendige toestanden. Door al deze twisten werd de kerk al meer en meer gebracht onder de macht van de Oostersche machthebbers in den Staat (C a e s a r o p a p i e), en dit bracht mede haar verwereldlijking (saecularisatie). De eeredienst werd vormelijk, het Christelijk leven verarmde. In de kloosters openbaarde zich nog vroomheid, hoewel ook daar misbruiken ontstonden. 4. De scheiding tusschen de Oostersche en Westersche Kerk. Oorzaken: verschillen in volksaard, taal, naijver van het Oosten met zijn onbeduidende, maar heerschzuchtige keizers jegens het Westen, dat jong en één was. Vooral de twist over den uitgang van den H. Geest: van den Vader èn den Zoon (Westen), van den Vader alleen (Oosten). De strijd in 1054 beslist, na veel wrijving tusschen Constantinopel en Rome. De Oostersche of Grieksch-Katholieke Kerk, met Constantinopel aan het hoofd, ging haar weg, de Westersche of Roomsch-Katholieke Kerk, die haar eenheid vond in Rome, betrad haar pad. 't Oosten verder van weinig beteekenis en kracht. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. II. De Middeleeuwen, 2e druk, pag. 11—24, 29—32. Lectuur: Andere boeken over Kerkgeschiedenis. SCHETS V. DE KERK IN HET WESTEN. De geschiedenis der Kerk in het Westen geeft de volgende lijnen te zien: 1. Zendingsarbeid. 2. Verdere ontwikkeling der hiërarchie. 3. Ontwikkeling en deformatie der godgeleerde wetenschap. 1. Zendingsarbeid: door de Ieren en Schotten: Columbanus en Gallus. door de Angel-S aksers: naar Nederland. Willebrord en vooral Bonifacius (Winfried). Friesland vooral bearbeid. 755 vermoord bij Dokkum. Bonifacius' persoon en beteekenis. Verdere zendingsarbeid in Denemarken, Zweden, Noorwegen. 2. De verdere ontwikkeling der hiërarchie in de Kerk. (Het Pausdom). Eerst de tijd van Gregorius I tot Gregorius II: de tijd der godgeleerde twisten (590—731). Toen de tijd onder de mannen van het Karolingische huis. Van Gregorius II tot Nicolaas I (731—857). De keizers uit dit huis (Karei de Groote, enz.) wilden een staatskerk, de pausen zochten een kerkstaat te stichten. (Verschil) Leo III en Karei de Groote. De beteekenis van Karei den Groote voor ons land. Daarna snelle ontwikkeling van de macht der pausen (hiërarchie), gevolgd door verval. Van Nicolaas I tot Gregorius VII (858—1073). 3. De godgeleerde wetenschap en verdere ontwikkeling. Van belang in dezen tijd: de praedestinati e-s t r ij d: Gottschalk verdedigde de praedestinatie-leer, gelijk die door Augustinus was geleerd naar de Schrift. De Kerk, reeds op half-Pelagiaansch standpunt staande, veroordeelde zijn leer en sloot hem op in den kerker; de Avondmaalsstrijd: Radberlus Paschasius en Berengarius van Tours. Opkomst van de leer der transsubstantiatie, door Paschasius reeds voorgestaan. Toen later Berengarius van Tours niet slechts de transsubstantiatie bestreed en stelde, dat bovendien bij het Avondmaal nieL de consecratie (de wijding van brood en wijn door het uitspreken der instellingswoorden), maar het geloof voorwaarde is om deel te hebben aan het sacrament, bleek, hoever de gedachte van transsubstantiatie in de Kerk reeds was doorgewerkt. Verbitterde strijd ontstond. Op het 4de Lateraansch Concilie (1215) werd de transsubstantiatie-leer kerkelijk vastgesteld. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. II. De Middeleeuwen, 2e druk, pag. 32—61. Lectuur: Andere boeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS VI. PAUS GREGORIUS VII EN ZIJN TIJD (1073). I. Toestand bij het begin. Het rijk van Karei den Groote was verdeeld. Maar ook was het Pausdom in verval geraakt. Er streden soms meerderen, éénmaal zelfs drie, om den stoel van Petrus. Hendrik III van Duitschland maakte daaraan een einde (1046). Toch was een andere hervorming noodig, n.1. van binnen uit. Daartoe heeft de monnikenorde der Cluniacensers den stoot gegeven, 't Oude kloosterleven, maar nog veel strenger, werd hersteld. (Abt Odo). Hun ideaal was verder: de kerk moest bevrijd worden van de wereldlijke macht. Zoo werd voorbereid de strijd tusschen paus en keizer om de oppermacht. II. De groote Paus Gregorius VII (1073—1085), oorspronkelijk Hildebrand geheeten. Door den volkswil tot paus gekozen. Monnik, kerkvoogd, diplomaat. 1. Door dit beginsel geleid kwam men tot het volgende: De kerk moet de heerschappij over de wereld verkrijgen. Grondgedachte van zijn stelsel: universeele theocratie op aarde: de vestiging van een kerkstaat. Daartoe werden door hem verschillende maatregelen genomen om den priesterstand vooral te verheffen, de Kerk boven den staat te plaatsen en de machthebbers in den staat alleen te erkennen, wanneer zij in hun ambt „bevestigd" waren door de kerkelijke autoriteit. De leer der twee zwaarden. De volgende maatregelen werden voor dit doel genomen: Coelibaatswetten, eed der Simonie, Investituur. 2. Botsing tusschen Gregorius VII en Hendrik IV van Duitschland. Pauselijke en wereldlijke macht. Verloop van den strijd. Gang van Hendrik naar Conossa. Einde: Gregorius veel bereikt, maar niet alles. Later bevestigd in het concordaat van Worms (1122). Het ideaal van Karei den Groote: één groote staatskerk, was verdwenen. De idee van Gregorius: één groote kerkstaat, ook niet bereikt. Maar toch: de pauselijke hiërarchie overal als een wig in 't staatsleven ingedrongen. III. Verdere ontwikkeling van de macht van het Pausdom. 1. Urbanus II en de Kruistochten: Het aanzien der pausen gestegen nogmaals door de Kruistochten. Peter van Amiëns. Concilie van Clermont. Men telt gewoonlijk 7 kruistochten (1096—1270). (Welke personen uit ons land er aan hebben deelgenomen). Doel ten slotte niet bereikt. Voordeelen en nadeelen. 2. Innocentius III en het glanspunt van het Pausdom. Deze paus in wilskracht de evenknie van Gregorius VII, in rechtskennis de mindere. Zijn glorie: het vierde Lateraansche concilie (1215). Woord zijner openingsrede: „De Heere heeft Petrus niet slechts de kerk, maar de geheele wereld te regeeren gegeven". 3. Het pauselijk Kerkrecht, o.a.: a. De paus plaatsvervanger van Christus op aarde. b. De kerkelijke wetgeving gaat niet van de kerkvergaderingen, maar van den paus uit. c. De geestelijke stand, clerus, onaantastbaar door de wereldlijke overheid. d. Iedereen heeft het recht zich van den wereldlijken rechter te beroepen op den geestelijken. e. Strafmiddelen: ban (voor den enkelen persoon), interdict (voor geheele landen). De inquisitie-rechtbanken. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Deel II. De Middeleeuwen, 2e druk, pag. 62—86. Lectuur: Andere boeken over Kerkgeschiedenis. SCHETS VII. MONNIKEN-ORDEN EN GODGELEERDE WETENSCHAP IN DE MIDDELEEUWEN. I. Monnikenorden. 1. Reformatorische orden, o.a. de Cluniacensers. 2. Bedelorden. Beginsel: niet alleen geen persoonlijk bezit, maar ook de geheele orde volstrekte armoede. a. de Fr anci s canen. Franciscus van Assisi. Ideaal: navolging van het armoeleven van Christus. Ook genoemd de orde der Minorieten of Minderbroeders. b. de Dominicanen, gesticht door Dominicus. De orde der Predikheeren. Vooral werkzaam in het terechtbrengen der ketters. Inquisitie. De bedelorden van belang voor de prediking, het kerkgezag, de biecht, de wetenschap. 3. Geestelijke ridderorden. Arbeid van ridders in het betoonen van barmhartigheid, hospitaalbouw. a. De Johanniter-orde. b. De Tempelheeren. c. De Duitsche ridders. II. Seholasliek en Mystiek. 1. De Scholastiek: het pogen van den menschelijken geest om de geloofswaarheden der kerk voor het denkend versland te ordenen en te rechtvaardigen. a. Periode van opkomst. Anselmus van Canterbury. „Cur Deus homo". Bernard van Clairvaux, enz. b. De periode van opbloei. Thomas Aquinas. Johannes Duns Scotus. Beteekenis van den eerste. Hij is de officieele leeraar der Boomsch-Katholieke Kerk. Zijn leer is de kerkleer vooral in onzen tijd. c. De periode van verval. Spitsvondigheden. Dorheid. Haarkloverijen. 2. De Mystiek. Deze vroeg niet zoo zeer naar de rechten van het hoofd, als wel naar de rechten van het hart. Doel. de inwendige gemeenschap met God, de inwendige aanschouwing (contemplatio). Nu eens optredende tegen de Scholastiek, dan weder haar leven inblazende. Barnard van Claii vaux', Iiugo van St. Victor, Thomas van Aquino. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Tweede gedeelte. De Middeleeuwen. 2e druk, pag. 87—117. Lectuur: Andere boeken over Kerkgeschiedenis. SCHETS VIII. NAAR DE REFORMATIE. Tot de Beformatie der Kerk werkten verschillende lactoren samen: I. Het verval van het Pausdom. Vooral na Bonifacius VIII kreeg het Pausdom een gevoeligen knak: a. doordat de pausen kwamen onder de macht van Frankrijk's koningen. Het Pausdom in Avignon (1307—1377) in de ballingschap. b. doordat hierna twee pausen gedurende langen tijd tegelijk optraden en elkander gingen bestrijden. Het pauselijk Schisma: (1378—1429). Om aan deze ongewenschte toestanden een einde te maken, werden achtereenvolgens gehouden de zoogenaamde „R eformatorische" conciliën (Pisa, Constanz (1414—1418), Bazel (1423). Het bederf in de Kerk werkte ook voort door andere oorzaken, waaraan hel Pausdom medewerkte of waartegen het geen maatregelen nam. Onder het eerste moet gerangschikt worden de aflaalkramerij, welke de kerkelijke tucht verlamde en de zedelijkheid ondermijnde. Onder het tweede het dalen van het peil van 't zedelijk leven der geestelijken. De fundamenten van het huis deugden niet meer. II. Het verval van de Seholasliek en de bloei der Mystiek. a. De Scholastiek verliep in allerlei spitsvondigheden en formalisme. Denkgymnastiek. Willem Occam. b. De Mystiek liet zich meer en meer gelden: de rechten van het hart. Zij was een reactie op de overdreven Scholastiek en heeft wat dit betreft het leven met God, zoo schoon geteekend in Psalm 25, bij velen bewaard. Toch opc::Laarde zich daarbij de fout, dat men bijkans tot PantheiS ;:e kwam (het „zinken in God", de „vereeniging met Chnsius"). Vader der Duitsche Mystiek is: Meester Ec..arl 1230—1327). Echter pantheïstisch. Zijn leerling. Joi.ann Ta uier, meer gezond. Innerlijke overdenking en heiligmaking. Verder vooral Jo hannes van Ruysbroeck. Onderscheid Scholastiek en Mystiek (zie Landwehr II, 123). III. Het optreden van de Broeders des gemeenen levens. Deze „broeders" hebben in ons land veel invloed uitgeoefend op het volksleven, vooral door hun prediking in de volkstaal, door hun liefderijken arbeid voor de naasten, door hun heenwijzing naar de H. Schrift. Zij waren echte Mystieken, wilden teruggrijpen naar Gods Woord en bereidden daardoor den bodem voor het zaad der Reformatie. Vooral in Holland gewerkt. Geert Groote gaf den stoot tot het oprichten van de broederschap; hij wist te vormen; Floris Radewij nsz is de man, die talent had te organiseeren. Hij is de stichter der broederschap geweest. Fraterhuizen o. a. te Windesheim bij Zwolle (waar Thomas a Kempis geleefd en gewerkt heeft). Thomas a Kempis, zoon des vredes, apostel der liefde. Wereldberoemd werk, aan hem toegeschreven: „De imilatione Christi" („Over de navolging van Christus"), in vele talen overgezet. Wessel Gansfoort, „het licht der wereld" genoemd. IV. Voorloopers der Hervorming. a. John Wie klif, Engelschman. Drie perioden. Eerste: patriottisch. Tweede: ook reformatorisch: prediking en Bijbeloverzetting. Derde: bestrijder van Rome's leer en hiërarchie. Zijn grondgedachten waren zeer Schriftuurlijk. b. Johannes Kus (Bohemen). De invloed van Wicklif merkbaar aan de Universiteit Le Praag. Bijgestaan door Hieronymus van Praag. Gedaagd voor het Concilie van Constanz. Veroordeeld. Verbrand. (1415). Evenals Hieronymus in 141(5. Daarna allerlei verwikkelingen: de Hussietenkrijg. c. Savonarola, Italiaan. Buitengewoon welsprekend. Boetprediker. Na veel wederwaardigheden als martelaar gestorven 1498. Deze mannen hadden wel reformatorische gedachten, maar waren geen hervormers. (Zie Landwehr II, 148, 150.) V. I)e opbloei van het Humanisme. De sludie der oude klassieke LeLterkunde van Griekenland en Rome herleefde door het bekend worden van de geschriften van Arisloteles. Maar ze werd niet dienstbaar gemaakt aan de H. Schrift, zij wilde er over heerschen. Het Humanisme is de levensbeschouwing van den mensch, die naar beschaving vraagt zonder vernieuwing. Tegenover de Kerk stond het of onverschillig öf vijandig. Plato hooger dan Christus voor velen. Van belang: vooral Desidcrius Erasmus, 1467 geboren te Rotterdam, 1536 gestorven te Bazel. Groot geleerde. Uitgave van het N. Testament in het Grieksch. Een man van wetenschap, niet van geloof. Indirect wel vruchten van het Humanisme voor de Reformatie: recht verstand van de H. Schrift in de grondtalen; bestrijding van de zedeloosheid der monniken, geeseling van den dooden vormendienst. