LEERBOEKJE VOOR BIJBELSCHE — — GESCHIEDENIS (NIEUW TESTAMENT) VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS OPGESTELD DOOR M. VAN GRIEKEN, BEDIENAAR DES GODDELIJKEN WOORDS TE ROTTERDAM DERDE DRUK Geïllustreerd _JII_ KEMINK EN ZOON N.V. - OVER DEN DOM - UTRECHT f 0.60. Uitgaven van KEMINK & ZOON N.V. - over den dom - UTRECHT J. C. de Koning Van Strijd en Overwinning Verhalen uit de Geschiedenis der Zending Geïllustreerd. 4e druk f 0.75. Geb. f 1.00. J. C. de Koning Van verre Landen Uit de Geschiedenis der Zending Geïllustreerd. ing. f 0.75. Geb. f 1.00. F. J. F. van Hasselt Sn het land der Papoea's Zendingsverhalen uit Nieuw-Genua Geïllustreerd. f O 95 Geb. f 1.25. Joh. v, Hulzen en P. Lok. Zendingsleesboek Voor de Chr. Scholen in Nederland enlndië Geïllustreerd. f 0.75 Joh. v, Hulzen en P. Lok. / T* jr* r— ZiV 5T LEERBOEKJE VOOR BIJBELSCHE GESCHIEDENIS (NIEUW TESTAMENT.) VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS OPGESTELD DOOR M. VAN GRIEKEN, BEDIENAAR DES GODDELIJKEN WOORDS TE DELFT. DERDE DRUK. KEMINK & ZOON, OVER DEN DOM TE UTRECHT. 1931. HET NIEUWE TESTAMENT. HOOFDSTUK I. Tan de geboorte van Jezus tot zijn optreden in het openbaar. § 1. elisabeth en maria. 4. Vraag Hoe werd de geboorte lan Johannes den Dooper aangekondigd? Antw. De engel Gabriël verscheen aan den priester Zacharias bij het reukofteraltaar in den tempel en zeide tot hem, dat zijne vrouw Elisabeth een zoon zou krijgen, die Johannes moest worden genaamd. Luc. 1:5, 6: „In de dagen van Heródes, den Koning van Judéa, was een zeker priester, met name Zacharias, van de dagorde van Abfa, (1 Kron. 24: 10) en zijne vrouw was uit de dochters van Aaron, en haar naam Elisabeth. En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren, onberispelijk." In Luc. 1:14—17 lezen we, dat de Engel Gabriël zeide: „En u zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijne geboorte verblijden. Want hij zal groot zijn voor den Heere: noch wijn noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan. En hij zal velen der kinderen Israëls bekeeren tot den Heere, hunnen God. En hij zal voor Hem heengaan, in den geest en de kracht van Elias, om te bekeeren de harten der vaderen tot de kinderen en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk." (Maleachi 4 : 4—6). Gabriël beteekent: man Gods. 2. Vr. Hoe werd Zacharias voor zijn ongeloof gestraft? Antw. Omdat Zacharias aan de waarheid der engelen boodschap twijfelde en een teeken vroeg, zeide de engel, dat hij stom zou zijn tot op den dag, waarop de belofte Gods zou vervuld zijn. Luc. 1:21, 22. „En het volk was wachtende op Zacharias, en waren verwonderd, dat hij zoo lang vertoefde in den tempel. Eu als hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden, dat hij een gezicht in den tempel gezien had. En hij wenkte hun toe en bleef stom." 3 Vr. Tot wie werd de engel Gubriël nog meer gezondent Antw. De engel Gabriël werd ook gezonden tot Maria, die ondertrouwd was met Jozef, een timmerman te Nazareth, om haar te boodschappen, dat de kracht des Heiligen Geestes over haar zou komen en zij de moeder van den Zaligmaker zou worden, wiens naam Jezus moest wezen. Luc. 1 :28, 29. „En de engel tot haar ingekomen zjjnde, zeide: wees gegroet, gij begenadigde! de Heere is met u, gij zijt gezegend onder de vrouwen. En als zij hem zag, werd zij zéér ontroerd over dit zijn woord, en overleide, hoedanig deze groetenis mocht zijn." Maria of Mirjam beteekent: de bitterlijk bedroefde. 4 Vr. Geloofde Maria het woord vnn den engel Gabrièl1 Antw. Ja; toen de engel verklaard had, dat bij den Heere geen ding onmogelijk is, zeide Maria: zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw Woord. (Luc. 1 :37, 38). Luc. 1 : 31—33. „En zie, gij zult bevrucht worden, en eenen zoon baren en zult zijnen naam heeten Jezus. Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heere zal hem den troon zijns vaders Davids geven; en hij zal over het huis Jacobs koning zijn in der eeuwigheid, en zijns koninkrijks zal geen einde zijn." Luc. 1 : 46—50. „En Maria zeide: Mijne ziel maakt groot den Heere, en mijn geest verheugt zich in God mijnen Zaligmaker, omdat Hij de nederheid zijner dienstmaagd heeft aangezien; want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken alle de geslachten; want groote dingen heeft aan mij gedaan Hij die machtig is, en heilig is Zijn Naam, en Zijne barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vreezen." is, heeft God zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat hij degenen die onder de wet waren verlossen zoude en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. 2 Vr. Wal gebeurde er op den veertigiten dag? Antw. Op den veertigsten dag gingen Jozef en Maria naar den tempel om voor moeder en kind een reinigingsoifer te brengen (Lev. 12) en om het kindeke aan den Heere voor te stellen, waarbij tot lossing van den eerstgeboren zoon twee tortelduiven werden geofferd. (Num. 3). De eerstgeboren zoon moest, ongeveer 6 weken oud zijnde (Lev. 12: 1—4) gelost worden, omdat de Heere gezegd had: „al de eerstgeborenen zijn Mijne." Ex. 13:2. Dat was ter herinnering aan de weldadigheid Gods in Egypteland aan Israël bewezen, toen van de Egyptenaren alle eerstgeborenen stierven. Dat Maria en Jozef arm wai-en bewijst hun offerande: twee tortelduiven. De rijken moesten een lam offeren. 2 Cor. 8:9. „Want gij weet de genade onzes Heeren Jezus Christus, dat hij om uwentwil is arm geworden, daar hij rijk was, opdat gij door zijne armoede zoudt rijk worden. Simeon en Anna. — Lofzang van Simeon: „nu laat Gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord; want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle de volkeren: een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van uw volk Israël." Luc. 2 : 29—32. Simeon en Anna hebben lang moeten wachten. „Die gelooven haasten niet." Habakuk 2 : 3b „zoo Hij vertoeft, verbeid hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven." 3. Vr. Welke heidenen komen al spoedig tot den Zaligmaker ? Antw. Wijzen uit het Oosten, die zijne ster gezien hadden, komen naar Jeruzalem en worden dan verder naar Bethlehem geleid om daar, in het huis waar Jozef en Maria nu waren (Matth. 2:11) den jonggeboren Koning te begroeten en te eeren met geschenken. Jozef en Maria zijn volgens Matth. 2:11 niet meer in den stal, maar in een huis, waar ze tijdelijk woonden. Waarschijnlijk heeft Jozef, eenmaal in Bethlehem zijnde, er een eigen woning betrokken en er zich als timmerman die Hem bij Zijn omwandeling door het Joodsche land overal vergezelden. Twee discipelen, waarvan Andréas er éen was, (en waarschijnlijk Johannes de tweede) kwamen uit den kring van Johannes' leerlingen. Joh. 1: 35—37. Andréas brengt dan zijn broeder Simon (Petrus) tot Jezus. Daarna komen Filippus en Nathanaël, (zij woonden in Bethsaïda, waar ook Andréas en Petrus woonden). Yan Nathanaël zegt Jezus: „zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is" (Joh. 1:48) wat beteekent: een zoon van Jacob (Israël) die niet met de Farizeën zich geveinsdelijk beroemde in zijn zoonschap van Abraham, maar die, gelijk Jacob aan de Jabbok, allen valschen weg had leeren loslaten en als een oprecht boeteling tot God gegaan was (onder den vijgeboom!) om het van Hem alleen te verwachten. Een oprecht en vroom man, wandelend voor Gods aangezicht. Matt. 15 : 8 en 9. „Dit volk genaakt Mij met hunnen mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; doch tevergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn." 3. Vr. Wie waren de 12 discipelen van Jezust Antw. De 12 discipelen van den Heiland waren: Andréas en Simon Petrus; Johannes en Jacobus, de zonen van Zebedéus; Filippus en Nathanaël of Bartholoméus; Thomas of Didymus; Levi of Mattheiis, de tollenaar; Jacobus, de zoon van Alféus; Judas of Lebbéus, bijgenaamd Thaddéus; Simon Kananites en Judas Iskarioth. 't Waren eenvoudige, ongeleerde mannen; meest Gallileesche visschers. „Het Koninkrijk Gods zou gegrondvest worden niet dooide erkende volksvorsten, maar door mannen door Jezus' hand afgezonderd. Om heel het volk van Israël, in z'n 12 stammen, te roepen tot het Messiaansche koninkrijk waren er juist 12 discipelen. — Jezus koos ze, na een nacht in het gebed te hebben doorgebracht. Allen waren van betrekkelijk jeugdigen leeftijd; van één hunner, Petrus, weten we dat hij gehuwd was. De meesten, zoo niet allen, waren Galileërs, grootendeels visschers van het meer Gennésareth; éen was uit den gehaten tollenaarsstand n.1. Levi of Mattheiis. Twee hunner, Jacobus en Johannes, waren Jezus in den bloede verwant, zoo 2 De verzoeking van Jezus behoort tot de vervulling van zijn ambt. Hij zal Satan aanstonds zijn sterkte en zondeloosheid toonen. De hel zal Hem aanstonds moeten kennen als den Losser van Sion die den koninklijken weg gaat en die de overwinnaar is van den menschenmoorder van den beginne. H|j is de sterke Held bij Wien de Heere hulpe besteld heeft; Hij is de Leeuw uit Juda's stam. In het wederstaan van de verzoekingen komt uit, dat de Heiland zich veilig weet in Gods hand en in Gods -weg, doende Gods wil. Hij weet, dat de mensch wel buiten brood kan (Israël 40 jaar in de woestijn; Elia aan de beek Krith en te Zarfath) maar de mensch kan niet buiten God en Zijn Woord. Het is beter honger te lijden onder de ervaring van Gods gunst, dan spijze zich toe te eigenen in een door God verboden weg. De volgorde van de verzoekingen is waarschijnlijk bij Mattheiis het meest juist: steenen in brood veranderen; op de tinne des tempels; op een hoogen berg gebracht. „Toen liet de duivel van Hem af; en ziet, de engelen zijn toegekomen en dienden Hem" (Matth. 4:11). Jezus verdedigde zich tegenover Satan met het Woord Gods. Ef. 6 : 17. „En neemt het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord." Want God heeft zijn getuigenis gegeven Aan Jacobs huis; een wet om naar te leven, Die Israël zijn nageslacht moet leeren, Opdat men nooit haar kennis moog' ontberen. God vordert, dat de naneef, eeuwen lang, Yan kind tot kind, dit onderwijs ontvang'. Ps. 78:3. § 3. jezus optreden en zijn discipelen. 4. Vr. Wat lezen we van Jezus na zijn verzieking door Satan in de Woestijn f Antw. Als de duivel van Jezus geweken is keerde Jezus, door de kracht des Geestes, wederom naar Galiléa en Hij leerde in hunne synagogen en werd van allen geprezen. (Luc. 4: 13-15). 2. Vr. Ging Jezus alleen of was Jezus vergezeld van anderen? Antw. Jezus koos zich zelf een kring van 12 discipelen, die Hem bij Zijn omwandeling door het Joodsche land overal vergezelden. Twee discipelen, waarvan Andréas er een was, (en waarschijnlijk Johannes de tweede) kwamen uit den kring van Johannes' leerlingen. Joh. 1: 35—37. Andréas brengt dan zijn broeder Simon (Petrus) tot Jezus. Daarna komen Filippus en Nathanaël, (zij woonden in Bethsaïda, waar óok Andréas en Petrus woonden). Yan Nathanaël zegt Jezus: „zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is" (Joh. 1:48) wat beteekent: een zoon van Jacob (Israël) die niet met de Farizeën zich geveinsdelijk beroemde in zijn zoonschap van Abraham, maar die, gelijk Jacob aan de Jabbok, allen valschen weg had leeren loslaten en als een oprecht boeteling tot God gegaan was (onder den vijgeboom!) om het van Hem alleen te verwachten. Een oprecht en vroom man, wandelend voor Gods aangezicht. Matt. 15 : 8 en 9. „Dit volk genaakt Mij met hunnen mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; doch tevergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn." 3. Vr. Wie naren de 12 discipelen van Jezus? Antw. De 12 discipelen van den Heiland waren: Andréas en Simon Petrus; Johannes en Jacobus, de zonen van Zebedéus; Filippus en Nathanaël of Bartholoméus; Thomas of Didymus; Levi of Mattheüs, de tollenaar; Jacobus, de zoon van Alféus; Judas of Lebbéus, bijgenaamd Thaddéus; Simon Kananites en Judas Iskarioth. 't Waren eenvoudige, ongeleerde mannen; meest Gallileesche visschers. „Het Koninkrijk Gods zou gegrondvest worden niet dooide erkende volksvorsten, maar door mannen door Jezus' hand afgezonderd. Om heel het volk van Israël, in z'n 12 stammen, te roepen tot het Messiaansche koninkrijk waren er juist 12 discipelen. — Jezus koos ze, na een nacht in het gebed te hebben doorgebracht. Allen waren van betrekkelijk jeugdigen leeftijd; van één hunner, Petrus, weten we dat hij gehuwd was. De meesten, zoo niet allen, waren Galileërs, grootendeels visschers van het meer Gennésareth; éen was uit den gehaten tollenaarsstand n.1. Levi of Mattheüs. Twee hunner, Jacobus en Johannes, waren Jezus in den bloede verwant, zoo 2 Salóme, hunne moeder, ten minste de zuster van Maria was, van wie in Joh. 19:25 wordt gesproken. Samen vormde deze kring een geestelijke familie, waarin Jezus de plaats van den huisvader bekleedde; allen leefden uit een gemeenschappelijke beurs, waarvan het beheer aan Judas, den zoon van Iskarioth, was toevertrouwd. Al stond Jezus met een drietal hunner op bizonder vertrouwelijken voet, te weten met Petrus, Johannes en Jacobus, zoo waren toch allen gelijk en genoot geen hunner eenig recht boven zijn broeder." "Wat vree heeft elk, die Uwe wet bemint! Zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten. Ik, HEER, die al mijn blijdschap in U vind, Hoop op Uw heil met al Uw gunstgenooten; 'k Doe Uw geboón oprecht en welgezind; Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten. Ps. 119:83. § 4. jezus te kana, te jeruzalem en te sichar. 