LEIDDRAAD BIJ DE BEHANDELING DER VADERLANDSOHE GESCHIEDENIS JONGELINGSVEREENIGING j NE6ENDE DRUK . UITGAVE VAN HET BONDSBUREAU TE AMERSFOORT BIBL TU KAMPEN BROEDERWEG 033700 0028173 7 INLEIDING. Onze schoone Landhistorie hoe langer hoe beter te leeren kennen, is de roeping van de Christelijke, inzonderheid van de Gereformeerde Jongelingschap. & s In de Geschiedenis toch ligt een niet gering deel van onze kracht; in haar aanschouwen we de worsteling van geloof en ongeloof, en al is het ook, dat in de laatste eeuw het ongeloof heeft gezegevierd in dien strijd — daar liggen nog zoovele eeuwen achter haar, waarin de Christelijke wereldbeschouwing de heerschende was. Hiervan moeten wij diep doordrongen zijn, opdat wij ons ideaal in den strijd tegen Ongeloof en Revolutie hoog houden. Met het oog op de beoefening onzer historie beleven we thans gelukkige dagen. Steeds meer toch dringt de geschiedbeschouwing van onzen Groen van Prinsterer in de werken, welke thans verschij ïen, door. Bilderdijk vooral heeft de officieele historici een geweldigen knak toegebracht, zóó zelfs, dat niemand minder dan professor Siegenbeek het noodig achtte zija colleges aan te vangen met een „Lofrede op Wagenaar". Wij zijn nu ruim drie vierden eener eeuw verder, doch hoe is in dat opzicht thans de publieke opinie gewijzigd! Onze geschiedbeschouwing staat nu niet meer geïsoleerd, maar wordt van lieverlede algemeen aanvaard. Daartoe heeft Groen van Prinsterer in Gods voorziening bestuur den weg gebaand, geroepen als hij was door Koning Willem I tot Archivaris van het Koninklijke Huis. Uit Groens Handcoek putten nog steeds allen, die onze Vaderlandsche Historie beoefenen. Aan de hand van dat veelomvattende werk, in verband met andere werken over onze Geschiedenis, is ook de Leiddraad saamgesteld, die u hierbij wordt aangeboden. Wij mogen gegronde hoop koesteren, dat bij de herleving der Calvinistische beginselen, die onze dagen te aanschouwen geven, ook de Vaderlandsche Geschiedenis steeds grondiger zal worden beoefend, wijl in haar die beginselen, uit Gods Woord getrokken, tot openbaring komen. Onze Historie moet ons een leermeesteres voor de toekomst zijn gedachtig aan Bilderdijks spreuk: „In 't Verleden ligt het Heden, in het Nu wat worden zal". Vinde deze Leiddraad dan zoo zijnen weg bij onze Gereformeerde Jongelingsvereenigingen en zij hij ten rijken zegen! Bij de omwerking van den vorigen druk is rekening gehouden met de opmerkingen en wenschen, die voorkomen in verschillende nrs. van ons Bondsorgaan. Er is winste gedaan met hetgeen verschenen is op het gebied der Vaderlandsche Geschiedenis na de vorige uitgave, o. a. met de werken van de heeren J. Postmus, Lankamp, Blok e. a. Hoe langer hoe meer schijnt de tijd aan te breken, dat de christelijke beginselen ook onze staatsinstellingen, zelfs de Grondwet, zullen doortrekken Welk een heerlijke vrucht aanschouwen we daarin van den arbeid van mannen als Bilderdijk en Groen van Prinsterer, om de levenden niet te noemen. Des te meer rust op onze jonge menschen de taak om het „verleden" steeds beter te leeren kennen, dan' immers zal het „heden" des te sterker tot ons spreken. Ga daartoe deze nieuwe uitgave haren weg met voorspoed! INLEIDIG EN VERDEELING. 1. De Geschiedenis in het algemeen is merkwaardig, omdat ze ons Gods leiding met de volken der aarde leert kennen. Elk volk heeft een eigen roeping van God ontvangen, b.v. de Grieken om de wetenschap en de kunst tot groote ontwikkeling te brengen; de Romeinen om op het gebied van het rechtswezen veel tot stand te brengen. Ons volk heeft vooral zeer veel gedaan voor geloofs- en gewetensvrijheid. Israël laten we hier met opzet buiten beschouwing, wijl dit volk een Gewijde Geschiedenis heeft gehad tot vooribrenging van het vleesch te worden Woord Gods en het Schrift geworden Woords Gods. Israël is instrument der bijzondere Openbaring Gods gelijk geen enkel ander volk en valt dus buiten alle vergelijking. 2. De Vaderl. Geschiedenis leert ons, hoe ons volk instrument in Gods hand is geweest om geloofs- en gewetensvrijheid voor zichzelf en voor andere volken te verwerven. 3. Verdeeling in tijdvakken: A. De Nederlanden vóór het gemeenebest. B. Het gemeenebest der Vereenigde Nederlanden. C. Het Revolutionaire tijdvak. A 1. De vroegste tijden tot op het grafelijke bewind. a. Omstreeks het begin onzer jaartelling is Nederland gedeel-. telijk door de Batavieren bewoond. b. Daarna is het door menigvuldige volkstammen overstroomd, die meerendeels verder afgezakt zijn. c. Het Evangelie is er reeds vroeg verkondigd. d. Later heeft het gestaan onder gezag en invloed van de Frankische en Duitsche Keizers. 2. Regeering der Graven en Hertogen. a. Tot aan de vereeniging der meeste Nederlanden onder de Bourgondische vorsten in 1428. b. Van 1428 tot aan de Hervorming. B 1. Het tijdpeik van lijden, 1517—1568, ff. De regeering van Keizer Karei V tot 1555. b. Het bewind van Filips II tot op het uitbarsten van den tachtigjarigen krijg, 1555—1568. 2. Het tijdperk van strijd, 1568—1648. a. Willem I, 1568—1584. b. Maurits, 1584—1625. c. Frederik Hendrik, 1625—1647. 3. Het tijdperk van bloei. a. Willem II, 1647—1650. b. Het stadhouderloos bewind, 1650—1672 c. Willem III, 1672—1702. d. Het tweede stadhouderloos bewind, 1702—1713 4. Het tijdperk van afval, 1713—1795. a. Onder stadhouderloos bestuur, 1713—1747. b. Onder een zweem van stadhouderlijk gezag, 1747—1795 C 1. De revolutionaire theorie volbrengt met geweldigen vooruitgang den loop van regeeringloosheid endwinglandij, 1795-1813 a. 1795—1801, gekenmerkt door toomeloosheid. b. 1801—1813, gekenmerkt door bedwang. 2. De revolutionaire theorie leidt onder een schijn van gematigdheid en zelfbeheersching tot wanorde en willekeur, 1813—1840. a. 1813 18„0, de toepassing der vrijzinnige begrippen met geestdrift begeeid en de liberale staatkunde, bij wijze van vernieuwde proefneming, gevolgd. b 1830—1840. Het conservatief systeem heeft den boventoon 3. Van 1840—1848 en van 1848—1863. 4. Parlementaire Geschiedenis in den vollen zin des woords van 1863—heden. Vraag 1. Waar leert Gods Woord ons de beoefening der geschiedenis? (Ps. 78) „ i. Is Oods Woord ook van belang voor de beoef. der Alo-em. Gesch. en de kennis der Algem. Gesch. wederkeering voor het juiste beeriD van het geschiedkundig gedeelte van den Bijbel? " Mat!ïee,ft "?-n ?^n(?er..het b®?r'P "Vaderland" te verstaan? onder „Moederland , „Koloniën , „Staat", „Maatschappij"? „ 4. Hoe ontstond de naam „Nederland"? wat behoorde ertos?AItiid _ evenveel? Is hst land ook van gedaante veranderd? 0. Waarin komt vooral de lsiding Gods met o.is land en volk uit? 1. De vroegste tijden tot op het Grafelijk bewind. 1. Vóór de Batavieren en Friezen hier kwamen, werden deze streken bewoond door de Kelten en Galliërs, die geheel noordwest Europa bewoonden en veel te strijden hadden te«en de wereldmacht van 't Romeinsche rijk. Zij behooren evenals de Batavieren en Friezen tot de nakomelingen van Japhet, Noachs zoon. De Indo-Germanen waren een onderdeel van de Japhetieten, en de Germaansche stammen Batavieren en Friezen enz., waren weer een onderdeel van de Indo-Germanen. Onze verre voorouders kwamen dus uit het dal van den Eufraat en den Tigris. 2. Het godsdienstig besef was bij deze Germanen wel zeer uitgesleten, maar toch niet geheel. Ook het eeuwigheidsbesef leefde bij hen nog voort, zooals o.a. blijkt uit hun Walhalla. Zonder de bijzondere Openbaring, die God aan Israël schonk, zou de Godsdienst hoe langer hoe dieper gezonken zijn. 3. Werkzaamheden. Jacht, visscherij, oorlogen. Landbouw en veeteelt was 't werk der vrouwen. 4. Karakter. Deugden: gastvrij, kuisch, dapper; ondeugden: woest, verslaafd aan drank en dobbelspel. 5. Sporen van het verblijf der Romeinen hier te lande zijn vooral aan het licht gekomen door de boringen van Prof. Reuven sedert 1830, welke nog worden voortgezet door Dr. J. Holwerda. Bij Voorburg aan den binnenkant der duinen heeft men de fondamenten opgegraven van de vloothaven Arentsburg en van de vestingwerken, daar gebouwd tusschen 50 en 150 jaren na Christus. Deze vloothaven werd aangelegd om van daar uit over te steken naar Groot-Britannië. Men heeft daar opgedolven een vestingmuur met twee grachten zonder water daar omheen. Binnen dien muur heeft men de behuizing van den legeraanvoerder, een prachtig kasteel, van steen opgebouwd, gevonden en kazernen van hout voor de soldaten. Al die gebouwen werden toen ook reeds kunstmatig verwarmd door buizen, die de warmte van den vuurhaard geleidden naar de ruimte tusschen den beneden- en bovenvloer der gebouwen. Men vindt dus de geschiedenis van dien ouden tijd niet zoo zeer in de boeken als wel in den grond. 6. Onderdrukking en opstand. Na tweejarigen krijg vernieuwd verbond. Vraag 1. Vanwaar kwamen de Batavieren en Friezen? „ 2 Waarom verlieten zij hun land? „ 3. Welke goden dienden zij, en op welke wijze? „ 4. Hoe ver ging hunne zucht tot het dobbelspel? „ 5. Wat leerden ze van de Romeinen? „ 6. Wie waren de voornaamste personen in den opstand? „ 7. Weike volkstammen vestigden zich hier nog meer en waar woonden ze? 8. Waarom stelden de Romeinsche keizers de Batavieren tot hunne lijfwacht aan? „ 9. Waarom trokken de Romeinen zich later terug, en konden andere Qermaansche stammen zich hier vestigen? „ 10. Hoe zdg ons land er uit, toen de stammen hier kwamen? II. Volksverhuizing. Van pi m. 400 tot pi m. 920 na Chr. 1. Aanleiding tot deze vërhuizing. of. De zucht tot verhuizen bij de Germanen (nog verhuizen velen, men vindt ze in alle werelddeelen). b. Begeerte naar meer bevoorrechte streken; 't koude Noorden van Germanië met bosch en moeras leverde niet veel op. c. Verzwakking en eindelijke ondergang van het Romeinsche rijk. De landen van dat rijk hadden welvaart verkregen door landbouw, veeteelt, handel en nijverheid; dit lokte de woeste bewoners van Germanië, die zich vereenigden tot gemeenschappelijken strijd. 2. Wij vinden dan in ons land: a. De Friezen langs de kusten der Noordzee. b. De Saksers van zuidelijk Groningen tot oostelijk Gelderland en c. De Franken van zuidelijk Gelderland tot in het noorden van Gallië (Frankrijk). De stam der Batavieren verdween. 3. Bij deze volken vinden we drie standen: ci. De vrijen, later edelen en vrijen. b. De hoorigen, bewoners van de hoeve. c. De lijfeigenen, slaven. 4. Onophoudelijk oorlogen door: a. Zucht tot strijd. b. Begeerte naar uitbreiding van grondgebied. 5. Langzamerhand ontstaat bij de Franken het Leenstelsel uit den bezitsvorm van dien tijd en uit hetgeen men had in het Romeinsche rijk. Karei Martèl (de strijdhamer), een hofmeier, de grootvader van Karei den Grooten, heeft het Leenstelsel tot een staatsvorm gemaakt, doordat hij den eed van trouw eischte van ieder, die grond in leen kreeg. Deze eed van trouw hield vooral in, dat in tijden van oorlog de leenman den leenheer moest helpen. Vraag 1. Wat wordt in Daniël van de Romeinen gezegd? Zie Dan 2 7 en 9 „ 2. Hoe was dat vervuld? " 'a' Waardoor werden eindelijk de Franken de overheerschende stam ? 4. Welk verschil bestond er tusschen een hoorige en een liifeio-ene? 5. Wat was weergeld? ° „ 6. Wat waren hoeven, marken, gouwen? III. Invoering van het Christendom in ons land. Door de Romeinsche soldaten is het Christendom ook in ons land het eerst ingevoerd. Servatius predikte ongeveer 300 n. Chr. reeds in Maastricht en elders het Evangelie. Nog bestaat te Maastricht de St. Servatiuskerk. Deze prediking was in zekeren zin nog zuiverder dan die der zevende eeuw, want toen kende men de pauselijke macht nog niet. Van deze eerste zending is evenwel weinig overgebleven, wijl de Volksverhuizing zooveel goeds bedierf. 1. Clovis, eerste Christenkoning der Franken. Oorzaken van zijn overgang tot het Christendom: a. Hij was gehuwd met Clotilde, een Christelijke prinses. b. De overwinning behaald bij Zülpich. Gevolgen: a. Vele Franken volgden zijn voorbeeld. b. Zendelingen gezonden naar de omringende volken en ze beschermd. 2. De Frankische zendelingen Eligius en Amandus vonden bij de Saksers en Friezen niet zooveel bijval als de Engelsche, Willebrordus en Bonifacius. 3. Utrecht, in 630 een Chr. Kerk gesticht, werd het middelpunt der zending onder de Friezen. Willebrord bisschop der Friezen. Bonifacius arbeidt veel onder de Saksers en Friezen. In 754 bij Dokkum vermoord. 4. Gevolgen der invoering van het Christendom: a. Het evangelie was een zuurdeeg, dat langzamerhand doorwerkte. b. Zeden en gewoonten veranderden. c. Vermeerdering van kennis en welvaart. De godzaligheid is tot alie dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. Vraag A. 1 Hoe kreeg Bonifacius den naam van den Apostel der Duitschers? „ 2. Waarom luisterden de Friezen lieuer naar Engelsche dan naar Frankische zendelingen ? „ 3. Welken invloed had het Christendom op de rechtspleging en op het huisgezi i ? „ B. 1. Wat beloofde Bonifacius aan den Paus en welke waren de noodlottige gevolgen daarvan? „ 2. Welke misbruiken bestreed hij in de kerk van Rome? IV. Karei de Groote. Indrukwekkende figuur, de grootste Christenvorst, wiens overwinningen zegepralen van het Christendom waren. Krachtig staat hij daar, de Godvruchtige Keizer, met zijn levendig oog, zijn vroolijk, vriendelijk gelaat, met de grijze haren, zijn stierennek, zijn groote gestalte, die hem boven allen deed uitsteken, in een eenvoudig nationaal kleed Hij staat daar in de wereldgeschiedenis als het type van den tot rust gekomen Germaan, door het verre nageslacht vereerd als wetgever in den naam van den Koning der Koningen. Het Valkhof bij Nijmegen, dicht bij zijn geboorteplaats, was dikwerf de zetel van Karei den Grooten. Het verhaal van den grooten moord, door hem in 782 te Verdun op de opgestane Saksers gepleegd, dankt waarschijnlijk zijn oorsprong aan een fout in de handschriften. (Blok, 2e druk.) 1. Karei deed veel voor de uitbreiding van het Christendom door: a. Het oprichten van kloosters en scholen. b. Het uitzenden van zendelingen, vooral naar de Saksers.' c. Het bestrijden van onkunde en bijgeloof. d. Het bevorderen der wetenschappen; zelf leerde hij lezen en schrijven; geleerden verbond hij aan zijn hof. 2. Hij zorgde voor de welvaart zijner onderdanen door: a. Het tegengaan van barbaaische gewoonten, de rooftochten der edelen. b. Invoeringvan betererechtspleging.Verbeteringv. landbouw en c. Het aanleggen van wegen, kanalen, dijken voor den handel. d. Het bevorderen der nijverheid. Friesche lakens. 3. Hij breidde zijn rijk uit van de Ebro in Spanje tot de Raab in Oostenrijk, door gelukkige oorlogen tegen: a. De Saksers in 804. b. De Mooren in Spanje. c. De Longobarden in Italië. 4. In het laatst van de regeering van Karei den Grooten begonnen de invallen der Noormannen, die eigenlijk niets anders waren den een poging van de heidensche Germanen, uit ons land opgeschoven naar het noorden, om in vereeniging met de Noren, het Christendom hier uit te roeien. De invallen der Noormannen 810—1010, hebben zeer veel bijgedragen tot de vorming van leenstaten ter verdediging tegen hun invallen. Vraag Al. Welken misslag beging Karei bij het zenden van Evangeliebodcn? „ l. Wat eischte hij van de geestelijken? de-ed hi)' als ze!f de scholen bezocht en waarom? Jr?or wien werd h'ïtot keizer gekroond en bij welke gelegenheid? 2. Waartoe gaf dit aanleiding? 3. Waartoe heeft hij de Saksers in andere gedeelten van zijn rijk woonplaatsen aangewezen? V. Kruistochten van 1098 tot 1291. De kruistochten waren in oorsprong pogingen om Christelijke koloniën te stichten in het Mohamedaansche Oosten. 1. Algemeen dacht men, dat het een verdienstelijk werk was te bidden in het Heilige Land. De bedevaartgangers werden door de Turken mishandeld. Vooral omstreeks 1000 n. Chr. werden de bedevaarten vrij algemeen: Men kon niet ontkomen aan de gedachte, dat de wederkomst van Christus aanstaande was. Immers het Romeinsche rijk beschouwde men als het laatste wereldrijk, vandaar ook in de Middeleeuwen den naam van „Heilige Roomsche (Romeinsche) rijk", als een voortzetting van het vierde wereldrijk volgens Dan ëls Profetie. Na dit wereldrijk kwam de Sabbathdag van duizend jaar en dan de Voleinding! 2. a. Peter van Amiens. b. Paus Urbanus. c. Vergadering te Clermnnt. 3. In 1096 de eerste kruistocht. Godfried van Bouillon. Jeruzalem in 1099 ingenomen. 4. Nog andere kruistochten noodzakelijk, ook Graven van Holland, zooals Floris III en Willem I namen er aan deel. 5. Het doel werd ten deele en slechts tijdelijk bereikt. De Turken vermeesterden het telkens weder. 6. Zij hadden zegenrijke gevolgen. a. De kennis werd vermeerderd. b. De handel breidde zich uit. c. Ruwe zeden werden verzacht. d. Vele lijfeigenen werden vrij. e. Deze kwamen langzamerhand tot ontwikkeling en vormden den derden stand. 7. Nadeelen waren: a. Ruim 6 millioen menschen verloren hierbij het leven. b. Velen verarmden. c. Schoone landstreken verwoest. d. Oostersche ziekten (melaatschheid) overgebracht. Vraag A. 1. Welk loffelijk beginsel deed de kruistochten ontstaan? 2. Hoe werd door die tochten de macht van den Paus grooter? B. 1. Welke vorsten hebben een kruistocht ondernomen? „ 2. Welke ridderorden ontstonden in Palestina? VI. De Gilden. (I) De Gilden verplaatsen ons in de steden. Over deze dus eerst een woord. Hoe ontstonden de steden? Op allerlei wijzen kunnen steden ontstaan. Er zijn er, die tot den Romeinschen tijd teruggaan en als versterkte plaatsen dienden, Nijmegen b.v. Er zijn er, die als middelpunten van marktverkeer zijn opgekomen, Groningen en Rotterdam bijv. Er zijn er, die uit "de vestiging van een paleis, van een klooster, uit de in en om oude kasteelen veiligheidzoekende woningen geboren zijn, enz. Een plaats werd eerst dan als een stad beschouwd zoodra zij van den landsheer of van haar bijzonderen heer een charter, keur of handvest had ontvangen. Utrecht en Groningen zijn zeer oude plaatsen in het noorden. Belangrijkheid van de gilden ook voor onzen tijd: Organisatie van den arbeid. Beteekenis van het woord: gild staat in verband met geld. Eerste beteekenis van gild of betaling, inleg, of offer, offermaal. Ontstaan der gilden: reeds in de capitularia (= bepalingen op de Rijksdagen vastgesteld) van Karei den Groote wordt er gewag van gemaakt. Aanvankelijk zeer ruim van beteekenis, benaming van een broederschap, een gezelschop, ook in de 16de eeuw nog deze beteekenis. Middeleeuwsche vereenigingen tot onderlinge hulp, vooral bij begrafenissen — voor 't bewijzen van liefdadigheid — voor gezellige bijeenkomsten. Vele gilden hadden hiernevens ook een staatkundig of een maatschappelijk doel. Ook de Schuttersgilden. Zoo vormden zich reeds vroeg in de steden, met wier opkomst en uitbreiding de gilden in nauw verband staan, vereenigingen van standgenooten met belangrijke voorrechten. Het Gildewezen was machtig door zijn organisatie, ingericht om de nijverheid te beschermen tegen te sterke concurrentie en tegen de groot-industrie. Gelijkheid van stand onder de arbeiders, onderlinge aaneensluiting, gelijkmatigheid van voortbrenging en daardoor van verdienste, zorg voor deugdelijk fabrikaat. Ook de kamers van Rhetorica (= Rederijkerskamers) noemden zich Gilden of broederschappen. In Noord-Holland verstond men in de 17e en 18e eeuw door Gilden inzonderheid ambachtsgilden = gesloten, door de stedelijke overheid erkende, onder eigen bestuur staande vereenigingen van burgers eener stad, die dezelfde of aanverwante bedrijven als meesters volgens bepaalde regels uitoefenden. Zij hebben bestaan tot aan de Fransche omwenteling. Men had verschillende rangen van Gilden, zooals te Utrecht de hoofdgilden (die twee eeuwen lang, 1300—1500, den Raad kozen) en lage Gilden, die geen invloed op de verkiezing van den Raad oefenden. Een Gilde bestond uit meesters, uit gezellen (die waren tusschen meesters en leerlingen) en leerlingen, Morgenspraak of Gildensprnak heette de vergadering van een of meer Gilden. In oorlogstijd trokken de Gilden als afzonderlijke legerafdeelingen onder eigen banieren ten strijd: zeer vermaard is d3 strijd door de Gilden der Vlaamsche steden (Gent. Brugge, enz.) in de Middeleeuwen tegen vreemd geweld gevoerd. Overlieden, gezworenen, dekens vormden het bestuur der Gilden. VII. De Gilden. (Slot) Leerlingen moesten eene zekere som betalen als intreegeld, verschillend bij de onderscheidene ambachten. Soms moest"ook de meester, die den knaap in dienst kreeg, deze som betalen. Eerst niet, maar na 1578 moest de meester zich bij de Overlieden van zijn gild voegen, zoo hij een knaap als leerling aannam en dan werd de knaap ingeschreven in 't leerlingen-inschrijfboek. Het aantal leerjaren was voor de leerlingen in verschillende ambachten bepaald. De Chirurgijnsleerling had den langsten leertijd (vijf jaren). Een leerling werd huisgenoot bij zijn meester, zoo hij buiten de plaats, waar zijn ouders woonden, in de leer kwam. Het aantal leerlingen, dat een meester er op na mocht houden, was bepaald. Leerbrieven kregen de knapen, als zij knechtsgezellen werden. Zij kostten geld, evenals thans de akten van onderwijzers. De gezel kon met een goeden leerbrief overal terecht. De duur van den werkdag vindt men veelal bepaald: bij kunstlicht mocht meestal niet gewerkt worden. Het loon werd door de Overlieden vastgesteld. De proefstukken: de proefmeesters, die zulke stukken opgaven, waren aan wetten gebonden. Na afgelegd examen werd men Gildebroeder. De Armenbos(bus) diende tot steun bij ziekte, bij overlijden, enz.; inleggelden, boeten, enz. enz., stijfden deze bossen. De Gildknechts — dienaars van de Overlieden. De Vinders — aangewezen personen om de overtredingen der Gildebroeders te vinden. Verplichtingen der Gildebroeders onderling. Beunhazen — onbevoegde uitoefenaars van een beroep. Gild en kerk — vóór de reformatie beschermheilige. Afschaffing der Gilden met de onhistorische revolutie. Waardeering der Gilden: het brengen van organisatie in den arbeid, of liever het tot openbaring brengen van de organisatie, die in den arbeid zit. Licht- en schaduwzijden (de vrije ontwikkeling kwam te weinig tot haar recht). Gilden en Kamers van Arbeid. Vraag 1. Welke vereen, uit de 19e eeuw hebben aan dezelfde oorzaken haar ontstaan te danken? (Coöperatie, enz). 