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis Deel II. Middeleeuwen. 2e druk. Pag. 117—156! Lectuur: Andere werken over Kerkgeschiedenis. SCHETS IX. I)r. MAARTEN LUTHER. I. Inleiding. Het beginsel der Reformatie was: van het woord des menschen terug naar het Woord Gods; tegenover de leer der goede werken in Roomschen zin: de' mensch alleen gerechtvaardigd door het geloof in Jezus Christus. De Reformatie vond meer ingang onder de Germaansche dan onder de Romaansche volken. (Redenen). II. Luther in zijn eerste optreden tot 1517. ^ a. Zijn jeugd. Een echt kind des volks, streng opgevoed. Erfurt. Het klooster. Wittenberg. Reis naar Rome. b. De botsing met den aflaathandel. Oorzaken van de uitbreiding van den aflaathandel. Gevolgen: Veruitwendiging door den aflaat van de zondenvergeving, totale ondermijning van het reine leven, verstomping van het schuldgevoel. Paus Leo X, zijn levensbeschouwing, Tetzcl en zijn optreden in Brandenburg. Luther s prediking tegen den aflaat. 31 October 1517 naar academisch gebruik 95 stellingen tegen de deur der slotkerk te Wittenberg aangeslagen. (Eenige stellingen noemen). III. De strijd legen Lui lier en de breuk met Rome. (1517—'25). a. Luther zou door bescherming van den Keurvorst Frederik den Wijze en de Wittenbergsche Universiteit in Duitschland verhoord worden. October 1518 te Augsburg. Luther en Cajetanus. Daarna Luther en von Milt i t z. Resultaat. b. Luther zou zwijgen, maar waar Dr. Eek spreekt, treedt ook Luther weer op. Dispuut te Leipzig 1519. Gevolgen: von Hutten en von Sickingen treden aan de zijde van Luther, vrijheidshelden met het zwaard. (Gevaarlijk). Van grooter waarde, dat Melanchton, zeer geleerd, het met Luther eens werd. Drie belangrijke geschriften van Luther, vooral: „Over de vrijheid van een Christenmensch". c. Dr. Eek komt uit Rome met de bul tegen Luther: „Exsurge Domini". Luther antwoordt met: „Tegen de bul van den anti-christ". De beslissing: 10 Dec. 1520: verbranding van de bul en van de pauselijke kanonieke boeken voor de Elsterpoort te Wittenberg. Nu ban en interdict van de zijde van den Paus. (Wat zijn dat?) IV. De Rijksdag Ie Worms en zijn gevolgen. 1521—1525. a. (Wat is een Rijksdag). Gehouden voorjaar 1521. Luther gedaagd om voor den jongen Keizer Karei V en de rijksstanden te verschijnen. Hij gaat met heldenmoed des geloofs. Verloop der zaak. Antwoorden van Luther. („Ich bin hindurch"). Luther als ketter aangewezen. 8 Mei 1521. Over Luther de rijksban uitgesproken. (Inhoud daarvan). b. OpdenWartburg. Luther met zijn medeweten naar het plan van den keurvorst gevoerd naar den Wartburg. Jonker George. Gods leiding: Luther had rust noodig. Daarbij kon hij zich verder wijden aan de studie van Gods Woord. Vertaling van het Nieuwe Testament, Sept. 1522 reeds uitgegeven. Later ook de geheele Rijbel in het Duitsch verschenen. Groote waarde voor den voortgang van het werk der Reformatie. Pracht van taal voor het volk. (Landwehr III, pag. 27, 28). c. Terug naar Wittenberg. Drie stroomingen waren ondertusschen opgekomen, die de Reformatie van haar karakter trachtten te berooven: 1. het Fanatisme. Karlstadt. Reeldenstorm enz. Melanchton hiertegen niet opgewassen. Luther nu naar Wittenberg en door prediking en optreden wordt dit gevaar bezworen. 2. het Humanism e. Luther keert zich, na den Wartburg, ook af van 't wetenschappelijk Humanisme. Erasmus treedt tegen Luther op (waarom? Landwehr, pag. 30, 31. III). „Over den vrijen wil". Luther antwoordt met zijn belangrijk geschrift: „Over den knechtelijken wil", waarin hij naar de Schrift leert, dat de wil van den mensch onvrij is, dat de mensch onbekwaam is tot het goede en geneigd tot. alle kwaad. 3. het Revolutionaire. De boeren trachten zich te ontworstelen aan de heerschappij van den adel. Aangewakkerd door de Zwickauer profeten, Thomas Münzer. De Boerenkrijg (1524—15251 V. De toestanden in de reformatorische Kerk. a. De „nieuwe leer" in stelselmatigen vorm gebracht door Melanchton. „Loei communes"; de oudste protestantsche geloofsleer. b. de Kerkinrichting was eerst gebrekkig. Veel verwarring. Groote onkunde nog. Om regelmatige toestanden in het leven te roepen, werden de „visitatie-artikelen" door Melanchton opgesteld, met een voorrede van Lutlier. Om de onwetendheid te verminderen, gaf Lulher den „Grooten Catechismus" voor de predikers, den „Kleinen Catechismus" voor huiselijk gebruik. Consistoriaal Systeem. (Landwehr IV, pag. 34). c. Luther in het huwelijk getreden met Catharina van Bora. Het protestantsche predikanten-gezin. Voor het kerkelijk instituut als zoodanig gaf Luther echter niet zeer veel. Hij bleef in de reformatie der Kerk halverwege slaan. Aan den regeerenden vorst in het land gaf hij veel macht. De regeerende vorst was in deze kwaliteit hoofd der Kerk. (Caesaropapisme.) Ook zijn leer inzake het Avondmaal (Consubstantiatie, gevolg van de leer van Luther omtrent de hemelvaart van Christus) niet naar de Schrift. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Deel III. Nieuwe Kerkgeschiedenis. 2e druk. Uitgave J. H. Kok, Kampen, pag. 1—36. L ectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS X. IN ZWITSERLAND. I. Inleiding. De Reformatie in Zwitserland droeg een eigen karakter. Veel overeenkomst met het werk in Duitschland, maar verschil in: a. de beschouwing over het Avondmaal; b. de beschouwing over de verhouding van Kerk en Staat. De Reformalie in Zwitserland wordt gekarakteriseerd door: 1. de D u i t s c h-Zwilsersche Reformatie, waaraan de naam van Zwingli te Zürich is verbonden; 2. de F r a n s c h-Zwitsersche Reformatie, die zich concentreert om Calvijn te Genève. II. De Duitsch-Zwilsersehe Reformatie. Aangevangen pl.m. 1522—1523. 1. Z w i n g 1 i is hier de man. Theoloog en humanist. Evangelie-dienaar en strijdbaar burger. 1481—1531. Leerde de Schriften door studie meer en meer kennen en de gebreken der Kerk onderscheiden. In Zürich geschil over het vasten. Dispuut, 67 stellingen van Zwingli. (Landwehr, III, 39). Tweede dispuut leidt tot het verbod van de mis en het afschaffen der beelden en reliquieën. De Raad van Zürich voor de Reformatie gewonnen. Hier verklaart de Overheid dus de Reformatie voor een voldongen feit. (Uw oordeel daarover? Landwehr III, pag. 46). 2. De Reformatie breidt zich uit over verschillende kantons van Zwitserland. Anderen blijven legen de Reformatie (welke? Landwehr III, pag. 42). Hierdoor de politieke religiestrijd ontstaan tusschen de Reformatorische en Roomsche kantons. Eerst vrede van Kappel, 1529 gunstig voor de Reformatie. 2e Vrede van Kappel 1531 jnisl omgekeerd. Zwingli gesneuveld in den slag. De Duitsch-Zwitsersche Reformatie werd gelukkig verder in goede banen geleid door het werk van Calvijn. III. De Fransch-Zwitsersche Reformalie. 1. Calvijn is hier de persoon. 1509—1564. Opvoeding, studie. Calvijn's „bekeering" 1533. Zijn zwerftochten (oorzaak en bestiering Gods). Naar Straatsburg, Bazel bij Renata von Ferrara, eindelijk op doortocht te Genève gekomen. Farel's woord. -7' Cal.Yijn's eerste verblijf in Genève. 1536— 1538. Calvijn's hand merkbaar. Slrijd tegen de Libertijnen. (Wat waren dat voor menschen?) Calvijn verbannen en naar Straatsburg. 3. Calvijn's tweede verblijf in Genève. 1554— 1564. Teruggeroepen wegens de verwarring door den Raad. Calvijn aan den arbeid. Kerkelijk. Staatkundig. Orde en tucht gehandhaafd in de gemeente en in de stad. Tegenstand. Genève de stad van Calvijn geworden. 4. C a 1 v ij n's b e t e e k e n i s grooter dan alleen voor Genève. a. Zwak gestel, bewonderenswaardige werkkracht. b. Beteekenis als hoogleeraar. c. Werk als prediker. d. Arbeid als zedenhervormer. e. Verklaarder der gansche Heilige Schrift (Openbaring van Johannes uitgezonderd). f. Schrijver van „De Institutie". Beteekenis daarvan. g. Arbeid voor de liturgie. Kerkgezang. h. Strijd tegen Rome, tegen Wederdoopers en Libertijnen. hervet. i. Briefwisseling met vrienden in onderscheiden landen en stroom van studenten naar Genève. C a 1 v ij n's werk internationaal. j. Calvijn's principe. (Landwehr III, pag. 68 en 74—75). IV. De verschillende Avondmaalsbeschouwing bij Zwingli, Lullier en Calvijn. 1. Zwingli: gedachtenismaaltijden een zichtbare prediking. Wezen van het Sacrament echter hiermede vernietigd. (Landwehr, III, pag. 43 44). 2. Lut her: Christus is naar Zijn menschelijke natuur, die alomtegenwoordig is geworden na Zijn hemelvaart, in, meL en onder de teekenen van brood en wijn aanwezig, zoodat de avondmaalsgangers wel degelijk met den mond Christus' vleesch en bloed eten en drinken. Dus geen transsubstantiatie (Bome), maar wel consubstantiatie. Gevolg van Luther's dwaling omtrent de Hemelvaart van Christus. (Landwehr, id.). 3 Calvijn: Verwerping van Bome's opvatting, maar ook van Luther's opvatting van het lichamelijk genieten. Het lichaam en bloed van Christus worden geestelijk gegeten en gedronken, n.1. met den mond des geloofs. (Landwehr, III, pag. 75.) Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 3e deel: Nieuwe Kerkgeschiedenis. Pag. 36—46; 68—76. Lectuur: Andere werken over de Kerkgeschiedenis: ovei Calvijn inzonderheid. SCHETS XI. IN NEDERLAND TOT ONGEVEER 1581. I. Voorbereiding en karakter der Reformatie in Nederland. De Reformatie had in ons land haar voorbereiding gehad door den arbeid van „de broeders des gemeenen levens". De H. Schrift werd reeds gelezen. Allereerst werd de arbeid van Luther bekend. Maar het Lutheranisme kreeg geen vasten voet. Het legde geen beslag op de volksziel, 't was in zijn stelsel niet consequent. Van Zwingli is weinig bekend geweest. Als Calvijn echter optreedt, worden zijn denkbeelden ook in Nederland bekend en verkrijgt de man van Genève grooten invloed: a. door verkeer met Nederlanders, die hem te Genève of Straatsburg opzochten, of daar gingen studeeren. b. doordat verschillende predikers hier arbeidden, die leerlingen van Calvijn waren geweest. Pierre Brully, Micron, Jan Utenhove, Petrus Dalheen, Caspar v. d. Ileyde, Guido de Brés. c. door Calvijn's uitgebreide correspondentie met ons land en met de Nederlandsche ballingen te Frankfort, Wezel, Emden, Londen. d. door de uitgave van vele zijner geschriften. Hervorming in Nederland heeft een beslist Calvinistisch type verkregen. (Rutgers). II. Strijd der Reformatie in ons land in verband niet het optreden der Overheid. 1. Karei V liet het Edict van Worms (Landwehr III, blz. 26) met gestrengheid uitvoeren. Plakkaten. Verbranding van kettersche boeken. 1523 Hendrik Voes en Johannes Esch om des geloofs wille gedood. Antwerpen. Inquisitieraad. Maar het aantal der Hervormden nam toe. 2 Filips nog strenger. Granvelle. 1566 Verbond der edelen: opheffing der Plakkaten tegen de ketters. ^aSe' pre eken. Beeldenstorm. Alva's werken in ons land. Raad van beroerten. Door allerlei middelen, ook politieke, werd het werk der Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden verstoord en kwam dit gedeelte weder onder Spaanschen invloed, vooral door Parma (1581-1588). De strijd voor vrijheid van (geweten en van godsdienst werd echter krachtig onder veel wisseling onder Willem. I vooral in de Noordelijke Nederlanden voortgezet en in 1581 staatkundig beëindigd met de afzwering van Filips. III. Slrijd der Reformatie in ons land in verband inet het optreden van dwaalleeraren. De Reformatie had een hevigen strijd te voeren in ons land met de Anabaptisten of Wederdoopers. Karakter hunner leer: onschriftuurlijke beschouwing van het verband tusschen natuur en genade. Consequentie van hun stelsel: een nieuwe kerkelijke staat temidden van de wereld, een gemeente van zuiver heiligen. Overal in Europa kwamen zij voor. In Nederland werd het Anabaptisme evenals in Duitschland (Münster) tot een revolulionair fanatisme op kerkelijk, sLaatkundig en sociaal terrein. Jan Matthysz., Jan Beukelsz. In Münster echter ontving het Anabaptisme den doodsteek. En in Nederland leidde Menno Simons, van Witmarsum, de beweging in kalmer banen (de latere Doopsgezinden). Deze beweging heeft echter veel kwaad gedaan aan de rustige Gereformeerden, die door de Overheid vereenzelvigd werden met de rustelooze Wederdoopers. IV. Ontwikkeling van het Kerkelijk leven. 1. Geloofsbelijdenis opgesteld door Guido de Brés. Oorspronkelijke bedoeling. 2. Datheen's beteekenis voor de Gereformeerde Kerken in ons land. Vertaler van den Heidelbergschen Catechismus. Zijn Psalmberijming. 3. Convent van Wesel 1568. Nog geen Synode, er waren door den druk geen afgevaardigden van kerken bijeen, maar broeders, die aan de kerken advies wilden geven. 