1. Vr. Welk is het eerste won der tee ken. dat Jezus verrichtf Antw. Jezus heeft het eerste wonder verricht op een bruiloft te Kana, een stad in Galiléa, waar hij gewoon water in zeer kostbaren wijn veranderde. Van den Jordaan, in Juda, trekt Jezus naar Galilea waar Hij de eerste 30 jaar van zijn leven had doorgebracht. Te Kana, 2 uur van Nazareth, waar Nathanaël van daan kwam, zet Hij zich aan een bruiloft, om nu afscheid te nemen van den kring zijner vroegere vrienden en tevens om zijn heerlijkheid te gaan toonen, zijn discipelen tot bemoediging! Zes steenen watervaten worden met water gevuld en Jezus verandert het water in kostelijken wijn, omdat er wijn te kort kwam; waarschijnlijk óok, doordat Jezus met zijn discipelen onverwachts kwamen. Jezus wijst op het gebied van Zijn ambt alle betrekking tusschen zich en zijn moeder, Maria, af. Op dit heilig terrein heeft slechts zijn Vader in den hemel te gebieden! (Joh. 2:4). 2 Vr. Hoe maikt Jezus verder zijn reis door het Joodsche land ? Antw. Na eenigen tijd in Nazareth en Kapérnaiim te hebben vertoefd, gaat Hij tegen bet Paaschfeest naar Jeruzalem en reinigt daar den tempel. Joh. 2:12, 13. „Daarna ging Hij af naar Kapérnaüm; hij en zijne moeder en zijne broeders en zijne discipelen, Watervaten en zij bleven aldaar niet vele dagen. En het Pascha der Joden was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem." Joh. 2 : 14—16. „En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten en de wisselaars daar zittende. En een geesel van touwtjes gemaakt hebbende, dreef Hij ze allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en het geld der wisselaren stortte hij uit en keerde de tafelen om. Eu Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten: neemt deze dingen van hier weg: maakt het huis Mijns Yaders niet tot een huis van koophandel!" In Galilea heeft Jezus aanvankelijk geen ander teeken gedaan dan dat op de bruiloft van Kana (Joh. 4 : 54). De teekenen van Luc. 4 : 23 vallen in lateren tijd; de Heiland heeft het eerst te Jeruzalem Zijn heerlijkheid geopenbaard (Joh. 4 : 45). Jezus trekt zich terug van Jeruzalem na de tempelreiniging; Hij' gaat als de Goede Herder naar het land van Juda (Joh. 3 : 22) om de verloren schapen van het huis Israëls in alle steden en dorpen te zoeken. Slechts op de liooge feesten zal Hij in de tempelstad komen om van zichzelf te getuigen. De dag, waarop de Christus zich aan het volk openbaart, optredende als de Zoon des Vaders (bij de tempelreiniging) is ook de dag, waarop het volk den Christus begint te verwerpen. Negen maanden is Jezus in Judea werkzaam; van Pasclien tot 4 maanden voor den oogst (Joh. 2:13; Joh. 4 : 35 en 45). Uit de gevangenneming van Joh. den Dooper, die omstreeks dezen tijd plaats greep, op aanstoken van de Farizeesche partij (Mare. 1 : 14 „overgeleverd") kon Jezus afleiden, wat Hem zelf wachtte bij langer verblijf in Judea (Joh. 1 : 19; Joh. 2 : 24) en Zijn ure was nog niet gekomen; Hij wilde God niet verzoeken en ging daarom naar Galiléa (Joh. 4 : 1—3). 3. Vr. Wat leert ons Jezus' gesprek met Nicodemus? Antw. Door de geschiedenis van Nicodemus, den Farizeër en overste der Joden, die des nachts tot Jezus kwam, leeren wij dat niemand het koninkrijk Gods kan beërven, tenzij hij innerlijk geheel vernieuwd wordt. In Gen. 3 lezen we hoe de menscli door den Heere met den vloek beladen uit het Paradijs verdreven wordt tot een eeuwig oordeel — in Joh. 3 leeren we hoe de mensch alleen het nieuwe paradijs kan binnengaan. „Jezus antwoordde: voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien." Joh. 3:3. 4. Vr. Heeft de Haland ook in Samaria gearbeid? Antw. Toen Jezus van Judea naar Galiléa reisde ging Hij door het Samaritaansche land en sprak bij den Jacobsput, dicht bij Sichar of Sichem, met een Samaritaansche vrouw, die Hem als den Christus erkende en beleed. In Jezus' dagen was het land Kanaan verdeeld in 4 deelen en wel: Galiléa, Samaria, Judea, en het Overjordaansche (ook wel Peréa geheeten). De Heiland gaat niet. zooals de gewoonte der Joden in die dagen was, door Peréa, het over-Jordaansclie, maar Hij neemt Zijn weg door het Samaritaansche gebied. Bij den Jacobsput, aan den ingang van het dal tusschen den Ebal en den Gerizim, zette Hij zich neer om te rusten. Gesprek met de Samaritaansche vrouw uit Sicharr van welke vrouw Jezus het slechte leven bekend is en met wie de Heiland spreekt over de ware kennis Gods. Jezus zegt, dat de Samaritanen een God aanbidden, dien zij niet door openbaring en ondervinding als God hebben Jacobsbron te Sichem. leeren kennen—terwijl de Joden hun God kennen, doordat Hij zich aan hen geopenbaard heeft. Maar tevens kondigt Hij een nieuwe toekomst aan, dat beide, Gerizim en Jeruzalem zullen vervallen en de Heere alom Zijn volk zal hebben. Jezus blijft 2 dagen onder de Samaritanen en velen geloofden in Hem. De Samaritanen — een gemengd volk, ontstaan uit het huwelijk van heidenen en Joden in de dagen van de ballingschap — verwachtten den Messias. Zij hadden alleen de 5 boeken van Mozes en stelden zich den Messias, op grond van Deut. 18 : 15, vooral voor als den Leeraar, die hun de oplossing van allerlei vragen geven zou! De tempel der Samaritanen stond op den berg Gerizim en was 409 jaar v. Chr. gebouwd; Johannes Hyrcanus, een van de Maccabeesche Joodsche vorsten had in 109 v. Chr. den tempel bijna geheel verwoest. Men geloofde, dat de berg Gerizim de berg was waar de ark van Noach op was blijven vastzitten! Wij hebben de geschiedenis van Jezus' openbaar leven, voor zoover wij dat nu behandeld hebben, ons ongeveer aldus voor te stellen in z'n historisch verloop: 1. Optreden van Johannes den Dooper. 2. Jezus doop en Zijn verzoeking in de woestijn. 3. Jezus' eerste discipelen, reis naar Galiléa, bruiloft te Kana. 4. Reis door Galiléa, enkele dagen te Nazareth, Kapernaüm Joh. 2:12. 5. Met Paaschfeest naar Jeruzalem. Tempelreiniging. Joh. 2 : 23. 6. Gesprek met Nicodemus. Joh. 3. 7. Vertrek van Judea naar Galiléa, na 9 maanden in Judea te zijn geweest. (Joh. 2:13; 4:35). 8. Reis door Samaria; gesprek met Samaritaansche vrouw. Joh. 4. Gods offers zijn een gansch verbroken geest, Door schuldbesef getroffen en verslagen; Dit offer kan Uw heilig oog behagen; 't Is nooit, o God, van U veracht geweest. Doe Sion wel, laat om mijn zwaren val Uw goedheid niet van zijne burg'ren wijken; Bouw Salem op, laat nooit zijn muur en wal, Door Uwe straf, voor 's vijands macht bezwijken. Ps. 51 :9. HOOFDSTUK II. Afdeeling II. llt»t 2de verblijf i» Galiléa. § 5. het "verblijf in galiléa. 1. Vr. Hoe was de ontvangst vin den Heiland in frablen? Antw. „Als Hij dan in Galiléa kwam, ontvingen Hem de Galileërs, gezien hebbende al de dingen, die Hij te Jeruzalem op het feest gedaan had: want ook zij waren tot het feest gegaan." (Joh. 4 : 45). Kwamen er tot Joliannes velen, tot Jezus kwamen er nóg meer. Dat wekte echter den naijver der Farizeën. Reeds was 't hun een doorn in 't oog geweest, dat de Dooper, zonder hun volmacht of goedkeuring te vragen, als profeet was opgetreden — en nu wordt door een ander, die nog al méér opgang maakt, dat werk voortgezet! \\at moet er worden van de handhaving der instellingen, door de vaderen overgeleverd en van het gezag des Sanhedrins, als het volk naar andere leidslieden gaat luisteren dan naar hén. Gewis zijn zij reeds op middelen bedacht, om dezen Jezus onschadelijk te maken. Joh. 4 : 1—4. „Als dan de Heere verstond, dat de Farizeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes (hoewel Jezus zelf niet doopte, maar Zijne discipelen) zoo verliet Hij Judéa en ging wederom heen naar Galiléa." Mare. 1 : 14 „En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods." Joh. 7:1. En na deze wandelde Jezus in Galiléa, want Hij wilde in Judéa niet wandelen, omdat de Joden hem zochten te dooden." Jezus was 9 maanden in Judea werkzaam geweest, van Paschen tot 4 maanden vóór den oogst. (Maart-December) Joh. 2:13; Joh. 4 : 35. 2. Vr. In welke steden van Galiléa heeft Jtzus voornamelijk giarbeid? Antw. De Heiland heeft veel vertoefd in de nabijheid van liet meer van Gennésareth en arbeidde voornamelijk in de steden Kapérnaüm en Bethsaïda, waar Hij vele wonderen verrichtte. Zalig zijt gij, als u de menschen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen; want alzoo hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn." Matth. 5 : 3 —15. 5 Vr. Heeft Jezus de wet afqexchaft of verworpen? Antw. De Heiland zegt: „meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervallen." (Matth. 5:17). Matth. 5: 18. „voorwaar zeg Ik u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat hot alles zal zijn geschied.' Matth. 6 : 33 „maar zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." Jezus stelt zich nimmer tegenover Mozes en de profeten. Hij is gekomen om te zorgen, dat de wet geen onvervuld gebod en de profetie geen ledige schaduw zou blijven. Hij is „de heere, onze Gerechtigheid." Het koninkrijk Gods, waarin de wille Gods tot vervulling zal komen, komt niet als vrucht van het streven des menschen, maar slechts door Zijne tusschenkomst. Hij zelf is de weg tot God. 'k Heb in mijn hart uw rede weggelegd, Opdat ik mij mocht wachten voor de zonden. Gij zijt, o heer, gezegend; leer uw knecht Door 't Godd'ljjk woord, een helder licht bevonden, En door uw Geest, al d'eischen van uw recht; Zoo wordt uw eer nooit stout door mij geschonden. Ps. 119:6. § 6. jezus' leer en volgelingen. Vf. Wat getuigde Johannes de Dooper van Jezust Antw. Johannes de Dooper zeide: „de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Niemand heeft ooit God gezien; de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard." (Joh. 1:17, 18). Joh. 1 : 34 „en ik heb gezien en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is." ■2. Vr. Wat getwgde Jezus van zich ze*f? Antw. Jezus zeide: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven, Jiiemand komt tot den Vader dan door Mij." Joh. 3 : 36 „die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leYen; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." 3. Vr Hoe noemde Jeins zich nog meer? Antw. Hij zeide: „Ik ben het licht der wereld„het brood des levens, dat uit den hemel is nedergedaald"; „de goede Herder", „de ware wijnstok", „de deur der schapen." Joh. 1:19. Joh. 6:33, 48; Joh. 10:14; Joh. 15:1. Joh. 10 : 7, 9. 4. Vr. Wie varen uil hel volk degenen, met wie Jeins het meest verkeerde? Antw. De tollenaars en zondaars kwamen tot Hem en Hij ontving hen, at en dronk met hen tot groote ergernis der Farizeën en Schriftgeleerden, die niet wisten dat zij zondaren waren. (Matth. 9 : 10 en 11). Mare. 2:17 „En Jezus dat hoorende, zeide tot hen: die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zjjn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering" — (zijn discipel Mattheus was een tollenaar geweest. Matth. 9:9:) Luc. 19 : 10 „Want de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was." (Zacheus). Joh. 3:3 „Jezus zeide: „voorwaar, voorwaar zeg ik u: tenzij dat iemand wederom geboren worde, liij kan het koninkrijk Gods niet zien." Van de vrouwen, die Jezus volgden, zijn ons het meest bekend: Maria Magdalena, van wie 7 duivelen uitgeworpen waren ; Johanna, de vrouw van Chuzas, den rentmeester van Herodes; Maria, de moeder van Jacobus en Joses; Salóme, de vrouw van Zebedeüs, en Susanna. (Luc. 8:2 en 3 ; Matth. 27 : 56). Komt, luistert toe, gij godgezinden, Gij, die den HEER van harte vreest, Hoort, wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest. 'k Sloeg heilbegeerig 't oog naar boven, Ik riêp den HEER ootmoedig aan; Ik mocht met mond en hart Hem loven, Hem, die alleen mij bij kon staan. Ps. 6G: 8 3. Vr. Welk wonder verrichtte Jezus in Galiléa, omtrent het Paaschfeest ? Antw. Jezus spijzigde een schare volks, van omstreeks 5000 man, met vijf gerstebrooden en twee viscbjes, terwijl er nog twaalf korven met brokken overschoten. (Joh. 6:4 — 14). Joh. 6:5, 6. Jezus dan, de oogen opheffende en ziende, dat eene groote schare tot hem kwam, zeide tot Filippus: van waar zullen we brooden koopen, opdat dezen eten mogen? (Doch dit zeide Hij, hem beproevende; want Hij wist zelf, wat Hij doen zou).'" Joh. 6:14, 15. „De menschen dan, gezien hebbende het teeken, dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Jezus dan, wetende, dat zij zouden komen en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem koning maakten, ontweek wederom op den berg, Hij zelf alleen." Joh. 6:35. En Jezus zeide tot hen: „Tk ben het brood des levens; die tot Mij komt zal geenszins hongeren en die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten." 4. Vr. Was de schare steeds meer bereid om Jezus te volgen en in Hem te geloonen f Antw. Neen, de Heiland moest hoelangs hoemeer klagen over de hardigheid des harten bij het Joodsche volk, zoodat Hij zelfs tot zijn discipelen sprak: „wilt gijlieden ook niet weggaan? (Joh. 6:66 en 67). Jezus had Zijn discipelen naar het Noordelijk gedeelte van Galiléa gezonden, om zelfstandig het Koninkrijk Gods te prediken en de kranken gezond te maken. Luc. 9 : 1—6. Intusschen wordt Johannes de Dooper onthoofd in den kerker van Machaerus (zuidelijkste grensvesting van Peréa, waar de Viervorst van Galiléa hem gevangen had gezet). In den gewelddadigen dood van dezen Godsman ziet Jezus een aankondiging van wat Hem zeiven wacht. Hij vertrekt kort vóór het tweede Paaschfeest met zijn inmiddels van hunne zendingsreis wedergekeerde discipelen naar een woeste plaats aan de oostelijke zijde van het meer Gennésareth, ten einde zich door het gebed te sterken tot Zijn naderend einde. Tegelijk konden de discipelen wat rust nemen. (Matth. 14:13; Mare. 6:31 — 45). Men ging naar BethsaïdaJulias (niet te verwarren met Bethsaida in Galiléa, van- waar Petrus afkomstig was). De schare volgt den Heiland evenwel. Den ganschen dag spreekt Hij tot hen, en geneest hunne kranken. Luc. 9:11. Joh. 6:41. „De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood, dat uit den hemel nedergedaald is." Joh. 6:646. „Want Jezus wist van den beginne, wie zij waven, die niet geloofden en wie hij was, die Hem verraden zou." Laat ieder 's Heeren goedheid loven; Want goed is d'Oppermajesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Laat Isrel nu Gods goedheid loven, En zeggen: roemt Gods majesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Ziin goedheid duurt in eeuwigheid. Ps. 118:1. § 8. gelijkenissen. 