2. Uit welken tijd dagteekent de titel Mr. voor verver, enz.? Heeft die thans nog recht van bestaan? Hoe is dit met den titel „meester in de rechten"? „ 3. Voor welke vakken moeten thans nog „proefstukken" geleverd worden om als meester te mogen optreden? (teekenleeraren, enz.) 4. Wat komt met de vroegere „Armenbos" overeen? (Wat zijn „busdokters" b.v. in 's-Gravenhage en andere groote steden). 5. Heeft men thans nog „beunhazen"? 6. Zou het gewenscht zijn de Gilden in hun ouden vorm te herstellen? I 7. Wat beteekent onhistorische revolutie? 8. Hoe staat het met de dienstbaren als huisgenooten in onze dagen? 9. Wat is de fout van de Kamers van Arbeid, die de nieuwe wet ons geeft? „ 10. Voor- en nadeelen van Coöperatie. VIII. Strijd tusschen adel en burgerstand. Het „uit éénen bloede", Hand. 17:26 mag nooit uit het oog worden verloren. Allerminst in onzen tijd, nu juist de democratie meer tot haar recht komt op elk terrein. Anderzijds moet er evenzeer nadruk op gelegd worden, dat de standen, dus de ongelijkheid, van God gewild zijn. Reeds vóór den zondeval had men die ongelijkheid, in man, vrouw en later zou ze ook in 't kind sterk uitgekomen zijn. Tegenover de Socialistische „gelijkheid" moet hierop goed het licht vallen. Standen zijn bij sommige volken zelfs in kasten ontaard. (Egypte, Indië). Het diep zondige hiervan moet aangetoond. Gemeene gratie hield dit tegen bij ons volk en bij de meeste andere volken. De gaven, door God aan de menschen gegeven, zijn zeer verschillend van aard en zeer ongelijk verdeeld. Waarom die verdeeling zóó is en niet anders, mag door ons niet gevraagd. Konden wij dit beoordeelen, dan zou des Heeren groote wijsheid ons blijken. Feit is intusschen, dat die ongelijkheid van God gewild is, ook opdat wij behoefte aan elkander zouden gevoelen. Op die ongelijkheid berust juist geheel ons maatschappelijk leven, zooals het woord maatschappij dit reeds uitdrukt. Den hoogeren standen gaf God veel. dat dienen kan om de minderen te leiden. Het verantwoordelijke van die leiding moet vooral duidelijk uiteen gezet worden: roeping van alle standen, elk op zichzelf, en ook van de standen in hun samenwerking is de verheerlijking van God. De Adel, een verzamelwoord, beteekent letterlijk geslacht. In de vroegste eeuwen bestond de bevolking van onze streken uit vrijen en onvrijen. De eersten werden weer onderscheiden in edelen en gewone vrijen. De adel vormde dus een deel van den stand der vrijen. De vrije man vormde met zijn „Sibbe" (zijn geslacht) een door bloedverwantschap saamgehouden geheel. De vrije (dus ook de adel) kon alleen grondbezit verwerven, aan het gerecht en aan de volksvergaderingen deelnemen. De adel ontstond dus uit den stand der vrijen en kreeg de grootste voorrechten. Men had geslachtsadel en bezitsadel. Verschil tusschen beide aangeven. Weergeld, zeer hoog voor adellijken. Vergelijk: wereld met weergeld: in beide zit weer = man. In den Graventijd (na 900) diende de adel vooral om de legers dier graven te vormen. Ongeveer 1000 en later vormde de krijgsmansstand een gewichtig deel van den adel: milities of ridders. Eeuwen lang was de macht van den adel zeer groot, tot aan de 13e en 14e eeuw. De Friesche, Drentsche en Overijsselsche adel stond lang zoo ver niet van het volk af, als de Hollandsche en Geldersche adel. Vooral de Zuid-Nederl. adel was trotsch en zag zelfs met minachting op den adel van de andere gewesten neer. De Burgerstand. Deze stand kwam ook al zeer vroeg tot groote ontwikkeling in de steden, welke door verschillende oorzaken hier vroeg ontstonden. Een der voornaamste oorzaken was de 'i£?ging van onze gewesten, waaruit geschiktheid voor den handel voortvloeide. Utrecht, Duurstede, Tiel, Nijmegen, Deventer, Groningen, Stavoren de oude steden. Reeds in den tijd der Romeinen kwamen vele steden hier op als gevolg of van versterkte plaatsen of van graanhandel voor de legioenen. Snelle aanwas van de bevolking der steden ook als gevolg hiervan, dat iedere onvrije vrij was, zoo hij zonder opgeroepen te worden, poorter was geweest. De kruistochten en de burgerstand. Vragen: Wie zijn onze naasten? Waarom is de verleiding' desrijkdoms zoo groot? Wat heteekent „Draagt elkanders lasten?" Wat beteekent „die band is nogal „sip?" Waarom noemt men de standen bij sommige vo'ken kasten? (Denk aan opsluiting). Hoe werden de onvrijsn weer onderscheiden? (hoorigen en lijfeigenen). Welk verschil is er tusschen hen? Ziji er ook wel edelen geweest, die uitstekende leiding gaven aan het volk? Denk aan missionaire dienaars als Ludger, een man van adel, die vooral in Groningen werkte. Zijn er ook wel edelen geweest, die geen uitstekende leiding gaven aan het volk? Hoe komt het zoo, dat dit treurige verschijnsel zich telkens herhaalt? Toon aan, dat ons land zoo gunstig voor den handel lag. IX. De Hegemonie van Utrecht en van Holland. Utrecht, de geestelijke hoofdstad der Nederlanden in de Middeleeuwen (deze eeuwen werden zoo genoemd door de mannen van de Renaissance, wijl zij ze beschouwden als minderwaardig), is het middelpunt ook van de staatkundige geschiedenis dezer gewesten tot aan 1122, in welk jaar het concordaat van Worms tusschen paus en keizer tot stand komt. Na dit jaar wordt de macht van Utrecht steeds kleiner, want dan laten graven en heeren hun invloed gelden bij de bisschopskeuze, die krachtens dit concordaat kwam aan de kanunniken, kapittelheeren, welke onder den invloed waren b.v. van de Hollandsche graven. Tot aan 1122 toe is Utrecht verreweg het voornaamste gewest uit het noorden, en de hoofdstad Utrecht een zeer aanzienlijke stad, al spoedig met 40.000 inw. Verschillende keizers van Duitschland bezochten deze stad, deden hun kinderen er op school en liggen hier begraven. De bisschoppen van Utrecht, wier grondbezit zeer groot was — Utrecht, Overijsel, Groningen, Drente — waren zeer machtig. Bisschop Willem schroomde zelfs niet Paus Gregorius VII in den ban te doen, toen deze keizer Hendrik IV, terwijl hij zich te Utrecht bevond, den banvloek deed hooren. Na 1122 krijgt Holland van lieverlede de hegenomie: Holland lag gunstiger, het gebied was niet zoo verspreid, het had een dynastie. De graventijd van de verschillende stamhuizen is een strijd om de overmacht, die ten slotte uitloopt op den eenheidsstaat tijdens het Bourgondische Huis met Filips den Goede. De moderne eenheidsstaat krijgt een staand leger, deRomeinsche rechtspraak en een verbeterd finantiëel beheer. Drie kenmerken van de staten, die bij den aanvang der Nieuwe Geschiedenis ontstaan uit de Leenstaten, die aan het einde der middeleeuwen verdwijnen. De burgers, die in de steden woonden reeds vóór de kruistochten, werden beschermd door de Utrechtsche bisschoppen, omdat deze niet zooveel oorlogen hadden te voeren als de wereldlijke vorsten. Politieken invloed kregen de steden eerst veel later. De burgerstand verkreeg dien door strijd. Dit kon moeilijk anders. Immers de adel met de geestelijkheid had alle macht, en wilde maar niet zoo goedschiks een deel dier macht afstaan. Dit kostte strijd. Toch mag geconstateerd, dat deze strijd hier te lande lang zoo hevig met uitbarstte als in andere landen, b.v. Frankrijk. Aanvankelijk was de verhouding tusschen den adel en de landsheeren best, doch dit werd er minder op, toen de adel de toenemende macht van zijns gelijken — want ook de landsheeren behoorden tot den adel — waarnam. Jaloezie pn zucht tot zelfbehoud deed den adel strijden tegen den vorst. Deze zocht in den strijd steun bij den opkomenden burgerstand in de steden. Zoo kwam er dus eene botsing tusschen het oude element (adel) en het nieuwe element (burgerstand) der middeleeuwsche maatschappij. Dat deze strijd hier niet zóó hevig werd als b.v. in Frankrijk,, kwam, doordat ook de adel zelf behoefte had aan den steun der steden en dien ook dikwerf tegen het afstaan van rechten verkreeg. Van lieverlede kwamen de steden tot politieke ontwikkeling. Zij verkregen allerlei voorrechten van de landheeren tegen betaling van geld, waaraan de vorsten groote behoefte hadden met het oog op de oorlogen, welke ze voerden. De rechten, welke de burgerstand verwierf, waren: eigen rechten (dus aan het baljuwschap onttrokken), het „jus de non evocando" (nimmer voor een vreemde rechtbank!), het heffen van belastingen van de burgers, het recht van den vind (korenmolens bouwen), het recht van de Gruit (bierbrouwen), het recht van de maat en van de waag (al het gekochte te mogen meten en te wegen), het recht van de markt (om marktgelden te mogen heffen). In Friesland kwamen de steden veel later tot invloed dan elders, n.l. eerst na de reformatie. Over het algemeen kan men den politieken invloed van den burgerstand stellen aan te vangen met het begin der 14e eeuw. Niet overal ging dit op dezelfde wijze: waar de adel zeer veel macht had, kostte het den steden meer moeite dan in andere gewesten, zooals in Overijsel b v„ waar de bisschop groote machtsontwikkeling van den adel had belet. Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Hekerens en Bronkhorsten, Lichtenbergers en Lokhorsten, Schieringers en Vetkoopers. Onder deze benamingen komen de strijdvoerende partijen van adel en burgerstand voor in de 14e en 16e eeuw. Verder verwijderde en dichterbij liggende oorzaken aangeven. Verwoedheid in sommige tijden van weerszijden. Afloop van den strijd was de nederlaag van den adel en de bloei van den burgerstand. Deze afloop was te voorzien. Onbeweeglijk en beweeglijk kapitaal. Persoonlijke verdediging en uitvinding van 't buskruit. Waar de adel zijn roeping van Godswege niet behartigde, daar strafte God dien stand met verlies van invloed. Vertel wat ge weet van de twisten tusschen de genoemde partijen en de naast liggende oorzaken. Waaraan is de naam „buskruit" ontleend? Kent ge ook belegeringswerktuigen vóór het uitvinden van het kruit? Verklaar de benamingen „beweegbaar" en „onbeweegbaar" kapitaal. Hoe lang heeft die standenstrijd ongeveer geduurd? Kent ge ook belangrijke adellijke geslachten uit dien tijd? X. Huiselijk en Maatschappelijk leven. Ontdekkingen en Uitvindingen tot aan 1600 ongeveer. De eerste bewoners van ons land gebruikten werktuigen van steen. Het bewerken van metalen was hun nog niet bekend. Wat wij van hen weten, maken we op uit hetgeen van hen is overgebleven, b.v. hunnebedden en allerlei voorwerpen uit den grond opgedolven. Steenen bijlen, messen, hamers, beitels, enz., waren hunne wapenen. Boomstammen holden ze uit tot bootjes; met behulp van steenen wiggen en vuur velden zij die boomstammen. Hun vleesch en visch aten zij met in heete asch gebraden eikels uit aardewerk, dat in de zon gedroogd of bij het vuur gebakken was. De lijken werden verbrand. De asch in urnen onder hunnebedden bijgezet. De Friezen, Franken en Saksers waren met het gebruik van ijzer bekend. Hun verstrooid liggende hutten op hoogten of terpen waren van aarde en dorre bladeren opgeworpen en opgetrokken van teenen horden met klei bestreken en gedekt met stroo, veel overeenkomst vertoonende met groote bijenkorven. Grijsaards, geringe vrouwen en lijfeigenen zorgden voor den veldarbeid (gerst, tarwe en vlas) en hoedden de zwijnen, schapen en runderen. Paarden werden vooral voor den krijg aangefokt. De wintervoorraad werd in met den grond gelijk gemaakte kuilen geborgen. De onvrije leefde met zijn gezin in de nabijheid van de hoeve zijns meesters. De vrouw van den vrije zorgde voor alles, wat de huishouding betrof. De vrije man wandelde of reed te paard, ging ter jacht of vischvangst, ten oorlog of verkwistte zijn tijd met dobbelspel of drinkgelag. De vaderlijke macht was onbeperkt. Woning, huisraad, spijs, drank en kleeding werden later veel verbeterd. Zeer lang nog waren de woningen der aanzienlijken van hout en slechts met één verdieping. De Germaansche . rechtspraak — Godsoordeelen of ordaliën. Geen aanklager, geen rechter — familieleven sterk ontwikkeld. — Smaad-deiicten in onzen tijd eischen ook nu nog een aanklager. In den Bourgondischen tijd dringt het Romeinsche recht meer en meer door in de rechtspraak ook van ons land, gelijk van schier alle landen. De Universiteit van Bologna was die voor het Romeinsche recht, die van Salerno voor de medicijnen, en die van Parijs voor de Theologie in de middeleeuwen. Het Canonieke'recht, vooral door den invloed der Keik in 't leven geroepen, oefende sterken invloed in den tijd van de kerkstaten. Het Romeinsche recht meer individualistisch, vandaar ook testamentaire beschikking daarin opgenomen. De invloed der kruistochten ontzaglijk groot op huiselijk en maatschappelijk leven van ons volk. Gezegende invloed van het kloosterwezen door onderwijzing, beschaving, landbouwverordening, enz. Uitvindingen: het buskruit (gevolgen daarvan voor de'maatschappij), de boekdrukkunst (Gutenberg, Koster), — onmetelijke gevolgen, het haringkaken op zee, enz., enz. Ontdekkingen: zeeweg naar Indië — Amerika — gevolgen op uitgebreide schaal voor elk levensterrein. Vragen en Opmerkingen. Verbetering van het lot der vrouw, van den slaaf door de verbreiding van het Evangelie. De crematie uf lijkverbranding bij het licht van Gods Woord om meer dan een reden veroordeeld. Het streven van onzen tijd — van Houten e.a. — in die richting sterk te bestrijden door ons. De beteekenis der Gemeene Oratie op het terrein der uitvindingen. Hooge rechtsontwikkeling bij de Romeinen. Waar vindt men vooral hunnebedden? Dreigen er ook gevaren voor het familieleven in onze dagen? Hoe die te bestrijden? Welke macht is de oudste: de vaderlijke of de overheidsmacht? XI. 1. Toestand der Kerk. 2. Voorloopers der Hervorming. (1) a. In 1054 was de katholieke kerk verdeeld in Ooj;tersche- en Westersche- of Grieksch-katholieke en Roomsch-kath. kerk. (Oorzaken en gevolgen). b. De bisschop van Rome als paus had zich steeds meer macht aangematigd. Strijd tusschen paus en keizer (Gregorius de Groote en Hendrik IV); strijd tusschen kerk en staat, waarin de kerk vooreerst zegevierde. c. Ontstaan van het kluizenaars- en kloosterleven. (Oorzaak vooral in een ziekelijke zucht, om vroom zondeloos te leven; onmogelijk op deze zondige aarde en met een zondig hart), 't Verliep in werkheiligheid. Het kloosterwezen heeft zeer veel goeds tot stand gebracht ook op het gebied van het maatschappelijk leven; zij waren de pioniers der beschaving. De . monniken beoefenden den landbouw en de nijverheid en waren zoovele vestingen ter bescherming van het Christendom. Zie hierover Dr. Wijbrants, Het klooster van Wittewierum. (Benedictijnen, Karthuizers, Franciskanen, Dominikanen). Geestelijke ridderorden. d. Kerkelijke straffen. (Ban voor één persoon, interdict voor een geheel land). Inquisitie (kerkelijke rechtbank). e. Misbruiken en dwalingen: de paus stedehouder van Christus, onbevlekte ontvangenis van Maria, voorbede der heiligen, leer der transsubstantiatie, oorbiecht, vagevuur, beeldendienst, goede werken, a/laat, enz. Vragen: Waar vindt men de Grieksch-kath. en waar de Roomsch-kath. kerk? En de Gereformeerd-kath. kerk? Waartoe behooren de Armenische Christenen? Waarop grondt de paus zijn geestelijke macht? Wat is het Coelibaat en wat Simonie? Welk nut hebben de kloosters in de middeleeuwen gedaan? Wat is u bekend van de orde der Tempeliers? Wat waren auto da fé's (dacien des geioofs)? Wat was het verschil tusschen de geestelijke en de Spaanscheinquisitie? Vanwaar komt onze kermis? (kerkmis). (St. Jansmis = feest van Johannes den Dooper; St. Bamis = feest van St. Bavo). Kerstmis = Christmis = feest van Christus' geboorte. Men onderscheide goed het Humanisme en de Hervorming. Het Humanisme was heidensche philosophie overgebracht op christelijken bodem. a. Voorloopers der Hervorming in andere landen waren: in Italië Savonarola, in Engeland Wikleff, in Bohemen Johannes Huss en Hieronymus van Praag, Petrus Waldus, stichter van de gemeente der Waldenzen, pl.m. 1200. b. Indirect hebben ook vooral de Humanisten medegewerkt om de dwalingen der Roomsche kerk te bestrijden. c. In ons land: De broeders des gemeenen levens (Gerard Groote, „de moderne devotie", Gansfort, Agricola). Zij werkten vooral door de fraterschool op het onderwijs. Desiderius Erasmus. Allen wilden reformatie der Kerk. Vragen: Wat zijn Hussieten? Waar vindt men nog Waldenzen? Wie zijn in ons land bekend als groote Humanisten? Hooft enz.) Wat zijn Moravische broeders? Staan die ook in verband met de Hussieten? XII. De Hervorming. Oorzaken der Hervorming. Aanleiding was vooral de aflaathandel in Duitschland door Tetzel, in Zwitserland door Samson. De voornaamste Hervormers waren: in Duitschland: Luther en Melanchton, in Zwitserland: Zwingli, en in Frankrijk en gedeeltelijk in Zwitserland: Calvijn (Zie voor Calvijn 't volgende hoofdstuk.) Luthers leven. (1483—1546). (Ouders, jeugd, studiejaren, wending in de studie, in het klooster, reis naar Rome, bekeering, professor, enz.) 31 Oct. 1517 plakt hij de bekende 95 stellingen aan de Slotkerk te Wittenberg, (vooral gericht tegen den aflaathandel, uiterlijke boete en de hierarchie). Gevolgen. Strijd met Karei van Miltitz, Johannes van Eek en Cajetanus. In den ban gedaan. De pauselijke bul verbrand. (Wijzen op de beteekenis dezer daad). In 1524 gehuwd met Catharina van Bora. (Hierin gevolgd door andere monniken). Hij heeft veel gedaan voor het onderwijs en het kerklied. (Groote' en Kleine Catechismus). Theologische twisten met Hendrik VIII over het aantal der Sacramenten, met Erasmus over de leer van den vrijen wil, met Karlstadt over de beeldstormerij en met Zwingli over het avondmaal. Uitbreiding der Hervorming in andere landen. In ons land waren de voornaamste mannen o.a. Voes en Van Esch te Antwerpen, Menno Simons, Jan de Bakker. De Hervorming stelde op den voorgrond: rechtvaardiging door het geloof en niet door de werken. Christus' offerande alleen voldoende. Geen gewetendsdwang en dus geen inquisitie. Zij werkten ook terug op de R.-K. Kerk. De beste elementen verlieten deze Kerk. De Geref. Kerk werd voortaan de voortzetting der ware Kerk: de R.-K. Kerk als pauselijke kerk werd de valsche kerk. Door het Concilie van Trente 1545—63 werden wel sommige verbeteringen in de R.-K. Kerk ingevoerd; maar werden toch de dwalingen als hoofdwaarheden aangenomen en bekrachtigd. Vragen: Wat leerde de Roomsche Kerk omtrent het avondmaal en 2 wat de verschillende Hervormers? Wat is het groote verschil tusschen de Kerk der middeleeuwen en die der nieuwe geschiedenis? Welken invloed heeft de uitvinding der boekdrukkunst op de Hervorming gehad? Waarom was het huwelijk van Luther zulk een gewichtige gebeurtenis? (Denk aan het Coelibaat). Heeft Luther ook iets gedaan voor het Christelijk onderwijs? Waar vindt men thans vooral de Luthersche Kerk? Scheidden de hervormers zich af van de Kerk of werden ze door de hierarchie uitgeworpen? Welke punten aan overeenkomst vindt men in dat opzicht tusschen dé reformatie van 1517 en de „afscheiding" in 1834 en de „doleantie" in 1886? XIII. Calvijn en de Calvinisten. Punten van behandeling: Leven van Calvijn (1509—1564), geboren te Noyon in Frankrijk. Eerst gestudeerd in de theologie, toen in de rechten, later weer in de theologie. (Overeenkomst met Luther in dit opzicht). Vlucht' in 1533 naar Genève. In aanraking met Farel, die hier reeds met Vinet arbeidde. Strijd tegen de Libertijnen. (Hun strijd uiteenzetten). In 1538 verdreven. Een tijdlang in Straatsburg. In 1541 terug. Godsdienstige en maatschappelijke hervorming in Genève. Zijne denkbeelden vooral neergelegd in zijn beroemd werk „Institutio Religionis Christianae". Strijd tegen de Zwinglianen. Hoogeschool gesticht (ook voor ons land van veel belang), Theodorus Beza. Tweede Helvetische Confessie door Bullinger. Betrekking met Melanchton. Zijn houding in het proces van Servet. Calvijn en Luther verschilden vooral in: de beschouwing over het avondmaal, de kerkregeering (de Luthersche Kerk heefteen episcopaalsch bestuur, de Calvinisten hebben een presbyteriaansche regeering), in de ambten en den eeredienst, gebouwen, verhouding tusschen Kerk en Staat, enz. De democratische regeeringsvorm in Kerk en Staat heeft zijn oorsprong in het Calvinisme. De wortel van het Constitutioneele Staatsrecht ligt niet in het volk, maar in God. De Vorst regeert bij de Gratie Gods. De Staatsvorm is bij Calvijn product der historie en kan zoowel monarchaal als republikeinsch zijn. Calvijn was zelf republikeinsch gezind. De Kerk moet in leer en inrichting vrij zijn van den Staat. (Wanneer heeft de Geref. Kerk in ons land dit standpunt verlaten ?) De Overheid draagt het zwaard. Het Calvinisme is het zuiverst ontwikkeld in ons land. (Verklaar dit verschijnsel). Het was de hoogste ontwikkelingsvorm van het godsdienstig staatkundig beginsel der 16e eeuw, en heeft ons land krachtig gemaakt in den strijd tegen Spanje. inc^esfovereenT6 k°mt °nd6r de 6erSt6 Calvinisten met Melanchton het Wat is de leer van de „magistratiis inferiores" en van het droit-divin"? Mogen volgens Calvijn de burgers opstaan tegen de wettige Regeerina (^s persoon of door hunne vertegenwoordigers?) Welk verschil bestond er tusschen Rome, Luther en Calviin in de beschouwing van de ambten en de kerkgebouwen? J welke kerken vindt ge de zuiverste openbaring van het Calvinisme? ./elke strijd ontbrandde in de 17e eeuw over het leerstuk dJi S destinatie en dat van den vrijen wil? leerstuk der prae- c,SLuf™g0éSf ° v"n c,lvlin hebl"!n onzen XIV. De Staatkunde tegenover de Hervorming. Punten van behandeling: De staatkunde was bijna overal tegen de Hervorming gekant. a. In Duitschland (de bakermat der hervorming). De keizer tegen de hervorming uit beginsei en uit politieke berekening, daar hij den invloed der pausen niet kon missen Hij kon evenwel niet gestreng optreden, daar hij de hulp ei protestantsche vorsten niet kon ontberen in de oorlogen tegen de Franschen en de Turken en de macht des keizers tegenover de keurvorsten beperkt was. Belangrijke gebeurtenissen uit den strijd tusschen keizer en protestanten waren: Rijksdag te Worms (1521) te Neurenberg (1524), te Spiers (1526 en 1529), alwaar door de indiening van een protest door de hervormden, deze den naam Protestanten ontvingen, Augsburg (,530) (Augsburgsche ConS»™ Melanchton), godsdienstvrede van Neurenberg 1532 diinsiv?ede)te A'igSburg 1548 en 1555 (Augsburgsche godsDe voornaamste voorstanders der hervorming in Duitschland waren de keurvorsten van Saksen en de Paltz en de landgraaf van Hessen. (Smalkaldisch verbond). Smalkaldische oorlog. Dertigjarige oorlog (1611—1648). b. In Nederland. Hier trad Karei V gestreng op, doordien hij meer recht in de erflanden had en hier minder tegenstand was. De keizer meende ook gebonden te zijn door zijn eed. Inquisiteurs benoemd in 1522. In 1523 de eerste martelaren. (Voes en Van Esch), in 1526 Jan de Bakker. Verschillende plakkaten uitgevaardigd. Onder Kareis regeering pl.m. 50.000 omgebracht. Pilips II vooral gekant tegen de hervorming uit godsdienstige overtuiging. Spaansche Inquisitie. toch was ook in ons land en vooral hier, het bloed der martelaren het zaad der Kerk. c. In andere landen: Engeland (Hendrik VIII, Maria Stuart, Elizabeth). Frankrijk (Hugenooten, de Bourbons, de Guises, de heilige Ligue, Edict van Nantes. Denemarken (Rijksdag te Odensee). Zweden (Rijksdag te Westeras). In Oostenrijk, Spanje en Italië werd de hervorming in bloed gesmoord. Vragen: Welke staatkundig-godsdienstige uitwassen der hervorming kent ge? (In Duitschland? In ons land?) Wat beteekent en hoe ontstond de naam Hugenooten? Hoe verklaart men het verschijnsel, dat Karei V en Filips II oorlog voerden tegen den paus en toch hevig de ketters vervolgden? Dat Erasmus geprezen en Luther in den ban gedaan werd? Vindt men ook heden dezelfde verschijnselen niet? (Voorbeelden) Welke positie namen de verschillende hervormers tegenover den Staat in? XV. Oorzaken van en aanleiding tot den 80-jarigen Oorlog. A. Oorzaken: 1. De Nederlanders waren afkeerig van vreemde, niet-nationale overheersching. Filips gaf bijna alle hooge algemeene staatsambten in zijn rijk aan Spanjaarden. Haat van de Spanjaarden tegen de Hollanders, zijnen grond vindende in de regeeringsdaden van Filips den Schoone, die de Nederlanders had bevoorrecht in het oog der Spanjaarden (ambten en bedieningen). Nederland een Germaansch land, Spanje Romaansch. 