4. Eerste Synode 1571 te Emden. (Waarom werd eerst in Wezel en daarna in Emden vergaderd en niet in ons eigen land?) Geloofsbelijdenissen en Kerkenordening. 5. Daarop volgden Dordrecht (1574, 1578), Middelburg (1581), den Haag (1586). 6. Vluchtelingengemeenten o.a. te Wezel, Emden, Frankfort, Londen. (Johannes a Lasco). Bronnen: Ds. J. H. L a n d w e h r, Handboek der Kerkgeschiedenis. 3e Deel, Nieuwe Kerkgeschiedenis, pag. 77—79, 100—101, 61—63, 66—67. Tweede druk. Lectuur: Kerkgeschiedenis van v. d. Mast. Vaderl. Geschiedenis van Groen van Prinsterer. § 79 v.v. SCHETS XII. VOORUITGANG DER REFORMATIE TOT ± 1555. I. I)e Luthersche Reformatie in Duitsi'hlaiid. Na den Rijksdag te Worms 1521 ontstond een toestand van verwarring en spanning. Omdat de zaken van den godsdienst landszaken waren, bestond vanzelf het gevaar van een burgeroorlog. Bovendien had de Duitsche keizer de handen vaak niet vrij door allerlei oorlogen. Het Turksche gevaar was daarbij dreigend. Zoo werd in den loop der jaren afspraak na afspraak gemaakt, verbond en tegenverbond gesloten; religie-artikelen opgesteld en godsdienstvreden gesloten. Wij noemen o.a.: den Rijksdag te Spiers 1526. Tot op een algemeen Duitsch Concilie zou men zich tegenover de Hervormden gedragen, zooals men het voor God en den keizer zou kunnen verantwoorden; den Rijksdag te Augsburg 1529. Indiening der Augsburgsche Confessie, het belijdenisgeschrift der Lutherschen; het Smalkaldisch Verbond 1531. Het protestantisme zoowel van Noord- als van Zuid-Duitschland wordt een politieke partij in het rijk; den Smalkaldischen oorlog 1516—1547, voorbereid door het nu zich aaneensluiten der Roomsche vorsten te Neurenberg, de heilige Ligue. Houding van hertog Maurits van Saksen in dezen tijd; den Augsburgschen godsdienstvrede 1555. Roomschen en Protestanten gelijke rechten. II. In de verdere landen, die met Luther medegingen. Voornamelijk in de Scandinavische landen vond Luther's reformatie ingang. Redenen daarvoor: de geografische ligging, de taal, het nationaal karakter dezer volken. De conservatief-getinte Reformatie van Luther trok hen aan. Zoo werd Denemarken voor een groot gedeelte gewonnen voor de zaak van het Protestantisme. Als reformator trad op: Hans Tansen, een leerling van Luther. Koning Christiaan III gaf in 1537 de wettelijke sanctie aan de Reformatie. Hij wist door zijn gezag en optreden ook Noorwegen te brengen tot de Reformatie. In Zweden was het vooral koning Gustaaf Wasa, die den tegenstand der bisschoppen brak en in 1527 op den Rijksdag te Westeras aan de Reformatie de overwinning bezorgde. Ook in de Oostzee-provinciën (Lijfland, Estland, enz.) drong Luthers invloed door. In al deze landen werd de Augsburgsche Confessie als belijdenis aanvaard. De landsheer was in zijn kwaliteit hoofd der kerk. III. De Calvinistische Reformatie drong door : 1. in Fr ankrij k. Frans I moedigde de Reformatie aan in Duitschland, om politieke redenen, maar stond haar tegen in eigen land, gesteund door de machtige hertogen der Guisen, zes in getal. De Protestanten, hier Hugenoten genoemd, werden allengs sterker. Een tak van de koninklijke familie, de Bourbons van Navarre, sloot zich bij de Hugenoten (afleiding van den naam onzeker) aan. De edele admiraal Caspar de Coligny met zijn dochter Louise. 1559 de eerste generale Synode gehouden. De Gallische Confessie, geheel in Calvijn's geest opgesteld, als belijdenisgeschrift aangenomen, 40 artikelen. 2. Engeland en Schotland. Wiclif had hier voorbereidend gearbeid. Hendrik VIII, humanist, vereerder van Erasmus, had den strijd met Luther gewaagd. Door den paus beloond. Om een echtscheiding en een voorgenomen huwelijk echter in strijd met den paus geraakt, scheurde hij de Engelsche kerk los van den paus en verklaarde haar tot nationale kerk. Rooinschen en Protestanten werden vervolgd 1533 v.v. Door Thomas Cramner, aartsbisschop van Canterbury, werd na Hendrik's dood het werk der Zwitsersche Reformatie ingevoerd. Catechismus opgesteld en voor den eeredienst het „Book of common prayers" gegeven. Zoo bleef het tot ^ 1555, toen Maria, de bloedige, den troon besteeg en de Contra-Reformatie aanving. De Reformator van Schotland is John Knox, vurig prediker, man van onverzettelijken wil. Onversaagd arbeidde hij, gevormd door het lezen der Heilige Schrift en de werken van Augustinus. Gevangen genomen en naar de galeien verbannen. In 1551 bevrijd en weder aan den arbeid. Toen Maria den troon besteeg, gevlucht naar Genève. IV. Gemengde Reformatie (deels Lutherseh, deels Gereformeerd). In de Oostelijke landen, Polen, Hongarije, Zevenbergen, Bohemen en Moravië was de Reformatie veelszins gemengd, De Duitsche bevolking stond onder den Lutherschen invloed, het andere gedeelte, in Hongarije en Zevenbergen, bijv. de Magyaren, waren Calvinistisch. Helaas werd in Italië en Spanje de Reformatie in haar opkomen onderdrukt. Hier bleef de pauselijke hiërarchie onbeperkt heerschen. In Duitschland waren ook enkele gedeelten, die tot het Calvinisme overgingen. Genoemd moeten worden de Keur-Pfa 1 z met Frederik III. Hij het door Zacharias Ursinus en Casper Olevianus den later beroemd geworden Heidelbergschen Catechismus opstellen, later door Datheen vertaald in het Hollandsch; Baden, Hessen met hertog Filip, Keur-Brandenb u r g. Maar vooral moeten de steden aan den Nederrijn genoemd worden: Wezel, middelpunt der reformatorische beweging. Daar werd in 1568 het eerste Nederlandsche convent gehouden. Verder Emden, waar, naast Wezel, de vluchtelingen uit Nederland en andere landen een „herberg" vonden. In 1571 hier de eerste Synode der Gereformeerden van Nederland gehouden. Ook Emmerik en Kleef moeten genoemd worden. Na 1610 deze kerken los van de Nederlandsche. Bronnen: Ds. J. H. L a n d w e h r, Handboek der Kerkgeschiedenis. 3e deel: Nieuwe Kerkgeschiedenis. 2e druk, pag. 34—36, 47—61, 76—77, 79—83, 96—99. Lectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XIII. DE CONTRA-REFORMATIE. (1555—1648). I. De onlwaking van Rome. De Reformatie moest tot stilstandgebracht worden. En daarbij moesten de aan den dag getreden gebreken der Kerk zooveel mogelijk weggenomen worden. Rome was wakker geworden. Voor deze laatste zaak werden, ook op aandrang van den Duitschen keizer, verschillende maatregelen genomen. 1. De orde der Jezuieten bleek een machtig werktuig voor de Kerk te zijn. Stichter was de Spanjaard Ignalius van Loyola. De arbeid had betrekking op den biechtstoel (Jezuieten werden voornamelijk de biechtvaders aan de hoven enz.), het onderwijs en de zending. Een strijdarmee voor den Paus. Geheel op militairen leest geschoeid. Aan het hoofd de generaal. Hoofdeisch is: blinde gehoorzaamheid. De moraal der orde is zedenbedervend: a. het probabilisme; (elke handeling van den mensch is goed, wanneer hij een waarschijnlijkheidsgrond er voor kan aanvoeren, of wanneer een aanzienlijk kerkdienaar de handeling met zijn woord dekt, afgedacht, of de conscientie van den handelenden persoon er ook tegen getuigt). b. het geestelijk voorbehoud; (iemand mag aan zijn woorden een beleekenis geven, welke ze, redelijkerwijze geoordeeld, niet hebben kan en die de spreker voor zichzelven houdt). c. het intentionalisme: een kleinere zonde mag men doen om een grootere te voorkomen, d.i. de zaak van: het doel heiligt de middelen. 2. Het Concilie van Trente, vooral door den paus op aandringen van den Duitschen keizer bijeengeroepen. 1545—1563 in drie perioden bijeen geweest. Dit concilie heeft het scholastieke Roomsch-Katholicisme (leer vooral van Thomas Aquino) voor alle volgende eeuwen vastgelegd. Drie zaken stonden op het programma: beslechting van de godsdienstige twisten, hervorming van de kerkelijke misstanden, kruistocht tegen de ongeloovigen. Besluiten. 3. Overige middelen ter restauratie. a. de Wetenschap. Bellarminus vooral is hier van beteekenis. Ook hier vormden de Jezuieten de keurbende om de wacht te betrekken bij de Roomsche leer. b. de Inquisitie, reeds sedert de Middeleeuwen bekend. In Italië en Spanje (auto-dafé's) de Reformatie onderdrukt. Sedert 1543 ook censuur op boeken. In 1559 een lijst door den paus openbaar gemaakt van verboden boeken. (Index). c. de Missie. Hel werk der Zending. Vergoeding van verloren terrein gezocht onder de heidenen. Frans Xavier. Indië, Japan, China. In 1622 de arbeid geregeld in de congregatie de propaganda fide („vereeniging" lot propaganda van het geloof). II. Do Contra-Kei'ornialie in Duitsehland en Oostenrijk. In beide landen trachtte Rome vooral door de macht van den keizer het verloren terrein te herwinnen. Rudolf II had den majesteitsbrief uitgevaardigd: vrijheid in Bohemen voor de Protestanten. Matthias, 1612-1619, verscheurde hem. Boheme kwam in verzet. Na Matthias kwam Ferdinand II, een leerling der Jezuieten, aan het bewind. De dertigjarige oorlog was begonnen (1619—1648). Veldheeren: Tilly en Wallenstein. Gustaaf Adolf van Zweden werd de redder van het Protestantisme in Duitsehland Einde: de Westphaalsche vrede (1648). Vrijheid van Godsdienst, de godsdienstvrede van Augsburg bevestigd. III. De Contra-Reformatie in Frankrijk. Hier werd tegen de Hugenoten opgetreden onder het iegentschap van Catharina de Medicis. Godsdienstoorlog, tegelijk burgeroorlog. Vrede van St. Germain (1570). Vrijheid van godsdienst. Steden tot waarborg. Op wraak werd gezonnen, die leidde tot den Bartholomeusnacht (23 op 24 Aug. 1572). Duizenden gedood in Frankiijk, waaronder de Coligny. De Hugenoten hebben zich van dezen slag nooit geheel kunnen herstellen. Onder Hendi ik I\, die om politieke redenen weer Roomsch was geworden („Parijs is wel een mis waard") kwam herademing door tiet Edict van Nantes 1598. Vrijheid van godsdienst voor de Hugenoten met uitzondering van eenige gedeelten de, lands. \an 1598—1629 was het toen het tijdperk van da politieke macht der Gereformeerden en van dexi bloei hunner kerkelijke organisaties, nder Lodewijk XIII begon alles te veranderen. Door Richelieu het genade-edict van Ni mes uitgevaardigd (1629). Aan de politieke organisatie werd een einde gemaakt, maar de godsdienstige rechten werden gewaarborgd Tijdperk eerst van rustige ontwikkeling. IV. De Conira-Rcformatie in Engeland en Schotland. Maria, de Bloedige, begon de vervolging der Protestanten. Cramner o.a. gevangen genomen en niet standvastig gebleven. De Engelsche Kerk werd weder opgenomen in den schoot der Roomsche Kerk. Onder Elisabeth (1558 —1603) weder de Engelsche Kerk zelfstandig gemaakt en de artikelen van Cramner omgewerkt tot de Belijdenis der Anglikaansche staatskerk (39 artikelen), compromis tusschen de Roomsche Kerk en de Kerk der Reformatie. Daardoor beide partijen niet voldaan. De macht van Rome, door Spanje gesteund, vernietigd door het lot der onoverwinnelijke vloot (1588). De Calvinisten drie bezwaren: 1. de eerediensl (te veel Roomsch); 2. de kerkregeering (niet naar de H. Schrift); 3. de kerkelijke tucht niet aanwezig. Zij werden Puriteinen genoemd. John Knox, weder in Schotland teruggekeerd, arbeidde krachtig, zonder iets en iemand te ontzien. In Schotland werd in 1568 de Gereformeerde Kerk als „eenige, ware Kerk van Jezus Christus" bij de wet erkend. V. De Contra-Refornialie in andere landen. In Zweden werd ten slotte aan het werken der Roomsche Kerk de genadeslag toegebracht door de groote vergadering te Upsala (1593), waar men alle kerkelijke gebruiken afschafte en de Confessie van Augsburg aannam. In Polen vonden de Calvinsten een leider in J o h a n n e s a L a s c o (waardoor nog meer bekend?). Synode te Sendomir 1570; compromis opgesteld. Tegenstand der Jezuieten verder groot. In H o n g a r ij e mislukten de eerste pogingen der Jezuieten. Later meer invloed, vooral door den overgang van den Calvinist Peter Pazmanv. De Protestanten stuurden hun jongelingen ter opleiding eerst naar Heidelberg, later naar Holland. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 3de deel. Nieuwe Kerkgeschiedenis, pag. 83—91, 102—108. Lectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XIV. RONDOM DE DORDTSCHE SYNODE 1618—1619. I. De tijd tot 1602 ±. Was na het Convent van Wezel 1568 gevolgd de Synode van Emden (1571), daarop volgden op eigen bodem door de gunstiger geworden omstandigheden de Synode van Dordrecht (1574 en 1578), Middelburg (1581), den Haag (1586). Op deze vergaderingen werd verder gearbeid aan de ontwikkeling van het Gereformeerd kerkelijk leven. De regelingen voor 't kerkelijk leven werden telkens nagezien, verbeterd en aangevuld. (Kerkenordening). De liturgische Formulieren hadden niet minder de aandacht. De Psalmen Davids werden nagezien en de Berijming van Marnix van Sint Aldegonde aanbevolen boven die van Petrus Datheen. Toch heeft de berijming van Petrus Datheen zich gehandhaafd, al was die van Marnix letterkundig hooger in waarde. De Berijming van Datheen had de sympathie van het volk. Zij was populair en sprak de taal van het volk. Verder werden allerlei vragen, de toepassing van het Gereform. beginsel op het practische leven betreffende, beantwoord op deze Synoden. En eindelijk werd de zaak van Coolhaes van Leiden op de Synode te Middelburg (1581) behandeld. Deze predikant hing allerlei libertijnsche gevoelens aan. (Vrije wil en algemeene verzoening, enz.). II. De Dordtsche Synode. 