1. Vr. Op welke wijze was Jezus veeliins gewoon om tot de schare te spreken f Antw. De Heiland sprak veel door gelijkenissen, 't welk verhalen zijn aan de natuur of aan het menschelijk leven ontleend, om zoo op bevattelijke wijze geestelijke zaken en bizonderheden aangaande het koninkrijk der hemelen voor te stellen. Ook onder de Oude Bedeeling vinden we enkele malen gebruik gemaakt van gelijkenissen b. v. Richt. 9:8—15; (de fabel van Jotham) 2 Sam. 12 : 1—7 (het verhaal van Nathan); Jeremia 18 : 1 — 10 (de gelijkenis van den pottenbakker). Yan enkele gelijkenissen gaf Jezus zelf de verklaring zooals van de gelijkenis van den zaaier en van het onkruid tusschen de tarwe. 2. Vr. Welke gelijkenissen lezen we in Lucas 14? Antw. Lucas 14 bevat onder anderen de gelijkenissen van de vooraanzitting aan den maaltijd, van het groote avondmaal en van het bouwen van een toren. Luc. 14 : 10. „Maar wanneer gij genood zult zijn, ga heen en zet u op de laatste plaats; opdat, wanneer hij komt, die u genood heeft, hij tot u zegge: Vriend! ga hooger op." Luc. 14:23. „En de heer zeide tot den dienstknecht.' ga uit in de wegen en heggen en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde: want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal." Luc. 14:28. „Want wie van u, willende een toren bouwen, zit niet eerst neder en overrekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot volmaking noodig is?" 3. Vr. Welke gelijkenissen bevat Lucas 15? Antw. In Lucas 15 lezen we de gelijkenissen van het verloren schaap, den verloren penning en den verloren zoon. Schaapskooi. Luc. 15:17—20. „En tot zich zeiven gekomen zijnde,, zeide hij: hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en ik zal tot hem zeggen: Vader! ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u; en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden, maak mij als een van uwe huurlingen. En opstaande, ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toeloopende, viel hem om zijn hals en kuste hem " 4. Vr. Noem nog eens enkele van de gelijkenissen op. Antw. De gelijkenis van den zaaier, van bet onkruid onder de tarwe, van het mosterdzaad, van den schat in den akker en den koopman in paarlen, van de wijze en dwaze maagden, van den rijken man en den armen Lazarus, van den Farizeër en den tollenaar. 5. Vr. Zijn er nog meer gelijkenissen? Antw. Van den onvruehtbaren vijgeboom, den gehoorzamen en den ongehoorzamen zoon, den onbarmhartigen dienstknecht, den barmhartigen Samaritaan, van het zuurdeeg, van de goddelooze landlieden, van den rijken dwaas, van de tien ponden. In een reeks gelijkenissen, ten deele in het eerste tijdperk der Galileesche werkzaamheid en ten deele later, tegen het einde van Zijnen arbeid ia Jeruzalem uitgesproken, heeft Jezus een volledige leer gegeven over het koninkrijk der hemelen, dat door Hem werd aangekondigd. Gij, volken, hoort; waar g'in de wereld woont, 't Zij laag van staat, of hoog, mét eer bekroond, 't Zij rijk of arm, komt, luistert naar dit woord. Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort, Bij mij in 't hart opmerkzaam overdacht. Ik neig het oor, daar'k op Gods inspraak wacht, Naar 's HEEREN" spreuk, en zal u, op de snaren Der blijde harp, geheimen openbaren. ^ ^ § 9. wonderen. 1. Vr. Waardoor getuigde de Heiland biionderlijk van Zijn goddelijke kracht en liefderijke ontferming f Antw. De Heiland verrichtte vele wonderen eu teekenen, die evenzeer getuigden van Zijne groote genade als van Zijne goddelijke macht. Matth. 15 : 30, 31. „En vele scharen zijn tot hem gekomen, hebbende bij zich kreupelen, blinden, stommen, lammen en vele anderen en wierpen ze voor de voeten van Jezus; en Hij genas dezelve. Alzoo dat de scharen zich verwonderden, ziende de stommen sprekende, de lammen gezond, de kreupelen wandelende en de blinden ziende; en zij verheerlijkten den God Israëls." 2. Vr. Welke wonderen deed de Heiland dan f Antw. Jezus genas de kranken, reinigde de melaatschen, deed blinden zien, maakte dooven hoorende en stommen sprekende en deed dooden weder levend worden. Luc. 5 : 26. „En ontzetting heeft hen allen bevangen en zij verheerlijkten God en werden vervuld met vreeze, zeggende: wij hebben heden ongeloofelijke dingen gezien." 3. Vr Hoe kon Jezus die wonderen doen ? Antw. Jezus was de Zoon van God, in Wien al de volheid der Godheid lichamelijk woonde, voor Wien dan ook geen ding onmogelijk was. Luc. 7:16. En vreeze beving hen allen en zij verheerlijkten God, zeggende: een groot profeet is onder ons opgestaan en God heeft Zijn volk bezocht." 4. Vr. Noem eens een paar wonderen, die getuigen van Jezus macht in het rijk der natuur. Antw. De verandering van water in wijn, de vermenigvuldiging van weinige brooden en het stillen van den storm op zee leggen getuigenis af, dat de natuur aan den Heiland onderworpen was. Luc. 9:1 — 6. „Eu Zijne 12 discipelen saamgeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al de duivelen en om ziekten te genezen. En Hij zond hen heen, om te prediken het koninkrijk Gods en de kranken gezond te maken. En zij, uitgaande, doorgingen al de vlekken, verkondigende het evangelie en genezende de zieken overal." 5. Vr. Wie heeft Jezus uit de dooden opgewekt f Antw. De opwekking van het dochtertje van Jaïrus, van den jongeling te Naïn en van Lazarus te Bethanië bewijzen, dat Jezus macht had over den dood. Joh. 11 :41. „En Jezus hief de oogen opwaarts en zeide: Vader! ik dank U, dat gij mij gehoord hebt. Doch ik wist, dat Gij mij altijd hoort; maar om der schare wil, die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden gelooven, dat gij mij gezonden hebt. En als Hij dit gezegd had, riep Hij met groote stemme: Lazarus, kom uit!" 6. Vr. Welke genezingen van zieken en lijdenden kent gij f Antw. De genezing van den 38-jarigen kranke in Bethesda, van den geraakte, van de 12-jaren kranke vrouw, van de 3 dochter der Kananeesche vrouw, van den blindgeborene, van 10 melaatschen, van twee bezetenen in het land der Gadarenen, van het oor van Malchus in Gethsemane bewijzen dat Jezus waarlijk Gods Zoon was. Jezus begeeft zich naar Dekapolis, en toont op de reis derwaarts Zijn macht over de krachten en elementen der schepping, door den storm te stillen en de zee te temmen (Hatth. 8 : 23—27) terwijl Hij bij Zijne aankomst in het land der Gaderenen een bewijs geeft van zijn macht over de geesten der duisternis, door twee bezetenen van hen te verlossen. (Matth. 8 : 28—34). Dekapolis, dat enkele malen in de Evangeliën vermeld wordt (Matth. 4:24; Mare. 5:20; 7:31) lag aan de overzijde van het Galileesche meer en bestond uit 10 steden met hare onderhoorige plaatsen, tusschen Galilea en Perea in. Met zijn overwegend Grieksch-Syrische bevolking was het staatkundig van het Joodsche land afgescheiden en stond rechtstreeks onder den Syrischen Stadhouder. Dat van de twee bezetenen éen hunner bizonder de aandacht trok verklaart waarschijnlijk dat Marcus en Lukas slecht van éen melding maken. De naam Legio (Mare. 5 : 9) doet denken aan de Romeinsche legioenen die op z'n minst 4000 krijgslieden telden. De kudde zwijnen, die op den berg weidende was, telde waarschijnlijk wel omstreeks 2000 stuks. Mijn God, ik steun op Uw vermogen, Gij zijt de sterkte van mijn hart; Waarom verstoot Gij m'uit Uw oogen? "Waarom ga ik, ter neêr gebogen, Door 's vijands wreed geweld benard, Gestaag in 't ak'lig zwart ? Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen? Wat zijt g' onrustig in uw lot? Berust in 's HEEREN welbehagen; Hij doet welhaast uw heilzon dagen; Uw hoop herleev' naar Zijn gebod; Mijn redder is mijn God. Ps. 4-3 :2, 5. HOOFDSTUK II. Afdeeling IY. Jezus voorspelt zyn einde en gaat naai* Jeruzalem. § 10. jezus voorspelt zijn einde. Vr. Wist Jezus hoe zijn einde zou wezen? Antw. „Jezus wist van den beginne, wie zij waren, die niet geloofden en wie hij was, die Hem verraden zou." Joh. 6:64&. De vleeschelijke verwachting der schare bestrijdend, krijgt de Heiland hoe langs hoe meer vijanden, voornamelijk onder de Farizeën (Mare. 7 : 1—23). Ook Judas Iskarioth ergert zich aan de rede van den Heiland in de synagoge te Kapernaiim (Joh. 6 : 24—59). Yan dat oogenblik begint hij de rol van huichelaar te spelen. Joh. 6 - 27. „Werkt niet om de spijze, die vergaat, maar om de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des menschen ulieden geven zal." Jezus verlaat (na de rede in de synagoge te Kapernaiim Joh. 6) Graliléa en gaat naar de landpalen van Tyrus en Sidon, alwaar Hij het dochtertje eener heidensche vrouw geneest, Matth. 15:21—28; daarop gaat Hij over Dekapolis naar de Zuidwestelijken oever van het Galileesche meer, geneest er vele kranken (Mare. 7 :31—37) en spijzigt andermaal de schare Matth. 15 : 29—39. Hij gaat over Bethsaïda-Julias naar Caesarea-Filippi. 2. Vr. Wanneer spreekt Jezus voor 7 eerst onomwonden over lijn naderenden dood f Antw. Op weg naar Caesarea Filippi kondigt Jezus zijn apostelen voor het eerst aan, dat Hij door de oversten des volks gedood zal worden, er bij voegende, dat Hij op den derden dag van Zijn sterven weder zal opstaan. (Matth. 16:13-18.) Jezus zondert Zijn discipelen af tot het gebed (Mare. 8:27; Luc. 9: 18) om hen zóo voor te bereiden op die smartelijke mededeeling dat Hij weldra van hen zal worden weggenomen, op zoo vreeselijke wijze. 3. Vr. Wat weet ge van de verheerlijking van Jeius op den berg? Antw. „En het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus en Johannes en Jacobus en klom op den berg om te bidden. En als hij bad werd de gedaante Zijns aangezichts veranderd en Zijne kleeding wit en zeer blinkende. En ziet, twee mannen spraken met Hem, welke waren Mozes en Elia." Luc. 9:28-30. Of de berg der verheerlijking de berg Thabor is geweest weten wij niet; meer waarschijnlijk i9 het een van de toppen van den zuidelyken Anti-Libanon geweest. Mozes, de vertegenwoordiger der wet, en Elia, de vertegenwoordiger der profeten, verschijnen in heerlijkheid en zeiden zijn uitgang, dien Hij zou volbrengen te Jeruzalem. „En Petrus zeide: Meester! het is goed, dat wij hier zijn en laat ons drie tabernakelen maken, voor U eenen en voor Mozes eenen en voor Elias eenen; niet wetende wat hij zeide." Luc. 9 : 83. (Matth. 17; Mare. 9; Luc. 9). Genezing van een bezetene, dien zijne discipelen niet hadden kunnen genezen. Mare. 9 : 14—19. Jezus trekt zich terug te Kapernaüm en kondigt op weg daarheen voor de tweede maal aan, dat Hij een gewelddadigen dood zal sterven Mare. 9: 32. Matth. 28 : 2—4. Jezus betaalt de schatting, waarvoor Petrus een stater of Joodsche sikkel (zijnde 4 drachmen of f 1.40) uit de Koperen Sikkels. Zilveren. bek van een visch haalt, 't Was een belasting voor de onkosten van den tempeldienst (Ex. 30:13; 2 Kron. 24:9). Matth. 17:27. Jezus stelt 70 zijner volgelingen tot evangelisten aan. Luc. 10 : 1. Vervolgens richt Jezus zij n aangezicht om naar Jeruzalem te reizen, Luc. 9 : 51, waarschijnlijk ter bijwoning van het Loofhuttenfeest, en bezoekt het huisgezin van Martha en Maria. Luc. 10 : 38—42, Het Loofhuttenfeest, dat in October gevierd werd, duurde acht dagen. Het ontleent zijn naam aan de hutten, die gedurende dien tijd het volk tot woning dienden, ter herinnering aan de tenten, onder welke Israël in de woestijn had gewoond. (Lev. 23:34 43; Neh. 8: 14 —18). Dit feest werd ook genoemd het feest des oogstes; het was een tijd van groote vreugd. Luc. 9:51. „En het geschiedde, als de dagen zijner opneming vervuld werden, zoo richtte Hij Zijn aangezicht om naar Jeruzalem te reizen." 4. Vr. Wat Ireft ons in de prediking van Jezus van deze dagen, die aan Zijn einde voorafgaan? Antw. De Heiland bestraft de Farizeën scherpelijk, zeggende: ..wee u, gij schriftgeleerden en farizeën, gij geveinsden! want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid.' Matth. 23 : 27. Jezus spreekt in 3 gelijkenissen, van den verloren penning, van het verloren schaap en van den verloren Zoon, over Zijn liefde tot degenen, die zondaren zijn. In de gelijkenis van den Farizeër en den tollenaar Luc. 18 MO—14 spreekt Jezus over de ware verootmoediging des harten. In de gelijkenis van den rijken man en Lazarus, Luc. 16 : 19—31, over het heerlijke voorrecht God oprecht te mogen dienen. Twist onder de discipelen wie de meeste zou zijn Matth. 18 : 1 35; Mare. 9:33—50; Luc. 9:46—50. Maar, trouwe God, Gij zijt Het schild, dat mij bevrijdt, Mijn eer, mijn vast betrouwen: Op u vest ik het oog; Gij heft mijn hoofd omhoog, En doet m' Üw gunst aanschouwen. 'k Riep God niet vrucht'loos aan. Hij wil mij niet versmaan In al mijn tegenheden; Hij zag van Sion neer, De woonplaats van Zijn eer, En hoorde mijn gebeden. Ps. 3: 2. HOOFDSTUK III. Yaii het lijden van Jezus tot de uitstorting des H, Geestes. § 1. bethanië en jericho. • 1. Vr. Welk wonder verrichtle Jezus te Belhaniêf Antw. Jezus heeft te Bethanië Lazarus uit de dooden opgewekt en werd daar 6 dagen voor het Paaschfeest door Maria, de zuster van Lazarus en Martha, met kostelijken nardus gezalfd (Joh. 11 en 12). Het wonder dat Jezus, in de opwekking van Lazarus, als onder de muren van Jeruzalem verricht, zet de kroon op alle voorafgaande wonderen. Yelen uit de aanschouwera geloofden in Jezus. Priester en Farizeër spannen samen en stellen het Sanhedrin voor de vraag of men Jezus nog langer ongemoeid zal laten! Kajafas, de Hoogepriester, zegt: „het is nut dat éen mensch sterve voor het volk en het geheele volk niet verloren ga. — Jezus zou dan ook, naar Gods raad bij het volgende Paaschfeest het Paaschlam zijn dat geslacht zou worden voor de zonden Zijns volks. Yan Bethanië gaat Jezus naar Efraïm, een stad 6 uur ten noorden van Jeruzalem, om zich tot het Paaschfeest verborgen te houden (Joh. 11 :54). Van Efraïm gaat Hij over Jericho naar Jeruzalem. (Luc. 18 : 31—33) (Mare. 10 : 32). 