2. Het volk, en vooral de edelen en steden wilden de door graven en hertogen verleende privilegiën behouden. Filips II heeft deze voorrechten echter niet zoo geschonden als vaak beweerd wordt; eerst na het uitbreken van den 80-jarigen oorlog meende hij het recht te hebben, alle privilegiën verbeurd te verklaren. Vele der privilegiën waren voor het algemeen welzijn des lands ook schadelijk en behoorden te worden opgeheven (voorbeelden). Bovendien waren de meeste ook vrijwillig door den vorst toegestaan en waren meer een bewijs voor zijn macht dan een voorwaarde voor zijne regeering. Hij had dus ook het recht, dezulke in te trekken. Toch wordt juist in vele stukken uit dien tijd het schenden der privilegiën door den vorst voorgesteld als hoofdoorzaak van den opstand. Dit moest wel om de Katholieken. 3. Er ontstond bij vele edelen en stedelijke magistraten eene neiging om (zij het ook met behoud van den monarchalen vorm) zelf feitelijk de regeering in handen te hebben. Dit bleek al spoedig uit de voorwaarden, waaronder Matthias, Anjou en Prins Willem de souvereiniteit aangeboden werd. 4. Hoofdoorzaak was evenwel de vervolging om des geloofs wille. Het volk wilde vrijheid van godsdienstoefening. De Hervormden vormden steeds de kern van en gaven spoedig de leiding aan den opstand. Men wilde vrijheid om God naar zijn geweten te kunnen dienen en dit kon Filips naar zijn meening niet toestaan. Eerst vroeg men dan ook slechts gewetensvrijheid, later vrije godsdienstoefening. Zoo werd de oorlog hoofdzakelijk een godsdienstoorlog. Een gevolg hiervan moest worden het ontstaan van eene heerschende kerk en een Hervormden of Gereformeerden staat. Toen dit dan ook goed ingezien werd, kwam er scheiding tusschen Noord en Zuid en gingen de Zuid-Nederlanden weer onder het juk van Spanje, nadat Filips hun bekrachtiging hunner privilegiën beloofd had. B. Aanleiding: 1. Verbond der edelen. (Hendrik van Brederode, Lodewijk van Nassau). 2. Beeldenstorm. 3. Hagepreeken. 4. Verschillende aanslagen der Hervormden (b.v. Touluuse, op Walcheren, Valenciennes, enz.) Vragen: Hoe is het te verklaren, dat het protestantsche Engeland en de Duitsche vorsten niet meer bijstand boden ? (Lutherschen, Puriteinen). Hoe verklaart men de hulp van Frankrijk? Huizen van Habsburg en Bourbon. Op welke privilegiën stelden onze voorvaderen vooral prijs? Welke godsdienstoorlogen heeft men meer in dien tijd? Hoe is de hulp der Roomschen te verklaren? Is opstand tegen de wettige macht geoorloofd? In welke gevallen? Is de Beeldenstorm goed of af te keuren ? XVI. Het Oranjehuis. Opkomst en beteekenis voor ons land. 1. Willem van Oranje, zoon van Graaf Willem den Rijke en Juliana van Stolberg, werd geboren te Dillenburg in 1533. 2. Hij erft het Prinsdom Oranje in 1544 van zijn neef René, had vele bezittingen in Nederland, nog vermeerderd door zijn huwelijk met Anna van Buren. 3. Opgevoed aan het hof te Brussel, 's keizers vertrouweling, als veldheer bekwaam, als staatsman ongeëvenaard. 4. Wordt voor de Nederlanders een Mozes, die hen bevrijdt van Spaansche dienstbaarheid. Fout ging Prins Willem I, toen hij onze vaderen aanspoorde om de Augsburgsche confessie te aanvaarden, die den Lutherschen staatkundige gelijkstelling met de Roomschen bezorgde. Vóór 1570 kende Willem van Oranje het Luthersche geloof beter dan het Calvinisme. Hem leek het 't beste toe, dat men hier overging tot de Luthersche Kerk. Onze vaderen evenwel dachten er anders over, zij bleven volharden bij het Cal- vinisme, en later zag Willem van Oranje zelf in, dat hij misgezien had, vandaar dat hij in 1573 openlijk overging tot de Gereformeerde Kerk. Waren wij Luthersch geworden, dan hadden de Gereformeerden en Roomschen slechts huiskerken mogen hebben, en dan zou er nooit zulk een krachtig Gemeenebest ontstaan zijn, als we nu gekregen hebben juist als vrucht van het Calvinisme. 5. Met zijn vier broeders, Jan den Oude, Lodewijk, Hendrik en Adolf, heeft hij goederen en leven veil voor ons land. Alleen Jan den Oude stierf een natuurlijken dood. 't Zijn de Nederlandsche Maccabeën. 6. Is Willem de grondlegger, zijn zonen Maurits en Frederik Hendrik bouwen op en voltooien ons staatsgebouw. Naast Maurits staat Willem Lodewijk, de Friesche stadhouder, zoon van Jan den Oude. 7. De latere Willem III, kleinzoon van Frederik Hendrik, wordt Nederlands redder, Engelands bevrijder en houdt Lodewijks heerschzucht in bedwang, waardoor Europa bewaard wordt voor Rome's dwangjuk. 8. Door en met Oranje heeft God Nederland groot gemaakt. Het „Je Maintiendrai" (ik zal handhaven) was steeds de leuze der vorsten uit dat huis. De vrijheid van godsdienst, de privilegiën des lands en de rechten des volks werden door hen verdedigd. Het drievoudig snoer; God, Oranje en Nederland blijve ongebroken! 9. Er is in de geheele wereldgeschiedenis geen tweede vorstenhuis aan te wijzen, waar een climax van vijf opeenvolgende personen bij voorkomt van zoo groote nationale en internationale beteekenis in verband met het Koninkrijk Gods als Willem I, Maurits, Frederik Hendrik, Willem II en StadhouderKoning Willem III. Vraag 1. Hoe stamt onze Koningin af van Willem I? 2. Met wie is Willem I gehuwd geweest en welke zijn de kinderen uit die huwelijken gesproten? „ 3. Hoe bewijst men uit de geschiedenis, dat de Oranjevorsten niet stonden naar vermeerdering van macht? 4. Welke partij stond hen in ons land altijd tegen? Waarom? XVII. Holland en Zeeland of de strijd der Gereformeerden van 1572 tot 1576. In deze kleine west- en zuidwesthoek van ons kleine land wordt de strijd om gewetensvrijheid, ten einde God naar Zijn Woord te kunnen dienen, uitgestreden en gewonnen niet alleen ten bate van ons volk, maar van al de volken. 1. Het moedgevend begin: a. Brielle ingenomen, Vlissingen, Enkhuizen en veie andere steden verklaren zich voor den Prins. b. Bergen door Lodewijk met Fransche hulp verrast, eerste Statenvergadering te Dordrecht, waar men eigenlijk den aanvang ziet van de Republiek der Vereenigde gewesten, de Nederlandsche Heptarchie. Immers de gewestelijke .Staten van Holland kwamen hier bijeen op eigen initiatief, zonder opgeroepen te zijn door den Landsheer, ten einde den opstand tegen Spanje, die met de inneming van Den Briel volkszaak was geworden, te organiseeren en te waken voor de vrijheid van geweten naar Gods Woord en voor de privilegiën. 2. De vele rampen: a. Parijsche bloedbruiloft, Bergen hernomen. Mechelen, Zutfen en Naarden uitgemoord. b. Haarlem belegerd, Goes door Mondragon ontzet, Oranje door geldgebrek niet in staat een leger op de been te brengen. 3. Het jaar 1573. Haarlems beleg. a. Eenvoudige burgers verrichten heldendaden, behalen menige overwinning, slaan de stormen af. De honger dwingt tot overgave na 7 maanden beleg. Gruwelijke slachting. b. Moedeloosheid maakt zich van velen meester; de Prins blijft vertrouwen op den Potentaat aller potentaten. Alkmaar tevergeefs belegerd. De slag op de Zuiderzee gewonnen. Alva vertrekt, beladen met den vloek des volks. 4. Requesens landvoogd, zachter en gematigder. a. De slag bij Roemerswaal door de Zeeuwen gewonnen. Mondragon moet Middelburg overgeven. b. Leiden belegerd. — Jntusschen de slag op de Mookerheide. Lodewijk en Hendrik sneuvelen er. Willems groote droefheid, doch ook vast betrouwen. Leidens ontzet. Te midden van de groote worsteling, een strijd op leven en dood, wordt door den Prins de hoogeschool te Leiden opgericht in 1575. 5. In het volgende jaar wordt rampspoed gevolgd door redding. a. Mondragon scheidt Holland en Zeeland door de verovering van Zierikzee. b. Onverwacht sterft Requesens. Het onbetaalde krijgsvolk begint te muiten en verlaat Holland en Zeeland. Prins Willem gelukt het de Staten der gewesten tot een verbond, de pacificatie van Gent te vereenigen. Vraag 1. In welk opzicht is Alva's wreedheid voor Noord-Nederland ten zegen geweest? „ 2. Wat bewaarde ons volk in dien tijd voor vertwijfeling? 3. Hoe en door wien werden Holland en Zeeland toen bestuurd? „ 4. Hoe en met welk doel werd de Leidsche hoogeschool gesticht? XVIII. Strijd van de Vereenigde Nederlanden tegen Spanje (1573-1579). . 1. Punten van behandeling: a. Gevolgen van den dood van Requesens. (Muiterij der Spaansche soldaten. Holland en Zeeland ontruimd, Spaansche furie). b. Pacificatie van Gent, (verbond tusschen de 15 Ned. gewesten met het hoofddoel de Spaansche troepen te verdrijven). De Roomsch-Katholieke leer zou gehandhaafd worden. Gericht tegen de soldaten, maar niet tegen den Koning. c. Don Juan, landvoogd van Filips II (1576—1578). Zijn karakter. Hij kwam met den last om zoo veel mogelijk toe te geven om den vrede te herstellen. Was dit gelukt, dan zou de vervolging tegen de Hervormden opnieuw begonnen zijn. Dit doorzag de Prins. Vandaar de goede bedoelingen van Don Juan in een zwart daglicht geplaatst en wantrouwen tegen hem gewekt. Zijn macht was erg besnoeid. (Bewijzen). Unie van Brussel (vooral tusschen Roomschen en Protestanten) waarop spoedig volgde het Eeuwig Edict. Verzoening tusschen de Staten en Don Juan, tegen den zin van den Prins en Holland en Zeeland. Woelingen der Gereformeerden in Vlaanderen. Aanslag van Don Juan op Namen. d. Vreemde hulp. Matthias landvoogd (gekozen door den Adel in Zuid-Nederland). Om den Prins tegen te werken; doch de Prins weet hem te gebruiken om nader bij zijn doel te komen. In dit tijdperk beginnen de Staten meer en meer als Souverein op te treden. De Prins zoekt hulp bij Frankrijk. De Hertog van Anjou wordt beschermer van de vrijheid der Nederlanden. Verbintenis met Protestantsche Vorsten. Dit wordt oorzaak, dat de Waalsche gewesten zich afscheiden van de Noordelijke en verzoening zoeken met den Koning. De Gereformeerden halen uit vrees voor Franschen en Roomschen invloed Hertog Casimir van de Paltz in het land. Hierdoor ontstaat vooral verbittering onder de Roomschen. Vragen: Welk verschil is er tusschen den last door Filips aan Alva gegeven en dien, welke gegeven werd aan Requesens en Don Juan? Welke der landvoogden zou voor ons land de gevaarlijkste geweest zijn, en waarom? Was de pacificatie tegen het wettig gezag gericht o! slechts tegen de onwettige handelingen der werktuigen van het gezag? Hoe verklaart men de houding van Prins Willem ten opzichte van Don Juan en Matthias? Zou men de Unie van Brussel niet een verdrag der godsdienstige richtingen en het Eeuwig edict een staatkundig verdrag kunnen noemen? Is de beschuldiging tegen den Prins ingebracht, dat hij te verdraagzaam was, gegrond? Hoe kwam men er toe? Had Don Juan recht om Namen te bezetten? (Hij was landvoogd en bevelhebber van het leger). Waarom zou de Prins hulp bij het Katholieke Frankrijk gezocht hebben en niet bij het Protestantsche Engeland ? Denkt aan de Roomschen in ons land en aan den naijver tusschen de regeerende huizen Frankrijk en Spanje. XIX. De Unie van Utrecht en hare gevolgen. In hetzelfde jaar van de Unie van Utrecht had ook een belangrijke vredesonderhandeling te Keulen plaats, waar zonneklaar bleek, dat de strijd ten slotte uitsluitend om gre/oo/svrijheid gevoerd werd. Alles werd toegegeven, alleen de onafwijsbare eisch van geloofsvrijheid werd niet aanvaard, en daarom bleef de strijd voortduren. Oorzaken: Verschil tusschen Noord- en Zuid-Nederland. (Walen tegen Hollanders, Vlamingen, enz.) De Hervorming had meer wortelen geschoten in Holland en Vlaanderen dan in de Vlaamsche provinciën. Naijver der Zuid-Ned. edelen tegen Prins Willem. Onverstandige ijver voor de goede zaak van Hembyse en Dathenus, waardoor de Roomschen verbitterd werden. Hertog Casimir. Malcontenten. Verzoening en samenwerking bleek onmogelijk. In 1579 Unie van Atrecht tusschen Henegouwen, Artois en Doornik (handhaving van den R.-K. godsdienst). Unie van Utrecht (1579). Ontworpen door Jan van Nassau, stadhouder van Gelderland, oudsten broeder van Prins Willem en stamvader in rechte lijn van onze Koningin. Geteekend door Jan van Nassau, Holland, Zeeland, Utrecht, de Ommelanden van Groningen en de ridderschap van Gelderland. Later traden alle Noordelijke gewesten toe, alsmede Gent, Antwerpen en Brugge; de Prins in 1580. Inhoud 26 artikelen. Vooral belangrijk zijn art. 1 (grondslag) 5 en 6 (regelende de financiën) 7—11 (over leger en oorlog) 13 (godsdienst) en 18 (belastingen). In art. 1 werd bepaald, dat de gewesten ten eeuwigen dage vereenigd zouden zijn. 216 jaren stand gehouden en grondwet voor de Vereenigde Nederlanden geweest. Eenheid bij verscheidenheid. Niet bedoeld tegenover de pacificatie van 1576, maar slechts een nadere verbinding der Noordelijke gewesten, naast de Pacificatie. Wat den godsdienst betreft, was de Unie voordeeliger voor de Protestanten dan de Pacificatie. Het wapen der Unie was een gouden leeuw op een rood schild, in den voorsten rechterpoot houdende een zwaard en in den linker een bundel van zeven bijeengebonden pijlen. Zinspreuk: Eendracht maakt macht. Gevolgen. Vele R.-K. edelen, vooral in het Zuiden, onderwierpen zich aan Spanje. Verwijdering tusschen Roomschen en Protestanten. De strijd wordt meer een religiestrijd, Verraad van Rennenberg, die geteekend had 'onder voorwaarden, dat Matthias ook zou teekenen. Filips, die Prins Willem als ontwerper beschouwt, doet dezen in 1580 in den ban. Holland wordt door het afvallen van Brabant en later van Vlaanderen de voornaamste en invloedrijkste provincie en trachtte de hegemonie (overmacht) te verkrijgen. De Gereformeerde kerk werd grondslag der Unie. Al spoedig werd den R.-K. het recht om politieke ambten te bekleeden, ontnomen en hunne openbare godsdienstoefeningen niet ten volle geduld. (Men achtte dit in strijd met de veiligheid van den Staat en met de eere Gods). De Unie was niet bedoeld als grondwet, maar werd dit door de omstandigheden. In vele punten onvolledig, omdat er in dien tijd nog geen vaste verhouding bestond tusschen de verschillende machten in den Staat. Daardoor later telkens verschil over de beteekenis van sommige artikelen. Vele artt. niet nageleefd, (die over de belastingen en het krijgswezen bijv. niet). Vragen: Waarom trad de prins zoo Iaat toe en waarom stelde hij zich niet op den voorgrond? Wanneer zijn het Noorden en het Zuiden weer vereenigd en wanneer opnieuw gescheiden? (ook gelijke oorzaken)? Hoe bewijst men de grootheid van ziel en liet geloof van Jan van Nassau? traden de Ommelanden in 1579 en de stad Groningen eerst in 1594 toe? Werden de 7 gewesten door de Unie in één geheel of bleven het 7 verschil ende Staatjes? Hoe verklaart ge de gunstige bepalingen voor de Protestanten die nog nauwelijks een tiende der bevolking uitmaakten? . voorbeelden zijn er uit de geschiedenis aan te halen waaruit blijkt, dat de Unie onvolledig was ? Wanneer kwam er vooral strijd over sommige bepalingen ? XX. De afzwering van Filips II in 1581 in verband met de Souvereiniteit. (1) De toestand onzer gewesten tijdens de afzwering. Na een halve eeuw van lijdelijk verzet barstte de 80-jarige oorlog uit. Twaalf jaren ruim had deze reeds gewoed; in 1567, Alva, harder dan de Alpen zelve, waarover hij tot ons kwam. Hij brak al de sluitboomen van recht en gerechtigheid, eer en plicht. Alva s schrikbewind schetsen. De toestand onzes lands zóó veeg, dat zelfs Marnix den raad gaf aan den Vader des Vaderlands om een nieuw vaderland op te zoeken. Eenige verademing in 1576. Don Juans landvoogdijschap was voor Filips ook lang niet alles. Een en ander deed den Graaf er dan ook toe overhellen om den vredeshandel van Keulen aan te vangen in 1579. Daar waren afgevaardigden van Filips, den Paus, den Keizer, van Keulen en Trier, van Gulik en Kleef, van onze StatenGeneraal en van onze Prins. Belangrijkheid van dat Congres, vooral hierom, daar nu voor goed bleek, dat oorlog het eenige middel was om godsdienstvrijheid te verkrijgen. Op dat Congres werden geheime onderhandelingen met Prins Willem gehguden, waar hem allerlei aanbiedingen werden gedaan. Het edelmoedige karakter van onzen Prins kwam ook vooral op dit Congres uit. Zes maanden duurde dit Congres te Keulen, dat zeergrooten invloed oefende op de Afzwering. Tot alles was Terranova, de Spaansche gezant, bereid, behalve tot het verleenen van vrijheid van godsdienst. Nu Filips zag, dat er aan geen vrede te denken viel, liet hij mede op raad van Granvelle, die weer in eere was, het plan van geheimen aanslag op den Prins varen. De trouw van Prins Willem was opnieuw gebleken. Nu openlijk vogelvrij-verklaring van den Prins. Bloedprijs op het hoofd van dien „pest" der maatschappij. Granvelle dacht zelfs, dat de vreesachtige Prins wel van angst kon „sterven". Dwaas oordeel van Granvelle! Parma keurde die vogelvrij-verklaring best. In Augustus 1580 verscheen de „ban" tegen den Prins en in December daarop kwam reeds 's Prinsen Apologie, zijn verweerschrift, uit. Kostelijk historisch stuk, deze Apologie. Daarop volgde de Afzwering, 26 Juli 1581, waarbij de Staten-Generaal in naam van de bewoners der Noordelijke gewesten den Graaf de gehoorzaamheid opzeiden. Door den loop der historie heeft God zelf den band losgemaakt, dien Hij eerst gelegd had tusschen ons volk en de Landsheerlijke macht. Vandaar dat zeer noodig is de Afzwering in het kader der gebeurtenissen te plaatsen, ppdat het rechte licht er op valle. XXI. De Afzwering van Filips II in 1581 in verband met de Souvereiniteit. (2) Mamix van St. Aldegonde zegt van de Afzwering: „Wij verwerpen den Koning, ook dewijl hij, gezworen vijand van de ware Religie en van Gods Woord, in geenerlei wijze het bestuur des lands hebben wil, dan op voorwaarde van het Rijk van Jezus Christus uit te roeien". Wat in die woorden zit was de hoofdreden der afzwering. Van Rijsens zegt: „de hoofdreden der afzwering was de voortdurende weigering des konings den Gereformeerden godsdienst te dulden". „De landzaat", zegt hij verder, „had het volste recht den koning te verlaten, immers bezworen privilegiën werden met voeten getreden". Ter wille van 't geloof was 't land met schavotten en verwoeste steden overdekt. Religie en privilegiën waren dus de oorzaken voor de afzwering. Ons volk kwam voor de keuze te staan, wien meer te gehoorzamen: God of den koning. In welk verband de privilegiën tot de afzwering staan, was onzen vaderen vooral duidelijk gemaakt door geschriften der Hugenooten. De Prins van Oranje had deze denkbeelden, van wat wij thans noemen „Souvereiniteit in eigen kring" al door onder het volk verspreid. Souvereiniteit is oppergezag. In den vollen zin des woords is deze alleen bij den Heere onzen God, die altijd beveelt, nimmer gehoorzaamt. Alle souvereiniteit bij menschen is aan God ontleend, zonder dat God zelf de souvereiniteit verliest: Hij oefent ze door menschen dikwerf. Revolutie en revolutie zijn twee: de revolutie van 1568 en die van 1813 waren geoorloofd, want zij dienden om het historisch gewordene te handhaven. Zoo ook de Engelsche revolutie van 1688, ook wel de roemrijke geheeten. De revolutie van 1789 diende juist omgekeerd om het bestaande omver te werpen, zonder dat men er iets beters voor in de plaats kreeg. Er is tweeërlei souvereiniteit, n.1. de Overheidssouvereiniteit en de souvereiniteit in eigen kring. De tweede is de oudste, want die is in de Schepping gegeven, denk slechts aan het ouderlijk gezag. De Overheidssouvereiniteit is door de zonde noodzakelijk geworden, zie Art. 36 onzer Geloofsbelijdenis, en door God gewild blijkens Genesis 9 : 6. De Souvereiniteit in eigen kring geldt uitsluitend voor en in die kringen, niet daarbuiten. De Overheidssouvereiniteit geldt in den kring van den staat over het nationale bestaan. Beiden bestaan bij de gratie — de goedgunstigheid Gods. Beiden binden evenzeer het geweten. Zeer gemakkelijk kan botsing tusschen deze twee soorten souvereiniteit ontstaan, aangezien ze zoo onophoudelijk door elkander heenloopen. Om deze botsing te voorkomen, heeft men constituties staatsinstellingen, waarin zooveel doenlijk de rechten en plichten der verschillende machten worden omschreven. Het geld, dat door het volk aan de overheid moest worden opgebracht, is een krachtig middel geweest om verzekering en vermeerdering van privilegiën te verkrijgen. In Filips II de Overheidssouvereiniteit, in de volkskringen de souvereiniteit in eigen kring. Botsing, want Filips wordt roover en het volk bij de gratie Gods is verplicht zijn rechten te handhaven. Filips handelde geheel en al, alsof hij tegenover ons volk als een vreemd vorst stond: met een vreemd leger bestreed hij ons. Filips stak het vaderland met vijandelijke wapenen naar den strot; den dolk moesten wij afweren. Daniël 2:21 b en 4:32c zeggen ons duidelijk, dat ook de revolutie in de H. S. is opgenomen en soms zeer goed naar Gods wil kan zijn. 2 Sam. 5: 1 en 3; 2 Koningen 11 : 17 enz. leeren ons duidelijk de beperkte monarchie ook bij Israël. De Akte van Afzwering zeide o.a. ook, dat de Vorst er is om het volk en niet omgekeerd. De sociaal-democraat zegt dit ook, waaraan men zien kan, dat twee personen, die hetzelfde zeggen, toch niet hetzelfde zeggen. De Christen zegt: de Vorst is er om het volk, en niet omgekeerd, maar beiden Vorst en Volk zijn er om Gods wil. Dit laatste juist aanvaardt de sociaal-democraat niet. XXII. Vreemde hulp gezocht. (1581 — 1588). Punten van behandeling: 1. De Prins was steeds voor hulp van Frankrijk om de volgende redenen: a. Frankrijk was na Spanje het machtigste rijk. b. De Vorstenhuizen van Frankrijk en Spanje haatten elkander. c. Het zou ook voordeelig voor de Protestanten in Frankrijk en Duitschland werken. d. Het zou den Roomschen in de republiek zeer naar den zin zijn. e. Op Engeland was niet goed te vertrouwen, omdat na Elizabeth's dood de katholieke Maria Stuart haar moest opvolgen en omdat de Engelsche kerk afweek van'de Gereformeerde. 