1618—1619. 1. Voornaamste aanleiding tot het bijeenroepen der kerkelijke vergadering was de Arminiaansche strijd. Arminius, hoogleeraar te Leiden, verkondigde afwijkende meeningen, die zich concentreerden om de leer der praedestinatie en vanzelf ook invloed hadden op andere leerstukken. In Gomarus, hoogleeraar aan dezelfde Universiteit, vond hij een tegenstander. De Arminianen gingen naar de Staten van Holland met 'n Remonstrantie (1610). De „Gomaristen" daartegen met 'n ContraRemonstrantie. De strijd daardoor op politiek terrein overgebracht. Maurits en v. Oldenbarneveldt, Hugo de Groot en anderen. Een Generale Synode was noodzakelijk. Gehouden van November 1618—Mei 1619. 37 predikanten, 19 ouderlingen. Zij was een oecumenische Synode, (wat is dat?) door het groot aantal buitenlandsche afgevaardigden (welke?). Praeses: Joh. Bogerman van Leeuwarden. Door de eigenaardige verhouding van Slaat en Kerk in de dagen der Republiek waren ook 19 politieke commissarissen aanwezig. (Hoe denkt ge daarover?) 2. De Vergaderingen der Synode zelf. a. De zoogenaamde Pro-acta of voor-handelingen der Synode. Vóór de zaak der RemonsLranten werd behandeld: 1. de Bijbelvertaling. Besloten werd den Bijbel uit den grondtekst te vertalen. Een gewichtig werk. 1637 voltooid. Statenvertaling. De Statenbijbel. (Vanwaar die naam?) Gewichtig ook voor de ontwikkeling der Nederlandsche Taal. 2. het Catechetisch onderwijs. 3. de Zending (doop van kinderen uit heidensche ouders.) 4. De opleiding tot den dienst des Woords. 5. De Boekencensuur. b. D e z a a k der Remonstranten op de Synode. Na lange discussiën, voornamelijk veroorzaakt door het optreden der Remonstranten, werden deze zonder hun aanwezigheid, (zij waren weggezonden) veroordeeld. Hun leerlingen, 5 in aantal (welke?) werden afgewezen. Gevraagd van hen de onderteekening van een actie van stilstand. Inhoud. Verder verloop met de Remonstranten. c. Dena-behandeling der Synode. (Postacta) Hierbij werden behandeld: a. de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, de Catechismus, de 5 Artikelen tegen de Remonstranten of de Leerregels van Dordrecht, nagezien en aangenomen als de Belijdenisschriften der Geref. Kerken in Nederland. Onderteekeningsformulier vastgesteld. b. de liturgie en de liturgische,Formulieren. c. de Kerkenordening. (In 1905 op de Synode van Utrecht gewijzigd. Waarom?) (Waarom is later geen Generale Synode meer bijeen geweest?) III. Bloeitijd van het Gereformeerd Kerkelijk leven. a. De beoefening der Theologie nam een hooge vlucht: Gomarus, Walaeus, Amesius, Maresius, Voetius, v. Mastricht, enz. De exegese (uitlegging) der H. Schrift werd naarstig beoefend. Het Kerkrecht vond zijn man in Voetius. b. De Kerkregeering was presbyteriaal. Tegenover Rome (hiërarchisch), Engeland (episcopaal), Luther (de lands- overheid opperste in kerkelijke zaken) en tegenover het Independenlisme. (Landwehr, pag. 112—113). c. Geen doopersche mij ding, geen Anti-nomianisme. Maar uitgangspunten: de Souvereiniteit Gods op elk terrein des levens; Gods Naam bovenal; Gods Woord richtsnoer en de tucht van dat Woord over het gansche leven. Zoo krachtsopenbaring. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Derde deel: Nieuwe Kerkgeschiedenis, pag. 101, 113—121, 2e druk. Lectuur: Andere werken over Kerkgeschiedenis. Ook speciaal over de Dordtsche Synode, o.a. van Dr. L. Wagenaar, Dr. H. Kaajan. SCHETS XV. VERDONKERING. I. Gijsberlus Voetius is de man geweest, die reeds tijdens de Dordtsche Synode, maar ook daarna grooten invloed heeft uitgeoefend op het Geref. kerkelijk leven in de 17de eeuw. Zeer bekwaam theoloog, maar ook man van het practisch kerkelijk leven. De vader van het Gereformeerde Kerkrecht. Standaardwerk „Politica ecclesiastica". Veelzijdig geleerd, man van innige vroomheid. Hij is bekend door zijn strijd: a. met de Cartesianen, volgelingen van René Descartes (Cartesius) een Fransch filosoof. Deze wijsgeerige richting, pantheïstisch, werd gesteund in ons land door den geleerden Spinoza. Het Cartesianisme ging uit van het beginsel, dat ten slotte door het nadenkende verstand op den weg, die tot de zekerheid leidt, alles moet worden betwijfeld, om zoo tot de ware kennis der dingen te komen. Hieruit blijkt, dat de mensch als mensch bestaat en handelt. „Cogito, ergo sum"r (Ik denk, derhalve besta ik). b. met de Coccejanen, volgelingen van Coccejus, sedert 1649 Hoogleeraar te Leiden. Deze man beminde de allegorische verklaring der Schrift, had een eigenaardige Verbondsbeschouwing (foederaal-theologie) en een meer vrije opvatting over de beteekenis en de viering van den Rustdag. II. Het opkomen eener ongezonde Mystiek. Langzamerhand echter vervielen sommige voorgangers in doode orthodoxie en werkheiligheid. Men belijdt thans zijn geloof niet meer, maar gelooft zijn belijdenis. Reactie daartegen en beweging toL „nadere reformatie". De leer moet ook innerlijk beleefd worden. Eerst in de juiste richting daarmede: Tolinck, Voetius, enz. Maar langzamerhand ging men de Kerk als ingezonken beschouwen en zich terugtrekken in eigen leven en bevinding van anderen, de ongezonde Mystiek, het Mysticisme. Kennis is niet genoeg, het echte geloof is bevinding. Kenmerken om den staat van het geestelijk leven te onderkennen. Eswijler, Verschuer, Smytegeldt, Schortinghuis met zijn „Innige Christendom" en de vijf dierbare „nieten". De Nijkerksche beweging 1749. Tijd der gezelschappen. Daarnaast en daarmede in verband begon zich ook een richting te vertoonen, die meer in pantheïstische richting ging. Alexander Roëll, hoogleeraar te Franeker, en vooral Balthazar Bekker met zijn „Betooverde wereld". Een eigen plaats nam weer in de beweging, door J e a n de Labadie in het leven geroepen, die de Kerk der wedergeborenen wilde en van zeer puriteinsche gezindheid was. Eerst te Middelburg gearbeid. Later afgezet en daarna in Amsterdam een afzonderlijke „huisgemeente". Vandaar zijn arbeid over het geheele land voortgezet. Anna Maria Schuurman behoorde tot zijn kring. Uitgeweken naar Duitschland, terug in Nederland. Hoofddwaling: de beschouwing over het wezen der Kerk, met gevolg daarvan afwijkingen, welke in de prediking, in het gebruikmaken der Sacramenten en in de oefening der kerkelijke tucht openbaar werden. III. Kerk en Staat. De Gereformeerde religie was de heerschende, maar door den band met den Staat ondervond zij daarvan soms meer de lasten dan de lusten. De regenten waren niet geneigd hun rechten als beschermheeren der Kerk prijs te geven. De afwijkende richtingen konden zich, indien zij maar niet al te openlijk optraden, inrichten naar eigen behoeften, maar de Gereformeerden zagen zich telkens blootgesteld aan de willekeur van regenten, die zich inlieten met predikants- beroepingen, aangelegenheden van den eeredienst en zelfs met geschillen over de leer. Na 1618 en 1619 werd door de Staten-Generaal zelfs niet meer toegestaan het houden van een generale Synode. Conflicten o.a. met Jacobus Koelman, predikant te Sluis, Wilh. a Brakel en anderen. De geest van Oldenbarneveldt had inderdaad in menig opzicht gezegevierd (de Kerk onder den Staat). Men moest verdraagzaam wezen, tolereeren. Maar deze verdraagzaamheid ging langzamerhand meer het karakter van onverschilligheid dragen en voor de Kerk werd steeds minder gevoeld. De naam „Gereformeerd" werd vervangen door dien van „hervormd"; in plaats van „kerken" ging men spreken van „kerk". Op last der Staten-Generaal werd straks een bundel Evangelische gezangen ingevoerd, van Remonstrantsche en rationalistische vlekken niet vrij. De begrippen van „vrijheid, gelijkheid en broederschap", die van het rationalisme, drongen meer en meer door. Enkele mannen riepen weer terug tot de oude paden, o.a. Hoornbeek, a Marck, Alexander Comrie met zijn „het A. B. C. des geloofs". Ontstaan van verschillende genootschappen, die een Christendom boven geloofsverdeeldheid huldigen, o.a. de Maatschappij tot nut van het algemeen, Teylers genootschap, het Delftsche gezelschap „Christo sacrum", enz. De Gereformeerde Kerken bleken aan het einde der 19de eeuw haar geest, haar kracht en haar invloed grootendeels te hebben verloren. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Derde gedeelte. Nieuwe Kerkgeschiedenis. 2e druk. Pag 145-147, 158-160. Leerboek der Kerkgeschiedenis van J. H. Kurtz. (Daar Landwehr over wat in dezen leidraad gegeven is, zeer kort is) pag. 290—296, 312—315. De predikant ter plaatse heeft het wel in zijn bezit. Lectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XVI. PIËTISME EN METHODISME. I. Hel Piëtisme. Een richling, welke bijzonder in de Luthersche Kerk (Duitschland) ingang heeft gevonden. Wanneer eenzijdig de nadruk gelegd wordt op de rechten van het hoofd, komt er altoos reactie en gaat men aan de andere zijde op de rechten van het hart wijzen. Er begon in de Luthersche Xerk een verstandelijke richting te heerschen, welke gevaarlijk bleek voor den geestelijken welstand der Kerk en haar leden. De orthodoxie werd orthodoxisme. Daartegen streed Joh. Arndt met zijn boeken ,,Over het ware Christendom' Ph. Jac. Spener is de man, die het Piëtisme in de Luthersche Kerk ingang deed vinden. Levensloop. In 1670 godsdienstige bijeenkomsten tot opwekking van het geestelijk leven, „collegia piëtatis" (samenkomsten van vroomheid). In 1675 zijn boek: „Pia desideria" (vrome wenschen). August Herman Francke, vol energie en kracht, heeft verder gearbeid, vooral te Halle. Stichting eener Universiteit aldaar. Halle werd het brandpunt dezer beweging. Stichting van het beroemde Weeshuis en het Bijbelhuis. Eenige beginselen van het Piëtisme, nu nog werkend in Duitschland: het geloof kan niet anders in den zondaar openbaar worden dan langs den weg van „Buszkampl , d.i. van een vreeselijken zieleslrijd. Prediking der ascese (onthouding). Aandringen vooral op ware godzaligheid. Veel stichtelijke lectuur en geestelijke liederen. Invloed in Nederland reeds aangewezen in den vorigen leidraad. Verwant met het Piëtisme waren de Hernhutters. Hierbij moet genoemd worden de graaf van Zinzendorf. Levensloop. Familiën van verdreven Moravische broeders (Bohemen) vestigden zich op zijn landgoed en slichtten een plaats, Hernhut genaamd. Zinzendorf werd de leider. Uitbreiding ook in andere landen. In ons land, nu nog te Zeist, ook zich noemende de Broedergemeente, bekend door den Zendingsarbeid in Suriname. De Hernhutters leggen weer allen nadruk op de verlossing van den zondaar, welke geheel en al toegeschreven wordt aan den Heere Christus, die eenzijdig op den voorgrond treedt. Christocentrisch. Niet zoozeer echter plaatsbekleedend, maar aldus: Jezus' liefde moet onze wederliefde wekken. Kerkinrichting. II. Het Methodisme. Het MeLhodisme vond ingang in Engeland. Onder Jacobusl en Karei I werden deRoomschen met bijzondere voorkomendheid behandeld en daarbij tegenover de Anglikaanschen de Puriteinen achteruitgezet. De Schotten°in verzet. Iersche Bartholomeusnacht. Westminstersche Synode. (1643—1648). De Westminstersche Confessie, Calvinistisch, enz. De Koning op het schavot (1649), O li vier Cromwell protector, Engeland 'n republiek. Beteekenis van Cromwell: door zijn Protestantsche politiek heeft hij met Gustaaf Adolf en Willem III het Protestantisme versterkt, toen het in Duitschland en Frankrijk met ondergang werd bedreigd. Voor het eerst vrijheid van Godsdienst. Karei II en Jacobus II weder van andere gedachten. Toen Willem III. 1689. Tolerantie-acte. Ook in de Engelsche Kerk werd echter inzinking openbaar. Het Piëtisme had de gemoedelijke Duitschers bekoord, hetMethodisme was meer geëigend voor de practische, altoos bedrijvige Engelschen. John Wesley en George Whitefield zijn hier de mannen. Beiden waren in Amerika geweest en kwamen terug als vurige predikers van de noodzakelijkheid der bekeering. Zeer welsprekend. Toen men niet meer in de Staatskerk mocht preeken, begon men dit in de open lucht te doen. Hoewel men het niet bedoeld had, kwam men door het optreden van de Staatskerk er toe afzonderlijke gemeenten te stichten. Leer. Piëtisme en Methodisme gaan uiteen. Het eerste wanhoopt aan de redding der wereld en trekt zich in conventikels terug. Het tweede zoekt met ontplooide vaandels de wereld te behouden. In eigen boezem kwam scheiding bij het Methodisme. Wesley was in zijn beschouwingen Arminiaansch, Whitefield Calvinistisch. Algemeene verzoening en praedestinatie. In 1741 de breuk. Het beginsel van Wesley heeft gezegevierd. Bij het Methodisme treedt de mensch en zijn werk op den voorgrond. (Nu nog bij het Leger des Heils). Methodisme = de bekeering en de vroomheid naar een vaste methode. Eerst wet en verdoemenis prediken, daarna berouw gewekt, en aanstonds de genade Gods in Christus aangrijpen. Zeer groote propagandistische kracht ontwikkeld, vooral in de Angelsaksische landen, waaronder Noord-Amerika een eerste plaats inneemt. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 3de deel. Nieuwe Kerkgeschiedenis. Pag. 133—142, 149—152. Lectuur: Andere handboeken. SCHETS XVII. DE TIJI) DER VERLICHTING, LEIDENDE NAAR DE REVOLUTIE. I. Hel Deïsme in Engeland. Onder de zoogenaamde „A u f k 1 a r u n g" of „Verlichting" verstaat men de poging van het menschelijk denken om een levensbeschouwing te scheppen op den grondslag der natuurlijke kennis buiten de bijzondere Openbaring om Athene over Jeruzalem heerschend. Dit streven kwam in de laatste helft der 18de eeuw met kracht naar voren, ook doordat de Kerk was ingezonken, de beoefening der theologie niet meer gedragen werd door levende kracht en aan den anderen kant mannen opstonden van veelzijdige bekwaamheid, met name op hel gebied der wijsbegeerte (filosofie). In alles werd toen openbaar de stelselmatige afkeer van wat de Kerk geloofde en beleed en de opbouw van een nieuwe levens- en wereldbeschouwing, vrij van elke overgeleverde autoriteit. In Engeland draagt deze beweging den naam van Deïsme. Het was de natuurlijke godsdienst, welke slechts het begrijpelijke tot inhoud had. De man, die daartoe den stoot gaf, was John Locke (1632—1704). Als kenmerk van den waren godsdienst gold bij hem de overeenstemming van de openbaring met de rede. Radicale! was Tol and, die leerde, dat de openbaring slechts het begrijpelijke bevatten kon. Ook 1 indal. De richting van de Vrijdenkers kwam op en daarmede stond weder in verband de oprichting van de Engelsche vrijmetselaarsloges. De critiek van Hume, die niet anders dan van „ervaring" wilde weten en God en onsterfelijkheid daarom onbewijsbare begrippen noemde, benevens de invloed van het Methodisme deden aan het Deïsme in Engeland veel afbreuk. II. De Verlichting in Frankrijk. L o d e w ij k XIV was de groole koning geweest. In 1685 hief hij het Edict van N a n t e s op en de vervolging begon. Frankrijk betaalde deze politiek met het verlies van een half millioen van zijn beste burgers. De Jezuieten heerschten en het hof was zedeloos. Frankrijk was rijp voor de heerschappij van het ongeloof. Montesquieu was de eerste, die de beginselen van het Deïsme in Frankrijk begon te propageeren. Maar Voltaire is daar de man geweest. En zijne ideeën werden door de zoogenaamde Encyclopaedisten verder gebracht, waaronder genoemd moeten worden Diderot en d'Alembert. Waren zij materialistisch getint, Rousseau eischte de vereering van het gevoel en van de natuur. Zijn boek voor het staatkundig en maatschappelijk leven: „ConIrat social". Zijn werk voor de opvoeding: „Emile". De gevolgen dezer leeringen bleven niet uit. Frankrijk werd een prooi van het ongeloof. Niets verhinderde de zedelijke ontbinding van de natie. De Revolutie kon nu komen. Voltaire. III. De „Aufklarung" in Duitschland. Wat in Engeland en Frankrijk werd gepropageerd, werd ook in Duitschland gelezen. Frederik de Groote was zeer Franschgezind, een vereerder van Voltaire. Een ieder moest op zijn eigen manier maar zalig worden. De Fransche ideeën vonden meer ingang in de hoogere kringen, wat in Engeland werd geleerd in de burgelijke, een zoogenaamde Volksfilosofie. In dienst van dit alles werd al spoedig de pers gesteld, een machtig wapen. Een algemeene Duitsche Bibliotheek. Ook de school werd gebruikt als een propaganda-middel voor de verlichte ideeën. Basedow. En de theologie werd zelfs aan haar dienstbaar gemaakt. Wolfenbüttelsche fragmenten. Reactie ontstond in Duitschland tegenover het een en ander: a. in piëtistische kringen. Hamann. Matthias Claudius, Lavater. b. in filosofische kringen. Het Rationalisme, dat meende alles te kunnen bewijzen, en wat niet bewezen kon worden verwierp, werd door den grooten wijsgeer Immanuel Kant uit Koningsbergen teruggedrongen. IV. Ilel Rationalisme in Nederland. Deze richting had ook haar verderfelijken invloed in Nederland doen gevoelen. De kerk was ingedommeld, de leer was versteend, het leven ingezonken. Men ging meer en meer de aloude Gereformeerde leer bestrijden. J. H. Regenbogen gaf uit in 1811: „Christelijke godsdienst naar de behoeften van den tijd". In dit boek vierde het Rationalisme hoogtij. Toch was dit sommigen weer te radicaal. De mannen van het „juiste midden" stonden op. Maar die riepen toch nog uit: „Blijf weg met uwe leer van de Drieëenheid. De liturgische geschriften en belijdenisschriften werden „allerellendigste formulieren" genoemd. De „Dordtsche kluisters" moesten verbroken worden. Men werd rijp voor wat in 1816 ging gebeuren. Kracht van tegenweer was daarbij niet aanwezig. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 2e druk. Deel III, pag. 163—166, 142—143, 166—174. Deel IV, pag. 98—99. Lectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XVIII. ROME IN I)E 19de EN 20ste EEUW. I. Nederlagen in de Rooinsche Kerk. 1. Het Jansenisme, eene reactie tegen het Jezuietisme, een laatste poging om de leer van AugusLinus in eere te herstellen. Cornelis Jansen, bisschop van Yperen, gestorven 1640. Heftige tegenstand van de Jezuieten en de pausen. De beweging concentreerde zich later om het klooster Port-Royal. Bekende figuren: Pascal, Quesnel. In 1765 werd in Nederland gesticht de Jansenistische of oudkatholieke kerk. Centrum: Utrecht. Seminarium te Amersfoort. Thans ^ 25 gemeenten met omstreeks 5000 leden. Ook in andere landen is de invloed dezer kerk uiterst gering. Het celibaat voor de priesters is afgeschaft. Men houdt echter vast aan de middeleeuwsche theologie. Het kwaad is door hen niet in den wortel aangetast. 2. Voor en tijdens Napoleon. Door het werk der Jansenisten o.a. moest door den Paus in 1773 de orde der Jezuieten opgeheven worden, een enorme slag. Ook de hebzucht van de orde en haar streven naar politieke macht deden de oogen opengaan voor de gevaren, die dreigden. Daarbij ijverde Jozef II in Oostenrijk om zijn land vrij te maken van de pauselijke hiërarchie. Het Jozefinisme. Maar de gevoeligste slagen ontving de Roomsche Kerk in Frankrijk door de Revolutie. De Nationale vergadering (1789—1791) verklaarde de kerkelijke goederen nationaal eigendom, hief kloosters en geestelijke orden op. Nog erger maakte het de Nationale Conventie, die proclameerde den godsdienst der rede. Onder Napoleon werd de Roomsche Kerk weer in eere hersteld, maar Rome werd geen staatsgodsdienst. Door allerlei oneenigheid werd Paus Pius VII ten slotte door Napoleon gevangen genomen en werd hij gedwongen de door den Keizer benoemde bisschoppen te erkennen. Door dit alles moest de Roomsche Kerk zware nederlagen boeken. II. De Pausen der 19de en 20ste eeuw. Pius VII, die reeds veel ondervonden had, deed na Napoleon's val in 1814 weer zijn intrede in Rome. Een zijner eerste daden was nu de herstelling van de orde der Jezuïeten. Politiek was zijn streven er op gericht met de verschillende staten zooveel mogelijk op goeden voet te verkeeren en concordaten te sluiten, die in den grond der zaak tot niets anders dienden dan om de belangen van den Heiligen Stoel te bevorderen. Ook namen de eerste Pausen een felle houding aan tegen den arbeid der Bijbelgenootschappen, die zich in hun werk begonnen te ontplooien. Een latere Paus, Pius IX (1846—1875), zag tijdens de beroeringen in Europa, dat het Ilaliaansche volk in 1849 de wereldlijke macht van den Paus afschafte en te Rome de republiek werd uitgeroepen. Door hulp van buiten werd dit ongedaan gemaakt. Na zijn herstelling werd de Mariavereering ten toppunt gevoerd door de afkondiging van het dogma van de onbevlekte ontvangenis der heilige maagd. In alle landen wilde hij de bisschoppelijke hiërarchie herstellen. 1853, April, in Nederland: 4 bisdommen en één aartsbisdom. Daardoor ontstond hier de zoogenaamde Aprilbeweging, die echter op niets uitliep (gebrek aan innerlijke kracht). Deze paus moest ook beleven den ondergang van zijn wereldlijk gezag, het zich ontnemen van den Kerke- lijken staat. 1870. Rome werd de hoofdstad van Italië, het pauselijk paleis koninklijke residentie. Den paus verbleef het Vaticaan. Tot 1929 beschouwde hij zich dan ook als een gevangene. Thans heeft hij weder zijn herstelling als wereldlijk vorst gekregen en is hem eenig meerder gebied gegeven. (Mussolini). Juichkreten in Roomsche kringen. Grooten invloed heeft Leo XIII uitgeoefend (1878—1903). Den grooten strijd in Duitschland omtrent de wetten van staat en kerk, den zoogenaamden „Kultuurstrijd", door Rismarck begonnen, heeft hij tot een goed einde gebracht. Vooral is hij bekend door zijn encycliek: „Rerum novarum'', waarin hij het socialisme veroordeelde en de grondwet uitvaardigde voor de Roomschen op het gebied der sociale wetgeving. De vrijmetselarij werd veroordeeld, maar ook werd de reformatie door hem een revolutie genoemd, die moest lijden tot verwoesting der zeden. Thomas Aauinas werd d e kerkleeraar. Heftige aanklachten tegen de Reformatoren werden door P i u s X (1903—1914) geuit. (Rorromeus-encycliek). Protesten, ook uit ons land. Renedictus (1914—1922) werd in zijn werk belemmerd door den wereldoorlog, wilde veel voor den vrede doen. De tegenwoordige paus, P i u s XI, heeft het herstel van de wereldlijke macht beleefd en toont zich een diplomaat. III. Het Ultra-Montanisme, (ultra montes — over de bergen), is de richting, bijzonder in Frankrijk, Duitschland. België en Nederland, welke vóór alle dingen het belang van den Heiligen Stoel op het oog heeft, van harte gesteund door de Jezuïeten. Propaganda voor deze richting wordt in alle landen gevoerd. Rome stelt al zijn macht in het werk om zijn glorie meerder te maken, zijn invloed grooter. Ook in Nederland. Onder de groote mannen moet hier genoemd worden Dr. H. J. A. M. Schaepman, priester, dichter, staatsman, redenaar. Allerlei middelen moeten dienen om dit streven te bevorderen, zoo ook wondergenezingen (Lourdes), stigmatisatie (in onzen tijd Maria Theresia Neumann in Duitschland), heiligverklaringen, enz. Verzet van alle kanten daartegen, van wetenschappelijken kant, van radicale zijde. De Los-van-Rome-beweging, vooral in Oostenrijk. Anti-papisme geeft echter niets. IV. Het Valieaansch Concilie, 1870, wilde een poging doen, om als kerkleer vast te stellen, wat noodwendig was, om het Ultra-Montanisme tot het toppunt te voeren. Hoofd- doel was: de onfeilbaarheidsverklaring van den paus. Op 18 Juli 1870 werd dit dogma aangenomen. De Jezuïeten hadden gezegepraald. Het leersysteem had zijn sluitsteen ontvangen. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 3e deel: pag. 152—154, 175—179. 4e deel: pag. 11—27, 33—37, 37—44. (Jansenisten). Lectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XIX. IN 1816. I. De nieuwe organisatie. Wat Lodewijk Napoleon en Napoleon beproefd hadden, n.1. een nieuwe organisatie in het leven te roepen, werd onder de regeering van Koning Willem'. I werkelijkheid. De oude Kerkenordening van Dordrecht moest plaats maken voor een nieuw reglement. De Koning wilde zich het lot der Kerken aantrekken. In het buitenland had hij kennis gemaakt met de inrichting der Luthersch-consistoriale kerk in Duitschland, en met de Episcopaalsche kerk in Engeland. 