2. Vr. Wat deed de Heilind, toen Hij Jericho doortrok ? Antw. Hij genas den blinden Bartimeiis en sprak Zachéüs, den overste-der tollenaren zalig. (Luc. 18 en 19.) Jezus sloot zich te Jericho aan bij de feestschare, die naar Jeruzalem trok, want Hij wilde in het openbaar naar Jeruzalem, daar het Paaschfeest was, opgaan. De discipelen en de schare hoopten dat Hij nu als een aardsch koning zich zou gaan openbaren. Salóme, de huisvrouw van Zebedeus, vraagt voor haar twee zonen Johannes en Jacobus, bij de aanstaande troonsbeklimming van Jezus, een plaats der eere. (Matth. 20 : 20). In de genezing van den blinden Bartimeüs bewijst Hij dat Hij geen aardsch koning maar een Heiland is. 3. Vr. Welke woorden sprak Jeius lot Zachëus? Antw. Jezus zeide tot hem: „heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des menschen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken dat verloren is." Luc. 19:9, 10. Terwijl de feestschare doortrekt naar Jeruzalem blijft Jezus te Bethanië achter en wordt daar ten huize van Albasten fleschjes. Simon den melaatsche (Mare. 14:8) door Maria gezalfd, tot een voorbereiding voor Zijn begrafenis (Joh. 12:1—8). Dit is op Vrijdag den 7den Nisan. Judas zeide: waartoe is dit verlies der zalf geschied? want dezelve had boven de 300 penningen verkocht kunnen worden en die den armen gegeven." (300 penningen of denariën = f 125) (de minste soort nardus kostte 25 denariën en dus had Maria de allerkostelijkste olie genomen voor haar Heiland)! Jezus zeide: laat af van haar; zij heeft dit bewaard tegen den dag mijner begrafenis. Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar mij hebt gij niet altijd." (Joh. 12: 7, 8). Mare. 14 : 10. En Judas Iskariotb, een van de twaalven, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren." O God, Gij zijt mijn toeverlaat; Mijn God, U zoek ik met verlangen, Zoo ras wij 't morgenlicht ontvangen, Bij 't krieken van den dageraad. O HEER, mijn ziel en lichaam hijgen, En dorsten naar U in een land. Dat, dor en mat, van droogte brandt, Waar niemand lafenis kan krijgen. Ps. 63:1. § 2. jezus' intocht te jeruzalem en de tempelreiniging. 1. Vr. Wat geschiedde een paar dagen vóór Paschen te Jeruzalem? Antw. De Heiland, komende van Bethanië, doet op den dag na den Sabbath openlijk zijn intocht in Jeruzalem, gezeten op een ezelin, en maakt zijn Messiasschap algemeen bekend. Het Sanhedrin had besloten tot den dood van Jezus en van Lazarus. (Joh. 12: 10). De feestschare trekt van Jeruzalem naar Bethanië om er Jezus, maar ook om er Lazarus te zien (Joh. 12:6). Op den dag na den Sabbath (Zondag 9 Nisan) gaat Jezus, omringd van Zijn twaalf discipelen èn van een aantal discipelen uit Galilea, van Bethanië naar Jeruzalem; een reize van drie kwartier uur gaans. „En de scharen, die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids! Gezegend is hij, die komt in den naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!" (Matth. 21 : 9). Het geschiedde tegen den avond (Mare. 11 : 11); Jezua ging daarna weer terug naar Bethanië. 2, Vr. Wat gebeurde des andeten daags (Maandag 10 Nisan) toen Jezus van Bethanië naar Jeruzalem terugkeerde? Antw. Jezus vervloekte een vijgeboom, die wel bladeren maar geen vrucht had; en de boom verdorde terstond. Matth. 21 : 19. Dit geschiedt Maandag 10 Nisan. De Heiland wil door dit teeken het Joodsche volk, dat zoo rijk bevoorrecht was en dat gekomen was tot den tijd dat de Heere vrucht mocht verwachten van Zijn oude Bondsvolk, nog eens voor 't laatst waarschuwen, aankondigend het gericht, dat de Heere in zijn rechtvaardigheid, na lang wachten, over hen brengen zou. 3. Yb. Wat deed Jezus dienzelfden dag m den tempel? Antw. „En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen, die verkochten en kochten in den tempel en keerde om de tafelen der wisselaars en de zitstoelen dergenen, die de duiven verkochten. En Hij zeide tot hen: er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt." Matth. 21 : 12, 13. Den vorigen avond (Zondag avond) had Jezus met droefheid naar den tempel gezien. Mare. 11 : 11. 4. Vr. Welke gesprekken houdt Jezus nog te Jeruzalem tot de schare? Antw. Jezus prijst een arme weduwe, die twee penningen, al haar leeftocht zijnde, in de schatkist wierp en voorspelt, dat van den prachtigen tempel geen steen op den anderen zal blijven, die niet zal worden afgebroken. Luc. 21. Gij, die geducht zijt in vermogen, Verdraagt de goddeloosheid niet; Gij zult, o God, Die 't al doorziet, Den booze, voor Uw heilig' oogen Geenszins gedoogen. Maar geef Uw dierb'ren gunstelingen. Wier geest in U zijn sterkte vindt. Wier hart Uw naam oprecht bemint, In U vol vroolijk op te springen, En blij te zingen. Fs. 5:4, 11. § 3. GESPREKKEN EN GELIJKENISSEN. 1. Vr. Heeft Jezus nog veel geleerd in de laatste dagen van zijn leven ? Antw. Nadat de haat van de Priesters en de Farizeën duidelijker gezien werd, sprak Jezus nog enkele gelijkenissen tot waarschuwing, zooals van de booze landlieden, van de 5 wijze en 5 dwaze maagden en van de talenten, om daarna het laatste oordeel aan te kondigen. 3 strikvragen aan Jezus voorgelegd; de lste over de schatting; de 2de over de opstanding der dooden en de 3de over het hoogste gebod. De iste wordt gedaan door de Farizeën en de Herodianen (Matth. 22: 15,) om Jezus, zoo mogelijk, bij den stadhouder te kunnen aanklagen; de 2de wordt gedaan door de sadduceën (Matth. 22 : 23), die niet gelooven in geesten of engelen en niet gelooven aan een opstanding der dooden; de 3de vraag wordt gedaan door de farizeën (Matth.' 22 : 34). Dit alles geschiedt op Dinsdag 11 Nisan. En de Overpriesters en de Schriftgeleerden zochten te dierzelver ure de handen aan Hem te slaan; maar zij vreesden het volk — want zij verstonden, dat Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had." (Luc. -0 : iy). Jezus redevoering op den Olijfberg over de verwoesting van Jeruzalem en de laatste dingen. (Matth. 24 en -5). 2. Vr. Wat wordt ons van het verblijf van Jeius m de laatste d'igen vermeld f Antw „Des daags nu was hij leerende in den tempel; maar des nachts ging Hij uit en vernachtte op den berg genaamd de Olijfberg. En al het volk kwam des morgens vroeg tot Hem in den tempel, om Hem te hooren. (Luc. 21. 37, o»). 's Woensdags 12 Nisan is Jezus voor 't laatst in den tG Jezusgnoemde zich het tarwegraan, dat in de aarde valt en sterft; en een licht dat in de wereld is gekomen. (Joh. IJ). En Jezus zeide: Yader verheerlijk Uwen naam. Er kwam dan eene stem uit den hemel, zeggende: En ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem wederom verheerlijken. De schare dan, die daar stond en dit hoorde, zeide, dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden, een engel heeft tot Hem gesproken. # Jezus antwoordde en zeide : Niet om mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil. (Joh. 12 :28 rfU). Hierna ging Jezus naar Bethanië waar Hij den W oensdag in stille afzondering doorbracht. 3. Vr. Wat heeft Jeius nng vónr Zijn gevnnqenneminq ingesteld? Antw. Nadat Jezus met Zijne discipelen des Donderdagsavonds het pascha gegeten had, stelde Hij het heilig avondmaal in — en als zij daarna den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. Jezus zendt Petrus en Joliannes naar de stad Jeruzalem waar zij een mensch zouden ontmoeten, dragende eene kruik waters; in het huis van dien man moesten zij het pascha bereiden (Luc. 22:8—13). Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskarioth, tot de overpriesters en zeide: wat wilt gij mij geven en ik zal hem u overleveren ? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren pennigen." (Matth. 26 : 14, 15) (Ps. 31 : 10) 30 zilv. pen. = ƒ42. Bethanië. De voetwassing Joh. 13 : 3—17. Jezus waarschuwde Judas zeggende: „De Zoon des menschen gaat wel heen, gelijk van hem geschreven is; maar wee dien mensch, door welken de Zoon des menschen verraden wordt! het ware hem goed, zoo die mensch niet geboren was geweest." (Matth. 26:24. Hand. 1:18). Jezus waarschuwde Petrus zeggende: voorwaar Ik zeg u, dat gij in dezen zelfden nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, mij driemaal, zult verloochenen." Matth. 26 : 34. Belofte v. d. H. Geest Joh. 14. Gelijkenis van den wijnstok Joh. 15:1 — 8. Hoogepriestelijk gebed. (Joh. 17). De Lofzano- 0f het Hallel (een samentrekking van Halleluja) bestond uit Ps. 113-Ps. 118; een gedeelte daarvan werd gezongen. De HEER betoont Zijn welbehagen Aan hen, die need'rig naar Hem vragen, Hem vreezen, Zijne hulp verbeiden, En door Zijn hand zich laten leiden; Die, hoe het ook moog' tegenloopen, Gestadig op Zijn goedheid hopen. O, Salem, roem den HEER der heeren; Wil uwen God, o Sion, eeren. _ Ps. 147:6. § 4. gethsémané. 1. Vr» Waarheen gi*g Jezus, nadat zij den lofzang gezongen haddenf * Antw. Jezus ging met zijne elf discipelen uit Jeruzalem over de beek Kedron naar den hof van Gethsémané, om daar te bidden. Olijfboomen in den hot ueinsemam. „Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsémané en zeide tot de discipelen: zit hier neder totdat ik heenga en aldaar zal gebeden hebben. En met zich nemende Petrus en twee zonen van Zebedéus, begon hij droevig en zeer beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij." Matth. 26:36—38. „En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van mij voorbijgaan! doch niet, gelijk ik wil, maar gelijk Grij wilt." (Matth. 26 : 39). 2. Vr. Wal Geschiedde in Gethsémané? Antw. De Heiland werd bedroefd en beangst tot den dood toe, waarbij het zweet in druppelen bloeds veranderde, driemaal tot den Vader biddende met dezelfde woorden. Terwijl Jezus bad en veel lijden doormaakte sliepen Zijn discipelen. „En Hij kwam en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij ? kunt gij niet één uur waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.'' (Mare. 14 : 37, 38. 3. Vr. Wat leien we dal er daarna geschiedde? Antw. „Judas, een van de twaalven kwam, en met hem een groote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks. En terstond komende tot Jezus, zeide hij: wees gegroet, Rabbi! en hij kuste Hem." Matth. 26 : 47 en 49. 4. Vr. Wat deed Petrus, toen de Heiland werd gevangen genomen ? Antw. Petrus trok zijn zwaard, dat hij uit de Paaschzaal meegenomen had en hieuw het oor van Malchus, des Hoogepriesters dienstknecht, af. „Toen zeide Jezus tot hem: keer uw zwaard weder in zijne plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of meent gij, dat Ik mijnen Vader nu niet kan bidden en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? Matth. 26:51, 53. „En Jezus raakte zijn oor aan en heelde hem." (Luc. 22 : 51.) „Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben: indien gij dan Mij zoekt, zoo laat dézen henengaan /" (Joh. 18:8). Wees dan mijn hulp; houd U niet ver van mij; Mij prangt de nood, benauwdheid is nabij; 'k Heb buiten U, daar lk zoo bitter lij', Geen hulp te wachten. Een stierenheir uit Basan, sterk van krachten, En fel verwoed, Omringt m' aan alle zijden; Mijn God, hoe zwaar, hoe smart'lijk valt dit lijden Yoor mijn gemoed. J Ps. 22:6. § 5. jezus yoor den joodschen raad en den romeinschen stadhouder. \. Vr. Waar bracht de bende den Heiland henen f Antw Na Hem in Gethsémané gebonden te hebben, bracht de bende den Heiland eerst naar Annas en daarna voor Kajafas, in wiens huis de groote Raad of het Sanhedrin was saamgeroepen. Annas was de vrouws vader van Kajafas. (Joh. 18: 13). Deze nam Jezus in voorloopig verhoor om beschuldiging tegen Hem te vinden, maar Jezus antwoordde hem niet. Intusschen verloochent Petrus zijn Meester. Kajafas had den Joodschen Raad, bestaande uit 71 leden met den Hoogepriester als voorzitter, in zijn paleis saamgeroepen. Op den Tempelberg kon men niet vergaderen, wat anders gewoonte was, daar des nachts de poorten van den tempelberg gesloten waren. Bij het gaan van Annas vertrekken naar het gedeelte van het paleis dat door Kajafas bewoond werd, moest Jezus over de binnenplaats en had gelegenheid Petrus een blik toe te werpen, die hem herinnerde aan het woord Zijns Meesters: „eer de haan tweemalen gekraaid zal hebben zult gij Mij driemaal verloochenen." — 't Was omstreeks drie uur in den nacht, (Mare. 14 :72). , , , ... .... „ „En Petrus naar buiten gaande, weende bitterlijk (Matth. 26:75). 2. Vr. Hoe geschiedde het ondenoek door den Joodschen raad ? Antw. „En de overpriesters en de ouderlingen en de geheele Groote Raad zochten valsche getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem dooden mochten en vonden niet." Matth. 26 : 59. „Maar ten laatste kwamen twee yalsche getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den Tempel God» afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen." (Matth. 26:61). „En de Hoogepriester antwoordende, zeide tot hem; Ik bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zone Gods. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd! Doch Ik zeg ulieden, van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels." Matth. 26 : 62—64. En als Judas de zilveren penningen in den Tempel geworpen had, vertrok hij en henengaande, verworgde zichzelven." Matth. 27:3. Jer. 19; Zach. 12: 12, 13. „En ziet, een man, met name Jozef, van Arimathéar (een stad der Joden) zijnde een Raadsheer, een goed en rechtvaardig man, die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte, deze had niet mede bewilligd in hun raad en handel." (Luc. 23:50, 15). 