2. De Gereformeerden in ons land waren in 't algemeen niet voor alliantie met Frankrijk, vooral niet na het verraad van Anjou. Zij vestigden meer het oog op den Protestantsch geworden Aartsbisschop van Keulen en op Casimir. 3. Anjou (1581—1584). Zijn karakter. Zijne macht gering. Fransche furie. Opnieuw pogingen aangewend om hem terug te krijgen. Gestaakt door zijn dood. 4. In 1584, na den dood van den Prins stonden de zaken hachelijk. Men kon geen hulp verwachten van de vreesachtige Elizabeth, noch uit Duitschland, waar de Roomsch Katholieke. partij overwonnen had, noch uit Frankrijk, waar de Koning de Ligue (verbond der Roomschen) ontzien moest. Daarbij Parma een zeer bekwaam veldheer. 5. Toch wendt men het oog weer naar Engeland. Dat verleent hulp uit: a. vijandschap tegen Spanje en b. omdat men een gemeenschappelijk geloof te verdedigen had. Frankrijk geeft indirect bijstand, door dat Filips geld en troepen beschikbaar stelt tegen de Fransche regeering. De Protestantsche Duitsche vorsten helpen niet meer, omdat zij oproerige onderdanen niet willen steunen tegen den wettigen Vorst (Filips II) en omdat zij vreesden met Spanje in botsing te komen. 6. Leycester (1595—1597). Zijn beheer is voor ons land een tijdperk van overgang, wat betreft den staatsvorm. Er waren 2 pariijen: de eene wilde het gezag aan één hoofd zien opgedragen en buitenlandsche hulp tegen Spanje zoeken; de andere wilde den Staten het vorstelijk gezag verleenen, om zoodoende een eigen volksbestaan te verkrijgen. De laatste behield de overhand, en zoo zien we na het vertrek van Leycester geen nieuw hoofd noch buitenlandsche hulp zoeken maar nemen de Staten zelf de teugels van het bewind in handen. Leycester koninklijk ingehaald en uitgebreide macht gegeven. Elizabeth hierover zeer ontevreden. De Staten onder leiding van Oldenbarneveld, beperken, om Elizabeih tevreden te stellen en om eigen macht te versterken, het gezag van Leycester. Het volk en de Gereformeerde predikanten aan Leycester gehecht, omdat ze hem beschouwen als een verdediger der Gereformeerde religie en als iemand, die hen beschermt tegen den overmoed der Staten. Bovendien zag het volk niet ongaarne de eenhoofdige regeering. Tegen zich had hij Oldenbarneveld, Prins Maurits en de Staten. Gedurige strijd over de macht. Weinig hulp van Elizabeth, die bang was voor openlijken vredebreuk met Spanje. Ook stond haar eigen gezag niet zoo vast, daar zij een dochter was van Hendrik VIII en Anna Bolein, welk huwelijk door den Paus en dus door de Roomschgezinde EngelsChen niet erkend werd. Hoë langer hoe meer verwarring, vooral toen tijdens Leycesters afwezigheid, een paar zijner officieren Deventer en Zutfen in 's vijands handen speelden en hij gewichtige betrekkingen aan Brabanders toevertrouwde, (Burchgrave, Reingoud, enz.), en hij zelfs een poging deed om Maurits en Oldenbarneveld op te lichten, om den tegenstand te breken. Zijn vertrek. Na zijn vertrek kwam de Engelsche veldheer Willoughby, die geen staatkundig gezag ontving. De Staten namen nu zelf de Souvereiniteit in bezit. Vragen: Waardoor ontstond de naijver tusschen de Vorsten van Frankrijk en Duitschland? Hoe verklaart men de hulp van het Katholieke Frankrijk aan Nederland? Waarom hielpen de Prot. Duitsche Vorsten niet? (politieke oorzaken). Zij waren Lutbersch. Strijd tusschen Lutherschen en Gereformeerden. Hoe komt het dat Engeland na Elizabeth geen hulp meer verleent? Welke persoonlijke gevolgen had de dood van Anjou voor Prins Willem'? (Balthazar Gerards). Welke voorwaarden bedong Elisabeth, vóór ze hulp verleende? Welk verband is er tusschen het zenden van Levcester en de onoverwinnelijke vloot? Hoe konden Maurits en Oldenbarneveld één zijn in het weerstaan van Leycester? Wie werden in Frankrijk door Filips II gesteund en hoe kon dat gunstig voor ons werken? XXIII. De tien jaren (1588—1598). De hoogleeraar Fruin (gestorven 1899) heeft dit tijdperk om zijn groote beteekenis „De Tien jaren" genoemd. Bij hem heet het: „In geen 20 jaar had de kans zoo dreigend gestaan. Minachting voor de regeering bij het volk, tweedracht der regenten onderling, verwarring en uitputting der financiën, muiterij onder het krijgsvolk, volslagen gemis aan beproefde veldheeren: zoo was de toestand der Republiek bij het begin van 1588. En 10 jaren later? Hoe is alles veranderd. De noordelijke gewesten, de roemrijke zeven, zijn voorgoed bevrijd, voorspoedig ter land en ter zee: de regeering is eensgezind en door het volk geëerbiedigd; het leger volgzaam en uitmuntend aangevoerd; de schatkist voortdurend gevuld door gewillioopgebrachte belasting." Dien ommekeer hebben we te danken aan Maurits, Oldenbarneveld en Willem Lodewijk. 1. De Armada (onoverwinnelijke vloot). a. Uitrusting. Na de verovering van Portugal 1580 al begonnen. b. Doel. Verovering van Engeland. Nederland volgde dan vanzelf. Uitroeiing der ketters. c. Vernietigd. Gods adem heeft ze verstrooid. 2. Maurits, Willem Lodewijk, Oldenbarneveld. «. Maurits grooter als krijgs- dan als staatsman. Met Willem Lodewijk hervormt hij het leger. De inneming van Breda opent de rij der overwinningen, waardoor de 7 gewesten van den vijand worden verlost. Hachelijke toestand bij en na het vertrek van Leycester. Binnen enkele jaren geheel veranderd. Reeds in 1596 werd de Republiek als bondgenoot door Frankrijk en Engeland gezocht en als vrije en zelfstandige staat erkend. b. Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland, na 1594, ook van Groningen en Drente, beslist voorstander der Gereformeerde religie, verdrijft de Roomschen uit Groningen en Drente. Met raad en daad stond hij Maurits bij, die zonder hem zeker niet zooveel had kunnen doen. c. Oldenbarneveld, een groot staatsman en financier. Door zijn beleid de geldmiddelen geregeld, het leger op tijd betaald: daardoor kon de strenge tucht gehandhaafd worden en hielden oproerige bewegingen van het krijgsvolk op. Hij wist onze schuld aan Engeland (9.000.000 gulden) voor Vs der som af te lossen. Door hem werden de onderhandelingen met buiten- landsche gezanten gevoerd). Hij streefde naar de oppermacht der Staten van Holland in de Unie, en hun zeggenschap in de Kerk. Vraag 1. Welke steden heeft Maurits achtereenvolgens ingenomen, en waar om was de verovering van Groningen van zooveel belang f 2. Welken invloed had de burger- en godsdienstoorlog in t-rankrijk op onze geschiedenis? . 3. Waarom gaven de Staten Maurits den titel van Prins? I 4. Hoe trachtte Filips de Noordelijke Nederlanden voor zijn nakomelingen te behouden? XXIV. De Compagnieën (1596—1621). 1 a Al vroeg waren Hollanders, Zeeuwen en Friezen bekend als koene zeevaarders. Zij waren langzamerhand de vrachtvaarder van Europa geworden. b. De Portugeezen hadden, na de ontdekking van den zeeweg naar Oost-Indië om Kaap de Goede Hoop den alleenhandel op die gewesten. In 1580 wordt Filips II ook koning van Portugal. De havens van dit land nu voor ons gesloten. c. Onze kooplieden wenden pogingen aan om rechtstreeks naar Indië te komen. Beroemde aardrijkskundigen. Petrus Plancius, predikant te Amsterdam, Maalzon, dokter te Enkhuizen, Mercator, drukker te Amsterdam en ondernemende zeelieden: Jan Huigens, van Linschoten, Barends, Heemskerk, de Rijp, tochten naar het Noorden. Overwintering op Nova-Zembla, 1597. 2. a. Cornelis Houtman, in Portugal gevangen, losgekocht door Amsterdamsche kooplieden. In 1595 door de Compagnie van verre landen met4schepen naar lndië gezonden 5/4 jaarreis op dereede van Bantam, in 1596 terug. b. De Portugeezen in O.-I. niet bemind; zij onderdrukten de inlanders, dwongen hen het Christendom (Roomsch) aan te nemen en voerden er de Inquisitie in. c. In 1598 keerde van Neck met 8 rijk geladen schepen terug. Wolfert Hermansz. verslaat in 1601 met 5 schepen eene rortugeesche vloot van 40 schepen. Onderlinge wed- en naijver deden de winsten verloren gaan. d Op raad van Oldenbarneveld de verschillende Compagnien tot eene vereenigde Oost-Indische Compagnie saamgesmolten. Octrooi van de Staten-Generaal voor 21 jaar. 3. Bepalingen: , , a. Recht van oorlog en vrede in naam der staten. b. Onbeperkt gezag in en alleenhandel op Indië. c. Benoeming der ambtenaren. d. Recht van munt met de letters V. O. C. Verplichtingen: a. Goede behandeling der inboorlingen. b. Invoering en uitbreiding van de Gereformeerde religie. 4. Bestuur: a. Zes Kamers, zestig bewindhebbers, waarvan 17 het dagelijksch bestuur vormden. Amsterdam benoemde van deze 17 er8. b. Kapitaal 66 ton in actiën van f3000.—. In 1605 15 %, in 1606 40u/0 winst uitgekeerd. Gemiddeld 21 %. De aandeelen op 600%. Beroemde Gouverneurs-Generaal: De eerste was Pieter Both, verder Jan Pietersz. Coen, (Stichter van Batavia), Reaal, Maatsuyker, Van Goens, e.a. 5. Na 1700 achteruitgang. V. O. C. beteekent Vereenigde OostIndische Compagnie, maar kan sarcastisch niet onaardig ook beteekenen: Vergaan Onder Corruptie = ondergegaan door het bederf in de ambtenaarswereld der Compagnie. In 1798 nam de Staat de bezittingen en schulden, 80 millioen gulden, over. 6. Andere Compagnieën. a. In 1614 de Groenlandsche. Doel: Visscherij, vooral walvisschen, 't werd de kleine — de haringvisscherij werd de groote genoemd. De kleine vormde onze geharde en kloeke zeelieden, later in de zeeslagen zoo noodig en nuttig. b. De West-Indische in 1621. Doel: Kaapvaart, handel op Amerika, vestiging van koloniën. Brazilië, in 1661 weder aan Portugal afgestaan; Nieuw-Nederland thans New-York, en Suriname met eenige W.-I. eilanden. Mannen: Piet Hein, admiraal, Johan Maurits van Nassau, gouverneur. In 1674 ging de compagnie te niet. Spanje en Portugal waren de eerste volken van Europa, die vreemde landen en volken ontdekten. Wijl de Spanjaarden en Portugeezen beiden Roomsch-Katholieke volken waren, ligt het voor de hand, dat de R.-K. Kerk in deze ontdekte landen het eerst gesticht werd. Toen wij daarna kwamen op die Oostersche eilanden, brachten wij daar de gezuiverde Christelijke Kerk. Dit deden wij het eerst van alle Protestantsche volken. Wie hierover naar behooren wil ingelicht worden, leze de dissertatie van Dr. Baron van Boetzelaar, consul der Zending. Handelsbelangen en koopmanspolitiek hadden tengevolge, dat wij niet zelden den Godsdienst op den achtergrond dreven. Een eigenaardig bewijs hiervoor is, wat zich voordeed in het jaar 1672: een officier in het leger van Lodewijk XIV streed tegen ons, niettegenstaande hij Hugenoot was, omdat wij in de Oost ons soms gedroegen, alsof we geen calvinistisch volk waren. Vraag 1. Welke waren de oorzaken van het verval der Compagnie? „ 2. Hoe waren vóór de ontdekking van den weg, de handelswegen naar Indië. 3. Wat heeft de kerk in Nederland voor de Inlanders in O.-I. gedaan? 3 XXV. Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). (1) Dit Bestand wordt ingedeeld naar den rang der kerkelijke geschillen, ómdat deze een hoofdrol vervullen in dien tijd, en wel in drieën. 1. De Hervormde kerken aangevallen zonder weerstand 1609-1616. 2. Tegenwerking en strijd 1616—1618. 3. Overwinning en herstel 1618—1621. Velen hadden zich bij de Herv. kerken gevoegd, wier denkwijze of niet geheel, of in 't geheel niet overeenkwam met de belijdenisschriften der Geref. kerken. Om tijdelijk voordeel deden velen dit. De uitverkiezing, het hart der Geref. leer, werd bestreden. Deze bestrijding raakte het gansche verlossingsplan : immers deze wereld viel van God af door de zonde, maar door Gods verkiezende liefde redde God die gevallen wereld en brengt Hij haar tot hare eeuwige bestemming, om Gods lof groot te maken. Inzonderheid is het de heilige Apostel Paulus, door wien de Heilige Geest deze leer der vrije genade helder uiteenzet. In de geschiedenis der Christelijke kerken zien we deze leer in de vijfde eeuw fel bestreden door Pelagius, maar helder verdedigd door den godzaligen kerkvader Augustinus; Luther, Zwingli, Calvijn, Beza hebben over de uitverkiezing geen geschil. Demouiin, een kundig en zeer gematigd Godgeleerde schreef in 1618, dat de Arminiaansche (Remonstrantsche) leer de fondamenten der Religie heimelijk ondergraaft en omstoot, en zoover verschilt van de waarheid des Evangelies, als hemel en aarde. 1577. Duifhuys, Roomsch pastoor te Utrecht, predikt tegen de dwalingen van Rome, doch wil de uitverkiezing niet. 1579. Coolhaas, pred. te Leiden, Herberts te Dordt, deze was reeds perfectionist (volmaaktbaarheids-drijver, zooals men ook in onzen tijd weer ziet) Wiggerts te Hoorn. D. V. Coornhert, 1522—'90, Amsterdammer van buitengewone kunde en vernuft, voorlooper der Remonstrantsche regeering gelijk Marnix (1538—'98) voorlooper was der contra-Remonstranten. Arminius, geb. te Oude water, 1588, Ds. te Amsterdam van onrechtzinnigheid verdacht, 1602, te Leiden beroepen; de Amsterdamsche kerkeraad maakt zwarigheid. De profess. Gomarus, geb. te Brugge, wien het onderzoek was opgedragen, door de schijnbare opennaitigheid zijner verklaringen tevreden gesteld, doch weldra wordt hij openbaar. Uytenbogaert, geb. te Utrecht, vele jaren welsprekend hofprediker van Mauiits. Weldra ontstond verdrukking en strijd tegen de zuivere Gereformeerden, en wel langs dezen weg: a. Vergunning aan de Remonstranten tot prediking. b. Oplegging van stilzwijgen aan den contra-Remonstranten. c. Uitdrijving van dezen wegens hun ongehoorzaamheid. d. Verbod van afzonderlijke godsdienstoefeningen, op grond of van de waarheid der nieuwe leer (het Remonstrantisme), of althans van de onbeduidendheid van 't verschil, zooals men zei. De regeering, partij kiezende voor de Arminianerij, kwam in botsing met het volk, met zijne geloofsovertuiging, welke den weerstand tegen Spanje bezield had. In den grond der zaak was deze strijd dus voortzetting van den strijd over Religie en gewetensvrijheid onder gewijzigden vorm. Bijkans alleen in Holland en Utrecht Arminiarij. Des te meer hielden de Staten van Holland vast aan gewestelijke souvereiniteit Hoiland beriep zich op art. 13 der Unie, volgens hetwelk Holland en Zeeland in den godsdienst naar goedvinden mochten handelen, doch men merkte terecht op, dat deze bepaling ten behoeve van den Gereformeerden godsdienst was gemaakt, totdat deze ook in de andere gewesten zou zijn ingevoerd. Arminius beweerde, dat er herziening (revisie) van de geloofsbelijdenis bepaald moest plaats hebben, de contra-Remonstranten, dat ze plaats hebben mocht.In 1608 waren Arminius en Gomarus voor den Hoogen Raad. Gomarus verklaart, dat kerkelijke zaken kerkelijk behandeld moeten worden. Vraag 1. Hoe komt het dat de kerkelijke vraagstukken heel onze geschiedenis door gedurig de politiek beheerschen? Toon aan, dat dit met de vorming van onzen Staat èn tijdens Karei den Groote, èn tijdens de reformatie in verband staat. 2. Wat is een Synode? Laat duidelijk uitkomen, dat ze geen vergadering is van predikanten en ouderlingen, maar van kerken. De le Synode Hand. 15. 3. Hoe werd toch een algemeene opstand tegen Oldenbarneveld voorkomen. Maak duidelijk, dat de staatsgreep van Maurits te Utrecht met de waardgelders de uiting van den volkswil was, en dat het onbepaalde vertrouwen, dat ons volk in Oranje stelde, zulk een opstand voorkwam. XXVI. Twaalfjarig Bestand (1609—1621) (2). 20 Aug. 1609 Arminius en Gomarus voor de Staten van Holland. Als Arminius sprak, aller ooren en oogen geopend; als Gomarus sprak, liet men de hoofden meest hangen. In dat jaar stierf Arminius. Vorstius in zijne plaats — hoogleeraar te Steinfurt — zeer geleerd, doch reeds door de Heidelbergsche Academie wegens onzuiverheid in de leer gecensureerd. In 1611 kwam Gomarus te Middelburg, later te Suameer en in 1618 te Groningen. Vorstius wijkt naar Gouda. Polyander, rechtzinnig en Episcopius remonstrantsch hoogleeraar te Leiden. In Jan. 1610 kwam de Remonstrantie aan de Staten van Holland. Op kunstige wijze verbloemd werd daarin geleerd: 1. Verkiezing uit voorgezien geloof. 2. Algemeene verzoening. 3. Vrije wil. 4. Ongenoegzaamheid der Goddelijke genade. 5. Mogelijke afval der heiligen. 10 Maart 1611. De Haagsche Conferentie. Johan van Oldenbarneveld zou haar presideeren, doch werd door ongesteldheid verhinderd. Nu trachtte hij de conferentie te verdagen, doch dit gelukte hem niet; de laatste dagen heeft hij ze nog kunnen leiden. De Contra-remonstrantie. Het tegenvertoog. De Staten van Holland drongen het dulden der Remonstranten op. In 1612 werd vergunning verleend tot het gebruiken van de Kerkenorde van 1591 (deze Kerkenorde wasRemonstrantsch gezind). 1613. Delfische Conferentie op verzoek van Willem Lodewijk; drie Gereformeerde en drie Remonstrantsche leeraars. Accommodatie formulier. Na 1Ö14 samenkomsten in schuren van de Contra-Rem. Dit noemde men scheurmakerij. Slijkgeuzen — een naam door de vijanden indertijd uitgevonden en tot eerenaam verheven — geuzen — en die naam nu door vrienden, zoogenaamd aan vrienden gegeven. 1616—1618. Wezenlijke vervolging. De eerste gewichtige tegenstand tegen de Remonstranten ging van Amsterdam uit. Ds. Rosaeus, de eenige Contra-Rem. predikant van Den Haag wordt gelast Avondmaal te houden met Uytenbogaert en toen hij weigerde, werd hij geschorst. Oldenbarneveld riep zelfs de hulp van Maurits in. In 1617 nam Maurits de Heroïke resolutie in een plechtige bijeenkomst van den.Hoogen Raad, den Provincialen Raad, de Rekenkamer, de Stedelijke Magistraat, en Gecommitteerde Raden om in zaken de Religie zijn eed gestand te doen. 23 Juli 1617: Maurits woont de Godsdienstoefening bij in de Kloosterkerk van de Contra-Remonstranten. Hij en Willem Lodewijk sparen geen moeite 't geschil te schikken, doch te vergeefs. Zeeland, Gelderland, Friesland, Groningen en zes Hollandsche steden pogen de Staten van Holland tot eene Nationale Synode te bewegen. Met geringe meerderheid in de Staten van Holland drijft Oldenbarneveld den 4den Augustus 1617 de Scherpe Resolutie door. Vier punten van dit besluit, zie Van Rijsens Vad. gesch. 1611—'21. De Algemeene Staten hadden recht om te handelen, zoo als zij deden, want er was niet alliantie van zeven souvereine gewesten, maar er was eenheid van het gemeentebest. Oldenbarnevelds proces. Rechtbank — geene provinciale, omdat de zaak alle gewesten aanging, 't proces werd behandeld als misdaad van gekwetste majesteit. De Staten van Holland waren dan ook met de behandeling tevreden, mits 12 van de 24 rechters uit Holland kwamen. Dat geschiedde. Algemeen geachte personen waren die rechters. Kromnout voorzitter, 't Vonnis was eenparig. Feiten: 1. Oldenbarneveld heeft den stand der religie in de war gebracht. 2. Hij heeft zichzelven in handel met vreemde vorsten aangematigd de autoriteit en de regeering van 't land. 3. Hij heeft tot steun zijner factie wantrouwen tusschen de gewesten verwekt. 4. Hij heeft de rechten der gerechtshoven miskend. 5. Waardgelders. 6. Het verbond tusschen acht groote steden. 7. Hij heeft de Staten van Utrecht gesteund tegen den Stadhouder. „De tartende houding der familie van den Advocaat bracht ten slotte de aarzelenden tot een beslissing; bij meerderheid van stemmen werd over den Advocaat het doodvonnis uitgesproken." Blok's Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, deel IV, bldz. 197, Eerste druk. De roemrijke Nationale Synode te Dordrecht 1618 en'19. 180 zittingen; 28 uitlandsche Godgeleerden uit Engeland, Schotland, de Paltz, Hessen, Zwitserland, Nassau, Oost-Friesland en Bremen, 58 Nederlandsche Godgeleerden. In Frankrijk werd aan de Gereformeerden het zenden van afgevaardigden niet toegelaten. Episcopius en de overige Remonstranten in de vergadering als partij, gedaagden; 16 Jan. 1619 uit de Synode gezet, en geoordeeld naar hun geschriften; 24 April plechtige veroordeeling hunner leer. De gedaagden afgezet en 't oordeel omtrent de overigen der Provinciale Synode aanbevolen, alsmede Classen en Kerken. De Vijf Artikelen tegen de Remonstranten met 37 Artikelen en Catechismus onze Confessie vormende. 1. Verkiezingen verwerping. 2. De dood van Christus. 3 en 4. Des menschen verdorvenheid en bekeering en de manier derzelve. 5. De volharding der heiligen. Het Remonstrantisme heeft in Engeland als in een spiegel getoond, waarheen hun zege ook hier zou hebben geleid. a. Overhelling der Episcopaalsche kerk (eene kerk, zoo als Hugo de Groot die wenschte) naar het pausdom. b. Willekeur, geweld en wreedheid tegen de Puriteinen. c. Omwenteling tengevolge der machteloosheid van ontrouwe geestelijke en dwangzieke overheid tegen een Evangelisch en op aloude vrijheden naijverig volk. Wij hebben bij het bestand niet gewonnen, maar veel verloren. 1. De pogingen verijdeld ter oprichting eener West-Ind. Compagnie. 2. De Arminiaansche twisten tot rijpheid gebracht. 3. Spanje en de Aartshertogen vrij om 't geweld des keizers in Duitschland (Boheme vooral) te steunen. 