1814. Oprichting van een Departement van eeredienst. Een consulteerende commissie werd benoemd van „verlichte leeraars en andere kundige mannen" tot voorlichting van den koning omtrent den meest gewenschten kerkvorm. Aan het Departement werd de nieuwe regeling van het kerkelijk leven in stille klaargemaakl. De Secretaris Jansen was de zetel van al deze gewichtige maatregelen. Het ontwerp werd aan elf predikanten toegezonden die hun opmerldngen mochten maken. Op 7 Januari 1816 volgde de koninklijke goedkeuring op het: „Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk van het Koninkrijk der Nederlanden". II. Bezwaren tegen dit Reglement. a. omtrent de onwettige manier, waarop dit reglement tot stand is gekomen. De Kerken hebben zelve alleen het recht om te beslissen over eigen organisatie. Elke organisatie, welke van buiten komt, is opgedrongen, in strijd met haar karakter en daarom onwettig. b. omtrent den inhoud. Door dit reglement werd eene bestuursmacht in de Kerk gebracht, welke tegen het Woord des Heeren is. In Art. 1 reeds werd de aloude leer miskend, dat de kinderen der geloovigen als lidmaten gedoopt werden. Alleen gedoopten en tot lidmaat aangenomenen werden beschouwd tot de Kerk te behooren. De Kerk werd bestuurd door de Synode. Geen meerdere, maar hcogere vergaderingen w >rden ingesteld. De Kerken werden collegialistisch, opgelost in een genootschap, dat vanuit Den Haag zou bestuurd worden. De autonomie (zelfstandigheid) der plaatselijke Kerk ging verloren. Noch krachtens zijn koningschap, noch krachtens de Grondwet, had Willem I aldus mogen handelen. III. Protesten tegen de nieuwe bestuursorganisatie. Dit nieuwe Reglement wekte bij sommigen wel ontevredenheid, maar alleen de Classis Amsterdam protesteerde op waardige wijze. De Classis ontving het aniwoord. dat zij sinds 7 Januari 1816 niet meer bestond. Ook enkele predikanten uit de Classis Leiden en Woerden hebben later hun bezwaren ingebracht, maar eveneens tevergeefs. IV. I)e eerste „Haagsehe Synode". Op 3 Juni 1816 werd zij geopend. De koning had de leden benoemd, ook zelfs het bestuur en den secretaris. De heer Repelaer van Driel, commies-generaal van het Departement van Eeredienst, hield de Openingsrede. En de „Synode" verklaarde in het eind, dat zij vertrouwde in alle nederigheid overtuigende blijken te hebben gegeven van haar groote achting voor de geëerde Staatscommissie, een achting, welke haar teruggehouden heeft om ten aanzien van een enkel bijvoegsel van het Reglement dit zelfs niet te durven betwisten. Op deze vergadering werden bijzondere reglementen, die vooraf reeds ontworpen waren aan het Departement, goedgekeurd en den koning ter onderteekening aangeboden. Ei werden daarbij besluiten genomen, die tegen de Heilige Schrift en de belijdenis indruischten. Het Reglement op het Examen en de Toelating tot het Leeraarsambt, en het Reglement betreffende Opzicht en Tucht vertoonen reeds vele sporen van menschelijke inzettingen, die niet dooi God zijn gewild. Daarbij werd in 1819 een „Algemeen College van Toezicht" ingesteld, hetwelk op de administratie van de plaatselijke kerkelijke goederen moest toezien. Het vrij beheer ging verloren. Alleen Amsterdam maakte een uitzondering, wat van belang zou blijken bij het gebeurde in 1886. V. Algemeene toestand. Hoewel in sommige streken van ons vaderland nog vele trouwe belijders gevonden werden, was de toonaangevende richting in die dagen die van een oppervlakkig Christendom. Daardoor konden ook zulke dingen gebeuren. Uitzonderingen daarop waren: Lukas Fockens, predikant te Sneek en Nicolaas Schotsman, van Leiden, voor wien een Bilderdijk het opnam, toen hij gehoond werd om zijn geschrift: „Eerezuil ter nagedachtenis van de voor tweehonderd jaar te Dordrecht gehouden Nationale Synode, opgericht door Nicolaas Schotsman". Bronnen: Ds. J. H. L a 11 d w e li r. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerk in Nederland van 1795—heden. Vlle druk. J. H. Kok, Kampen. Pag. 17—24. Dit werkje is voor deze en de volgende leidraden beslist n o o d z a k e 1 ij k. Ds. J. H. L a n d w e h r, Handboek der Kerkgeschiedenis. 4e deel. 2e druk, pag. 98—100. Ds. J. C. Ruil ma n n. De Afscheiding. Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XX. RONDOM 1)A COSTA. I. Hel ontstaan van het Reveil. Nadat in verschillende deelen van Europa zich eene godsdienstige herleving geopenbaard had, werd een geestelijke opwekking, bekend onder den naam van het „Reveil", ook in ons land gezien. Deze herleving begon in Engeland, vertoonde zich daarna in Schotland en liet vandaar haar invloed gevoelen in Zwitserland. Malan, Gaussen, Monod, Merle d'Aubigné. Vandaar ook naar ons land. II. Karakter van het Reveil. De arbeid beperkte zich voornamelijk tot de hooge kringen. De mannen van het Reveil riepen tot geloof en bekeering, maar zij hebben niet reformatorisch gearbeid voor het vervallen instituut der Kerk. Het Beveil was eene algemeen-Christelijke, doch geen kerkelijke beweging. Tot hel Reveil behoorden dan ook in ons land mannen van verschillende kerkengroepen. Toch heeft deze beweging veel zegen afgeworpen voor de herleving van het onderzoek der Heilige Schrift en voor het waarachtig geloof in Jezus Christus als den Verlosser van zondaren. III. De mannen van het Reveil. Voorlooper was Mr. Bil der dijk, een kloek strijder, die een kring van jonge mannen om zich verzamelde, onderricht gevende in de geschiedenis des Vaderlauds. Hij streed tegen den geest der eeuw. In staatkundig opzicht was hij contra-revolutionair. Dichter. Een der meest bekende zijner leerlingen was Mr. Isaac da Co sta, van afkomst een Israëliet, tegelijk met zijn vriend, den medicus Capadose, gedoopt. Vurig strijder voor de waarheid, onversaagd prediker van het kruis van Jezus Christus. Bekend geschrift: „Bezwaren tegen den geest der eeuw". Dichter. Voorlezingen over en uit den Bijbel. Onder de mannen van het Beveil moet ook genoemd Mr. G. Groen van Prinsterer. Historicus en staatsman. Leus: tegen de Bevolutie het Evangelie. Niet contrarevolutionair, maar anti-revolutionair. Op kerkelijk terrein was hij juridisch-confessioneel en dus niet, zooals da Costa, een voorstander van den medischen weg: het kwaad moet uitzieken (wat dunkt u van deze zienswijze?). Verdere mannen van het Beveil o.a. Elout van Soeterwoude, v. d. Kemp, Willem en Dirk van Hogendorp, Van Wassenaar van Catwijk, Sécrétan, James, ter Borg, Laatsman, Chevallier, Van Zuylen van Nijeveldt. „De Christelijke Vrienden". IV. Andere levensleekenen. De Haagsche predikant D. Molenaar schreef in 182/ een adres aan al zijn hervormde geloofsgenooten, waarin hij op den treurigen toestand der Kerk wees, zoowel in leer als in leven. Vooral de nieuwe onderteekeningsformule voor de predikanten werd door hem bestreden (met het bekende woord: „overeenkomstig'). Toen de koning hem zijn ongenoegen liet blijken, beloofde hij voortaan zich stil te houden en kreeg een ridderorde. In 1823 scheidde zich te Axel J. W. Vijgeboom af en noemde zich met zijne volgelingen: „Oude gesepareerde gemeente van Christus". Een man van groote beleekenis in dezen tijd was Herman Friedrich Kohlbrügge, een zoon van het Reveil, die van invloed is geweest op de godsdienstige beweging dier dagen. Later echter afwijkend in het leerstuk der heiligmaking: een Christen heeft niets meer met de wet te doen. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr. Kort overzicht van de geschiedenis der Gereformeerde Kerken van 1795—heden. 7de druk. J. H. Kok, Kampen. Pag. 24—30. Ds. J. H. Land w e h r, Handboek der Kerkgeschiedenis. 4e deel. 2e druk, pag. 100—102. Lectuur: I)s. .T. C. Rullmann. „De Afscheiding" en andere werken van dezen schrijver. Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XXI. HENDRIK DE COCK EN DE ZIJNEN. I. Het karakter der Afscheiding. Dc Afscheiding was geen rechtstreeksche vrucht van het Reveil. Al hebben enkelen harer leiders, vooral wal hun geestelijk leven betreft, veel aan het Reveil te danken. Het Reveil heeft meer bezield, dan hervormd. De Afscheiding is geweest een nationale Gereformeerde beweging, opgekomen uit den boezem der kerken, die zich ten doel stelde den terugkeer tot de leer en den dienst der Vaderen. Niet dus het optreden van enkele ontevreden jeugdige predikanten, ook niet een uitloopster van het Piëtisme of van het Methodisme. II. Het begin der Afscheiding. Deze reformatorische beweging is begonnen te Ulrum, 13 October 1834 onder den predikant Hendrik de Cock. Door de kerkelijke Besturen werd hij geschorst in zijne bediening om zijn optreden tegen valsche leeraars en zijn ijveren voor de ware leer. Toen hij daarbij nog een voorrede geschreven had in een boekje tegen de Evangelische gezangen, werd hij 29 Mei afgezet door hel Provinciaal Kerkbestuur, maar de Synode gaf nog zes maanden beraad. Op 13 Oct. 1834 besloot de Kerkeraad van Ulrum in zijn geheel zich af te scheiden van de Ned. Herv. Kerk om te blijven bij de ware Kerk. Afscheiding was alzoo geen doel, maar middel om te komen tot Kerkherstel. Men wilde geen gemeenschap meer hebben met de Ned. Ilerv. Kerk, totdat deze terugkeerde tot den waarachtigen dienst des Heeren, en verklaarde tevens gemeenschap te willen oefenen met alle ware Gereformeerde lidmaten, enz. III. Verdere opwabing. H. P. Schol te, predikant te Doeveren c.a. was de tweede. Ilij verklaarde 1 Nov. 1834 in eene acte van afscheiding niet langer onder het Synodaal Bestuur te willen leven. A. Brum m elkamp voegde zich October 1835 bij hen. Hij scheidde zich, nadat hij door het Provinciaal Kerkbestuur afgezet was als predikant te Hattem, af van hel officieel Hervormd Kerkbestuur. Daarop volgden nu meerderen: Ds. J. v. Rhee, van Veen, Ds. G. F. Gezelle Meerburg, van Almkerk, te voren afgezet. Sim on van Velzen, predikant te Drogeham, door het Classicaal bestuur geschorst, scheidde zich Dec. 1835 eveneens af. A. C. van Raai te, die niet toegelaten was tot de Evangeliebediening in de Herv. Kerk. omdat hij gehoorzaamheid aan de Synodale Verordeningen weigerde te beloven, voegde zich bij hen. Deze laatstcT is later naar Amerika vertrokken, waar hij onder de Hollandsche kolonisLen in Amerika heeft gearbeid met veel ijver en toewijding. B u d d i n g, predikant te Biggekerke, heeft korten tijd ook tot de Afgescheidenen behoord, maar is later op zich zeil aan staan. In hem ligt de oorsprong der vrije Evangelische gemeenten. Evenzoo was het bij Lede boer, predikant te Benthuizen, bij wien de oorsprong der oudGert .ormeerde gemeente te zoeken is. I\. Verdere geschiedenis der Afscheiding. Langzamerhand werden vele gemeenten gev o r m d uit hen. die zich bij de ware Kerk wilden voegen, hoewel de Afgescheidenen eerst vervolgd werden, omdat de regeering de wet op de verboden samenkomstei (Code Napoleon) op hen toepaste. Gevangenisstraffen wer len uitgedeeld, boelen opgelegd, met inkwartiering gestraft. Groen van Prinsterer en Mr. van Hall namen het voor de Afgescheidenen op. De eerste Synode werd Maart 1836 te Amsterdam gehouden. Al spoedig trad verdeeldheid aan het licht. Het verband van zichtbare en onzichtbare Kerk, de beteekenis van den Kinderdoop, het zeggenschap der Synode over de Kerkeraden en de aanvrage om vrijheid van eeredienst brachten geschil. Het laatste pnnt was oorzaak van hel ontstaan der „Gereform. gemeenten onder het kruis". Een der middelen, waardoor de eenheid onder de Afgescheidenen zeer bevorderd werd, was dc Stichting van de Theologische School te Kampen in 1854. Had men eerst particuliere opleiding, thans kwam er concentratie en meer eenheid. Eerste leeraren: de Haan, v. Velzen, Brummelkamp, H. de Cock, zoon van den vader der Scheiding. In 186!) kwam de Vereeniging tot stand met de Gereformeerde gemeente onder het kruis. Van toen af noemde men zich „C h r i s t e 1 ij k e Gereformeerde K e r k". Bronnen: Ds. J. H. Landwehr. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Gerei'. Kerken in Nederland van 1795 tot heden. 7e druk, pag. 31—49. J. H. Kok, Kampen. Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. Ie deel. 2e druk. Pag. 102—107. Lectuur: Ds. J. C. Rullmann. „De Afscheiding". „Een Schat in aarden vaten". De levensbeschrijvingen van de Cock, Scholte, v. Kaalte, v. Velzen, Gezelle Meerburg, door Wormser (de laatste door Rullmann). 