3. Vr. Waarheen bracht men Jezus vervolgens? Antw. Jezus werd, nadat door den Joodschen Raad het doodvonnis over Hem was uitgesproken, gebonden naar Pontius Pilatus, den Romeinschen Stadhouder gebracht. "Toen verscheurde de Hoogepriester zijne kjeederen zeggende: Hij heeft God gelasterd: wat hebben wij nog getuigen van noode r Zie, nu hebt gij zijne godslastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spuwden zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem. met vuisten." (Matth. 26 : 65—67). „En Jezus stond voor den Stadhouder; en de Stadhouder vraagde Hem, zeggende: ziji Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide hem: Gij zegt het!" (Matth. 27:11. „Pilatus dan zeide tot hen: neemt gij Hem en oordeelt Hem naar üwe wet. De Joden dan zeiden tot hem: het is ons niet geoorloofd iemand te dooden." (Joh. 18:31). Pilatus zond Jezus naar Herodes Antipas, den vier- vorst van Galilea, om diens oordeel te vernemen maar deze zond hem terug, zeggende: ik vind geen schuld in Hem. 4. Vb. Wat deed Pilatus met Jezus om het medelijden bij de schare op ie wekken ? Antw. Pilatus liet Jezus geeselen, de krijgsknechten vlochten een kroon van doornen en wierpén Hem een purperen kleed om, waarna Pilatus tot de schare zeide: zie, de mensch! (Joh. 19). „En op het feest was de Stadhouder gewoon den volke éenen gevangene los te laten, welken zij wilden. En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd BarAbbas. En de stadhouder zeide tot hen: welken van deze twee wilt gij dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar-Abbas. Toen liet hij hun Bar-Abbas los, maar Jezus gegeeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden." (Matth. 27:15, 19, 21, 26). Dit is, dit is de poort des HKEREN; Daar zal 't rechtvaardig volk door treên, Om hunnen God ootmoedig t' eeren, Voor 't smaken Zijner zaligheên. Ik zal Zijn naam en goedheid prijzen; Gij hebt gehoord ; Gij zijt mijn Geest, Door Uw ontelb're gunstbewijzen, Tot hulp, en heil, en vreugd geweest. Ps. 118: 10. § 6. jezus kruislijden en zijn begrafenis. 1. Vr. Waar is Jezus gekruisiqd geworden ? Antw. De Joden leidden Jezus naar Golgotha, alwaar zij Hem kruisten, hangende tusschen twee moordenaars. Van Pilatus huis ging het door de Stefanuspoort naar Golgotha. Simon van Cyréne werd gedwongen Jezus kruis te dragen (Matth. 27:32; Mare. 15:21) en onderweg sprak Jezus tot de vrouwen van Jeruzalem „ween niet over Mij, maar ween over u zelf." (Luc. 23 : 17—31). „En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis en daar was geschreven: Jezus de Nazarener, de koning der Joden." (Joh. 19:19). De 4 krijgsknechten hebben de kleederen van Jezus verdeeld en over den rok, die zonder naad was en van boven af geheel geweven, hebben zij het lot geworpen. (Joh. 19:23, 24). Binnenzijde der Stefanuspoort te Jeruzalem. 2. Vr. Hoe luiden de zeven kruiswoorden des Heeren? Antw. Tot zeven maal heeft Jezus aan het kruis gesproken, zeggende: „Vader! vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen." „Vrouw! zie u zoon. Zoon! zie uwe moeder." 4 „Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij roet mij in het paradijs zijn." . n ,, „Eli! Eli! lama sabachtani; d. 1. Mijn God, Mijn bod: waarom hebt Gij Mij verlaten ?' „Mij dorst." „Het is volbracht." „Vader! in uwe handen beveel Ik Mijnen geest! 3. Vr. Welke teekenen geschiedden terwijl Jtzus aan het kruis hing ? Antw Van do 6de tot de 9de ure werd de zon verduisterd en er was donkerheid over de geheele aarde en het voorhangsel des Tempels scheurde middendoor. De aarde beefde, de Steenrotsen scheurden en de graven werden geopend en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, weiden opgewekt. (Matth. 27 : 51, 52). „Als nu de hoofdman over honderd zag wat er geschied •was, verheerlijkte bij God en zeide: waarlijk deze mensch was rechtvaardig. En alle de scharen die samen gekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen die geschied waren, keerden weder, slaande op hunne borsten," Luc. 23:47, 48. De Joden rekenden de uren van den dag van 's morgens. 6 uur tot 's avonds 6 uur. Van de 6de tot de 9s. 6G: 8 § 6. paulus tweede zendingsreis. (Hand. 15 : 36, 18 : 22). \ Vr. Wat werd er op de eerste synode van Jeruzalem besloten? Antw. Men besloot op de Kerkvergadering te Jeruzalem, dat de geloovigen uit de heidenen niet eerst besneden behoefden te worden, maar dat zij zich zouden onthouden van alle afgoderij en zondedienst. En na eenige dagen zeide Paulus tot Barnabas : laat ons nu wederkeeren en bezoeken onze broeders in elke stad, in welke wij het Woord des Heeren verkondigd hebben, hoe zij het hebben. En Barnabas ried, dat zij Johannea, die genaamd is Marcus, zouden medenemen. Maar Paulus achtte billijk, dat men dien niet zou meenemen, aangezien hij van Pamfylië af van hen was geweken en met hen niet was gegaan tot het werk. Er ontstond dan een verbittering, alzoo dat zij van elkander gescheiden zijn en dat Barnabas Marcus medenam en naar Cyprus afscheepte, maar Paulus verkoos Silas en reisde heen, der genade Gods van de broederen bevolen zijnde." (Hand. 15:36—40). 2. Vr. Waar ging Pauhis heen om andermaal het Evangelie te verkondigen onder de heidenen f Antw. Paulus, in gezelschap van Silas, doorreisde omstreeks het jaar 50, Syrië en Cilicië en kreeg te Troas een nachtgezicht van een Macedonischen man, waarna zij, Timotheiis met zich nemende, overstaken naar Europa. Zij doorreisden Syrië en Cilicië, versterkende de ge* meenten en komen te Derbe en Lystre, waar een zeker discipel, met name Timotheus was, zoon van een geloovige Joodsche vrouw, maar van een Griekschen vader. Deze wilde Paulus dat met hem zou reizen en hij besneed hem, om der Joden wil. En als zij Frygië en het land van Galatië doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken. En van Paulus werd in den nacht te Troas een gezicht gezien van een Macedonisch man, die zeide: kom over in Macedonië en help ons. — Aanstonds staken zij over van Azië naar Europa en kwamen te Filippi; samenkomst buiten de stad aan de rivier. „En een zekere vrouw met name Lydia, eene purperverkoopster van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd." — Een dienstmaagd met een waarzeggenden geest door Paulus genezen. Paulus en Silas gegeeselcf en in de gevangenis geworpen. En omtrent middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gode lofzangen, en de gevangenen hoorden naar hen. Plotseling komt een aardbeving; de gevangenis geopend, de stokbewaarder verschrikt, meenende dat de gevangenen ontvloden waren en wil zich zelf met een zwaard dooden — maar Paulus spreekt tot hem en hij leert zich bekeeren tot God, zeggende: lieve heeren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde ? En zij zeiden: geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis. Voortzetting der reis naar Thessaloni'ca, naar Beréa, naar Athene, naar Corinthe (waar hij een jaar en zes maanden bleef) naar Efeze, naar Cesaréa,. naar Jeruzalem. 3. Vr. Welke bizonderheden weet gij van het verblijf van Paulus te Filippi? Antw. Te Filippi werd Lydia, een purperverkoopster uit Thyatira, op de prediking van Paulus bekeerd; een dienstmaagd met een waarzeggenden geest werd genezen — en de stokbewaarder kwam tot het geloof in Christus. 4. Vr. Wat wordt ons van Thessalomca en Beréa meegedeeld? Antw. In Thessalonica verwekten de Joden een oproer tegen Paulus, zoodat hij moest vluchten, maar te Bérea waren zij edeler dan te Thessalonica, het Woord Gods ontvangende met een toegenegen hart, dagelijks de Schriften onderzoekende. 5. Vr. Wat was Paulus' ervaren te Athene? Antw. Paulus, de afgoderij der Atheners bemerkend, verkondigde hun den onbekenden God en sprak op den Areopagus. „En terwijl Paulus te Athene wachtte, werd zijn geest in "hem ontstoken, ziende, dat de stad zoo zeer afgodisch was." (Hand. 17 : 16). „En zij namen hem en brachten hem op de plaats, genaamd Areópagus, zeggende: kunnen wij niet weten, welke deze nieuwe leer zij, daar gij van spreekt.'' vers 19. „En Paulus zeide: de stad doorgaande en aanschouwende uwe heiligdommen, heb ik .ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: den onbekenden God. Dezen dan, dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden." vers 23. Dyonisius, een lid van den Areópagus en Damaris eene aanzienlijke vrouw geloofden in het woord van Paulus. 6. Vr. Is Paulus lang te Corinthe geweest? Antw. Te Corinthe vond Paulus Aquila en Priscilla en bleef bij hen, evenals zij tentenmaker van beroep zijnde. Op eiken sabbath sprak hij in de synagoge, en daarna in het huis van Justus, naast de synagoge staande, anderhalt jaar lang. „En de Heere zeide tot Paulus door een gezicht in den nacht: wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet; want Ik ben met u en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb veel volk in deze stad." (Hand. 18:9, 10)." Corinthe was destijds de grootste handelsstad van Griekenland ; even zedeloos als weeldrig. Paulus schrijft van uit Corinthe de beide brieven aan de Thessalonicensen; ongeveer in het jaar 55 na Chr. 7. Vr. Wie werkte óók nog te Efeze als dienstknecht Gods ? Antw. Een zeker Jood, met name Apollos, van geboorte een Alexandriër, een welsprekend man, machtig zijnde in de Schriften, kwam te Efeze, wetende alleenlijk den doop van Johannes. „En deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge. En als hem Aquila en Priscilla gehoord hadden, namen zij hein tot zich en leiden hem den weg Gods bescheidenlijker uit." (Hand. 18 : 26). „En deze heeft in Achaje veel toegebracht aan degenen, die geloofden door de genade. Want hij overtuigde de Joden met grooten ernst in het openbaar, bewijzende door de schriften, dat Jezus de Christus was." (Hand. 18:27, 28). Tempel van Diana te Efeze. Ik lag en sliep gerust, Van 's HEEREN trouw bewust, Tot ik verfrischt ontwaakte; Want God was aan mijn zij; Hij ondersteunde mij In 't leed, dat mij genaakte. Ik zal, vol heldenmoed, Daar mij Zijn hand behoedt, Tienduizenden niet vreezen; Schoon ik van allen kant, Geweldig aangerand En fel geprangd moog wezen. ps. 3 :3. 5 § 7. paulus derde zendingsreis. (Hand. 18:23—21:17). 1. Vr. Waar hee/t Paulus op zijn 3<*« zendingsreis voornamelijk hét Evangelie verkondigd' Antw. Nadat Paulus Galatië en Frygië bezocht had ging hij naar Efeze, de hoofdstad van KI. Azië, en predikte daar ruim 2 jaar het Evangelie, voor héél de provincie tot rijken zegen. „En hij ging in de synagoge en sprak vrijmoedig, drie maanden lang met hen handelende en hun aanradende de zaken van het Koninkrijk Gods. Maar als sommigen verhard werden en ongehoorzaam waren, kwaad sprekende van den weg des Heeren voor de menigte, week hij van hen, en scheidde de discipelen af, dagelijks handelende in de school van zekeren Tyrannus. En dit geschiedde twee jaren lang." (Hand. 19:8, 9). 2. Vr. Wat lezen we als bizonderheid van Paulus' verblijf te Efeze ? Antw. „En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; alzoo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken en dat de ziekten van hen weken en de booze geesten van hen uitvoeren." (19:11, 12). In zijn werk werd Paulus ter zijde gestaan door eenige evangelisten; van éen dezer, Epaphras, weten wij, dat hij de gemeente te Colosse grondde. (Coll. 1 : 7). Paulus schreef hier den brief aan de Galatiërs en schreef ook aan Corinthe. Efeze is geworden de moedergemeente van Klein-Azie. Was een brandpunt van handel en beschaving, wetenschap en kunst. 3. Vr. Welk oproer ontstond te Efeze? Antw. Demétrius, een zilversmid, die zilveren tempeltjes van de godin Diana maakte en verkocht en door Paulus' gezegenden arbeid veel schade leed, verwekte een groot oproer, waarbij de volksmenigte twee uren achtereen riep: „groot is de Diana der Eféziërs!" „Zij riepen dan de eene dit en de andere wat anders. want de vergadering was verward en het meerder deel wist niet, om wat oorzaak zij samengekomen waren." (Hand. 19:32). 4. Vr. Waar reisde Paulus vervolgens heen t Antw. Paulus begaf zich naar Macedonië, over Troas reizende, waar de jongeling Eütychus uit een raam nederwaarts viel en door Paulus uit de dooden werd opgewekt. Tn de Macedonische gemeenten hield hij een inzameling voor de armen van de gemeente te Jeruzalem. (Gal. 2:10). Waarschijnlijk schreef hij daar ook den 2den brief aan de Corinthiërs. Diana der Efeziërs. 5. Vr. Is Paulus nog te Corinthe geweest op lijn 3de zendingsreis f Antw. Paulus bracht 3 maanden te Corinthe door en schreef daar den gewichtigsten zijner brieven, dien aan de gemeente te Rome; in het jaar 58 of 59. 6. Vr. Wat deelde Paulus te Miléte mede aan de ouderlingen der Gemeente van E/eze? Antw. Op weg naar Syrië, deed hij Miléte aan en nam daar aan het strand een hartroerend afscheid van de derwaarts ontboden Efezische ouderlingen. Hand. 20:17. „En nu ziet, ik gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem' niet wetende, wat mij daar ontmoeten zal; dan dat de H. Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. Maar ik acht op geen ding, noch houde mijn leven dierbaar voor mij zeiven, opdat ik mijnen loop met blijdschap mag volbrengen." (Hand. 23 : 22—24). 7. Vr. Wie sprak te Cesarea tot Paulus van zijn aanstaand lijden f Antw. Ten huize van Filippus, den diaken, zijnde kwam een zeker profeet, met name Agabus, die zich zelf bond met den gordel van Paulus en toen zeide: „dit zegt de Heilige Geest; den man wiens deze gordel is, zullen de Joden alzoo te Jeruzalem binden en overleveren in de handen der heidenen." Hand. 21:8—11. „Maar Paulus antwoordde: wat doet gij, dat gijlieden weent en mijn hart week maakt? want ik ben bereid, niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem, voor den naam van den Heere Jezus" vers 13. Gods rechterhand is hoog verheven; Des HEEREN sterke rechterhand Doet door haar daan de wereld beven, Houdt door haar kracht Gods volk in stand. Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven, Maar leven, en des IIEEREN da&n, Waardoor wij zooveel heils verwerven, Elk, tot Zijn eer, doen gadeslaan. Ps. 118:8. paulus' gevangenschap. 