4. De zeerooverijen in de Middellandsche zee versterkt: Assurantie voor 16 a 18% in plaats van 5'/2%- Vraag 1. Wat beteekent: onze belijdenis is accoord van kerkelijke gemeenschap, en maakt met het oo? daarop vooral het goed recht der Contra-Remonstranten duidelijk. „ 2. Synode van Dordt en Statenbijbel. „ 3. Synode van Dordt en Christelijk onderwijs. 4. Synode van Dordt en Zending. XXVII. Maurits en Willem Lodewijk. Maurits de Hollandsche Stadhouder (1585—1620) en Willem Lodewijk, de eerste Friesche Stadhouder (1584—1620) waren neefs. Gelukkig tweetal voor onze Republiek. De verstandhouding tusschen deze twee Stadhouders was uitstekend. Niet altijd was dit zoo; men denke b.v. aan Willem III en Hendrik Casimir II (deze laatste was afgunstig op Willem III). Mnurits was allereerst veldheer, en niet, zooals zijn vader, de Vader des Vaderlands, staatsman. Maurits moeder was de ongelukkige Anna van Saksen, Prins Willems tweede vrouw. Een staatsman moet kunnen geven en nemen, en dat liet Maurits' karakter niet best toe. Hij bezat zeer veel aanleg voor de wiskunde en maakte in 1582, student zijnde te Leiden, kennis met den geleerden Stevin, die zijn vriend werd. Willem Lodewijk was een zeer godvreezend man, een echt Calvinist, die grooten invloed oefende op den goeden voortgang der reformatie in Friesland en Groningen, zoo dat Busken Huet van hem getuigde: in geen ander gewest vond het liberalisme van Oldenbarneveld en Hugo de Groot minder weerklank dan in Friesland, waar men een 180-tal Gereformeerde predikanten had, terwijl in al onze gewesten samen 2000 Gereformeerde predikanten en 4000 Gereformeerde onderwijzers waren tijdens Maurits en Willem Lodewijk. De groote beteekenis van deze twee Stadhouders komt vooral uit in de verbeteringen, welke zij samen hebben aangebracht in de krijgskunst. Zij hebben de renaissance (herleving) voltooid op krijgskundig terrein. Vóór hen was de toestand van het leger in menig opzicht treurig. Willem Lodewijk en Maurits gingen de krijgskunst der ouden bestudeeren en passen de wetenschap der wiskunde op de krijgskunst toe Strenge tucht, instructies en reglementen voerden zij bij de legers in. Op papier en met looden soldaatjes oefenden ze zich en daarna lieten zij de troepen te Leeuwarden en in den Haag exerceeren. Weldra volgde Europa het voorbeeld van Maurits en Willem Lodewijk na. Van alle landen stroomden krijgsoversten naar hun legerplaats, om er de krijgskunst te leeren. Spaarzaam was Maurits met het leven zijner soldaten. Langzamerhand wordt het rijsje een boom, was Maurits' zinspreuk. Heel Europa gewaagde van den roem van Maurils; de Duitschers benoemden hem zelfs als hun veldheer tegen de Turken. Niet alleen defensief (verdedigend), maar van nu af werd ook offensief (aanvallend) tegen Spanje gestreden. In 1590 Breda door middel van een turfschip ingenomen. Heraugière. Van Bergen. Beteekenis van Breda. In 1591 nam Maurits Zutfen, Deventer, Delfzijl, Hulst, Nijmegen. In '92 Steenwijk en Koevorden (de twee eenige wegen om naar 't Noorden te komen). In 1593 Geertruidenberg — het Roomsche beleg, omdat het geheel op oud-Romeinsche wijze toeging. Deze stad was de sleutel van vele waterwegen. In 1594 nam Maurits Groningen — reductie. Dat Maurits nu in 't Noorden, dan in 't Zuiden van ons land was en dat zoo snel achter elkaar, kwam, omdat hij in het bezit was van de waterwegen. In 1591 was nauwelijks ééne provincie geheel veilig voor den Spanjaard. In 1594 was de Staat der Vereenigde Nederlanden voltoid. Dit kwam sterk uit in het Verbond van 1596 tusschen ons land, Frankrijk en Engeland, welke twee Staten ons voor een zelfstandigen Staat erkenden. 1600. Veldslag bij Nieuwpoort. Vraag 1. Maurits en Oldenbarneveld — zie ook het Bestand. „ 2. Wat was de beteekenis van den slag bij Nieuwpoort? Lees vooral Da Costi's „Sla? bij Nieuw poort". „ 3. Waarom was Maurits tegen het Bestand van 1609? „ 4. Hoe blijkt vooral het wijze Godsbestuur daaruit, dat Maurits en Willem Lodewijk zoo eensgezind waren ? (Let vooral op de tijden) XXVI'I. Verband tusschen den 80- en den 30-jarigen oorlog. Beiden waren in oorsprong godsdienstoorlogen. (Zie van den 80-jarigen oorlog het hoofdstuk, dat hierover handelt), in beide kwam ook een politiek element. Oorzaken van den 30-jarigen oorlog: Johannes Huss, professor te Praag, was een der voorloopers van de Hervorming. Strijd aan de Hoogeschool te Praag tusschen Huss en zijne vrienden en den Paus, maar ook tusschen Duitschers en Bohemen. Gevolgen: De Duitsche professoren en de studenten verlieten Praag. Duitschland krijgt zelf Hoogeschoolen. Huss verbrand (1417). Hussietenoorlog (1419—1436). De volgelingen van Huss scheidden zich van de R.-K. Kerk af onder den naam van Boheemsche broeders. Erg vervolgd evenals de Geref. in ons land. In 1609 verkregen ze van keizer Rudolf, die tevens koning van Boheme was, den Majesteitsbrief, waardoor ge volledige godsdienstvrijheid verkregen en het recht om (onder zekere voorwaarden) kerken en scholen te bouwen. Dus meer vrijheid dan de Prot. in ons land onder Karei V of Filips II ooit bezeten hebben. Keizer Matthias (1612—1619) belemmerde hen in hunne rechten. Een kerk werd gesloten en een andere verwoest. (Denk aan den beeldenstorm in ons land). Wraakoefening der Prot. (Slawata en von Martinitz). De Majesteitsbrief verscheurd. De oorlog begon. De Prot. verklaarden den Keizer vervallen van den troon en kroonden Frederik V van de Paltz tot Koning van Boheme. Deze werd spoedig verslagen en vluchtte naar Nederland. De dertigjarige oorlog (1618—1648). Het doel was, evenals in ons land, eenerzijds: alleenheerschappij van den Keizer op staatkundig en van den Paus op kerkelijk gebied en anderzijds vrijheid om God naar het geweten te mogen dienen en behoud van verkregen privilegiën. Bij beide ook veel overeenkomst in den loop der geschiedenis. Eerst alleen gestreden, toen buitenlandsche hulp gezocht. (Anjou, Leycester; Christiaan IV), maar zonder veel baat; in het laatste tijdperk alle beide in verbond met Frankrijk (Richelieu). Groote veldheeren: Spanje (de wreede Alva en de bekwame Parma en Spinola). Nederland (de edele Prins Willem en de bekwame Maurits en Frederik Hendrik). De Duitsche Keizer (Tilly en Wallenstein; bekwaam maar wreed). De Protestanten (de edele, bekwame en godvreezende Gustaaf Adolf). Bloedige en wreede oorlogen (Naarden, Haarlem, Maagdenburg, enz.) De Keizer en Spanje verleenden elkander hulp (denk o.a. aan de belegering van 's Hertogenbosch) maar evenzeer ook Nederland en de Duitsche Protestanten elkander. (Verbindingen tusschen de Protestantsche Vorsten in Duitschland en de Ned. Prinsen enz.) De Protestanten in Nederland vinden hun helper in het buitenland (Prins Willem en zijn geslacht) de Prot. in Duitschland hebben veel te danken aan Gustaaf Adolf van Zweden. Ook veel overeenkomst in de gevolgen. De Prot. in beide landen bekomen vrijheid van godsdienstoefening en gelijke burgerlijke rechten met de R.-K. (in ons land zelfs meer). De macht van den Koning van Spanje in ons land vernietigd en in Spanje verminderd; de macht van den Duitschen Keizer in Duitschland zeer afgenomen. De Duitsche Vorsten meer zelfstandig geworden. Spanje verarmd en verzwakt, Duitschland bijna aan den rand van zijn ondergang gebracht; Spanje moest zijn rijkste provinciën verliezen, Duitschland eveneens (Elzas, enz.) De paus verloor zijn invloed in ons land geheel, terwijl in Duitschland vele bisdommen geseculariseerd werden, d.i. tot staatseigendom gemaakt. Vraag 1. Welke overeenkomst bestaat er in de oorzaken? „ 2. Is er ook iets in ons land, dat lijkt op den Majesteitsbrie!? „ 3. Zijn er nog volgelingen van Huss en waar? Vraag 4. Maak een vergelijking tusschen Alva en Wallenstein; Prins Willem en Gustaaf Adolf; den keizer v. Duitschland en den koning v. Spanje. „ 5. Welke overeenkomst is er tusschen de verschillende tijdperken in beide oorlogen? „ 6. Hoe is het met de Prot. Kerken in Duitschland gegaan en hoe in ons land? Was er ook strijd tusschen de Prot. onderling? Hoe verklaart ge de hulp van het Kath. Frankrijk aan de Prot. in Duitschland en Nederland verleend? XXIX. Frederik Hendrik als veldheer en staatsman. Frcderik Hendrik geboren 1584, zoon van Willem I en Louise de Coligny, was onder en door zijn broeder Maurits tot krijgsman en aanvoerder gevormd. In 1625 aanvaardde hij het stadhouderschap. Toestand des lands: Sedert 1621 een afwerende oorlog. De Prins wil aanvallender wijze te werk gaan. Een leger van 40.000 man. Breda door Spinola belegerd en ingenomen. De vijand niet verder. In 1627 het sterke Grol door den Prins bemachtigd. Dan volgt in '29 de zoo vermaarde belegering en inneming van 's Hertogenbosch. Daarop in 1632 de tocht langs de Maas; Venlo, Roermond en eindelijk Maastricht ingenomen. Met recht draagt hij den naam van Stedendwinger. Altijd zoekt hij zulke stellingen om bij de grootste voordeelen het geringste aantal menschenlevens in de waagschaal te stellen. Hij heeft voltooid, wat zijn vader was begonnen en zijn broeder had voortgezet. De zeven vereenigde Gewesten zijn door een krans van vestingen omgeven. Generaliteitslanden. Frederik Hendrik is zachtaardig en toegevend. Met de staten was het soms moeilijk tot 'overeenkomst te geraken. Veel moeite veroorzaken hem ook de Amsterdamsche kooplieden; handel met de Zuidelijke Nederlanden zelfs in krijgsbehoeften. De strijd is geheel van karakter veranderd, voo#aI in 1635. Door het verbond met Frankrijk, dat Roomsch is, wordt het van Religie-oorlog een Staatkundige strijd. De Remonstranten verkrijgen onder zijn bewind wel meerdere vrijheid, zelfs wordt door hen te Amsterdam een school gesticht ter opleiding van predikanten, maar zij worden buiten de Gereformeerde Kerk gehouden. In 1639, de groote verwachtingen, opgewekt door het verbond met Frankrijk, niet vervuld, 't Fransche leger heeft aan alles gebrek. Schenkenschans door de Spanjaarden genomen. De Prins hernam deze schans in 'tvolgend jaar; zijn aanslag op Antwerpen mislukte, Breda nam hij in. Te land viel nu niet veel meer voor. In 1644 was Sas van Gent en in 1645 nog Hulst vermeesterd. 't Einde van den oorlog was nabij; maar nog vóór het sluiten van den vrede stierf Frederik Hendrik in 1647. Vraag 1. Welke verdedigingswerken had eene vesting en welke middelen gebruikten de belegeraars in die dagen? 2. Welke geleerden en kunstenaars bezat Nederland? „ 3. Waarom heet het tijdvak van Frederik Hendrik wel het gouden tijdvak? XXX. Neerlands oppermacht ter zee. De Watergeuzen, eerst kapers, worden langzamerhand eene zeemacht, 't Eerste feit na de verovering van Den Briel is de vernieling van een Spaansche vloot, waarmede Medina Celi werd overgebracht, door de Zeeuwen. Deze bewijzen gewichtige diensten, ook te land; belegering van Haarlem en Leiden. Op 't water blijkt hunne bekwaamheid en dapperheid. Vijanden tellen ze niet. Naijver vooral tusschen Holland en Zeeland. Geen eenheid. De Algemeene Staten ordenen het bewind over het zeewezen en dragen het op aan vijf Collegiën der Admiraliteit: Rotterdam, Amsterdam, Hoorn of Enkhuizen, Middelburg en Dokkum, 1597. Oefenschool onzer Zeelieden: De strijd tegen Algerijnsche en Duinkerker kapers, in Oost- en West-Indië tegen Spanjaarden en Portugeezen en de visscherij in de N -IJszee. Men had verschillende schepen en ieder schip ook nog verschillende bewapening. Vooral Piet Hien heeft veel gedaan om hierin verbetering te brengen. Grooter schepen, zwaarder geschut, regelen of voorschriften bij de oefeningen. Aan zeevolk in den regel geen gebrek. Goede soldij, hoop op buit en bevordering deden velen dienstnemen. Later wordt bij voorschrift de uitkeering geregeld voor geheele of gedeeltelijke onbekwaamheid tot den arbeid in den dienst gekregen. Vele zeeslagen zoowel in de zeeën van Europa als in die van Azië en Amerika getuigen van den onverschrokken moed en de groote bekwaamheid der bevelhebbers: Heemskerk, J. P. Coen, J. v. Nassau, en vooral P. Hein, M. Hz. Tromp, Banckerts, Evertsen en Witte Cz. de With. Nog eenmaal tracht Spanje het verlorene door eene vloot te herwinnen. In 1639 zeilt eene vloot van 67 meest groote schepen uit de havens van het schiereiland, 't Grootste schip meet 1200 last, is bemand met 1200 koppen 68 kanonnen. Tromp wacht deze vloot op met 12 schepen. De With voegt zich met 5 schepen bij hem en nu wordt de vloot aangetast. Deze wijkt en nadat Banckerts met 12 schepen zich bij Tromp heeft gevoegd, vindt de vijand het geraden bescherming te zoeken op de reede van Duins. Meesterlijk sluit Tromp haar in. Geheel Holland en Zeeland wordt één scheepstimmerwerf. Oost- en West-Indische Compagnie verleenen krachtdadige hulp en binnen 4 weken heeft Tromp 96 schepen. De vijand wordt, niettegenstaande Engelands bedreiging, aangetast en zóó geslagen, dat slechts 18 schepen in Spanje terugkeeren. Voor goed waren wij meester ter zee. Vraag 1. Welke slagen zijn er tegen de Duinkerker kapers geleverd? 2. Wat bevorderde vooral den bloei der W.-Indische Compagnie en hoe kon het sluiten van den vrede voor haar nadeelig zijn? „ 3. Welke belooningen kregen de overwinnaars in een zeeslag? „ 4. Welk onderscheid is er tusschen Kaapvaart en zeerooverij? „ 5. In het midden der 19e eeuw werd de Kaapvaart officiéél afgeschaft. Bij welke gelegenheid vond dit plaats en hoe? XXXI. De vrede van Munster (1648). De vrede maakte een einde aan den tachtig-jarigen worstelstrijd onzer vaderen en drukte het zegel op het werk van die 80 jaren. Hij kwam niet zoo maar in eens tot stand, maar was de vrucht van de onderhandelingen, die over eenige jaren liepen. De hoofdbeteekenis van dezen vrede voor ons land was: Spanje erkent de Vereenigde Nederlanden als vrije en souvereine Staten, Provinciën en Landen. Dat was de inhoud van art. 1 van de Vredesvoorwaarden. Doch er is nog eene andere, niet minder gewichtige beteekenis van den Munsterschen vrede, niet alleen voor ons land, maar voor geheel Europa, en wel deze: ook de Gereformeerde religie kwam nu op ééne lijn te staan met de Luthersche en Roomsche, zoodat nu aan de drie Christelijke belijdenissen vrijheid van Godsdienst en Eeredienst en gelijkheid van politieke rechten werd verzekerd. Dit was geen gering voordeel. Vandaar dan ook, dat men zegt: met den vrede van Munster nemen de godsdienstoorlogen een einde. Immers er moest eerst weer een geheel andere vorm van Christelijke religie ontstaan, eer er weer sprake van een Godsdienstkrijg kon komen. De paus sprak den banvloek uit over dien vrede, daar men zonder hem over geestelijke zaken had beslist. Doch dit had geene uitwerking. Art. 14 was ook een zeer gewichtig artikel in dezen Vredeshandel. Het luidt: De rivier de Schelde alsmede de kanalen van 't Sas, Swyn en andere zeegaten daarmede in verband staande (respondeerende), zullen van de zijde der Staten gesloten worden gehouden. Dit sluiten der Schelde, eene ongehoorde vernedering, was de wettige bevestiging van hetgeen reeds een halve eeuw feitelijk bestond. Men begrijpt, dat dit recht van sluiting der Schelde uiterst nadeelig was voor Antwerpen en zeer voordeelig voor Amsteidam. De vrede van Munster had ook zijne schaduwzijden, die we volstrekt niet uit het oog moeten verliezen. 1. Niet met genoegzame trouw hebben onze Staten hun aan Frankrijk gegeven woord (1635) gehouden, om n.1. niet zonder Frankrijks inwilliging vrede met Spanje te sluiten. 2. De vrede was tegen den zin van Prins Willem II, en Frederik Hendrik was alleen in ziekelijke afgematheid door zijne gemalin — Amalia van Solms — voor den vrede gewonnen. 3. Utrecht en Zeeland waren tegen den vrede en het drijven van Holland kwam in niet geringe mate voort uit weerzin tegen het stadhouderschap van Oranje. 4. Het eerste gevolg van den vrede was het doorzetten van . Hollands plan om den kapitein-generaal — de oorlog was nu uit — af te schaffen. In den Munsterschen vrede zien wij, antirevolutionairen, den triumf van de partij, die zich steeds meer tegen Oranje en het Calvinisme gekeerd had; dus het keerpunt in onze historie, waarbij de Calvinistiche richting ten slotte ondergaat en de tegenpartij op den troon komt. Voor alle landen van eenige beteekenis in Europa had deze vrede beteekenis: het tegenwoordige Pruisen — toen Brandenburg — kreeg Achter-Pommeren en Maagdenburg. Frankrijk kreeg den Elzas, die nu weer aan Frankrijk behoort. Zweden kreeg Voor-Pommeren en Bremen. Zwitserland werd in 1648 evenals ons land ook vrij verklaard. Vraag 1. Wat was in 1635 tusschen onze Staten en Frankrijk voorgevallen? 2. Hebben Spanje en Frankrijk nog lang oorlog gevoerd? 3. Vondel, toen Roomsch, heeft den vrede van Munster bezongen in zijn Leeuwendalers. 4. Hoe was de toestand van onze gewesten tijdens den vrede van Munster ? 5. Welke stad in Holland dreef vooral de zaak der vredesluiting door? 6. Weet ge ook wanneer de Luthersche religie reeds op voet van volkomen gelijkheid was gekomen met de Roomsche? XXXII. Willem II. (1647—1650). Zijn persoon en karakter, (bekv/aam, schrander, ridderlijk, veerkrachtig, milddadig). Tegen den vrede van Munster, omdat hij daarin zag trouwbreuk tegenover Frankrijk en hij door voortzetting van den oorlog voordeeliger vrede hoopte te verwerven, het vorstelijk gezag in Engeland te versterken en den tegenstand der Staten van Holland tegen den Stadhouder te breken. Ijverig bijgestaan door Willem Frederik, Stadhouder van Friesland. Ook na den vrede wendt hij pogingen aan om te komen tot een verbond met Frankrijk tegenover Spanje. De staatsgezinde partij voegt zich nu bij spanje. Zoo komt er strijd tusschen Holland, als hoofd der Staatsgezinde partij en den Stadhouder, gesteund door de andere gewesten. Hij strijdt ook het recht der Unie en tegen de hegemonie van Holland. Hij stond tegenover de aristocratie en kwam op vobr het recht van 't volk. (Democraat in zekeren zin). Van den vrede van Munster af begint vooral de strijd van Holland om de hegemonie en in Holland speelt vooral Amsterdam de hoofdrol. De twist werd inzonderheid erger door de afdanking van krijgsvolk. Holland, gesteund door Zeeland, wil meer afdanken dan de overige provinciën en dan volgens den Prins en andere deskundigen voor de veiligheid van den Staat goed is. Het wil daardoor ook de macht van den Stadhouder beperken als kapitein-generaal der Unie. Niet geraden, omdat Frankrijk misnoegd was over het sluiten van den vrede, alle geschillen met Spanje nog niet opgelost waren en voor de veiligheid der landprovinciën. Raad van Staten en Generale Staten tegen te veel afdanken om genoemde redenen. Thans beweert Holland het recht te hebben op eigen gezag troepen af te danken. Dit was tegen de Unie, daar de regeling van het krijgswezen één der punten was, waarover de geheele Unie zeggenschap had en niet één provincie. De Prins van den beginne af door Holland tegengewerkt op alle manieren (voorbeelden). Holland hoofdzakelijk bedacht op eigen belang, en vooral op dat van Amsterdam. Daarbij kwam het verschil over de gebeur. tenissen in Engeland, waar Karei I onthoofd was. Willem II voor de Kontngsgezinde partij in Engeland, Holland voor het parlement. Holland wil zijn zin doordrijven en schrijft de bevelhebbers aan om verschillende compagnieën af te danken en toont ook in het rechtsgeding tegen Witte de With, die uit Brazilië als Admiraal was teruggekeerd tegen het bevel van den Prins, zich niet aan de Unie te storen. Dit mocht niet worden geduld. De Algemeene Staten geven nu den Prins last om de Unie te handhaven. Bezending naar de Hollandsche steden. De Prins hier en daar beleedigd. Zes regenten gevangen genomen. Willem Frederik met troepen naar Amsterdam, dat eindelijk buigt. (De Bicker's uitgesloten van de regeering). De tegenstand hierdoor gebroken, de Unie gehandhaafd en de Staten van Holland gebogen, maar niet gebroken. De Prins dacht nu weer aan een verbond met Frankrijk en aan oorlog met Spanje, maar sterft plotseling aan de kinderziekte. Blijdschap bij vele regenten, droefheid bij het volk. • Vraag 1. Waarom was de Prins tegen den vrede van Munster? 2. Met welk recht kan men hem democratisch noemen? Vraag 3. Hoe verklaart ge het samengaan van de Staten van Holland met het Engelsche parlement? (Uit een staatkunding oogpunt . en uit een practisch oogpunt). „ 4. Welke Oranjevorst komt het meest met Willem II overeen? 5. Wat was de Loevesteinsche factie en hoe kwamen ze aan dien naam? (Verschil tusschen factie en partij). „ 6. Waarom gaf Amsterdam zich zoo spoedig over? 7. Welke gevolgen had de dood des Prinsen? „ 8. Was er ook iets verkeerds in het optreden van Willem II? XXXIII. De Staatspartij tijdens onze Republiek. De Stadhouderlijke en de Anti-Stadhouderlijke Partij. Belang van dit onderwerp: door de kennis dier partijen en hare beginselen krijgt men eerst een juist inzicht in de beweegredenen voor hare handelingen. Bij het beschouwen dezer partijen in haren onderlingen strijd, komt men gedurig in aanraking met de kerkelijke toestanden. Dit kan nooit anders en is ook bij andere volken zoo. Men denke slechts aan de Roomschgezinde partij en aan die der Hugenooten in Frankrijk; aan de koningsgezinde en de parlementspartij in Engeland; aan den Platz in Duitschland met zijn Calvinistische richting tegenover Saksen met zijn Luthersche ideeën. Overal staan die partijen in verband met den godsdienst. Geen wonder, dat dit in ons land ook zoo was: immers de oorsprong onzer Republiek lag in de kerkreformatie. Onder verschillende namen komen de twee bovengenoemde partijen voor: ze heeten ook wel de Prinsgezinde en de Patriottische parlij (vooral in de 2e helft der 18e eeuw) ook: Oranjepartij en die der Regenten. Tijdens het Twaalfjarig Bestand hadden die partijen de namen van contra-Remonstranten en Remonstranten. Wat het wezen der zaak aangaat, hebben we nog dezelfde partijen in ons Vaderland, maar ook nu weer anders geschakeerd. Er is groot verschil tusschen een partij en een factie. We willen dit verschil hier even aangeven, omdat in onze geschiedenis soms ook van factie gesproken wordt. Men denke slechts aan de Loevesteinsche factie. Een partij is een gesloten lichaam van personen, vaar vaste beginselen hendelende en met een bepaald doel. Een factie kuipt naar persoonlijke inzichten, omdat zij persoonlijk belang stelt in de plaats van algemeen belang. Vooral twee facties kent de geschiedenis onzer Republiek: de Loevesteinsche factie 1650 (de gevangenneming van de welbekende h. h. Jacob de Witt, enz.) en de Bickersche factie van 1623—1652, onder Andries Bicker, burgemeester van Amsterdam, navolger van Oldenbarneveld, voorlooper van Jan de Witt. Wat wilde de regentenpartij? Zij bedoelde: 1. De Kerk onder den Staat te brengen. 