5 deelen. Uitgeversmaatschappij E. J. Bosch Jzn., Baarn 1919. Andere werken over Kerkgeschiedenis. SCHETS XXII. DE STRIJD VOOR KERKHERSTEL. I. De Groninger- of Evangelische Richting. Deze richting, die haar verdedigers voornamelijk vond aan de Groninger Hoogeschool, heeft door haar verdraaien van de waarheid bij het behoud van evangelische spreekwijzen groot nadeel aan dc Kerken toegebracht. Vader was de Utrechtsche Hoogleeraar P. W. v. Heus de. Het Evangelie was voor haar niet een blijde boodschap der verlossing, maar een middel om het menschdom op le voeden tot God. De Drieëenheid werd geloochend. Geen leer van den duivel. Vertegenwoordigers: Hofstede de ■Groot, Pareau, Muurling, Clarisse, v. Oordt. Hiertegen trad o.a. op Ds. Moorrees, pred. te Wijk, in een adres in 1841 door velen geteekend aan de Synode, aandringende op handhaving van de formulieren van eenigheid. Het gold de groote vraag, of men de formulieren van eenigheid aannam, omdat zij overeenkwamen met de Heilige Schrift. (Quia of quatenus). Later het protest hernieuwd door de „zeven Haagsche Heeren" (1842). Het optreden der Christel ij ke vrienden was een verder levensteeken. Zelfs werd een Gereformeerd Seminarie voor opleiding van Dienaren des Woords te Amsterdam in 1853 opgericht, waar Da Costa en Schwartz als docenten optraden. II. W. W i 11 e v e e n te Ermelo, afgezet als predikant, bleef alleen staan. Later vooral Zendingsgemeente. II. Dc Moderne Richting (Leiden). De Groninger Richting hield nog aan een bijzondere openbaring vast en geloofde nog aan de lichamelijke opstanding van Christus. De Leidsche moderne Richting ging nu verder. Grondlegger: Prof. Dr. J. H. Scholten, een man van grooten invloed. Hoofdwerk: „Leer der Herv. Kerk in haar grondbeginselen". De grondslagen der leer worden hier door de hooggeloofde critiek ondermijnd. Nevens hem arbeidde A. Kuenen, die door zijne studiën over het Oude Testament niet weinig heeft bijgedragen om de moderne richting ingang te doen verkrijgen. Hiertegen trad de Utrechtsche Universiteit in het krijt. Toen daar Opzoomer de wijsbegeerte in de plaats van den godsdienst wilde stellen, werd de strijd tegen de moderne richting aangebonden, een strijd, die een verdedi 'cnd karakter droeg, de zoogenaamde apologetische richting. Mannen: van Oosterzee en Doedes. Maar om uit eigen beginsel op te bouwen, daartoe kwam men niet, hoewel veel goeds dankbaar erkend mag worden. Door alles opgeschrikt sloeg de Synode den wegin van reorganisatie, d.w.z. wijziging der Reglementen, waarvoor in 1842 toestemming van de Regeering was verkregen. Maar het bleek al spoedig, dat het meer om herziening, dan om verbetering te doen was. In het wezen deiorganisatie werd niets veranderd. De Aprilbeweging (1853) bracht de Protestanten in het geweer tegen de Roomschen. III. De Ethische Richting. De band van het Reveil bleek op den duur niet sterk genoeg om mannen van uiteenloopende gevoelens bijeen te houden, vooral toen het kerkelijk vraagstuk meer en meer op den voorgrond drong. Daartoe droeg bij het opkomen der Ethische Richting, wier vader D. Chantepie de la Saussaye is geweest. Hij ging uit van het geloovig bewustzijn der gemeente. Uit het leven der gemeente moet de theologie ontstaan. Het dogma is niets anders dan de formuleering van het bestaande leven. Christus is de volkomen eenheid van God met de menschheid. Deze richting vond veel aanhangers. Zijn beste leerling was Dr. J. H. Gunning. IV. De Conïessioneele Richting. Zij, die tegen al deze richtingen de belijdenis wilden handhaven, richtten de Confessioneele Vereeniging op. 1865. Art. 3 van haar statuten hield in, dat de belijdenis der Kerk boven allen kerkvorm en ieder reglement als voorwaarde der kerkgemeenschap behoort te worden geëerbiedigd en bijgevolg geen bepaling, die aan de handhaving van dit hoogste goed der kerk in den weg staat, voor haar voorgangers en leden verbindend mag worden geacht. De ziel van deze beweging werd al spoedig Dr. A. Kuyper. Het vasthouden aan de belijdenis werd vooral onder het eenvoudige volk gevonden, dat de getrouwigheden bewaard had. „De Nachtschool". (Men zie in het Gedenkboek 1928 voor dit tijdperk de rede van Ds. J. C. Rullmann: „Uit de Nachtschool".). De wijziging van Art. 23 van het Reglement van de Ned. Herv. Kerk, waardoor aan de gemeente het recht werd verleend om zich uit te spreken over een te beroepen predikant, droeg er veel toe bij om aan de rechtzinnigen meer invloed te verschaffen. 1867. Ook kwam in 1866 weder aan de kerken het beheer over de kerkelijke goederen. Waar de Synode echter gaarne invloed daarop bleef uitoefenen, werd door haar een „algemeen college van toezicht" ingesteld. Amsterdam besloot echter om vrij beheer te blijven behouden. Bronnen: Ds. J. H. Land we hr. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerken in Nederland van 1795 tot heden. 7e druk. Pag. 49—62. Ds. J. H. Land we hr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 4e Deel. Tweede druk, pag. 107—112. Lectuur: Ds. J. C. R u liman n. „De strijd voor kerkherstel" Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. Voor de verschillende richtingen zie men voor eigen studie verder de bekende deeltjes van „Het Arsenaal". Voor de Ethische Richting ook het boek van Ds. J. v. d. S1 u i s. Opmerking. Men kan natuurlijk over elk der vier onderdeden van deze schets een afzonderlijk onderwerp maken. SCHETS XXIII. I)r. A. KUYPER EN ZIJNE MEDESTANDERS. I. Dr. A. Kuyper. Door velen geëerd, door meerderen gesmaad, is hij de man geweest, dien God heeft gebruikt om de Gereformeerde beginselen in kerk en school, staat en maatschappij meerderen ingang te doen vinden. Geboren 1837. Predikant te Beesd. Eerst modern. Daarna te Utrecht, waar hij zich bij de Ethischen schaarde. 1870 te Amsterdam, Gereformeerd in hart en nieren. De Gereformeerde richting werd door zijn arbeid te Amsterdam al sterker. In die dagen ontstond er onder de Gereformeerden eene beweging ten gunste van een eigen Hoogeschool, vooral na het aannemen van de nieuwe wet op het Hooger Onderwijs, 1876. Gevolg was, dat in 1880 te Amsterdam de Vrije Universiteit werd opgericht, niet alleen van de zijde van het ongeloof, maar ook en niet het minst van de zijde der Ethischen fel bestreden. De wet-Kappeyne, regelende het Onderwijs, 1878, bracht de rechtzinnigen nog meer in beweging. II. De „Doleantie" in Amsterdam. Het Synodaal bestuur nam verdere besluiten om juist tegen de bezwaren der rechtzinnigen in, lijnrecht tegen Gods Woord in te gaan. O.a. het besluit inzake „de aanneming van leden" verwekte groote beroering, bij welk onderzoek niet meer naar de geloofsovertuiging mocht gevraagd worden. Omstreeks dezen tijd veranderde de Synode andermaal de formule voor aankomende leeraren, wat groote verontwaardiging verwekte. Men verbond zich, om de belangen van hel Godsrijk te bevorderen. Amsterdam riep toen de zusterkerken op om tezamen te beraadslagen over den nood der kerken. 1883. Op deze vergadering werden gewichtige besluiten genomen. Het eerste conflict ontstond in 1885 te Amsterdam, waar men weigerde attesten van zedelijk gedrag aan jongelieden van moderne richting af te geven, teneinde elders als lid te worden „aangenomen". De strijd, die op het gebied der belijdenis begonnen was, kwam echter al spoedig op het terrein van het kerkelijk goed met dat gevolg, dat 80 kerkeraadsleden geschorst werden en het Classicaal Bestuur ging doen, wat des Kerkeraads was. De „paneelzagerij" van Kuyper c.s. (het geschiedde „zonder zaag"). 1 Juli 1886 ontzette het Provinciaal Bestuur de 80 kerkeraadsleden, predikanten en ouderlingen samen, wegens verstoring van orde en vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen uit hunne bedieningen, welke uitspraak ten slotte door de Synode werd bevestigd, 1 Dec. 1886. Onderwijl was men begonnen in de lokalen samen te komen. Met Dr. Kuyper streden Dr. Butgers en Jhr. Mr. de Savornin Lohman. Amsterdamsche predikanten: P. v. Son, H. W. v. Loon, B. van Schelven, N. A. de Gaay Fortman, D. J. Karssen, C. Benier. III. Verdere uitbreiding. Honderden rechtzinnigen waren over deze wijze van handelen door de Kerkelijke Besturen verontwaardigd. De beweging in ons land begon toe te nemen. K o o t w ij k had reeds den band met de Synodale organisatie verbroken en was wedergekeerd tot de Belijdenis en de Dordtsche Kerkenordening. De heer H. J. Houtzagers, cand. theol. aan de V. U., die niet toegelaten werd tot het examen door de Kerkbesturen, werd haar eerste predikant. Al spoedig volgden Voorthuizen (Dr. Mr. v. d. Bergh), Kollum (Ds. van Kasteel), Beitsum (Ds. Ploos van Amstel), Leiderdorp (Ds. Vlug), Bunschoten (Ds. v. Goor) en tal van andere kerken. Men trad op onder den naam: Nederduitsch Gereformeerde Kerken (doleerende). „Doleerende" noemde men zich, omdat bij de bevoegde vergaderingen „geklaagd" zou worden over het aangedaan onrecht. Talrijke processen werden bij den burgerlijken rechter aangegaan om de kerkelijke goederen, maar overal werd men, wat deze zaak betreft, in het ongelijk gesteld. Toen liet men den naam „doleerende" vallen. De reformatorische beweging nam echter zóó toe, dat binnen korten tijd ruim 200 kerken het voorbeeld van Kootwijk hadden gevolgd en de Nederduitsch Gereformeerde Kerken reeds 76 predikanten telden. Bronnen: Ds. J. H. L a n d w e h r. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerken in Nederland van 1795 tot heden. 7e druk, pag. 62—71. Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 4e deel. 2e druk, pag. 112—115. Lectuur: Ds. J. C. Rullmann. „De strijd voor Kerkherstel". Ds. J. C. Rullmann. „De Doleantie". Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XXIV. I)E VEREENIGING IN 1892. I. Eerste pogingen tot vereeniging. Onder de Christel ij ke Gereformeerden waren er, die hartelijke instemming betuigden met de beweging van 1886, o.a. Van Velzen en Brummelkamp. Velen hielden zich echter op den achtergrond en aarzelden om hun meening uit te spreken. Anderen waren ontevreden, omdat zij meenden, dat de „Doleerenden" zich aanstonds bij de Christelijke Gereformeerde Kerk hadden moeten voegen. Men kon dat niet doen, omdat men van het hooge doel uitging de geheele Kerk te reformeeren, die Kerk weer tot de Belijdenis en Kerkenorde van 1618 en 1619 terug te doen keeren, waardoor dan ook de „Afgescheidenen" naar de Acte van 183-1 weer zouden terugkeeren tot de nu gezuiverde Kerk. Later kwam daarbij nog de strijd om de kerkelijke goederen, daar men die alleen kon voeren door zelfstandig te blijven bestaan. Daarbij kwam nog misverstand in woorden. Toch deed men al spoedig pogingen om tot kerkelijke vereeniging te geraken. Men was toch zonen van hetzelfde huis en stond op éénzelfde belijdenis. De eerste pogingen werden echterniet langs kerk el ij ken weg, d.w.z. op kerkelijke vergaderingen aangewend, maar door samensprekingen van enkele broeders. Langs kerkelijken weg begon men vereeniging te zoeken op de voorloopige Synode te Utrecht 1888, waar besloten werd, dat men zich tot de Synode der Christel ij ke Gereformeerde Kerk, 1888 te Assen te houden, zou wenden met een dringend verzoek om vereeniging. Te Assen werd uitgesproken, dat men gaarne over het Reglement van 1869 wilde spreken; dal de Ned. Gereformeerden zouden uitspreken, hoe zij tegenover de Ned. Herv. Kerk stonden; dat men een eigen inrichting tot opleiding voor leeraren als beginsel handhaafde. Deputaten van weerszijden werden benoemd. Na allerlei bezwaren en kleinere dingen, deed ten slotte de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerkte Leeuwarden 1891 een voorstel, waarbij verklaard werd, dat de poging tot inéénsmelting alleen dan zou kunnen slagen, als over en weer de Kerken elkander als ware en zuivere erkenden; als men uitsprak niet alleen met de Besturen, maar ook met de leden in corporatieven zin gebroken te hebben; als men geen gemeente of kerkeraad meer formeerde, waar reeds een gemeente der vereenigde kerken was; als men uitsprak, dat de kerk eene eigen inrichting tot opleiding van leeraren noodig had. De Christelijke Gereformeerden verklaarden hunnerzijds het Beglement van 1869 te zullen vervangen door de Dordtsche Kerkenordening. De voorloopige Synode der Ned. Geref. Kerken van 's-G raven hage 1891 nam deze voorstellen aan. Zoo kon de Vereeniging dus plaats vinden. II. De Vereeniging in 1892. In 1892 vergaderden de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk en de voorloopige Synode der Ned. Gereformeerde Kerk beide te Amsterdam onder grooten toeloop van belangstellenden. Voorzitters respectievelijk Ds. W. H. Gispen en Dr. A. Kuyper. Op 17 Juni 1892 kwamen beide Synoden samen in de Keizersgrachtkerk. Zelfs de vader der Scheiding, S. van Velzen, was in de kerk gebracht. De vereeniging had plaats. Men zou voortaan den naam voeren van „Gereformeerde Kerken", den historischen naam. Zoo was aan de roeping en den eisch van Gods Woord voldaan om tot elkander te komen. Ondergeschikte punten moesten voor de hoofdzaak wijken. III. I>e „Christelijke Gereformeerde Kerk" in Nederland. Niet allen gingen echter mede. Onder leiding van Ds. Wisse van Den Haag en Ds. van Lingen verzamelden zich -eenige ontevredenen onder den naam „Christelijke Gereformeerde Kerk". Men vond, dat men de Vereeniging doorgedreven had zonder de gemeenten te hooren. Dat is niet juist. De geheele zaak was op wettige, kerkrechterlijke wijze gekomen op de Generale Synode. Toen reeds en later in meerdere mate heeft men van deze zijde ook dogmatische verschillen zoeken te formuleeren, waaronder vooral „de veronderstelde wedergeboorte", die door de Gereformeerde Kerken zou geleerd worden, naar voren gebracht werd. Wat soms door één persoon werd geleerd of geschreven, werd door hen als leer der Gereformeerde Kerken gedoodverfd. Een Theologische School, eerst te Rijswijk, Is thans te Apeldoorn gevestigd. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerken in Nederland van 1795 tot heden. 7de druk, pag. 72—77. Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis. 2e druk, 4e deel, pag. 115—116. Lectuur: Ds. J. C. Rullmann: „De Doleantie". Ds. Joh. v. d. Linden: „Waarom ziit gij lid eener Geref. Kerk?" Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XXV. VAN 1892—1905 IN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND. I. Het naar elkaar toegroeien: a. van de leidende personen door meerder contact en samensprekingen. b. door de vereeniging ook van de plaatselijke kerken A en B, waar ze bestonden. Waar bestaan ze nu nog? (Meest door persoonlijke kwestie's). c. God heeft op het zoeken van elkander rijken zegen gegeven. II. Wat vermeld moet worden. a. De regeling van den Zendingsarbeid. Nieuwe banen bewandeld op de Synode van Middelburg, 1896. De Zending gaat uit van de plaatselijke kerk. Rijken zegen heeft God daarop geschonken. Een voorbeeldige organisatie. (Vroeger was „Zending gedreven" door Genootschappen. De Chr. Gereformeerden hadden dit eveneens door Zendingsvereeniging gedaan). b. De positie van de Theologische School te Kampen. Het Beding van 1892 in 1893 op de Synode van Dordrecht gehandhaafd. De eigen inrichting der kerken. In 1902 (Synode van Arnhem) lang en breed gehandeld over de vraag: Vereeniging der Theol. School met de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit? Besloten werd het besluit tot vereeniging niet uit te voeren. Sedert is door allerlei omstandigheden de positie der Theologische School verstevigd. c. De uitspraken in eenige leergeschillen. Supra- of infra-lapsarisme. Eeuwige rechtvaardigmaking. Onmiddellijke wedergeboorte. Onderstelde wedergeboorte bij den Doop. In 1905 op de Synode van Utrecht behandeld. De uitspraken rijk gezegend. Deze Synode ook belangrijk door de wijziging in Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis. d. Principieele regeling der verzorging van de Emeritipredikanten, hunne weduwen en weezen. Artikel 13 der Kerkenordening. Synode van Middelburg 1896, Synode van Utrecht 1905, en verder op bijna alle Synode's. Welke beginselen ? Voor het geheele Gereformeerde leven en zijn ontplooiing op alle terreinen is van grooten zegen geweest de Vrije Universiteit. Bronnen: Ds. J. H. Land we hr. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerken in Nederland van 1795 tot heden. 7e druk, pag. 77—80. Acte der Synodes. Ds. J. van der Linden. „Waarom zijt gij lid eener Gereformeerde Kerk?" Dr. B. Wiel en ga. „Het huis Gods". Lectuur: Andere handboeken over de Kerkgeschiedenis. SCHETS XXVI. VAN 1908-1929 IN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERLAND. Het leven der Gereformeerde Kerken ontplooit zich meer en meer en kenmerkt zich door eenige gewichtige zaken. I. De bevestiging der Theol. School te Kampen. Door de Generale Synode van Zwolle (1911) werd nog geen vijfde hoogleeraar benoemd, maar werd besloten dat, wanneer de benoodigde gelden uit de kerken bijeenkwamen, de kerk van 's-Gravenhage een Synode zou mogen bijeenroepen om tot deze benoeming over te gaan. Deze gelden waren spoedig verzameld en zoo kwam in 1912 een buitengewone Synode aldaar bijeen, die e.chter niet alleen een vijfden hoogleeraar had te benoemen, maar ook in de vacature van Prof. M. Noordtzij moest voorzien. Benoemd werden Dr. J. Bidderbos en Dr. T. Hoekstra. Later werd de plaats, opengevallen door het emeritaat van Prof. L. Lindeboom, voorzien door de benoeming van Prof. Dr. S. Grevdanus. In 1929 werd het diamanten jubileum met groote opgewektheid gevierd. II. Uitbouw der Belijdenis en liturgie. Ter sprake gekomen op de Synode van Leeuwarden 1920. Commissies ter voorbereiding benoemd. Men wilde de Belijdenis niet herzien, maar haar uitbreiden door de belijdenis der Kerk nader te formuleeren ten opzichte van de Heilige Schrift en inzonderheid ook van de hedendaagsche secten en buitenkerkelijke stroomingen. Ook wilde men de liturgische formulieren herzien, uitbreiden of wijzigen. Daarbij kwam de vraag om naast de Psalmen ook het „Nieuw-Testamentisch lied" te kunnen zingen in de samenkomsten der geloovigen. De arbeid bleek moeilijker te zijn dan men zich aanvankelijk heeft gedacht. Op de Synode van 1930 (Arnhem) kwam een en ander opnieuw ter sprake. Inzake uitbreiding der belijdenisschriften werd uitgesproken, dat de noodzakelijkheid daarvan niet voldoende is gebleken om daartoe thans over te gaan (Acta blz. 141). III. Optreöen lot handhaving der Belijdenis. 1. Op de Synode te Leeuwarden ten opzichte van Ds. J. B. Netelenbos van Middelburg. Afwijkende gevoelens omtrent het stuk der Heilige Schrift en haar Goddelijke ingeving. Getuigenis aan de Kerken. 2. Op de buitengewone Synode van Assen 1926 ten opzichte van Dr. J. G. Geelkerken van Amsterdam-Zuid. Afwijkende gevoelens omtrent de opvatting van Genesis 3. De mogelijkheid gesteld, dat de feiten van Gen. 3 ook opgevat kunnen worden in anderen zin dan in de Kerken geleerd wordt naar den klaarblijkelijken zin der Schrift. Eenige predikanten en Kerkeraden volgden Dr. Geelkerken, gingen vrijwillig heen, of moesten worden geschorst of afgezet. Bronnen: Ds. J. H. L a n d w e h r. Kort Overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerken in Nederland van 1795 tot heden. Pag. 72-85. SCHETS XXVII. EEN KIJKJE IN HET GEREFORMEERDE LEVEN RUITEN NEDERLAND. I. De Gereformeerde Kerken in Relgië, Duifschland en Hongarije. a. België is in zijn geheel een Boomsch land. Men vindt er slechts ongeveer 30.000 Protestanten. Daaronder zijn de Gereformeerde Kerken zeer klein in getal. De Belgische Zendingskerk heeft tot grondslag de Ned. Geloofsbelijdenis van 1562. Contact wordt door de Geref. Kerken in Nederland met deze kerk nog onderhouden, hoewel er bezwaren zijn ontstaan. In Brussel, Antwerpen en Gent bestaan Geref. Kerken, terwijl het werk der Evangelisatie gelukkig onder de leiding van Ds. Lauwers mag voortgaan. b. InDuitschlandis van de Gereformeerde Kerken niet veel overgebleven. In Oost-Friesland en Bentheim bestaan diverse Gereformeerde Kerken, die zonder staatshulp leven naar de Geref. Kerkenordening. Tijdelijk zijn zij samen als Particuliere Synode bij de Nederlandsche Geref. Kerken gevoegd. De literaire opleiding is te Bentheim bij Ds. W. Bronger; de theologische opleiding vinden de studenten in Kampen. In de laatste jaren komt er in andere deelen van Duitschland eenige opleving. De „Beformierte Bund" treedt meer en meer naar voren. Dr. Kolfhaus van Vlotho. Ook te Görlitz en andere plaatsen in Silezië zijn nog Geref. Kerken. c. In Hongarije en Zevenbergen worden nog vele gemeenten gevonden, die zich houden aan de Helvetische Confessie en den Heidelbergschen Catechismus. Door den wereldoorlog is er ontwaken gekomen en meer contact met Nederland. Onder leiding van Dr. Sebestyen staat een groep Gereformeerden, die weer met belangstelling vraagt naar de oude Gereformeerde beginselen. Zevenbergen is thans afgescheurd en verkeert in moeilijkheden. II. De Gereformeerde Kerk in Noord-Amerika. Het kerkelijk leven in Amerika, ontstaan door kolonisatie van Puriteinen, wordt gedrukt door twee bezwaren: er is een zucht tot scheiding en versnippering van krachten en de Amerikaan is geneigd om alle dingen te beschouwen uit het oogpunt van nuttigheid. In Amerika is vrijheid van godsdienst, terwijl elke kerk haar eigen inrichting bekostigen moet. De Episcopaalsche Kerk met haar Bisschoppelijke hierarchie beschouwt zich als de kerk. De Presbyteriaansche Kerk is, naar haar naam te oordeelen, de kerk, die het naast staat bij de Calvinistische. Maar zij heeft in 1903 de Westminstersche Confessie, haar belijdenis, aanmerkelijk verzwakt. De Hollandsche Geref. Kerken zijn door kolonisatie ontstaan. In 1628 werd de eerste Hollandsche Gereformeerde Kerk gesticht te Nieuw-Amslerdam (New-York). Later, door nieuwe kolonisatie onder Ds. van Raalle (1840 pl.m.), werd haar organisatie als Classis Holland in deze Kerk opgenomen. Maar deze kerk is gedeformeerd in verschillende zaken. Toen ontstond in 1857 de Christelijke Gereformeerde Kerk, die mag bloeien. Theologische School te Grand-Rapids. Strijd tegen het Chiliasme, tegen de moderne kritiek, over de leer der algemeene genade. III. De Gereformeerde Kerken in Zuid-Afrika en Ned. Indië. De Kerken in Zuid-Afrika zijn door kolonisalie ontstaan. Hier bestaan de Kaapsche Kerk, de oorspronkelijke Geref. Kerk, waarvan 1804 het sterfjaar is geweest en 1824 het jaar van de begrafenis, welke nu geheel verwaterd is, één groot Genootschap, en de Kerk der zoogenaamde Doppers, de herstichte Geref. Kerk onder leiding van Ds. Postma, vroeger predikant te Zwolle, die staat op den grondslag der 3 Formulieren van Eenigheid en de Dordtsche Kerkenordening. Theologische School te Potchefstroom. Daarnaast nog eene Hervormde Kerk in Transvaal. Pogingen tot vereeniging met deze kerk zijn nog niet gelukt. t De Protestantsche Kerken in Ned. Indië zijn geheel en al staatsinstellingen, de predikanten zijn gcfuvernements-ambtenaren. Verder zijn er verschillende Geref. Kerken: Batavia, Bandoeng, Djocjakarta, Solo, Soerabaya, Semarang, Magelang en Medan. Meer en meer breiden deze kerken zich uit. Ze vormen de Classis Batavia met de rechten van een Particuliere Synode. IV. I)o Gereformeerde Kerken in Engeland en Schotland. De Engelsche Kerk, staande op de basis der Westminstersche Confessie, is in haar liturgie meer en meer naar den Roomschen kant heengekeerd. Het Ritualisme. Daarnaast bestaan de meer vrijere Kerken der Dissenters, meest onder Methodistischen invloed. De Kerk in Schotland heeft altoos een sterk Calvinistisch karakter gedragen, zoowel wat leer als dienst aangaat. In 1843 ontstond echter de Vrije Schotsche Kerk. Daarnaast kwamen de twee afdeelingen der oude kerk ook tot vereeniging. Tegenwoordig is men in Schotland niet zoo behoudend meer als AToeger. De Schriftkritiek heeft heel wat verwoestingen aangericht en dreigt de kerk steeds meer van de vaste grondslagen te verdringen. Nu is ook de Vereeniging getroffen tusschen deze en de Vrije Schotsche Kerk. V. De Gereformeerde Kerken in Frankrijk en Zwitserland. De eens zoo bloeiende Gereform. Kerken in Frankrijk zijn teniet gegaan, eenerzijds door de ontzettende vervolging, anderzijds door de geloofstheorieën van de Verlichting. Door den invloed van hel Zwitsersch Reveil begon het geestelijk leven echter hier en daar te herleven, vooral door het optreden van Adolphe Monod. Maar de kerk als geheel is niet ontwaakt. Hier en daar treedt een enkele predikant op en is een enkele kerk, die de oude Gereformeerde belijdenis vasthoudt. In Franse h-Z witserland is de werking van het Reveil zeer sterk geweest. Gaussen, Merle d'Aubigné, César Malan. Maar een herleving van de Kerk naar Calvijn's beginselen is niet aanschouwd. In D u i t s c h-Z w i t s e r 1 a n d zijn drieërlei richtingen te onderscheiden: de rechtsche behoudende partij, doorgaans piëtistisch getint, de middenpartij en de links liberale, soms radicale partij. Met middelpunt Zürich is een kleine opleving in de laatste tijden van de Gereformeerde beginselen te aanschouwen. Bronnen: Ds. J. H. Landwehr, Handboek der Kerkgeschiedenis 4e deel, 2e druk, pag. 80—97, 116—126. INHOUD. blz. Schots I. In de Kerk tot Constantijn den Groole 5 ,, II. Athanasius contra Arius, Augustinus contra Pelagius ......... 7 ,i III. Van Constantijn den Groote tot Paus Gregorius den Groote 9 „ IV. Van het Oosten naar het Westen . . 12 „ V. De Kerk in het Westen .13 „ VI. Paus Gregorius VII en zijn tijd (1073) 14 „ VII. Monniken-Orden en Godgeleerde Wetenschap in de Middeleeuwen 16 „ VIII. Naar de Reformatie . 17 „ IX. Dr. Maarten Luther 20 „ X. In Zwitserland 22 n XI. In Nederland tot ongeveer 1581 ... 25 ,, XII. Vooruitgang der Reformatie tot ^ 1555 27 „ XIII. De Contra-Reformatie (1555—1648) . . 30 „ XIV. Rondom de Dordtsche Synode 1618-1619 33 „ XV. Verdonkering 35 „ XVI. Piëtisme en Methodisme .38 „ XVII. De tijd der verlichting, leidende naar de Revolutie 40 „ XVIII. Rome in de 19de en 20ste eeuw ... 42 „ XIX. In 1816 45 „ XX. Rondom Da Costa 47 „ XXI. Hendrik de Cock en de zijnen ... 49 „ XXII. De strijd voor Kerkherstel 51 „ XXIII. Dr. A. Kuyper en zijne medestanders . 51 „ XXIV. De vereeuiging in 1892 .56 „ XXV. Van 1892—1905 in de Gereformeerde Kerken in Nederland .58 „ XXVI. Van 1908—1929 in de Gereformeerde Kerken in Nederland .59 „ XXVII. Een kijkje in het Gereformeerde leven buiten Nederland ......... 61