1. Vr. Hoe geraakte. Paulus in de macht zijner vijanden f Antw. Op het Pinksterfeest te Jeruzalem zijnde, waar de broeders Paulus met blijdschap ontvingen, werd hij in een oproer door de Joden bijna gedood maar door Lysias, den Romeinschen bevelhebber der stad, aan de woede zijner vijanden ontrukt. 2. Vr. Waarom bracht men Paulus naar Cesaréa, waar de Romeinsche stadhouder Felix woonde ' Antw. Om de wille van een samenzwering van méér dan 40 Joden, die door Paulus' neef ontdekt werd, liet Lysias den gevangen discipel naar den stadhouder Felix. te Cesaréa brengen om aldaar verhoord te worden. „En Felix beval den hoofdman over 100, dat Paulus zou bewaard worden en verlichting hebben, en dat hij niemand van de zijnen zou beletten hem te dienen of tot hem te komen." (Hand. 24 : 23). 3. Vr. Wat antwoordde Felix, toen Paulus met ernst tot hem en zijne vrouw Drusilla sprak9 Antw. „En als Paulus handelde van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomend oordeel, Felix zéér bevreesd geworden zijnde, antwoordde: „voor ditmaal ga heen; en als ik gelegenen tijd zal hebben bekomen, zoo zal ik u tot mij roepen." (Hand. 24 : 25) „En te gelijk ook hopende, dat hem van Paulus geld gegeven zou worden, opdat hij hem losliet; waarom hij hem ook dikwijls ontbood en sprak met hem. Maar als 2 jaren vervuld waren kreeg Felix Porcius Festus in zijne plaats; en Felix, willende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus gevangen." (Hand. 24 : 26, 27). 4. Vr. Wat wilde Festus doen met Paulus? Antw. Festus, de nieuwe Eomeinsche stadhouder, de opvolger van Felix, wilde Paulus aan den Joodschen Eaad te Jeruzalem overgeven, maar Paulus beriep zich, als Romeinsch burger, op den Keizer. „En als eenige dagen voorbijgegaan waren; kwamen de Koning Agrippa en Bernice, zijne zuster, te Cesaréa om Festus te begroeten (vers 13). „Des anderen daags dan, als Agrippa gekomen was en Berm'ce met groote pracht, en als zij ingegaan waren in het rechthuis, met de oversten over duizend en de mannen, werd Paulus op bevel van Festus voorgebracht. 5. Vr. Wal antwoordde Festus na, de verantwoording van Pu u lusf Antw. „En als hij deze dingen tot verantwoording sprak zeide Festus met groote stem: gij raast, Paulus! de groote geleerdheid brengt u tot razernij." 6. Vr. Wat zeide Koning Agrippa bij deze gelegenheid? Antw. En Agrippa zeide tot Paulus: gij beweegt mij bijna een Christen te worden. En Paulus zeide: ik wenschte wel van God, dat, èn bijna èn geheellijk, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden hooren zoodanigen wierden, gelijk als ik ben — uitgenomen deze banden. Hand. 26:28, 29. Hand. 26 : 31, 32. „En ter zijde gegaan zijnde spraken zij tot elkander, zeggende: deze mensch doet niets des doods of der banden waardig. En Agrippa zeide tot Festus: deze mensch kon losgelaten worden, indien hij zich op den Keizer niet had beroepen." Och, mocht ik, in die heilige gebouwen, De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, Zijn lieflijkheid en schoonen dienst aanschouwen! Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog. Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt', In ramp en nood versteken in Zijn hut; Mij bergen in 't verborgen van Zijn tent, En op een rots verhoogen uit d' ellend'. ps. 27:3. § 9. paulus' reis naar rome. 1. Vr. Wat overkwam, Paulus op zijne reis naar Rome? Antw. Bij het eiland Melite of Malta leed Paulus schipbreuk, na 14 daag rondgezwalkt te hebben op het water, doch hij werd met allen, die op het schip waren, gered. Eerst van Cesaréa, langs Cyprus, naar Myra (z. w. kust van kl. Azië). Te Myra op een ander schip overgegaan; langs Kreta. Daar wilde Paulus overwinteren, maar de hoofdman wilde doorvaren. Een vreeselijke stormwind, Euroclydon geheeten, overviel hen en zij werden in de Adriatische zee veertien dagen (vers 27) heen en weer geworpen. De scheepslieden wilden heimelijk vluchten met de boot, maar Paulus verhinderde dit (vers 31). Hij raadde allen aan wat spijze te nemen; ook zeide hij: niemand van u zal een haar van het hoofd vallen. Het voorschip bleef vastzitten en het achterschip brak. Zwemmende, of drijvende op planken en stukken van het schip, kwamen allen aan land i zij waren op het eiland Melite (28 : 1). 2. Vr. Welk ongevol overkwam Paulus op hel eiland Melite? Antw. Paulus werd door een adder gebeten, maar bleef ongedeerd. De bewoners van het eiland zeiden, dat hij een God was. Paulus bleef 3 dagen bij Publius, die zijn landhoeve daar had; hij genas den vader van Publius, die krank was en als dit geschied was kwamen ook de anderen tot hem, die krankheden hadden en werden genezen. En na 3 maanden voeren zij af in een schip van Alexandrië, dat in het eiland overwinterd had, hebbende tot een teeken Castor en Pollux, (vers 11.) Van Syracuse ging het naar Regium; daarna kwam men te Putéoli (bij Napels), waar zij zeven dagen bij de broeders bleven; vervolgens ging het naar Rome. 3. Vb Hoe ontving men Paulus te R»me f Antw. „En van daar kwamen de broeders, van onze zaken gehoord hebbende, ons te gemoet tot Appius' markt en de Drie Tabernen; en Paulus hen ziende dankte God en greep moed. (Hand. 28 : 15) 4. Vr. Hoe leefde Pnului te Rome? Antw. Paulus betrok met een soldaat, die hem bewaakte, een huurhuis, ontving de Joden in zijn woning en predikte twee jaren het Koninkrijk Gods, met alle vrijmoedigheid ongehinderd sprekende van Jezus Christus. Let toch en zie op vromen en oprechten; Want wat men denkt van d'uitkomst hunner paan, God kroont met vree het einde Zijner knechten, Maar, durft men stout des Heeren wet versmaan, Dan zal Gods wraak den berg van hoogmoed slechten, En 't boos geslacht, ten grond toe, doen vergaan. Ps. 37:19. JAARTALLEN-TIJDTAFEL. Geschiedenis 0. en N. Testament. 4000 v. Chr. De Schepping — het Paradijs — de val des menschen. Gen. 1—8. Adam — Eva — Kaïn — Abel. Gen. 4. Seth — Henoch — Methusalem. — Gen. 5—7. 1350 v. Chr. De Zondvloed. Gen 6 en 7. Noach — Sem — Cham — Jafeth. De torenbouw van Babel. Gen. 11. 1000 v. Chr. Abram komt in Kanaan uit Ur der Chaldeën. Saraï — Loth — Israël. — Gods verbond met Abraham, besnijdenis ingesteld. Gen. 17. Sodom en Gomorra verbrand Gen. 19. Izaak geboren Gen. 21. Izaak geofferd Gen. 22. Sara's dood Gen. 23. Izaaks huwelijk Gen. 24. Jacob en Ezau. Vlucht van Jacob naar Laban. Bethel Gen. 28. Rachel en Lea. 20 jaar bij Laban. Jacob keert terug naar Kanaan Gen. 31. Jozefs vernedering en verhooging Gen. 37—41. 1700 v. Chr. Jacob trekt naar Egypte Gen. 46. Jacob sterft en zegent zijn zonen Gen. 49. Mozes geboren — 40 jaar oud gevlucht. Ex. 2. 1500 v. Chr. Mozes, 80 jaar oud, geroepen om Israël te verlossen. Doortocht door de Roode Zee. Ex. 14 en 15. 40 jaar in de woestijn. "Wolkkolom, Vuurkolom. Manna, water, vleesch. Wetgeving op Sinaï Ex. 19 en 20. Het gouden Kalf Ex. 32. Oproer Korach, Dathan en Abiram Num. 15. Vurige slangen — koperen slang Num. 21. Dood van Mozes Num. 20; Deut. 34. Bileam Num. 22—24. 1450. Jozua. — Intocht te Kanaan. — Jericho. — Ai. — Jozua 6. 1400. Begin Richteren-tijd. Gideon. — Simson. — Eli, — Samuël. 1100. Saul Koning. David en Goliath 1 Sam. 17. 1050. David Koning te Jeruzalem. 1000. Salomo. Tempelbouw 1 Kon. 5 en 6. 975. Scheuring van het Rijk. Rehabeam, Jerobeam. 975—722. Bestaan van het rijk van Israël. Achab. — Izébel. — Elia. — Elisa. Naaman de Syriër 2 Kon. 5. 722. Salmanasser IV, Koning van Assyrië, neemt Samaria in. 975—586. Bestaan van het Rijk van Juda; ruim 130 jaar langer bestaan dan het Rijk van Israël. 750—700. De profeet Jesaja, tijdens de Koningen Uzzfa, Jotham, Achaz en Hiskfa. 727—609. ïïiskia. — Manasse. — Josia. 586. Nebukadnezar, Koning van Babel, verwoest Jeruzalem in het elfde jaar van Zedekia. 550. Ezechiël.—Daniël. (Sadrach, Mesach en Abednego). 536. Terugkeer. Haggaï. — Zacharia. — Ezra. — Nehemia. — Maleachi. Yan de lste wegvoering in 606 (Daniël) tot 536 edict van Cyrus of Kores is juist 70 jaren (ballingschap). 400 Ongeveer 400 jaar vóór Christus hield de profetie op. Nu volgt een tijdperk van 400 jaar waarover de Bijbel zwijgt, die de geschiedenis eerst weder opvat bij het jaar 1, de geboorte van Christus. Over deze vierhonderd jaar vinden wij mededeelingen in de boeken der Makkabeën (apocriefe) en in die van Flavius Josephus, den Joodschen geschiedschrijver. 300. Egypte heerscht over Palestina. 100. Syrië heerscht over Palestina. 160. De Makkabeën. 63. De Romeinen in Judea. 40. Koning Herodes I. Van onze Tijdrekening. 1. Jezus geboorte. 33. Jezus'kruisiging en opstanding. Gemeentestichting. 35. Stéfanus. 43. Cornelius bekeerd. 45. Eerste zendingsreis van Paulus. 50. Eerste Kerkvergadering. Hand. 15. 61. Paulus te Rome. 70. Jeruzalem verwoest. 100. Johannes sterft. KERKGESCHIEDENIS. — TIJDTAFEL. 4 Tijdvakken: I. De Oude Kerkgeschiedenis 33—600. II. De Kerkgeschiedenis der Middeleeuwen 600—1517. III. De Nieuwe Kerkgeschiedenis 1517—1800. IY. De Nieuwste Kerkgeschiedenis 1800—heden. I. De Oude Kerkgeschiedenis 33—600. a. De Apostolischen eeuw (33— 100). 33. Pinksterfeest. Uitstorting van den Heiligen Geest. 3000 gedoopt. Ontstaan der eerste Christen-gemeente. 38. Bekeering van Paulus op den weg naar Damascus. 44. Jacobus, de Apostel des Heeren, de broeder van Johannes, gedood door Herodes Agrippa. 48—50. Paulus' eerste zendingsreis. (Cyprus, Antiochië, Iconium, Lystre en Derbe.) 50. Kerkvergadering door de Apostelen te Jeruzalem gehouden. 52—54. 2de zendingsreis van Paulus, (door KI. Azië, Troas, Filippi, Thessalonica, Beréa, Athene, Corinthe.) 55—58. Paulus' derde zendingsreis (Efeze, door Macedonië, Illyricum en Griekenland naar Jeruzalem.) 54—68. Nero, Keizer te Rome. 61. Paulus komt als gevangene te Rome. 62. Steeniging van Jakobus, den rechtvaardige, den broeder des Heeren te Jeruzalem. 64. Brand te Rome. Eerste christenvervolging (64—68). Paulus onthoofd. Petrus gekruisigd. 70. Verwoesting van Jeruzalem door Titus onder de regeering van Keizer Yespasianus. Ruim 1 miljoen menschen kwamen om, mede door hongersnood en pest. 90. Johannes, onder Keizer Domitianus, naar Patmos verbannen. Het boek de Openbaring. 95. Tweede christenvervolging onder Keizer Domitianus. 100. De apostel Johannes sterft. b. De tijd der Apostolische Vaiers, martelaars en Apologeten tot Constantijn den Groote (100—323). 90—160. Apostolische Yaders (Clemens Romanus, Barnabas, Pastor Hermas, Ignatius, Polycarpus). 98—117. Trajanus, Keizer te Rome. De stadhouders in de provinciën moeten de christenen vervolgen (briefwisseling tusschen Plinius, stadhouder van Bithynië en den Keizer.) Derde christen-vervolging. 107. Simeon, de Zoon van Cleopas, opziener der gemeente van Jeruzalem, gekruisigd op 120 jarigen leeftijd. 116. Ignatius, opziener der gemeente van Antiochië te Rome voor de wilde beesten geworpen. 117 —138. Regeering van Keizer Hadrianus. 132—135. Opstand van de Joden onder Bar-Cochba, wat ook voor de christenen nadeelige gevolgen heeft. 161—180. Keizer Marcus Aurelius. Vierde christen-vervolging in KI. Azië, Italië en Frankrijk. Voornaamste martelaars: Polycarpus, bisschop van Smyrna (167); Justinus de Martelaar, van Rome (165): Pothynus, bisschop van Lyon (177), de slavin Blandina, de 15 jarige knaap Ponticus. 193—211. Regeering van Keizer Septimius Severus. Vijfde christen-vervolging, vooral in N. Africa. In Alexandrië werd Leonidas, de vader van Origenes onthoofd; Potamina met haar moeder in kokende pek verbrand ; in Carthago de twee martelaressen Perpetua en Felicitas (+ 207). (2 Maart 202?) 202. Irenaeus, bisschop van Lyon, leerling van Poly¬ carpus, gedood. 220. De kerkvader Tertullianus gestorven. 249—251. Regeering van Keizer Decius. Zesde christenvervolging. 3de periode: de algemeene. Vele martelaars; ook vele afvalligen. 253—260. Regeering van Keizer Valerianus. Zevende christenvervolging. Twee edicten tegen de christenen. Vooral de voorgangers — de opzieners en de leeraars der gemeenten — worden gezocht. Origenes in 254 in de gevangenis bezweken. Cyprianus in 257 verbannen en in 258 onthoofd. Ook viel het hoofd van Sixtus II, bisschop van Rome. De diaken Laurentius werd levend geroosterd. 284—305. Regeering van Keizer Diocletianus. Achtste christen- vervolging. Het bloed vloeide bij stroomen. Galerius, de schoonzoon van Diocletianus, die 1 Mei 305 aan de regeering komt, zet de vervolgingen nog 6 jaren voort. Negende christen-vervolging. 311. Galerius (305—311), die doodelijk krank is, roept de voorbede der Christenen in. Edict van algemeene verdraagzaamheid. De vervolging houdt op. 312—337. Constantijn de Groote behaalt in 312 op Maxentius de overwinning, neemt het kruis als veldteeken aan en beschermt het Christendom. Sedert 323 alleenheerscher over het Romeinsche rijk. De Christelijke Kerk wordt de heerschende Kerk. 313. Tolerantie-edict van Milaan. Vrijheid van godsdienst door heel het Romeinsche rijk; ook voor de Christenen. 321. Constantijn de Groote vaardigt de eerste wet uit tot bescherming van de christelijke Zondagsviering. (7 Maart 321.) c. 3de tijdvak; de grieksch-romeinsche rijkskerk, van Constantijn den Groote tot Paus Gregorius I (323—590.) 325. Kerkvergadering te Nicea. Arius een ouderling uit Alexandrië bestreed de Godheid van Christus. Athanasius een diaken uit Alexandrië verdedigt de leer naar Gods Woord. De ketterij van Arius veroordeeld. 356. Dood van Antonius in Egypte, de vader der mon¬ niken. Pachomius stichtte in 340 het eerste klooster te Tabenna, een eiland in den Nijl gelegen. Pilaar heiligen. Kluizenaars. 361—363. Juliaan de Afvallige beproeft het heidendom weer in te voeren. Hij wilde ook Jeruzalem herbouwen. In 363 viel hij in den strijd tegen de Perzen op 32 jarigen leeftijd. 381. Kerkvergadering te Constantinopel. De geloofsbe¬ lijdenis van Athanasius opgesteld. 