2. Het vasthouden aan de plaatselijke privilegiën uit eigen belang tegenover de algemeene landsbelangen, om des te beter te kunnen tyranniseeren. 3. Den invloed van het echte Calvinisme (en daarom ook den invloed der predikanten) te weren, en den invloed van Oranje tegen te gaan. 4. Eenzijdige bevordering van den handel tot in het kleingeestige en zondige. Het was tijdens het Bestand Oldenbarnevelds streven de Kerk onder den Staat te brengen en ook later wilden de Regenten dat, om den invloed der kerk te keeren. Vandaar ook in 't geheel geen Nationale Synode meer na 1619. En dat niettegenstaande de eigenlijke kracht in den opstand tegen Spanje was voortgekomen uit het verbond der consistoriën (kerkeraden) en niet uit het verbond der edelen. Deze partij stond Oranje tegen, omdat in Oranje het volk zijn beschermer zag. Wat wilde de Oranjepartij? Zij bedoelde: 1. De zelfstandigheid der Kerk tegenover de heerschzucht der Regenten. 2. De eenheid der Republiek boven de zelfstandigheid van elk gewest. 3. Gemeenschap (nationaal en ook internationaal) met geloofsgenooten. Evenmin als de Staat over de Kerk mag heerschen (caesaropapie) mag ook de Kerk over den Staat heerschappij voeren (hierarchie). De Oranjepartij wilde noch het een, noch het ander, maar zij verdedigde het goed recht van de zelfstandigheid der Kerk. Nu eens zien wij de eene, dan weer de andere partij de overhand hebben: tijdens de Dordtsche Synode was de Oranjepartij de machtigste; in 1652 de Regentenpartij, in 1672 steeg weer de macht der Oranjepartij, maar met Willem IV en V die der Regenten. Vraag 1. Waarvoor is het goed, dat er partijen zijn in den Staat? Moeten er in de Kerk ook pai tijen zijn ? „ 2. Als de Kerk niet onder den Staat mag zijn, onder wien moet ze zich dan stellen? Wat heeft 1816 ons hieromtrent te zeggen? 3. Hoe staat het in dat opzicht met de tegenwoordige Gereformeerde Kerken ? 4. Vergelijk onze tegenwoordige staatkundige partijen met die uit den tijd onzer Republiek. „ 5. Welke partij heeft in 1795 gezegevierd en welke partijbeginselen zijn nu nog de overheerschende ? XXXIV. 1652—1667. (Oorlogen, enz.) De zeventiende eeuw — onze Gouden Eeeuw — heeft ons den strijd doen aanbinden tegen het Imperialisme van drie volken, nl. van Spanje, Zweden en Frankrijk. Het Spaansch imperialisme is door ons weerstaan met gunstigen uitslag in den tachtigjarigen oorlog, evenzoo het Zweedsch imperialisme van Karei X Gustaaf — een imperialisme over de Oostzee — in den kleinen Noord: schen oorlog en het Fransch imperialisme in de oorlogen tegen Lodewijk XIV. Aan het einde van het jaar 1908 werd op alle lagere scholen in Denemarken de geschiedenis van onze hulp, dezen staat tegenover Zwedens imperialisme geboden, herdacht met het oog op het verloop van twee en een nalve eeuw. Dit tijdperk omvat het grootste gedeelte van het le stadhouderlooze tijdperk. Holland meer en meer de macht in handen onder leiding van Jan de Witt. De Regenten nemen toe in macht en aanzien. De Staten der provinciën gevoelen zich meer souverein en koste van de macht der Algemeene Staten en de eenheid der Unie. Streven van J. de Witt om Holland de oppermacht te verschaffen en de Staatsgezinde partij te doen zegevieren over de Stadhoudersgezinde partij. De Republiek volgens hem een aristocratische Staat. (Zie hierover verder het vorige No. der Gesch.) Jan de Witt (1625—1672) was een groot staatsman, (geleerd, vlijtig, spaarzaam, eenvoudig en eerlijk). Hij was een man uit één stuk, die wist, wat hij wilde. Tegen het huis Oranje, uit beginsel en uit haat, om den smaad zijn vader aangedaan door Willem II (zie leiddraad over Willem II). Hij werkte steeds voor de Souvereiniteit der Prov. Staten en de hegemonie van Holland, hiervoor achtte hij noodighet verdwijnen van het Stadhouderschap. Hieruit verklaart zich ook zijn aansluiting bij Frankrijk na 1660. Toch was hij geen vriend van Frankrijk en trachtte steeds de Franschen niet tot nabuur te krijgen. In dit opzicht heeft Willem III zijne voetstappen gedrukt. Doordien men steeds het oog op Engeland als vijand gevestigd hield, werd de vloot versterkt, maar de landmacht onverantwoordelijk verwaarloosd. Veel misbruiken in het leger. Begeving van betrekkingen en verkwisting van 's lands gelden. De Hervormde Kerk ging in dezen tijd achteruit. De Remonstranten werden door de Regenten vaak beschermd en de ijverige predikanten dikwijls tegengewerkt en soms zelfs afgezet. (Strijd tusschen G. Voetius en J. Coccejus). Eerste Engelsche oorlog (1652—'54). Hoofdoorzaak was de naijver van Engeland op onzen handel en onze scheepvaart. Van daar ook reeds de uitvaardiging der acte van navigatie. Aanleiding was de ontmoeting tusschen Tromp en Blake (zeeslagen, beroemde vlootvoogden, enz.) Vrede van Westminster. Schadeloosstelling aan Engeland betaald; de acte van navigatie bleef en onze schepen moesten voor de Engelschen de vlag strijken. Acte van Seclusie. (Acte van Insluiting 1674, toen Oranje ingesloten werd, want het Stadhouderschap werd toen erfelijk in de mannelijke linie van Oranje). Bij deze Acte van Uitsluiting verbindt Holland zich tot het weren van den Prins van Oranje uit hooge betrekkingen. Dit geschiedde op aandringen van Cromwell en tot genoegen van J. de Witt. De andere prov. er erg tegen. Geschillen met Portugal over Brazilië en met Munster, waarin we weer door den invloed van Holland geen flinke rol spelen, en tengevolge waarvan Munster onze vijand wordt. De Ruyter naar het Noorden om den handel door de Sont te beschermen tegen Zweden. Veel eer behaald (1659). Nauwere aansluiting bij Frankrijk tegenover Engeland, waar in 1650 het koningschap hersteld is en Karei II (een wuft, karakterloos, verkwistend man) den troon beklommen heeft. Tweede Engelsche oorlog (1665—1667). Hoofdoorzaken (naijver van Engeland op onzen bloei en toom van Karei II tegen J. de Witt over de achteruitzetting van den Prins van Oranje). Aanleiding (de trouwelooze inbezitneming van onze koloniën in Afrika, Amerika en het opbrengen onzer schepen); (vertelden loop van den oorlog: zeehelden, beroemde zeeslagen, waaronder vooral de vier- en tweedaagsche zeeslag en de tocht naar Chattam). Munster bestrijdt ons te land. Daarbij blijkt de deerlijke toestand van leger en vestingen. Frankrijk steunt ons. Leven van de Ruyter. Vrede van Breda. (Wij verloren Nieuw-Nederland en wonnen Suriname; de acte van navigatie, wel iets verzacht, maar toch van kracht; de vlag strijken voor Engelsche schepen). Eeuwig edict. (De Staten van Holland verklaren het Stadhouderschap in hunne provincie vervallen en zullen niet dulden, dat een kapitein-generaal der Unie tegelijk Stadhouder is). Andere provinciën kwamen er tegen op. Het misnoegen tegen Jan de Witt werd er door vermeerderd. Vraag 1. Uit welke besluiten bewijst men, dat de Staten zich souverein gevoelen? Hoe verklaart ge, dat Friesland tegen Holland in verzet kwam? Wat gebeurde in dit tijdperk met onze vlag? 2. Waarom steunden de Regenten de Remonstranten in de kerk? „ 3. Wie onzer zeehelden was Staatsgezind en wie Oranjegezind? „ 4. Wanneer is de acte van Seclusie opgeheven en wanneer het eeuwig edict? 5. Welke gevolgen heeft de acte van navigatie voor ons land en voor Engeland gehad? Wat was N.-Nederland? Hebben de Engelschen het nog? XXXV. Onze Zeehelden. Naast God had Nederland zijne grootheid te danken aan de groote mannen te land en ter zee. De handel werd door den krijg gevoed en de krijg door de voordeelen des handels gevoerd. De Watergeuzen legden den grond voor onze zeemacht; handel en visscherij hadden Hollanders en Zeeuwen reeds vroeg tot koene zeelieden gevormd. Van kaapvaart waren de zeelieden gekomen tot ontdekkingstochten en deze leidden weder tot uitbreiding van den handel. 4 Hiermee moest gepaard gaan bescherming van den handel en het afslaan van vijandelijke aanvallen. — Onoverwinnelijke vloot, op het Slaak en bij Duins. Onze werven en vloten waren kweekplaatsen en oefenscholen voor scheepsbouw en zeevaartkunde. Als beoefenaards der aardrijks- en zeevaartkunde moeten vooral genoemd worden de boekdrukker Blaeu en Petrus Plancius, predikant te Amsterdam. Als vlootvoogden in den strijd met Spanje muntten uit: Heemskerk, Reinier Claassen, J. P. Coen, P. Hein en M. Hz. Tromp. In de oorlogen met Engeland M. Hz. Tromp, Witte Cornelisz. de With, Tjerk Hiddes de Vries, de Evertsens, J. van Galen, Corn. Tromp en bovenal M. A. de Ruyter. Als ontdekkers noemen we Jacob van Heemskerk, Barends, Olivier van Noord en Abel Tasman. De meesten van die mannen hadden alle trappen bij het zeewezen doorloopen, waren van geringe afkomst en leerden zeevaart en krijgswezen op zee en in den strijd. Vraag 1. Waaruit werden de gelden voor de vloot gevonden? „ 2. Hoe werd er voor de zeelieden gezorgd bij verminking, of voor de weduwen en weezen bij sneuvelen? „ 3. Hoe werden de dapperen beloond? 2. Wat hield hen bij tegenspoed staande en deed hen bij voorspoed dankbaar zijn ? XXXVI. Willem III tegenover Lodewijk XIV. Lodewijk XIV had zijne bedoeling met Frankrijk: hij was van zijne eeuw de eerste, en wilde zijn koninkrijk afleveren klaar en klassiek. Den droom van de wereldheerschappij droomde hij. Al zijn voorgangers, die iets hadden beteekend, hadden gestreefd naar de keizerlijke macht, van Karei den Groote af. Eén godsdienst moest die Staat, die monarchie belijden, n.1. de Roomsche. Hiertegen kwam nu Willem III, die door het Protestantsch beginsel bezield werd, in krachtig verzet. Vandaar de vijandschap tusschen Willem III en Lodewijk. Eén monarchie, één algemeene religie, zoo was Lodewijks wachtwoord. Hij wilde zijn: de koning, de type-koning. Vreeselijk vervolgde hij de Hugenooten — dat waren de Fransche Calvinisten. Deze vervolging liep in 1685 uit op de herroeping van het edict van Nantes, waarbij Hendrik IV in zijn tijd zeer vele voorrechten aan de Protestanten in Frankrijk had verleend. Gevolg van een en ander was, dat duizenden nijvere bewoners van Frankrijk de vlucht gingen nemen; zij werden voor een groot deel in ons land ontvangen. Dit was een groote ramp voor Frankrijk, die het nooit weer te boven is gekomen. De meeste edele burgers verlieten Frankrijk en zoo werd het van zijn beste burgers beroofd. De beste Christen is de beste burger — dat was ook duidelijk in Frankrijk. Nog ondervindt Frankrijk de nadeelige gevolgen van deze wandaad. In 16S8 werd Willem III ook koning van Engeland. Dit kwam door den strijd van den Stuart Jacobus II tegen zijne Protestantsche onderdanen. Prins Willem hield, als gemaal van Maria, de troonopvolgster in Engeland, het oog op dit land gericht. De hoofden van de oppositie-partij in Engeland zagen ook met vertrouwen uit naar Willem Lil, vast er op rekenende, dat deze het voor de zaak des Heeren opnam. Niet dan door den nood gedrongen, ging Willem gevolg geven aan de dringende uitnoodiging, die tot hem kwam: ,Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig." Dit woord der H.S. gaf den doorslag ten slotte. Willem ging in devreeze des Heeren en straks worden, zonder dat er bloed stroomde, hij en zijn vrouw tot koning en koningin verheven (1639). Dit was een streep door de rekening van Lodewijk XIV, want nu werd Willems tegenstand van Lodewijks plannen nog veel sterker. \\ at een vreugde ook in onze gewesten; alom werd vuurwerk ontstoken — nu voor het eerst in ons land, want wij hebben deze kunst pas van de Fransche Hugenooten geleerd. Jacobus II zocht hulp bij Lodewijk XIV, en niet tevergeefs; er ontspon zich een oorlog, bekend onder den naam van den necrenjarioen oorlog, van 1688—1697. De dapperheid van Willem Hl kwam zeer uit Van 1690 +1700 is Europa's geschiedenis die van Willem Hl; in 1697 — vrede te Rijswijk — was Willem III op het toppunt van zijn macht Aan t eind van 1697 keerde hij naar Engeland terug, als koning erkend door alle vorsten van Europa, ook door dien koning die den toon aangaf. Nog eenmaal heeft Willem de wapenen moeten opvatten tegen Lodewijk- XIV. toen deze zich wilde meester maken van=de Spaansche erfenis. Gelukte dit, dan zou Europa's evenwicht verbroken zijn geweest; vandaar Willems verzet, zijn verdeelingstraktaten enz. Ten slotte ontstond hieruit de welbekende Spaansche successie- of erfopvolgingsoorlog van 1702—1713. Wat een vernedering voor Lodewijk, dat hij het telkens moest afleggen voor zoo'n vorst in 't klein, als Willem was. Lodewijk had in t minst geen achting voor ons volk of voor ons land. Vandaar zijn diepgevoelde vernedering, want het verzet tegen Lodewijk stond onder de leiding van Willem. Lodewijk XIV is voor ons de belichaming van het anti-Christelijk beginsel voor die dagen, want wij weten, dat dit beginsel in eiken tijd een anderen openbaringsvorm verkrijgt totdat het in den persoonlijken anti-christ zijn voltooiing vindt. Tegenover deze antiChristelijke machtsopenbaring treft men ook Christelijke machts- betooning. Het rijk der duisternis en het rijk des lichts worstelen tegen elkander, totdat straks de Vorst van het rijk des lichts persoonlijk den strijd zal aanbinden tegen de machten der hel, die in beginsel reeds overwonnen zijn, om voor eeuwig te triumfeeren over satan en diens engelen. Uit dat oogpunt moeten wij den strijd van Willem tegen Lodewijk bezien; eerst dan valt er het rechte licht op en ontwaakt ook bij ons de ware bezieling in dezen strijd. Vraag 1. Waarom gaf Hendrik IV het Edict van Nantes? „ 2. Wat hield het in? 3. Wat zijn dragonades? „ 4. Verklaar den oorsprong der Waalsche Kerken in onze steden. Hebben ze nog recht van bestaan, zooals vroeger? „ 5. Waarom was Lodewijk XIV zoo inschikkelijk hij den vrede te Rijswijk? „ 6. Wie waren Vauban en Coehoorn? Noem voorname legeraanvoeders van heide zijden. „ 7. Welke slagen werden er geleverd in den negenjarigen oorlog? „ 8. Weet ge iets van den dood van Willem III te vertellen? XXXVII. Val van De Witt en verheffing van den Prins. De groote oorlog 1667—1678. Na den oorlog met Engeland en het Eeuwig Edict begint de tegenstand tegen het regime en den persoon van De Witt sterker te worden (Van Beuningen en Van Beverningk). (Noem de oorzaken dier verandering). Triple Alliantie. Geheime onderhandelingen tusschen Lodewijk en Kaïel II. Geheim verdrag van Dover. (1670). De oorlog tegen Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen. a. Oorzaken. Verbolgenheid van Lodewijk over de tegenwerking van De Witt. Haat tegen het Protestantsche Nederland. De despotische alleenheerscher kon de republiek niet verdragen. Naijver op onzen handel enz. Karei II, door Fransch geld en Fransche vrouwen omgekocht, kon de Regentenpartij in ons land niet zetten en vergaf hun niet, dat ze hem vroeger niet hadden ondersteund tegen Cromwell en dat ze zijn neef Prins Willem buiten de regeering hielden. Handelsnaijver tusschen de beide volken. Munster en Keulen verbitterd over vroeger ondervonden behandeling van de staatsgezinde partij, vooral van Holland. b. De toestand van ons land treurig. Omdat men steeds in Engeland zijn vijand had gezien, was het leger geheel verwaarloosd en de vestingen vervallen. De ambten verkocht en weggegeven aan gunstelingen, zoodat men zonder flinke officieren was. Alleen de vloot was flink en had zeer bekwame aanvoerders (De Ruyter, Corn. Tromp, enz.). Daar tegenover het Fransche leger, het beste van Europa, aangevoerd door de bekwaamste veldheeren (Turenne, Condé, Luxembourg). Binnenlandsche verdeeldheid tusschen Staats- en Stad- houdersgezinden. 1672—1674. Aanval van alle zijden. Tocht van Lodewijk langs de Han. Overtocht over den Rijn. Vele vestingen veroverd. Zoo de Franschen dadelijk doorgetrokken waren naar Holland, was het met de Republiek gedaan geweest. God verijdelt dit plan (hoe?). De Ruyter behoudt de eer der vlag op zee (waar?). Onderhandelingen over den vrede afgebroken. De Prins Stadhouder. Geen verandering 'van den eigenlijken staatsvorm. De Prins wilde alle krachten samen doen werken tegen den vijand. Daardoor werd de aristocratie niet bedwongen. Moord op de De Witten, wel te verklaren, maar sterk af te keuren. De Prins had gemakkelijk meer macht kunnen krijgen, maar heeft daartoe geen enkele poging aangewend. Roemvolle verdediging van Groningen. Aardenburg en Koevorden. Vreeselijke moorden en plunderingen der Franschen. In 1673 vooruitgang der onzen. De Franschen moeten ons land verlaten. 1674. Vrede met Engeland, Munster en Keulen. 1674—1678. Oorlog alleen met Frankrijk. Wij kregen hulp van Spanje, Brandenburg en Denemarken en de rollen werden omgekeerd, zoodat wij van aangevallenen, aanvallers werden en de Franschen vooral op zee bestookten. 1676. Dood van De Ruyter. Te land meest in België gevochten. Verschillende veroveringen. Lodewijk trachtte verdeeldheid te zaaien tusschen Nederland en zijn bondgenooten. Dit lukte hem. Vrede in 1678 met de Republiek alleen te Nijmegen. (Bepalingen). Vraag 1. Wie waren in 1672 voor de onderwerping aan Frankrijk? „ 2. Welke stad stelde er sterk tegen? „ 3. Hoe heeft de Prins zijn liefde voor het vaderland en zijn grootheid van ziel getoond? „ 4. Hoe verhinderde de Heere de raadslagen der vijanden (verschillende voorbeelden)? „ 5. Beschrijf het beleg van Groningen, Koevorden, den dood van De Ruyter, enz. 6. Waarom sloot Karei II vrede in 1674? 7. Was het eerlijk, dat de Rep. alleen vrede sloot en was het verstandig? 8. Welke voordeelen behaalde Lodewijk? XXXVIII. Stadhouder-Koning Willem III. 1650—1702. De groote beteekenis van dezen Oranjevorst komt vooral uit in zijnen strijd vóór 't Protestantisme en tegen de heerschzucht van Lodewijk XIV in Frankrijk. Hij bekleedde met Willem I, den Vader des Vaderlands, den eersten rang onder de Oranjevorsten. Willem III behoort niet aan een enkel volk: voor Nederland en Engeland opent hij een nieuw tijdperk van ontwikkeling. Onder hem wordt in onze Republiek het stadhouderschap erfelijk in de mannelijke linie, waardoor aan de staatsgezinde partij het recht wordt ontnomen, om de aanhangers van het Oranjehuis te beschuldigen van verzet tegen de wettige orde van zaken, als zij de verheffing van een Oranje vragen. Voor Engeland vangt bij Willem III de Constitutioneele Staat aan in plaats van de willekeurige Monarchie. In de nieuwe geschiedenis kan alleen Napoleon I met hem wedijveren ; maar welke een verschil tusschen die twee groote manrten! Napoleons revolutionair juk is drukkend, Willem III daarentegen stijgt aldoor, hoe meer zijn beginselen veld winnen. Ofschoon omgeven van verraad en verraders, houdt hij zich niet alleen staande op de Engelsche troon, terwijl een Napoleon valt, maar vermeerdert zijn persoonlijk gewicht, als loon van vertrouwen, dat hij inboezemde. De naam van Willem III is voor altijd verbonden aan de godsdienstige vrijheid van geheel Europa. Niet voor de grootheid van zijn persoon heeft hij geijverd en Nederlands schatten gebruikt, maar wel voor de handhaving en de zegepraal van die beginselen, die de Republiek hadden gegrondvest, die haar het recht van bestaan onder de volken van Europa verzekerden en de voorwaarden van haar inwendigen bloei en uitwendige grootheid waren. Welke die beginselen waren? De echte Calvinistische die Willem III dierbaar waren, en waarnaar zijn geloof des harten zich in daden openbaarde. Zeer sterk was de partij, die Oranje haatte, de Regentenpartij, ontwikkeld in 1672, na stadhouderlooze tijdperk van 1650 en de machtsontwikkeling van Jan de Witt, den tegenstander van Oranje. De Regentenmacht had Willem III wel kunnen verbreken, waartoe hij van meer dan ééne zijde aangespoord werd, — doch hij deed het niet, en waarom niet? Omdat hij grooter belangen op het oog had, waarvoor hij Staatsgezinden en Prinsgezinden beide noodig had. Had hij de Regentenpartij willen uitroeien, verschrikkelijken strijd en verdeeldheid had dit veroorzaakt. De benauwdheid, waarin God ons vaderland bracht in het rampjaar — toen vier vijanden tegelijk (Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen) ons aanvielen — had de verheffing van Willem III "ten gevolge. Aldoor was hij tegengewerkt door de partij van Jan de Witt, doch ten slotte kon zij zijne verheffing niet langer tegenhouden. Wat een moed en bezieling voer nu weer in ons volk! Geloofskracht openbaarde zich allereerst in den Prins, maar werd ook overgestort in de harten van het volk, dat God dankte voor de verheffing van den Prins. Gods zegen rustte op de wapenen van ons volk; de vijanden moesten achtereenvolgens wijken. Een enkele afwijking van de goede richting — zeer wel te verklaren, maar daarom nog volstrekt niet goed te keuren — was de moord op de De Witten gepleegd in 1672. In al zijn arbeid werd Willem krachtig gesteund door zijne Godvruchtige vrouw, Maria, dochter van Jacobus II van Engeland. Zij was eene vrouw, die veel las en werkte; tot zelfs de kerkgeschiedenis van Eusebius las zij, zij trachtte zijner waard te wezen. Zij was de weldoende engel aan zijn zij. Maria's vader had alles gedaan, wat hij kon, om haar ongelukkig te maken, o. a. ook door haar Roomsch te willen maken. Hier werpe men ook even een blik op onze Vaderlandsche Kerkgeschiedenis, vooral ook te Utrecht, en verhelde haar iets van den Godzaligen leeraar Ds. Jodocus van Lodenstein en Teelink, Van de Velde e. a. Vraag 1. Wat waren de oorzaken van den strijd tegen de vier vijanden van 1672. 2. Wat.weet ge van den gang van zaken in de oorlogen? 3. Hoe kwam het, dat Engeland reeds in 1674 den vrede met ons sloot en Frankrijk eerst in 1678? 4. Hoe was de toestand van ons land in 1672? 5. Verklaar dien uit het bewind van De Witt. 6. Wie was Rabenhaupt, en waar komt hij voor? 7. Waarom was de inneming van Bonn in 1673 zoo gewichtig? XXXIX. Spaansche Successiekrijg. 1702—1713. Willem III had tot levensdoel: vrijheid van godsdienst en handhaving van de voorrechten en privilegiën des volks. Dit bracht hem gedurig in strijd met Frankrijk, welks koning, Lodewijk XIV, steeds naar uitbreiding van macht en vervolging der Protestanten streefde. Naar den vrede van Rijswijk, 1797, waren de oogen van velen op Spanje gericht. Weldra zou daarover een bloedige strijd gestreden worden. Spanje's koning, Karei II, was zwak en kinderloos. Erfgenamen konden zijn: de keurprins van Beieren, een aarthertog van Oostenrijk en een Fransche Prins. Lodewijk XIV sloeg een verdelingsverdrag voor; — door Willem III aangenomen. De keurprins zou Spanje, de Zuidelijke Nederlanden en de koloniën krijgen; de aartshertog het Milaneesche en de Fransche prins Napels en Sicilië. Den 6den Februari 1699 overleed de keurprins. Bij een tweede verdrag kreeg de aartshertog Spanje, België en de koloniën en zoo waren wij voor Frankrijk gedekt. Karei II overleed in 1700 en heeft Filips van Anjou als universeel erfgenaam benoemd, Lodewijk neemt dadelijk op aanraden van de Torcy e. a. voor zijn kleinzoon de Spaansche monarchie in bezit* en bezet België. De oorlog is nu onvermijdelijk. Groote Alliantie tusschen den Keizer, de Republiek en Engeland. 19 Maart sterft Willem III in Engeland. De Raad van State zegt: „Zijn moed, zijn beleid, zijn zorg, zijn naam gaven meer gerustheid aan den Staat dan de beste frontieren". De veldheeren en staatslieden, door hem gevormd, zetten zijn werk voort. Marlborough, prins Eugenius, Heinsius, en driemanschap. Lodewijk XIV is, toen de oorlog uitbrak, met zijn leger eerst naar Gelderland gegaan. Hij wist dat in dit gewest vooral hevige twisten waren uitgebroken tusschen de Oude en de Nieuwe Plooi, waarbij hij het „verdeel en heersch" wilde toepassen, doch dat is hem niet gelukt, want tegenover den machtigen vijand sloegen wij de handen weer ineen. De burgertwisten waren evenwel zóó hooggaande, dat Burgemeester Roukes te Nijmegen er nog bij omgekomen is. Eigenaardig, dat deze oorlog nog even in aanraking komt met den grooten Noorschen Oorlog, 1700 1721: Lodewijk XIV leed zware verliezen. Karei XII van Zweden won aldoor, als gevolg waarvan de eerste den laatste om steun vroeg. Karei XII weigerde echter, wijl hij als Protestantsch vorst geen steun wilde aanbieden aan de verdelging van het Protestantisme, dat het doel was van Lodewijk XIV. Vele veldslagen: 1703 bij Ekeren, 1704Höchstadt en Blenham, 1706 bij Ramillies, 1708 bij Oudenaarde, 1709 bij Malplaquet. Zeeslagen: 1702 in de baai van Vigos, 1704 bij Malaga, Belangrijke belegeringen van vestingen: 1704 Gibraltar, 1706 Ostende, 1708 Rijssel, 1709 Bergen. 1711 Verandering van ministerie in Engeland. Marlborough teruggeroepen. In 1712 onttrekken de Engelschen zich, de slag bij Denain door Eugenius verloren. 1713. Vrede te Utrecht. Voorwaarden: de Protestantsche opvolging in Engeland door Lodewijk erkend. Nederland verkrijgt de Barrière en handelsvoordeelen. Pruisen het Overkwartier van Gelderland en aan Frankrijk staat het 't Prinsdom Oranje af. Filips van Anjou erkend als koning van Spanje, de Zuidelijke Nederlanden komen aan Oostenrijk. 1614. Sluit de keizer vrede met Frankrijk en in 1715 sluiten wij het Barrière-traktaat met Oostenrijk. Vraag 1. In welk opzicht werd het doel van Willem III bereikt? 2. Welke Nederlandsche veldheeren hebben zich beroemd gemaakt? 3. Wat behelsde het Barrière-traktaat? XL. De tijd van verval. Om dien tijd goed te kennen is noodig de geestelijke toe- standen gade te slaan: daartoe volge hier iets ter toelichting: In het beging der 16e eeuw waren leer en leven bij de Gereformeerden één; hët was in den tijd der vervolging, evenals bij de vestiging van de Christelijke Kerk in de wereld. Later werd, op het eind der 16e eeuw n.1., de Gereformeerde kerk Staatskerk, en dat was het begin van haar einde, evenals het in de vierde eeuw gegaan was tijdens Constantijn den Grooten. Velen die „niet geheel of in 't geheel niet" gereformeerd waren voegden zich om des voordeels wille bij de Kerk, en nu werd weerlegging van dwalingen hoofdzaak in de prediking. Het leven werd langzamerhand onheilig en onzedelijk, vooral in de achttiende eeuw. Godvereerende mannen als Ds. Lodestijn, Ds. Wilhelmus Brakel, Prof. Voetius, Witsius, Essenius en de-zeer begaafde vrouwe Anna Maria Schuurman traden hier tegen op. Dit verzet noemt men Piëtisme. Ook van philosophische zijde kwam verzet, en werd de vraag aan de orde gesteld: „Waarom moetik gelooven, wat ik niet begrijp en wat de orthodoxen zelf niet toepassen?" Het Piëtisme werd in Nederland zeer versterkt door de komst van Ds. Jean de Labadie. Wieuwerd bij Sneek is bekend geworden in dien tijd. Mannen van de philosophie waren Dirk Volkertszoon Coornhert, 1522—1590, in zijn „Wellevenkunst" min of meer voorganger van Spinoza. Voorts Descartus of Cartesius, 1596—1650, een Franschman in Nederland. Hij onttrok de philosophie aan de theologie, door het gezag te vervangen door het rationeele onderzoek; hij was alzoo grondvester der nieuwe wijsbegeerte. Hij ging eerst aan alles twijfelen en begon toen weer met zichzelf; zijn bestaan was zeker: Ik denk, dus ben ik. „Ik" is dus een wezenlijk, denkend wezen. Onder de ideeën, die het denkt, is ook die van een oneindig God, welk idee een eindig mensch niet van zich zelf kan hebben, maar alleen van de oneindigheid, d.i. God zelf. Er is dus een God. Deze, de Volmaakte en Waarachtige, kan den mensch niet willen bedriegen; de stoffelijke wereld is dus geen bloote schijn, zij is werkelijkheid en aan de idee, die de mensch er van heeft, kan niet getwijfeld worden. Daarmee is de twijfel overwonnen. Het „Ik" kan zich voorstellen te bestaan onafhankelijk van het stoffelijke, maar niet onafhankelijk van het denken. Het wezen van een mensch is denken of geest. Dus bij Cartesius staan geest en stof tegenover elkaar. Denken en uitgebreidheid sluiten elkaar uit. God is volkomen, dus ondeelbaar, dus geen stof maar geest. Dus Hij staat tegenover de natuur of stoffelijke wereld (transcendent). God bewerkt nu de samenwerking van geest en lichaam door Zijn voortdurende tusschenkomst. God is de machinist die de machine bestuurt, waardoor de boot in beweging komt. Cartesius' invloed was niet groot, wegens de nog groote gehechtheid aan de Gereformeerde leer. Spinoza, 1632—1677. Hij bouwt voort op Descartes. Deze had de vraag doen opkomen naar het verband van lichaam en ziel, stof en geest, welke vraag voortaan een hoofdvraag is in de wijsbegeerte. Spinoza zegt: geen van beide is een zelfstandigheid, zooals Cartesius beweerde, want dan zou ieder op zichzelf kunnen bestaan en onafhankelijk van God zijn. Dat is niet zoo. Is nu alles buiten God van Hem afhankelijk, dan is God de eenige zelfstandigheid, en kan dus niet alleen geest zijn, maar is Hij ook uitgebreidheid, en zijn deze beide openbaringsvormen van God. (Pantheïsme). Eerst waren middelmatige vernuften zijn aanhangers. Over het algemeen is*hij eerst als atheïstisch monster geschuwd. Maar thans „De algemeene denkwijze in Europa wordt door den Amsterdamschen jood der 17e eeuw in niet geringe mate beheerscht (Busken-Huet, Land van Rembrandt II2 108), Dr. Wielenga zegt in „Stemmen des Tijds" Spinoza's ideeën te kennen is „van belang voor onzen tijd". Spinoza is de geestelijke vader van Bismarcks Realpolitiek. Zijn groote profeten waren Rousseau, Göethe, Bismarck. Het zijn de liberalen in ons vaderland geweest, die het Spinozisme (de leer van het Staatsabsolutisme) hebben vertolkt (Dr. Wielenga)*. Spinoza's stelsel werkte in twee richtingen: 1 rationalistisch-atheïstisch en 2 mystiek-geloovig. Zoo zouden we kunnen voortgaan met de bespreking der philosophie, doch we meenen genoeg gezegd te hebben, om U eenigszins te doen zien het nauwe verband tusschen deze philosophische stelsels en de Revolutie, in verband met het verval van onze Republiek in de achttiende eeuw. Aanteekening op Coornhert: Te Gouda in de St. Janskerk rust zijn gebeente. Op zijn grafzerk komt het volgende dicht van Spieghel op hem voor: Hier rust Diens lust En vreugd Was deugd En 't waar Hoe zwaar 't Ook viel Nog sticht Zijn dicht- Geschrijf Maar 't lijf Hier bleef't God heeft De ziel. Calvijn heeft veel gestreden tegen Coornhert. In „Wellevenskunst", zijn hoofdwerk, komt wel de naam Seneca, niet de naam Christus voor. Coornhert leerde: „De mensch is van nature bekwaam tot alle goed". Hij was humanist en lijkt soms Christelijk. Nu laten we een kort overzicht volgen van de wijsbegeerte en hare geschiedenis in ons land. Formeel geraakte de nieuwere wijsbegeerte, sedert zij door Cartesius aan .alle kerkgezag was onttrokken, in onverzoenlijke tegenstelling met den Godsdienst. Intusschen aanvankelijk slechts formeel, daar Cartesius, Leibnitz en Wolff in hun wijsbegeerte resultaten opleverden, die met de ideeën op kerkelijk gebied grootendeels overeenstemdén. De Franeker Hoogeschool was vooral Cartesiaansch en ook moet men de Cartesianen vooral zoeken onder de Coccejanen. Voetius trad tegen deze leer op, alsook de Staten van Holland en Stadhouder-Koning Willem III. Spinoza had in 't begin nog niet zooveel invloed op de theologie als later; zijn leer werd niet verstaan. Wel traden de curatoren van de Leidsche Hoogeschool tegen hem op. In de 18e eeuw kregen Leibnitz en vooral Wolff veel invloed in ons land, ook door den invloed van den Groningschen hoogleeraar Engelhard. Daardoor werd ons land rijp gemaakt voor de theoriën van de Fransche materialisten Voltaire en Rousseau. XLI. Het tijdperk van afval zonder Stadhouder. (1713—1747). 1. Algemeene oorzaken van het verval in de 18e eeuw. Achteruitgang op godsdienstig, zedelijk en maatschappelijk gebied. Niet meer den moed, de ondernemingszucht, den handelsgeest, enz. der 16e en 17e eeuw. Rust — roest. Opkomst der andere Staten (Engeland, Pruisen, Frankrijk, enz.) waardoor de verhouding tusschen de Staten geheel anders werd. Zucht der regeerende partij, om zich zooveel mogelijk buiten alles te houden. Maar bovenal moet als hoofdoorzaak genoemd worden het verlaten van God den Heere en Zijn Woord. 2. Toestand van 1713—1747. Na den Spaanschen successieoorlog stond Nederland op het toppunt van eer en aanzien. Zeer snelle daling, tot verbazing zelfs der Europeesche staatslieden, die zich niet konden begrijpen, dat Nederland niet meer de eeste of ten minste een der voornaamste Staten zou zijn. Meer dan eens spraken ze dit uit. De centralisatie in het bestuur (d.w.z. de macht) berustte niet meer bij de Algemeene Staten, zelfs niet meer bij de Prov. Staten, maar bij de steden, of liever bij de Regenten. Oligarche (regeering van enkele patricische familiën), Conventiën enz., waarbij de Regenten onderling de winstgevende betrekkingen verdeelen of voor zich zeiven of voor hunne familiën of vrienden. De burgerij had bijna geen rechten meer. De vrijheid was een naam geworden. Men vroeg niet naar recht, naar zedelijke twist, maar alleen naar geld, zoodat de Spaansche successie-oorlog zeer werd afgekeurd, omdat hij ons land zooveel geld had gekost. De zedelijke voordeelen zag men niet. Tengevolge daarvan liet men het krijgswezen en de vloot vervallen (de vloot verrotte in de havens); het leger telde weinig goede elementen en werd aangevoerd door onbekwame officieren (familie of vrienden der Regenten); geene krijgstucht meer. Vreemde officieren moesten in tijd van nood ons leger aanvoeren en in den Oostenr. successie-oorlog moesten onze oorlogsschepen zich zelfs onder' Engelsche officieren stellen. Geen nieuwe ontdekkingstochten of opsporing van handelsgebied. Verval daardoor in handel en nijverheid en innerlijke achteruitgang der Compagnie. De beoefening der wetenschap leed er onder, zoodat de Hoogescholen kwijnden en in verval geraakten (vooral Groningen en Amsterdam). Op kerkelijk gebied bij leerstellige nauwgezetheid en uiterlijke vervulling der godsdienstplichten, gebrek aan waar geloof en aan strijd tegen het on- en bijgeloof. De Kerk verbastert. Geen groote mannen op het gebied der kunst. De dichters zijn van den tweeden rang. De school zoo jammerlijk mogelijk. Op geneeskundig gebied Boerhaue van Europeesche vermaardheid. Mannen van naam op Staatkundig gebied in dit tijdperk waren Heinsius en Van Slingeland. Vraag 1. Wat is het groote verschil tusschen de 17e en 18e eeuw (voor ons land? „ 2. Kent ge in Israël ook een tijdperk van Oligarchie? (zie bijv. v. d. Palm's Bijbel voor de jeugd). „ 3. Wat hebben we thans in ons land: Centralisatie of decentralisatie. Wat wil in dezen de Antirevolutionaire partij? Welke regeeringsvorm zou de beste zijn en waarom? „ 4. Wat verstaat men onder ruggespraak met de Regenten? 5. Noem enkele voorbeelden van den overmoed der Regenten. (Laten de Groninger Vereen hierbij denken aan de Mepsche van't Faan). „ 6. Hoe stond het met den adel in dit tijdperk? „ 7. Geef voorbeelden van de zwakheid der regeering en van leger en vloot. XLII. Het tijdperk van afval met Stadhouder van 1747—1795. Tot dusver had het Stadhouderschap van de Oranjes telkens weer opbeuring en verbetering teweeggebracht. In 1747 echter niet meer, wat ook voor een deel het gevolg was van de minderwaardigheid van de stadhouders Willem IV en Willem V. Kenmerk: Een zweem van Stadhouderlijk gezag, terwijl beginselen werden opgevolgd, die staat en volk naar een afgrond hebben geleid. De burgers hadden een Stadhouder begeerd en dezen in 1747 verkregen. Het gezag was evenwel feitelijk in de handen der Regenten gebleven, die steeds overmoediger werden en altijd brutaler tegen de rechten van 'tvolk optraden. Dit had in den Stadhouder een helper meenen te zien en daar deze niet genoegzaam helpen kon, ontstond er langzamerhand verbittering, niet alleen tegen de Regenten, maar ook tegen den Stadhouder. Deze kreeg zoodoende twee partijen tegen zich over, n.1. de Regentenpartij en de Volkspartij. Uiterlijk was er bloei, schatten vloeiden ons nog toe uit Oost en West, maar innerlijk was er bederf en verrotting. De werkzaamheid en veerkracht onzer vaderen in de 16de eeuw was verdwenen. De kooplieden gingen zelf niet meer uit handelen en de zee bevaren, maar lieten dit door anderen doen. Het geld, eigenlijk slechts ruilmiddel, werd koopwaar in deze akelige eeuw. In zulken tijd kon de onzinnige en onzedelijke windhandel en de dwaze tulpenhandel plaats grijpen. De kooplieden gingen speculeeren. Tegenover het buitenland werd ons land al zwakker en zwakker (Bewijzen: de Oostenr. successie-oorlog, de oneenigheden met Keizer Jozef en de 4e Engelsche oorlog,) onbegrijpelijk onvoorzichtig. De landmacht - werd geheel verwaarloosd, omdat men bevriend was met Frankrijk, maar ook aan de vloot liet men zich niet gelegen liggen, zoodat de Raad van State in 1757 zelfs meende te moeten vragen, of men niet verstandig deed, als wat tot de zeemacht behoorde, te verkoopen. Toch had men voorzichtig behooren te zijn, als men lette op de donkere wolken, die zich nu en dan aan den politieken hemel vertoonden (denk o. a. aan de verdeeling van Polen). Hoe diep men gezonken was, bleek b.v. uit de aanbieding van geschenken aan de roofstaten Algiers en Marokko, om het plunderen der schepen te voorkomen. De gezant van Frankrijk had slechts te bevelen en in Den Haag gehoorzaamde men. Natuurlijk hadden we geen invloed meer in Europa. Men schond, om Frankrijk te believen, zelfs afspraken met Engeland gemaakt. Engeland en de Stadhouder waren woorden, die voor de Regenten bijna ééne beteekenis hadden. Men stond zelfs toe, dat Frankrijk bezetting lei in Ostende en Nieuwpoort. Vooral na 1778 zette men zich schrap tegen den Stadhouder (Bewijzen). Er was een wanhopige worsteling in ons land tusschen den Stadhouder, de Regenten en de democraten, tusschen Holland en de overige provinciën en eindelijk tusschen geloof en ongeloof. Vraag 1. Hoe verklaart men den rijkdom van ons land in den tijd der verslapping? 2. Hoe is het mogelijk, dat men de vloot verwaarloozen kon en toch telkens Engeland kwetsen? „ 3. Waaruit en wanneer bleek de verwaarloozing der vloot? Vraag 4. Waarom sloot men zich niet bij Oostenrijk, Pruisen of Engeland aan en wel bij Frankrijk? (Meer dan eene oorzaak noemen). 5. Welke nadeelen had voor ons land het feit, dat wij de geldschieters van Europa waren? (Omstreeks 1780 b.v. in Engeland alleen 300 millioen gulden uit Holland geleend. Denk aan den strijd tusschen het landsbelang en het blang der geldschieters; het nationaal kapitaal dikwijls door oorlogen in gevaar; geen geld voor eigen handel en fabriekswezen, enz.) 6. Wat verstaat men onder de suprematie van Amsterdam in de 18e eeuw? Geef daarvan voorbeelden. XLIII. De oorlogen in de 18e eeuw. De oorlogen, waarin we in dit tijdperk gewikkeld werden, waren op den 4en Engelschen oorlog na, oorlogen over de erfopvolging (Spaansche en Oostenrijksche successie-oorlog), oi ontstonden ten gevolge daarvan (de 7-jarige oorlog). De Spaansche successie-krijg is reeds vroeger behandeld. De Oostenrijksche successie-oorlog (1740—1748). Oorzaken: Dood van Karei VI van Oostenrijk, die een groot, maar machteloos rijk nalaat aan zijn dochter Maria Theresia. Pragmatieke Sanctie door verschillende onderteekenaars geschonden. De keurvorst van Beieren treedt op als mededinger naar de kroon. Geef het verloop van den oorlog weer en schets de houding van Frederik II van Pruisen, van Frankrijk en van de dappere Hongaren, alsmede van de Engelschen. De republiek, door vroegere tractaten verplicht tot ondersteuning, talmt daarmee zoolang mogelijk en geeft zoo weinig als ze maar durft. Ook hier weer weifeling, zwakheid, halfheid en verkeerd begrepen zuinigheid. Toen de° Franschen ons land binnendrongen, bleek het, hoe slecht het met het leger en de vestingen gesteld was en hoe onbekwaam de bevelhebbers waren. (Voorbeelden). Gevolgen voor ons land: Het land ziet, hoe slecht de Staatsgezinde partij het land heeft bestuurd; verheffing van den Prins; verbittering van Oostenrijk; die later zou blijken; de barrièrevestingen bijna alle geslecht en als voormuur tegen Frankrijk waardeloos geworden; onze roem ten onder gegaan. De Zevenjarige oorlog (1756-1763) tusschen Pruisen en Frankrijk, Oostenrijk, Rusland en tusschen Engeland en Spanje— Frankrijk. Oorzaken: Toorn van Oostenrijk over de houding van Pruisen in den Oostenr. Successie-oorlog. Naijver der andere Staten op den bloei van Pruisen. Bovendien een strijd tusschen de Katholieke landen tegen de Protestandsche. Hierom alleen had ons land moeten helpen. Tot eiken prijs wilde men evenwel onzijdig blijven, zelfs met terzijdestelling van gesloten tractaten. Schandelijke houding tegenover Engeland en zeer lafhartig tegen Frankrijk. Het gevolg was dat we na den oorlog zonder vrien- den waren, meer vijanden hadden en alle achting verloren hadden. (Vertel iets van den krijg). De vierde Engelsche oorlog (1780—1784). Oorzaken: De houding der Republiek en vooral van Amsterdam in den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. Het niet" nakomen van met Engeland gesloten iractaten. Het opvolgen van Fransche raadgevingen. (Door voorbeelden aantoonen.) Onmiddellijke aanleiding tot den oorlog was: het geven van onbepaald convooi en het vinden van een plan van een Commercie-tractaat tusschen de Republiek en de Vereen. Staten. Schets den loop van den krijg en toon vooral de verraderlijke handelwijze van Frankrijk aan en laat zien, dat de Staatsgezinde partij niet in de eerste plaats op de belangen des lands, maar op haar eigen belangen lette. Vrede in 1784. Gevolgen: onberekenbare schade aan den handel toegebracht; de verbonden met Engeland vernietigd; de Oost-Indische Compagnie onder schulden geraakt; nog meer binnenlandsche verwarring. Vraag 1. Welke overeenkomst en welk verschil is er tusschen den Spaanschen en den Oostenrijkschen Successie-oorlog? „ 2. Welk verband was er tusschen de twee zevenjarige oorlogen die straks genoemd zijn? „ 3. Wat weet ge van Frederik II van Pruisen? 4. Aan wie gaven de Patriotten de schuld van alles? „ 5. Met welken schijn van recht? „ 6. Wat was de „gewapende Neutraliteit" en in welk verband staat daarmede de 4e Engelsche oorlog. 7. Waaruit bleek Engeiands lankmoedigheid? „ 8. Vertel iets van de twisten met Keizer Jozef II. XLIV. Onze Erfstadhouders. In naam hadden de erfstadhouders, meer macht dan hunne voorgangers, maar in werkelijkheid veel minder. (Hoe kwam dat? Voorbeelden). Willem IV (1747—1751). In naam kreeg hij veel macht, terwijl het Stadhouderschap erfelijk werd, ook in de vrouwelijke linie. Hij was iemand met veel talenten, godvreezend, ijverig en goedaardig. Tegen het Souvereine gezag; hij beschouwde het volk als zijne medeburgers en niet als onderdane. Zijne verdraagzaamheid en vergevingsgezindheid ging te ver, waar hij zelfs de grootste tegenstanders in het bewind liet. Daar hij alles zelf wilde verrichten, wat de administratie betrof, had hij geen tijd genoeg voor de groote zaken, hij trachtte wel naar verbetering, maar had niet den moed en de wilskracht om ze door te zetten, ook tegen den zin der Regenten. Hij zou misschien een goed constitutioneel vorst zijn geweest, maar paste niet voor dien tijd. Hij voedde zijne kinderen op in de vreeze des Heeren. Daar het volk de Regenten in het bewind zag blijven en hunne ongerechtigheden weinig of niet beperken, verkoelden al meer en meer de liefde voor den Stadhouder en het Stadhouderschap. Verbetering der belasting. Afschaffing der pachten. Prinses Anna Gouvernante 1751—'59. Ontwikkeld, fier, naijverig op hare rechten als Gouvernante. Zij trachtte beide partijen beurtelings te believen en hield zich te veel op met staatslieden van den 2den rang. Zooals de Van Harens, in plaats van b.v. met den Raadpensionaris of den Hertog van Brunswijk. De Regenten winnen aan invloed en de patricische familiën regeeren het land. De Prinses aan allerlei beleedigingen blootgesteld en van Engelschgezindheid beschuldigd. Feitelijk was het een stadhouderloos tijdperk, terwijl de staatsgezinde partij alle rampen, die het land troffen, aan de Gouvernante weet. Afgeleefd en moede van den tegenstand en de miskenning sterft ze in 1759, de voogdij over haar zoon overlatende aan den Hertog van Brunswijk. De Hertog van Brunswijk voogd over den Prins (1759—1766). De regeering bij de Staten. De Hertog veel invloed door de opvoeding van den Prins, de regeling der krijgszaken, door zijn beurteling believen van de beide partijen. Willem V (1766—1795) godvreezend, veel kennis, ijverig, edelmoedig, veel vaderlandsliefde, sterk geheugen en helder oordeel, doch geen veldheer en vooral geen staatsman voor zijn tijd en omstandigheden. Daar hij tegen den last der regeering opzag, benoemde hij den Hertog tot zijn raadsman (acte van Consulentschap). Ongenoegen hierover. Zijne vrouw Wilhelmine begaafd en moedig. Al spoedig was van alle zijden tegenwerking en besnoeiing van gezag. Onder de meest invloedrijke tegenstanders behoorden Van Berkel en Van der Capellen v.d. Pol. Onder de voorstanders Van de Spieghel (vooral na 1785). Toen de democratische begrippen veld wonnen, stelde een gedeelte der Regenten zich er tegenover en naast den Prins. Dit had voor dezen tengevolge, dat het volk in hem nu ook een verdrukker zag. Vrijcorpsen, vliegende legertjes, genootschappen, burgerkrijg. De Prins te Nijmegen. De Prinses naar den Haag, door de patriotten opgehouden. Tusschenkomst van Pruisen. Satisfactie aan den Prins geweigerd. Een Pruisisch leger herstelt den Prins in zijne rechten. Restauratie. Vele patriotten uitgeweken naar Frankrijk. Doorwerking der revolutiebeginselen 1787—1795. Vertrek van Willem V naar Engeland. Vraag 1. Hoe verklaart ge, dat het volk ook tegen Oranje ingenomen werd? 2. Welke partijen uit dezen tijd zouden met de partijen uit de vorige eeuw overeenkomen en waarom? „ 3. Waarin kwamen Willem IV en Willem V overeen? Vraag 4. Behandel de onlusten van 1784—1787 uitvoerig en eveneens die van 1793-1795. 