354—430. Augustinus, bisschop van Hippo. Door Ambrosius gedoopt in 387. De grootste der kerkvaders. Zijn strijd tegen Pelagius, die leerde, dat de mensch zonder erfzonde geboren wordt en een vrijen wil ten goede heeft. Pelagius' leer is in 416 te Carthago en later in 431 te Efeze (3de Oecumenisch concilie) veroordeeld. 422. Concilie van Hippo, de kanon van het N. Testament (lijst van N. Testamentische boeken) vastgesteld. 430. Patricius predikt het evangelie in Ierland. Colum- banus in Frankrijk en Zwitserland. 451. Leo de Groote, bisschop van Rome vestigt het pauselijk gezag. 476. Germaansche stammen veroveren Italië. Einde van het Romeinsche rijk in het Westen. In 't Oosten blijft het Romeinsche rijk bestaan onder den naam: van het Grieksche of Byzantijnsche rijk, met Byzantium of Constantinopel (de stad van Constantijn den Groote) tot hoofdstad. 496. Clovis, koning der Franken, christen geworden. 529. Benedictus van Nursia brengt in het geheele mon¬ nikenwezen van het Westen éénheid, orde en wet. (3 beloften van armoede, kuischheid, gehoorzaamheid} De Benedictijnen. 590—604. Gregorius de Groote algemeen als Paus te Rome erkend. 596. Augustinus, zendeling in Engeland; gezonden door Paus Gregorius. II. De Kerkgeschiedenis der Middeleeuwen. 600—1517. a. De uitbreiding van de Kerk in het Westen; de opkomst v. h. pausdom, van Gregorius 1 (o90) tot Gregorius VII (Heidebrand) 1073. 611. Optreden van Mohammed te Mekka in Arabië. 622. Vlucht uit Mekka naar Medina, omdat niemand van hem wil weten. (Hedschra 22 Juli 622) Mohammed predikt den Islam d. i. de onderwerping aan Allah» 638. De Mohammedanen veroveren Jeruzalem en daar¬ mede geheel Palestina en Syrië. 641. Zij veroveren Alexandrië en daarmede geheel N. Africa. 650. Zendeling Eligius hier te lande. 656—731. Willebrord met elf helpers uit Engeland overgekomen.. Put te Heiloo. Hij sticht te Utrecht een kloosterschool, waar zendelingen worden opgeleid. Eerste bisschop van Utrecht. De Saracenen of Mooren veroveren Spanje en stichten een Moorsch rijk. 732. Karei Martel verslaat met zijn Franken de Saracenen» Slag bij Poitiers of Tours. 755. Bonifatius (780—755) te Dokkum vermoord. Hij was in 719 uit Engeland hier gekomen; heeft veel gedaan om den band met Rome aan alle kerken vast te maken. Door den Paus tot aartsbisschop benoemd. Pepijn, de Korte (vader van Karei den Groote) die door Bonifatius tot Koning der Franken was gezalfd, gaf in 755 een stuk grond aan den bisschop van Rome (Paus); begin van den Kerkelijken Staat. 768—814. Karei de Groote, Koning der Franken, vestigt in zijn uitgestrekt rijk het christendom. Aan rijkseenheid, christendom en beschaving was zijn leven gewijd. Hij overwon in Italië de Longobarden en in Duitschland de Saksers (hun opperhoofd Wittekind). Hij heeft veel gedaan voor kerken, kloosters en scholen, als ook voor de opleiding der geestelijken. Met den val van het Karolingische rijk, onder Kareis zoon Lodewijk den Vrome en meer nog onder diens zonen, tcas de grondslag gelegd voor de pauselijke heerschappij der middeleeuwen. 787. De beeldendienst te Nicea verplichtend gemaakt. 1054. Scheuring der kerk in een Oostersch en Westersch gedeelte. 1073—1085. Paus Gregorius VII. Coelibaatswetten. Strijd tusschen Paus en Keizer. 1077. Hendrik IV als boeteling te Canossa, om van den pauselijken banvloek bevrijd te worden. 1096 —1291. De kruistochten. Peter van Amiens. Paus Urbanus II. — Godfried van Bouillon. Zevenmaal naar Palestina geweest. Misbruik van den aflaat. Bijna 6 millioen menschen er bij omgekomen. Handelsverkeer bevorderd. Opkomst derde stand. De macht der kerk uitgebreid. Vermeerdering van reliquiën. 1098. Jeruzalem veroverd. In 1187 weer door de Turken ingenomen. 1190. Frederik Barbarossa in de Selef in Cilicië ver¬ dronken, op den 3den Kruistocht. 1170, Petrus "Waldus, een rijk koopman te Lyon, liet geheele bijbelboeken in de taal des volks overzetten en stichtte een vereeniging tot evangelisatie: „Armen van Lyon". Waldenzen. Door de vervolging gevlucht naar de Alpendalen van Piëmont. 1198—1216. Innocentius III; 't pausdom bereikt z'n toppunt van macht. 1219. Damiate, de sterkste stad in Egypte, op den 5den kruistocht door Graaf Willem I veroverd. 1291. De laatste bezitting der Christenen in Palestina, de stad Acco, komt weer in handen van de Turken. 1294—1803, Paus Bonifatius YIII. De leer van de twee zwaarden welke Christus den Paus zoude hebben gegeven : het geestelijke zwaard, opdat dit door den Paus zelf' zou worden gevoerd en het wereldlijke zwaard, om daarmede de vorsten te beleenen. De vorsten worden vasallen van den Paus. Begin van het verval van het pausdom. 1305—1378. Ballingschap der Pausen te Avignon. 1324—1384. Johannes Wickleff, hoogleeraar te Oxford, voorlooper der Hervorming, (sedert 1356) Zijn volgelingen waren de Lollharden (arme priesters en gemeenteleden). 1340—1384. Geert Groote; broeders des gemeenen levens. Thomas a Kempis (1380 — 1471), Wessel Gansfort (1419—1489). Rudolf Agricola (1442 gest.) Zij bedoelden 1° om in de fraterhuizen aan godvruchtige zielen een stille wijkplaats te bieden voor religieuse overdenking en 2° om door stichtelijke toespraken het volk tot bekeering en geloof op te wekken. 1415. Johannes Huss te Constanz verbrand; Keizer Sigismund breekt zijn eerewoord. 1416. Hieronymus van Praag verbrand; 1431—'38 Concilie te Bazel; laatste poging om de kerk te hervormen. „Reformatie in hoofd en leden". (1409 kerkvergadering te Pisa; 1414 te Constanz en 1431 te Bazel). 1423. Uitvinding der boekdrukkunst. Laurens Janz. Koster. 1453. Constantinopel door de Turken ingenomen. 1472—1543. Copernicus, die het eerst bewees, dat de aarde zich regelmatig om de zon, als het middelpunt van het planeten stelsel, beweegt. 1498. Savonarola te Florence, in Italië, opgehangen en verbrand. 6 III. De Nieuwe Kerkgeschiedenis 1517—1800. a. De Reformatie en Contra-reformatie van 1517—1648. Vrede van Munster. Godsdienstvrijheid. 1483—1546. Maarten Luther. 1484—1581. Ulrich Zwingli (gesneuveld te Kappel.) 1509—1565. Johannes Calvijn. 1517. Begin der kerkhervorming, 95 stellingen aan de slotkerk te Wittenberg. Aflaathandel, JohanTetzel. 1520. Luther verbrandt de Pauselijke bul. Hij zweert den Paus af. 1521. Rijksdag te Worms. Luther. Wartburg. Bijbelvertaling. Luther schreef zijn grooten en kleinen Catechismus. De Catechismus ging over de 10 geboden, de geloofsbelijdenis en het „Onze Vader". De reformatie was aarstonds omringd van 3 gevaarlijke vijanden, die voorgaven vrienden te zijn : het fanatisme, het humanisme en de revolutiegeest. 1523. Hendrik Voes en Jan van Essen op de markt te Brussel verbrand; eerste martelaren in Z. Nederland. 1525. "Willem Dirkz, de eerste martelaar in Noord- Nederland, te Utrecht verbrand. Jan de Bakker, vroeger pastoor te Woerden, de tweede martelaar, te 's Gravenhage verbrand. 1530. Geloofsbelijdenis te Augsburg; 21 art. handelend over de leer en 7 art. handelend over de misbruiken in de kerk. 1531. Het Smalkaldisch verbond. De Evangelische vorsten rustten zich toe, om, indien het vereischt werd, het geloof met de wapenen te verdedigen. De Katholieke vorsten sloten in 1538 ook onder elkaar een verbond. 1533. De wederdoopers te Munster: Jan van Leyden en Jan Beukelsz. Daarna Menno Simons hun hervormer. 1534. Stichting van de orde der Jezuïten. Pogingen om de macht van de Roomsche kerk te vernieuwen. 1536. Calvijn te Genève. Willem Parel en Pieter Viret. Calvijn schreef op 27-jarigen leeftjjd de „Institutie of Onderwijzing in den christelijken godsdienst; opgedragen aan Frans I, Koning van Frankrijk. Calvijn geeft ook een geloofsbelijdenis in 21 art. Zijn catechismus wordt in 1545 voor de 2de maal uitgegeven en is gedurende twee eeuwen te G-enève gebruikt. 1545 — 1564. Concilie van Trente; poging om de Roomsche kerk te restaureeren. Contra-reformatie. De vervloeking uitgesproken over de leer der Hervorming; bizonlijk over de Protestantsche leer van het Avondmaal. 1546. Dood van Luther; hij sterft 18 Febr. 1546 te Eisleben, waar hij geboren is; hij was op reis naar Mansfeld om de graven van Mansfeld, die in oneenigheid met elkaar leefden te verzoenen (wat ook is geschied); te Eisleben gestorven; te Wittenberg naast de slotkapel met groote, plechtigheid begraven. 1546—1547. Smalkaldische oorlog; eerst onderdrukking van liet protestantisme; daarna het protestantisme wettelijk erkend. Verdrag van Passau in 1552. 1555. Augsburgsche godsdienstvrede. De Roomsche en de protestantsche belijdenis nu rechtsgelijkheid. Evenwel telkens nog strijd. De Gereformeerden (Calvinisten) en voornamelijk de Anabaptisten (Wederdoopers) waren van dezen vrede uitgesloten, hoewel hun een vrije aftocht gelaten werd. Na den 30 iarigen oorlog is de vrijheid van godsdienst bekrachtigd. 1648. 1559. Als na de troonsbestijging van den 28-jarigen Filips II (in 1555) de plakkaten verscherpt worden en in 1559 het onweer van de invoering der nieuwe bisdommen dreigt, verlaat een aanzienlijk aantal vrienden der Reformatie ons land en gaat naar Engeland dat, onder Koningin Elizabetb, weer voor de Protestanten openstaat. 1561. De Nederl. Geloofsbelijdenis. Guido de Brés. (1567 aan de galg gestorven). 1563. Heidelbergsche Catechismus opgesteld doorZacharias Ursinus en Caspar Olevianus; 1563 in het Nederlandsch vertaald. 1564. Dood van Calvijn. 1566. De eerste hagepreek bij Oudenaarde. Modet. Psalmberijming van Datheen. Inquisitie ingesteld. Verbond der edelen. 1567—1570. De emigratie (de uitwijking naar andere landen) bereikt haar hoogtepunt. De hoofdoorzaak daar- van ligt in den naam „Alva". Yoor het jaar 1567 wordt niet minder dan een aantal van 100.000 vluch tingen opgegeven. Arasterdam had geen schepen genoeg om allen, die het verlangden, over Noord- en Zuiderzee wèg te voeren. Geheele dorpen staan leeg. „ 1568. Begin van den 80 jarigen oorlog. (1648 vrede van Munster). 1572. John Knox sterft. — Parijsche Bloedbruiloft 24 Aug. 1572. 1572. Inneming van den Briel. Verandering ten gunste hier te lande. De reformatorische beweging groeit; dat de synoden van 1574 en 1578 te Dordrecht konden worden gehouden, toont dat men binnen onze grenzen veiliger was dan voorheen. In Juni 1574 een vrij algemeene amnestie afgekondigd. 1575. Hoogeschool te Leiden; geschenk van Prins Willem. 1579. Unie van Utrecht, grondlegger is Jan van Nassau, beslist Calvinist, stamvader onzer Koningin. 1598. Edict van Nantes (1685 herroeping). 1618—1619. Synode te Dordrecht. Bogerman (1576—1630). Remonstranten. Contra-Remonstranten. Vijf leerregels. 1637. Staten-vertaling van den Bijbel. 1618—1648. Dertig-jarigen oorlog in Duitschland. 1632. Gustaaf Adolf, „de redder van het protestantisme in Duitschland", sneuvelt bij Lützen. 1648. Einde van den 80 en van den 30 jarigen oorlog. Godsdienstvrede. 1649. Gijsbert Voetius sterft. (1577—1649). Wilh. a Brakel (1635—1711); B. Smijtegelt (1665—1739); Abr. Hellenbroék (1658—1731); Alex Comrie (1703—1773) en Appelius. 1685. Herroeping van het edict van Nantes. VeleFransche uitgewekenen in Nederland. Waalsche gemeenten. 1688. Willem III wordt Koning van Engeland. Het Protestantisme gered. 1633—1727. Herman Francke te Halle. Spener. Piëtisten. 1700—1760. Graaf van Zinzendorf. Hernhutters. Zendingsijver. 1702. Wesley geboren. Methodisten. Vrome levenswandel. 1721. Hans Egede preekt het Evangelie op Groenland onder de Eskimo's. 1775. Vrijheidsoorlog in N. Amerika. 1789. Begin Fransche Revolutie; Voltaire; Rousseau. 1792. Eduard Irving geboren. Irvingianen. Apostolische kerk. (1832) 1793. De christelijke godsdienst vervangen door den godsdienst der rede. 1794. Het zendelinggenootschap te Londen. 1797. Het Nederl. zendelinggenootschap, v. d. Kemp, zen¬ deling onder de Kaffers en Hottentotten in Z. Africa. 1Y. Nieuwste Kekkgeschiedenis 1816 tot op heden; van de regeering van koning wlllem i tot op heden. 1801 —1876. Groen van Prinsterer. 1804. Het Bijbelgenootschap te Londen. Meer dan 100 mil¬ joen bijbels verspreid; in bijna 300 talen overgezet. 1807. De Gezangen in de Herv. Kerk ingevoerd. Alle predikanten moeten ze laten zingen (sinds 1864 niet meer verplichtend). 1814. Het Nederlandsch Bijbelgenootschap opgericht. 1815. Slag bij Waterloo. (18 Juni). 1816. Nieuwe bestuursinrichting der Nederl. Herv. Kerk. De Dordtsche Kerkeorde afgeschaft. De classes Amsterdam, Woerden en Leiden protesteeren. 1826. Het Reveil in Nederland. (Groen van Prinsterer, Capadose, Da Costa, Ds. de Liefde, Ds. Kohlbrugge.) 1817 1839. John Williams predikt het Evangelie op de Zuidzee eilanden. 1824. Da Costa schrijft zijn „Bezwaren tegen den geest der eeuw." 1827. „Adres aan mijn Hervormde geloofsgenooten" van Ds. D. Molenaar uit den Haag. 1828. De Rijnsche zending. 1829. William Booth geboren. Leger des Heils (1865). 1834. De afscheiding. Hendrik de Cock te Ulrum. Scholte, Brummelkamp en van Yelzen. 1848. Ds. Heldring te Zetten. Ds. H. Pierson. 1853. Roomsche Bisdommen in Nederland. De April¬ beweging. 1855. Java-Comité opgericht; voorzitter T. M. Looman. 1858. Nederlandsche Zendingsvereeniging opgericht. 1859. Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging opgericht. Utrechtsche Zendingsvereeniging. 1680. Yereeniging van Christel. Nationaal Schoolonder¬ wijs opgericht. 1862—'66. Opkomst van de moderne theologie. Busken Huet, Dr. A. Pierson, Kuenen, Opzoomer, Scholten, Rauwenhof, Hugenholtz enz. In 1863 legt Busken Huet zijn bediening als Waalsch predikant te Haarlem neer, in 1866 gaat Dr. A. Pierson heen; de gebroeders P. R. en P. Hugenholz stichtten met hun geestverwanten de Vrije Gemeente te Amsterdam. 1864. De Confessioneele vereeniging opgericht. Ds. Felix. Dr. Hoedemaker, Dr. v. Ronkel, Prof. Kleyn. 1866. De Nederlandsche Zondagschoolvereeniging opgericht. 1867. Aan de gemeente wordt het recht tot beroeping van predikanten en benoeming van ouderlingen en diakenen gegeven. Kiescolleges. 1870. De Paus onfeilbaar verklaard. De Nederlandsche Protestantenbond opgericht. 1878. Volkspetitionement. 305.000 handteekeningen van Protestanten onder het smeekschrift „verzoek om een School met den Bijbel." Van Roomsche zijde een protest geteekend door 164.000 hoofden van huisgezinnen. Oprichting van de Unie „Een School met den Bijbel" op 23 Jan. 1879. Jaarlijksche Unie-collecte. 1880. De Vrije Universiteit. 1886. De Doleantie. 1890. Na de wet Mackay werd de Schoolraad opgericht; ook de Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs (28 Oct. 1890). 1901. Geref. zendingsbond. Zendingsterrein Midden- Celebes. 1905. Nieuwe wet Hooger- en Lager onderwijs. 1906. Oprichting van den Geref. Bond. Uitgaven van Kemink en Zoon N V. - Over den Dom - Utrecht VOOR CATECHETISCH ONDERWIJS OPGESTELD door M. VAN GRIEKEN, bedienaar des Goddelijken Woords te Rotterdam: De drie Formulieren van Eenigheid (met historische inleiding). I 9.75. Do Heidelbergsche Catechismus of onderwijzing in de Christelijke leer die in onze Hervormde (Gereformeerde) Kerk geleerd moet worden. f o.25. Leerboekje voor Bijbelscbe geschiedenis. (Oude Testament). Met bvjb. aardrijkskunde. Geïllustreerd met 20 houtsneden. I 0.60 Leerboekje voor Bijbelsche geschiedenis. (Nieuwe testament). Geïllustreerd met 15 houtsneden. f 0.60. Kerkgeschiedenis. Leerboekje voor Catechisatie en School. 104 bladz. f o.65. Geref. Geloofsleer. 5e verk. uitgave. f o.25. Alle deze werkjes zijn reeds herdrukt. ■ P- Met haast gaat Maria van Nazareth naar haar nicht Elisabeth die in Judéa woonde, waarschijnlijk in of nabij Hebron, ten zuiden van Jeruzalem, ruim 4 dagen reizen van Nazareth. Hebron was een oude stad der priesters. — Maria blijft daar omtrent 3 maanden. Lof zij den God van Israël, Den Heer, die aan Zijn erfvolk dacht, En, door Zijn liefderijk bestel, Verlossing heeft te weeg gebracht; Een hoorn des heils heeft opgerecht; 't Geen Davids huis was toegezegd, Dat wil Hij ons nu schenken; Gelijk Gods trouw, van s'aardrjjks ochtendstond, Door der Profeten wijzen mond, Zich hiertoe aan de vaderen verbond. Lofz. Zacharias:l. § 2. johannes de dooper en jezus geboren. 1. Vr. Onder welke omstandigheden is Johannes de Dooper geboren ? Antw. Toen de dagen vervuld waren werd aan Elisabeth een zoon geboren, terwijl in dien zelfden oogenblik de tong van Zacharias werd losgemaakt en hij een lied zong ter eere Gods. (Luc. 1 67 — 79). Luc. 1 : 80. ,jEn het kindeken wies op en werd gesterkt in den geest, en was in de woestijnen tot den dag zijner vertooning aan Israël." Johannes beteekent: God is genadig; Gods geschenk. 2. Vr. Onder welke omstandigheden is Jnus geboren? Antw. Toen Jozef en Maria, naar het gebod van keizer Augustus, van Nazareth naar Bethlehem, de stad Davids, waren gegaan, werd Jezus geboren in een stal, omdat voor Jozef en Maria geen plaats was in de herberg. (Luc. 2:1—7). Matth. 1:21. „En gij zult zijnen Naam heeten Jezus; want hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden." Jes. 7 : 14. „Ziet eene maagd zal zwanger worden en zij zal een zoon baren, en Zijn Naam lmmanuël heeten." Micha 5:1. „En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, die een Heerscher zal zijn in Israël en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid." Jes. 11:1. „Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en een scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen." Gal. 4 : 4. „Maar wanneer de volheid des tjjds gekomen is, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet." De beschrijving geschiedt op bevel van Rome's Keizer, maar uit gunst op Joodsche wijze n.1. naar de geslachten en in de voorvaderlijke stad. (Iland. 5:37). De Romeinsche manier was, dat elk zich in de plaats zijner woning op de burgerlijke registers deed inschrijven; ook de vrouw moest dat dan doen — wat volgens de Joodsche manier niet verplichtend was. De beschrijving door Herodes baant den weg voor de groote beschrijving onder Cyrenius, die 10 jaar later is gehouden. Hoe nauw God het neemt met de letterlijke vervulling der profetie blijkt uit deze dingen, (zie Luc. 3 : 1 enz.) Want het geslacht van David is niet langer in het bezit van den troon, maar de scepter was nog niet van Juda geweken, toen het gebod van Augustus zonder verdere plichtpleging het koningschap van Herodes en de zelfstandigheid van zijn rijk eenvoudig ophief! Keizer Augustus regeerde van 30 v. Chr.—14 na Chr. Jozef was een afstammeling van Salomo (Matth. 1 :1—17) en Maria (2 Sam. 5 : 14; 1 Kron. .3:5, 14 ; 4) een nakomeling van Nathan, Davids zoon (Luc. 3:23—38); in vers 23 moet dan gelezen worden dat Jozef, de man van Maria, de schoonzoon van Heli was, met wiens dochter, Maria, hij gehuwd was. En de engel Gabriël (Luc. 1 :32) èn Zacharias (Luc. 1 : 69) zeggen, dat Maria, uit wie Jezus geboren zal worden, een nazaat van David is. (Rom. 1 : 3; 2 Tim. 2:8; Matth. 1:1; Luc. 1: 27; 2 : 4, 5, 11; Ps. 132:11, Joh. 7 : 42). Jezus = Jozua = Jehova helpt = Zaligmaker (Num. 13:16). Christus = Gezalfde = Messias. 3. Vr. Wie mochten het eerst de blijde lijding vernemen, dat de Zaligmaker geboren was? Antw. Een engel verscheen aan de herders, die des nachts de wacht hielden bij de kudde en zeide: „vreest niet, want ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe." Luc. 2 : 13, 14. „En van stonde aan was daar met den Engel eene menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen !'' Luc. 2: 15, 16, 17. „En het geschiedde als de Engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: laat ons dan henengaan naar Bethlehem en laat ons zien het woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft doen verkondigen. En zij kwamen met haast en vonden Maria, Jozef en het kindeke liggende in de kribbe. En als zij het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord dat hun van dit kindeken gezegd was." Dus wordt des Heeren volk geleid Door 't licht, dat nu ontstoken is, Tot kennis van de zaligheid, In hunne schuldvergiffenis; Die nooit in schooner glans verscheen, Dan nu, door Gods barmhartigheên, Die, met ons lot bewogen, Om ons van zond' en ongeval t' ontslaan, Een star in Jacob op doet gaan. De zon des heils doet aan de kimmen staan. Lofz. Zacharias: 4. § 3. jezus' jeugd. \. Vr. Wat geschiedde er met Jezus op den achtsten dag? Aniw. Overeenkomstig des Heeren gebod (Gen. 17 : 12) werd het kindeke op den achtsten dag besneden en ontving den naam Jezus. (Zaligmaker). Door de besnijdenis werd Jezus: kind der wet. Gal. 5:3. „En ik betuig wederom aan een iegelijk mensch die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de geheele wet te doen." Gal. 4 : 4, 5. „Maar wanneer de volheid des tijds gekomen gevestigd. Zoo wordt ook verklaard dat hij, teruggekeerd uit Egypte, eerst plan heeft om weer naar Bethlehem te gaan, (Matth. 2 : 21, 22), een plan, dat hij niet uitvoert, in den droom door goddelijke openbaring vermaand zijnde. Bileam had in Num. 24:17 geprofeteerd „ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Daar zal een ster voortgaan uit Jacob en daar zal een scepter uit Israël opkomen." In Jeruzalem, bij Koning Herodes, vraagden de Wijzen eerst, maar daar wist men niet waar de jongeboren Koning te vinden zou zijn. De Schriftgeleerden worden geroepen en dezen spreken van de profetie, die gezegd heeft, dat de Christus te Bethlehem zou worden geboren(Hicha 5 : 1). De ster geleidde de Wijzen van Jeruzalem naar Bethlehem. De Schriftgeleerden bleven stil thuis. Onder de heidenen vond men schrikkelijke afval tot ongeloof, spotternij, zedeloosheid en uitspattingen — en toch bleek telkens dat de behoefte aan geloof, aan godsdienst, aan gemeenschap met God onverdelgbaar en onuitroeibaar was. Nu ging de Zonne des heils op — ook voor de heideDen! — De Wijzen waren waarschijnlijk sterrekundigen en kwamen uit Medië of Perzië, waar Daniël geprofeteerd had en Esther Koningin was geweest. 4. Vr. Wat moet Jozef doen met tijne vrouw en het kindeke Jezus, als de Wijzen uit het Oosten te Betlehem geweest zijn? Antw. „Toen de wijzen vertrokken waren, zie, de Engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende: „Sta op en neem tot u het kindeke en zijne moeder en vlied in Egypte, en wees aldaar totdat ik het u zeggen zal; want Herodes zal het kindeke zoeken, om hetzelve te dooden." (Matth. 2:13). Jozef gehoorzaamt dadelijk. De geschenken van de Wijzen: goud, wierook en mirre komen goed te pas; vooral het goud. In Egypte, dat een deel van het Romeinsche rijk was, woonden vele Joden. Misschien heeft Jozef er wel vrienden ontmoet. Herodes is vol woede, daar de Wijzen niet tot hem waren wedergekeerd. Hij, die zijn vrouw e;n zonen had laten dooden om veilig op den troon te zitten, hij vreest nu voor „den jong geboren koning" te Bethlehem en laat alle kinderen beneden den 2 jarigen leeftijd ver- moorden; waarschijnlijk op geheimzinnige wijzedaar hij „eenige mannen" zond. (Sluipmoordenaars). Hoeveel kinderen er vermoord zijn, weten we niet; Bethlehem was een kleine stad. Matth. 2 : 78. „Eene stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm ; Rachel beweende hare kinderen en wilde niet vertroost wezen, omdat zij niet zijn." Aanhaling uit. Jer. 31 : 15, waar de profeet spreekt over den jammer der wegvoering van de kinderen Israëls (Juda en Benjamin) naar Babel, waarbij Rachel, Benjamins moeder, wordt voorgesteld weenende en rouwklagende over haar nakomelingen. Zulk een rouwklacht past ook hier: Rachel als de verpersoonlijking des volks, rouw bedrijvende over de kinderkens, gevallen door het zwaard van den tyran. Herodes sterft spoedig; op het Paaschfeest in het jaar Tan Christus' geboorte, op 70 jarigen leeftijd, aan een vreeslijke ziekte; levend gaat hij reeds tot ontbinding over. Zijn zoon en opvolger Archelaüs bezorgde hem een schitterende begrafenis, hoewel de doode door het volk niet werd beweend. 5 dagen voor zijn dood had Herodes zijn zoon Antipater laten onthoofden. Herodes heeft 10 vrouwen gehad en had 15 kinderen. Het gebied van Herodes werd door keizer Augustus verdeeld onder de 3 zonen van Herodes, namelijk Archelaüs (over Judea, Samaria en Idumea); Herodes Antipas (over Galilea en Berea) en Filippus (over Ituréa en over het land Trachónitis, het vroegere land Bazan) Luc. 3:1. Archelaüs is negen jaar daarna om zijne wreedheden door den keizer naar Gallië verbannen; toen kwam Judea onder een stadhouder, onder meer rechtstreeksch Romeinsch bestuur. Matth. 2: 19. „Toen Herodes nu gestorven was, zie, de Engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, in Egypte, zeggende: sta op, neem het kindeke en zjjne moeder tot u en trek in het land Israëls; want zij zijn gestorven, die de ziel van het kindeke zochten." — Jozef gaat dan „door goddelijke openbaring vermaand in den droom" naar Nazareth in Galiléa. 5. Vb. Wat leien we verder nog van Jezus? Antw. „En het kindeke wies op en werd gesterkt in den geest en vervuld met wijsheid en de genade Gods was over Hem." (Luc. 2 :40). 6. Vr. ^at slaat ons beschreven van den Heiland toen Hij 1J jaar oud wist Antw. Hij ging op het feest van pascha met zijne ouders van Nazareth naar Jeruzalem en bleef daar achter in den tempel, zittende in het midden der leeraren, hen hoorende en hen ondervragende. En Jozef en zijne moeder wisten het niet. In gehoorzaamheid aan het bevel des Heeren ging Jozef op het Paaschfeest naar Jeruzalem. Maria ging mee, gelijk de vrouwen wel meer op het Paaschfeest deden, hoewel 't niet verplicht was (Deut. 16:16) en Jezus moest mee, want den 12 jarigen leeftijd bereikt hebbende, viel hij onder de wet. Ex. 24: 17. Het feest duurde 7 dagen, doch men was slechts verplicht tot een verblijf van 2 dagen, Luc. 2 : 43—50. Jozef en Maria blijven totdat de 7 dagen voleindigd waren. Jezus bleef in een van de kamers, waar de Rabbi s hun leerlingen ontvingen en waar altijd ouderwezen werd door aan de leerlingen vragen te doen, en dezen te laten antwoorden. Vooral gedurende het Paaschfeest was men onder Israël zeer gastvrij. 7. Vr. Wat lezen wij weer nog van den Heiland, voor Hij in het openbair optrad? Antw. „En Hij ging met zijne ouders van Jeruzalem naar Nazareth en was hun onderdanig. En hij nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de menschën. (Luc. 2 : 52). Waarschijnlijk is Jezus ook timmerman geweest (Mare. 6:3; Matth. 13:55; Joh. 6:42.) Het was onder Israël een schande, wanneer men geen ambacht kende. Paulus tentenmaker. Wij hebben ons de geschiedenis des N. Testaments, voor zoover wij die nu behandeld hebben, ongeveer zóo voor te stellen in haar historisch verloop: 1. Verschijning van den engel aan Zacharias (Jeruzalem) Luc. 1 : 5—25. 2. Verschijning van den engel aan Maria (Nazareth) Luc. 1 : 26—38. 3. Bezoek van Maria aan Elizabeth (3 maanden) Luc. 1: 39—56. 4. Lofzang van Maria Luc. 1 : 46—55. 5. Geboorte van Johannes Luc. 1 : 57. 6. Aankondiging van de geboorte van Jezus aan Jozef Matth. 1 : 18—25. 7. De beschrijving Luc. 2 : 1—5. 8. De geboorte van den Heiland Luc. 2:6, 7. 9. Bekendmaking aan de herders Luc. 2 : 8—14. 10. Besnijdenis van Jezus en Zijn voorstelling in den tempel Luc. 2 : 21—40. 11. De "Wijzen uit het Oosten Matth. 2 : 1 —12. 12. De vlucht naar Egypte Matth. 2 : 13—15. 13. De kindermoord Matth. 2 : 16—18. 14. Terugkeer uit Egypte en vertrek naar Nazareth Matth. 2:23. 15. De twaalfjarige Jezus in den tempel Luc. 2:41—50. Neem, o mijn volk! neem mijne leer ter ooren; Neig oor en hart, om naar mijn stem te hooren: 'k Zal met mijn mond u wijze spreuken leeren; Verborgenheên, van ouds af waardig t'eeren. Mij vloeit een schat van wijsheid uit den mond, Geliik een bron, die voortspringt uit den grond. J Ps. 78:1. HOOFDSTUK II. Het openbaar optreden van den Wegbereider