5. Willem IV en V stamden van de Friesche stadhouders af, kan dit ook nog invloed uitgeoefend hebben op hun wijze van optreden ? XLV. De Revolutionaire Beginselen en hun Beteekenis voor ons Vaderland. Allereerst waren er geestelijke oorzaken voor de Fransche revolutie van 1789. Dit blijkt ten duidelijkste hier uit: De maatschappelijke en staatkundige toestanden waren in Duitschland en in andere landen volstrekt niet beter dan in Frankrijk, en toch brak juist bij het Fransche volk, de Revolutie uit, wat voor een deel ook moet worden toegeschreven aan het wufte karakter van het Fransche volk, maar veel meer nog aan den invloed van de Fransche schrijvers. Een zeer treffende definitie van de Fransche Revolutie van 1789 geeft Chantepie de la Saussaye, als hij haar aldus omschrijft: „Door de Revolutie verstaan wij niet zoozeer eenige historische gebeurtenis als veeleer den geest van verwerping van alle gezag, 2 Thess. 2 :4, die te allen tijde bestaande en menigwerf uitbrekende, in de Fransche revolutie van 't laatst der achttiende eeuw met hare gevolgen, — hoe deze overigens uit zeer verschillende bestanddeelen samengesteld zij, — voor 't eerst als een heerschend beginsel in de wereldgeschiedenis openbaar is geworden". De Revolutie is een groote omkeering, die in de vorige eeuw op maatschappelijk en staatkundig gebied plaats had. Aldus genoemd, omdat de verhouding tusschen God en den mensch en tengevolge daarvan, tusschen overheid en onderdaan, omgekeerd werd. De Rede kwam in plaats van het Goddelijk gezag en op staatkundig gebied huldigde de Revolutie de leer der volkssouvereiniteit. * De consequentie hiervan is het bekende: Ni Dieu, ni maitre! (Geen God, geen meester). Algemeene oorzaken: Onderdrukking der Vorsten en machthebbers; verbastering van Kerk en Staat; onhoudbare maatschappelijke toestanden; valsche wijsbegeerte (rationalisme, paedagogie van Locke, Basedow en Rousseau, Fransche en Duitsche letterkunde, philantropijnen, enz). De voornaamste voorloopers in Frankrijk waren Rousseau, Voltaire, Desmoulins, enz. Men sprak" steeds van de rechten van den mensch en vergat de rechten van den Schepper. Het uitgangspunt foutief zijnde, moest dus de uitkomst falen. Een vergelijking tusschen reformatie (de hervorming) en revolutie (zooals de socialisten gaarne doen) toont ons, dat ze wel beide verbeteringen van bestaande toestanden bedoelen, maar dat ze anders in bijna alles verschillen. De eerste toch vond haar uitgangspunt in God, de tweede in den mensch; de eerste wilde verbetering van hetbestaande.de laatste omverwerping enz. Er stond geen krachtige actie van 5 geloovige zijde tegenover; vandaar ook de snelle doorwerking. De godsdienst bestond in doode vormen. In ons land had men dezelfde oorzaken en bovendien meende men hier in de Revolutie een tweede hervorming te zien; zou men thans, evenals in de 80-jarigen oorlog de Spaansche tirannen, de Oranjetirannen verdrijven. (Zie de geschriften uit het laatst der vorige eeuw, vooral de pamfletten tegen Willem V). Het volk zag er een middel in om van de gehate heerschappij der Regenten ontslagen te worden. Hier zoozeer geen strijd tegen den adel, maar vooral tegen de patriciërs, tegen de rijke bourgeoise. De ideeën der Revolutie werden hier vooral verbreid door de werken van Teylers Genootschap, door de romans van de dames Wolff en Deken, door de Fransche letterkunde en door tijdschriften en dagbladen (bv. de Politieke Kruijer, De Post van den Nederrhijn, De Historische Courant, enz). De voornaamste democraten waren: de Gijselaar, P. L. van de Kasteele, Pieter Paulus, P. Vreede enz. Een der voornaamste tegenstanders was L. v. d. Spiegel. Zelfs geloovige Christenen zagen het gevaar der Revolutiebegrippen dikwijls niet in en gingen met den stroom mede. De hoogleeraen Kluit en Luzac, die de Revolutie in hunne geschriften bestreden, toonden toch weer dikwijls, dat ze ook vele denkbeelden er van overgenomen hadden. In volksvergaderingen werden de ambachtslieden in de politiek onderwezen. De patriotten waren de mannen der nieuwe richting. Gevolgen van de Revolutie: constitutioneele regeeringsvorm, dus volksvertegenwoordiging, zooals we die thans kennen, afschaffing der Staatskerk, der heerlijke rechten, lijfstraffelijke rechtspleging, vele middeleeuwsche gebruiken, der vrijheid van drukpers, enz. en bovendien in ons land: ontbinding der Unie, gelijkheid van allen voor de wet, afschaffing van het Stadhouderschap, opheffing van vele provinciale wetten en voorrechten, verandering van de Republiek der zeven Provinciën, eerst in ééne Bataafsche Republiek, later in een Koninkrijk, enz. Vraag 1. Hoe verklaart ge het verschijnsel, dat de Revolutie juist in Frankrijk tot uitbarsting kwam en dat dit er weinig van gevoelde? „ 2. Waarom woedde ze in de katho:ieke landen erger dan in de protestantsche ? „ 3. Hoe stond het in Amerika? Wat beteekent de naam Patriotten en waarom noemden ze zich zoo? Wat waren Keezen en Oranjeklanten? 4. Welk groot dichter heeft gestreden tegen de Revolutie ? „ 5. Welke partij was in ons land de Conservatieve en welke de vooruitstrevende ? „ 6. Wat verstond men onder de rechten van den mensch? XLVI. De Val der Republiek en de nieuwe Regeeringsvorm. 1795. De ongeloofs-theorieën in verband met de anti-stadhouderlijke denkbeelden brachten de Republiek ten val. Niettegenstaande de gruwelen in Frankrijk, in naam der Rede gepleegd, zagen velen de komst der Franschen (als redders) met verlangen tegemoet. Hieraan werd voldaan. Den lenFebr 1793 verklaarde Frankrijk aan den koning van Engeland en den stadhouder van ons land den oorlog. Met Dumouriez rukken van uit het overwonnen België wel 2000 uitgeweken Bataven met Daendels als kolonel ons land binnen. Deze uitgewekenen hadden aan de Conventie (Fransche regeering) gezegd: De Vrijheid, de Gelijkheid zijn de goden, die de Rede thans aanneemt, uwe godheden zijn de onze, welhaast die van de gansche wereld. De komst der Franschen vereenigt aristocraten en prinsgezinden Er wordt krachtige tegenstand geboden. Geeft Breda zich schandelijk over, de Willemstad wordt roemrijk behouden; den 9den April is het grondgebied der Republiek weder vrij. Maar Engelschen en Pruisen, onze bondgenooten, zijn meer op eigen voordeel, dan op flink doorzetten van den krijt* bedacht De aanvoerders hellen over tot de revolutionaire begFnselen, ze laten Nederland aan zich zelve over. De patriotten in vereeniging met de Franschen werken den stadhouder tegen. Zij bewerken de natie om in de Franschen broeders en bevrijders te zien. De strenge winter 1794 1795 maakt onze rivieren tot een gebaand padr Geen dapperheid der zonen van den Prins, geen verdediging kon baten, waar de inwoners de Franschen met gejuich als redders begroetten. Den 18den Januari vertrekt de Prins met zijn gezin naar Engeland. Aij betuigt: „de ware bron onzer ongelukken ligt niet in de onverantwoordelijke handelwijs van zoovele Nederlanders, of in de kwade trouw der bondgenooten, maar in de nationale zonden en ongerechtigheden. God heeft een twist met Nederland en toont het in de mislukking van alle pogingen en ook nu door den feilen vorst, die de wateren tot een gebaanden wee maakt. Wie zal oprichten, als God terneer werpt?" 28 Jan. Vergadering van afgevaardigden der stedelijke regeeringen te Den Haag. Hier worden de lijnen van het nieuwe staatsrecht getrokken. De rechten van den mensch, 't onderscheid der standen vernietigd: 't is burger en burgeres. De Franschen laten zich tot bondgenootschap verbidden Zij eischen en krijgen daarvoor: 100 millioen aan oorlogskosten vrije inkwartiering, 't onderhoud van 25000 man, onze zeemacht te hunner beschikking, afstand van Venlo, Maastricht, StaatsLimburg en Staats-Vlaanderen, vrije vaart op Schelde, Maas en nijn. Over deze edelmoedigheid juichte men. Vraag 1. Wie regeerden in dien tijd in Frankrijk? " O ^af,rom verklaarden zij den oorlog aan de vorsten? " 7 coallties werden tegen Frankrijk gesloten? 4. Welk aandeel nam ons leger aan den strijd? Vraag 5. Welke overeenkomst is er tusschen den val van het Rijk van Juda en Israël en van ons? Zie 2 Kon. 17. XLV1I. De Fransche tijd. 1795—1813. Met blij gejuich had men de Franschen ingehaald. Door vrijheid, gelijkheid en broederschap zou het tijdperk van geluk en welvaart aanbreken. Van Oranje ontslagen, achtte men de tyrannie verdreven. Hoe spoedig zou het tegendeel blijken. Men onderscheidt drie tijdperken: a. Bataafsche republiek, 1795—1806, b. Koninkrijk Holland 1806—1810, c. ons land eene provincie van Frankrijk 1810—1813. Dr. H. Colenbrander laat de Bataafsche Republiek duren van 1795—1805 en zegt dat met het Raadpensionarisschap van Rutger Jan Schimmelpenninck feitelijk al de constitutioneele monarchie een aanvang neemt. a. In 1796 kwamen 126 afgevaardigden des volks als Nationale vergadering samen. Strijd tusschen Federalisten, voorstanders van gewestelijke Souvereiniteit en Unitarissen, die de eenheid des lands wilden. Daar de eersten de meerderheid hadden, was de ontworpen constitutie, grondwet, in hun geest. Zij werd door het volk verworpen. Een tweede Nationale vergadering komt samen. Weder een Federalistische meerderheid. De voorzitter, Midderigh, in overleg met den Franschen generaal Joubert, en met behulp van Daendels laat 22 leden der Vergadering en 6 leden der Commissie tot de Buitenlandsche zaken gevangen nemen, 22 Jan. 1798. Nu was spoedig een nieuwe Constitutie gereed. Ons land werd verdeeld in 8 departementen, welker grenzen geheel verschilden met die der vroegere provinciën; ook werden geregeld: het kiesrecht, vertegenwoordigers, uitvoerend bewind, financiën, rechtspraak, scheiding van kerk en staat. Deze grondwet werd 23 April 1798 door het volk aangenomen. 't Uitvoerend bewind werd den 11 Juni reeds weder uiteengejaagd door Daendels. Een nieuw vertegenwoordigend lichaam, verdeeld in twee kamers, gekozen. 1801. Weer een nieuwe Staatsregeling. Door Napoleons invloed tot stand gebracht. Nu weder de oude grenzen en namen der provinciën. Elk kerkgenootschap blijft in 't bezit van wat het bij 't begin der eeuw had. Geen uitsluiting van ambten door partij verschil. Deze grondwet door 7/k der stemgerechtigden goedgekeurd, 't Volk verarmd door stilstand van handel en bedrijf, hooge belasting, drukkende inkwartiering, is lijdelijk en onverschillig. 1805. Napoleon laat weder een nieuwe Staatsregeling ontwerpen en goedkeuren. Rutger Jan Schimmelpenninck als raadpensionaris aan 't hoofd met eene macht, zooals geen graaf of stadhouder had gehad. In 10 jaar is de revolutie gekomen van volkssouvereiniteit tot een eenhoofdig bewind. De raadspensionaris meende het goed en trachtte veel voor ons land te doen. De belastingen op eenparigen voet geheven. Wet op 't lager onderwijs. b' i?.0®: Voor den keizer was het bestuur nog te republikeinsch. Hi] liet ons daarom verzoeken om zijn broeder Lodewijk tot Koning uit te roepen. Bij zijne komst 't volk stil en voor 4 dukaten de persoon was er van de 800 turfdragers niet één, die de paarden wilde uitspannen, om den wagen, waarop de koning reed, te trekken. Lodewijk deed, wat hij kon doen voor ons land, maar zijne goede bedoelingen werden door Napoleon verijdeld. Door rampen, overstroomingen, 't kruitschip te Leiden werd ons land geteisterd. De koning was verkwistend. Het continentaalstelsel gaf ons land den genadeslag. Daarbij kwam de inval der Engelschen in 1809. c. 1810. Dit deed Napoleon besluiten tot inlijving. Lodewijk deed afstand ten behoeve van zijn zoon (Napoleon III). Hierop sloeg de keizer geen acht. Met één pennestreek werd onze nationaliteit vernietigd. Nu kwam er eerst recht een tijd van lijden (conscriptie, tierceering). Met een deel van N. W. Duitschland vormden wij 10 departementen, die 31 afgevaardigden zonden naar het Wetgevend Lichaam te Parijs. Wij zouden geheel Fransch worden. Taal. — Bij Napoleons bezoek aan ons land verklaarde hij Amsterdam tot 3e hoofdstad des rijks (Rome was de 2de). Ontvolking der steden, verarming der bewoners. Hier en daar bloeide de nijverheid, suiker en cichorei. Met de nederlaag van Napoleon in Rusland, 1813, begon de hoop op bevrijding te herleven. Vraag 1. Waarin kwamen de Constituties overeen en waarin verschilden ze? i. Hoe was het kiesrecht geregeld? 3. Aan welke oorlogen moesten wij deelnemen? 4. Hoe ging het met onze koloniën? 5. Wat werd er van onze vloot? 6. In welk opzicht is de Revolutie voor ons land goed geweest? XLVIII. Het Koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem I. 1813—1840. (A). De Fransche tijd eindigde in 1813. Alles kwam er op aan te voorkomen, dat wij als veroverd land zouden worden beschouwd De Bondgenooten moesten hier een nationale regeering vinden," en daarom ging het driemanschap Gijsbert Karei van Hogendorp, Van Limburg Stirum en Van der Duyn van Maasdam tot een stouten stap over. Het machtigde Van Limburg Stirum op te treden als voorloopig gouverneur van Den Haag en daar uit naam van den Prins de orde en rust te handhaven. Van Hogendorp en Van der Duyn aanvaarden het algemeen bestuur "des lands tot de komst van den Prins. Van Limburg Stirum en de zonen van Van Hogendorp vertoonden zich, met de Oranjekleur getooid, in de straten van Den Haag. Dit kloeke optreden had groote gevolgen. Aangemoedigd door de volksbeweging trokken de Bondgenooten verder ons land binnen, waardoor aan Napoleon de gelegenheid ontnomen werd, het tot tooneel van een vertwijfelende oorlog te maken. Anderzijds werd het den Bondgenooten onmogelijk gemaakt ons grondgebied als door hen veroverd te behandelen. De souvereiniteit (het oppergezag) werd nu opgedragen aan Willem Frederik, prins van Oranje, die na 18-jarige ballingschap in het vaderland was wedergekeerd. Hij was de oudste zoon van Willem V, werd geboren in 1772 en huwde met Frederika Louisa Wilhelmiria, eene Pruisische prinses. Ofschoon de Fransche tijd eindigde in 1813 met den Novemberopstand, toch bleef de Fransche geest, d.w.z. bleven de beginselen der Fransche Revolutie ook in ons land heerschappij voeren. De revolutiegeest zet zich voort in het liberalisme. Het liberalisme toch is niets anders dan de toepassing van de revolutionaire beginselen in gematigden vorm. En waarom gematigd? Omdat de geschiedenis in ons land, zoowel als in Frankrijk geleerd had, dat het onstuimige optreden steeds tot een bloedbad had geleid. Niet door het zwaard, maar door het onderwijs werd van nu af ons volk heel deze eeuw door geliberaliseerd. Het koningschap van Willem I was een beperkt of constitutioneel koningschap, d.w.z. eene grondwet zou rechten en plichten van vorst en volk bevatten, opdat zoodoende botsing zou worden voorkomen tusschen overheid en volk; dat toch is de beteekenis van elke staatregeling. De naam grondwet is uit de revolutionaire school. Constitutie is de historische naam en is niets dan eene opteekening van in den loop der geschiedenis ontstane rechten en plichten, terwijl grondwet „schoonlei" veronderstelt, waarop dan geschreven wordt, wat men goed oordeelt, zonder den historischen band vast te houden. De eerste grondwet bestond van 1814 tot '15, aangezien op het Weener Congres België met Nederland vereenigd werd, waardoor eene nieuwe grondwet noodzakelijk werd. Het Weener Congres was ook geheel in revolutionairen geest werkzaam; het schond zonder bezwaar het volkenrecht. Groen van Prinsterer zegt van de vereeniging van België met Noord-Nederland: Men maakte Holland met België door vereeniging onvereenigbaar. Gedwongen samenvoeging hinderde vrijwillige toenadering. Alle sluimerende antipathiën werden nu gewekt. België met Noord-Nederland vereenigd, dit Rijk zou een dam vormen tegen Frankrijk; doch hoe zou dit, daar onze staat naar dezelfde revolutionaire beginselen zou worden geregeerd als Frankrijk? Vreemde redeneering: een staatsregeling moet er eerst zijn voor beide deelen onzer monarchie, en dan zal er vanzelf wel volkseenheid komen. Totale omkeering der begrippen! Met de geschiedenis van elk Zuid-Nederlandsch gewest op zich zelf werd geen rekening gehouden; alles werd naar één model gevormd. Deze fout van op zulk eene wijze België met Noord-Nederland te vereenigen, moest zich op den duur wreken, hetwelk dan ook niet uitbleef. Vraag h wlhèïeuer°d?eelm ^ rfe Fransche tiJd üoor onze geschiedenis „ 2. Hier make men het verschil duidelijk tusschen Antirevolutionair en Contra-revolutionair: de laatste wil met het tijdperk der Kevolutie in het geheel geen rekening houden, en doen alsof het 8r ?eweesJ ware; de Anti-revolutionair daarentegen aanvaardt de voordeelen, die de revolutie niet krachtens maar ondanks haar beginsel heeft opgeleverd. Denk vooral aan Staatseenheid! „ 3. Welke mannen hebben zich bij den Nouemberopstand beroemd gemaakt r » 4- d?n tijd toen de Fransche heerschappij hier we" was en Oranje nog niet de souvereiniteit had aanvaard, waar berustte toen het oppergezag? 5. Men onderscheide hier wel tusschen volkssouvereiniteit en volkssoevereiniteit; er is een Anti-revolutionaire en een Revolutionaie volkssouvereiniteit. , 6. Wat weet ge van Waterloo te vertellen ? Denk vooral aan de geheel eenige beteekenis van Oranje in dien slag! n 7. Engeland heeft geen grondwet, en toch is het een zeer constitutioneel land. Verklaar dit in verband met hetgeen boven hieromtrent is aangestipt. XLVIII. Het koninkrijk der Nederlanden. Koning Willem I 1813—1840. (B). . De regeering van Koning Willem I noemt men wel de Koninklijke-Besluiten-regeering, omdat er vele zaken door Kon. Besl. in orde werden gebracht. Wat door een wet tot stand gebracht wordt is hechter, want daar komt Overheid en Volk aan te pas, terwijl bi] Kon. Besl. alleen de Koning en zijn betrokken minister te pas komen. Behnlve de genoemde waren er nog andere bezwaren tegen de vereeniging van België met Nederland, als: eene scheiding van twee eeuwen had Noord en Zuid van elkander vervreemd in godsdienst, taal, zeden, denkwijze en belangen. Geen wonder, dat er al spoedig vele grieven openbaar werden tegen deze onnatuurlijke ineensmelting. Zij waren in hoofdzaak: 1. de schuldenlast 7 j getal afgevaardigden ter Staten-Generaal, 3. 't officierental 4. de taalbesluiten, 5. de besluiten omtrent het onderwijs. Van elk iets: 1. België was kwaad, dat de schuldenlast van 't Noorden die zeer veel grooter was dan die van 't Zuiden, voor de helft op 't Zuiden was overgebracht. 2. Beide deelen vaardigden evenveel leden ter Staten-Generaal, ofschoon het Zuiden grooter bevolking had. 3. Er waren veel meer officieren uit het N. dan uit het Z., die hunne diensten den koning aanboden; vandaar meer van de Noordelijken in dienst gesteld. 4. In Vlaamsch-België werd de Nederlandsche taal voor de officieële verklaard, tegen den zin van vele Franschsprekenden. 5. Het zoogenaamd neutraal onderwijs werd den Belgen opgelegd. In 1830 brak de Belgische opstand uit. Deze heeft tot de bekende gevolgen geleid, dat België een eigen koninkrijk gewerden is. Het koningschap van Willem I was autocratisch, d. w. z. hij wilde alleen regeeren: de vorst beschouwde zich als den vader, de onderdanen als zijne kinderen. Hieruit vloeiden natuurlijk dikwerf moeilijkheden voort, b.v. moeilijkheden met de kerk. Koning Willem greep op erge wijze in de rechten der kerk, ofschoon zijne bedoeling hiermede niet kwaad was; het publieke bestaansrecht der kerken van Christus werd weggecijferd en deze kerken werden onder de hoogheid, onder de macht van den Staat gebracht. De aardsche koning tastte hiermede het koningschap van Jezus over Zijne kerk aan, ofschoon onbewust. Hiertegen kwamen wel zeer enkele kerken, Amsterdam b. v., in verzet, doch de versteening der kerken was zoo diep doorgedrongen, dat er schier geen beroering werd bespeurd. Gods zorge bleef echter waken over de diepgezonken Gereformeerde kerken onzes lands. Het Reveil, de geestelijke opwaking, waarover we later een afzonderlijk stuk geven, kwam kort na 1816; ook in sommige kerken kwam herleving, 0.a. in Ulrum (Gron.) met Ds. de Cock e.a. Dit was de Afscheiding van 1834. Tegen de Afgescheidenen werden van regeeringswege maatregelen ter vervolging aangewend. In 1837 nam Groen van Prinsterer het voor de verdrukte Afgescheidenen op in zijne brochure: „de maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst." Thorbecke verdedigde de vervolging, Groen bestreed ze als zijnde ongrondwettig. Van dit werk van Groen verscheen in het jaar van uitgave, 1837, reeds de derde druk. Koning Willem I heeft veel gedaan voor de welvaart van ons land (kanalen, handelsmaatschappijen, enz.). Groen zegt van Willem I: „Beurtelings met overdrijving geprezen en met ondankbaarheid gelasterd, doch lid met eere van een luisterrijk geslacht, mag hij voorzeker niet onder de dagelijksche menschen of middelmatige vorsten worden geteld." Vragen en opmerkingen: 1. De Tiendaagsche veldtocht, 2—12 Aug. 1831. 2. Hoe hebben we uit Bijbelsch oogpunt te oordeelen over den daad van Van Speijck uit die dagen? 3. Hoe ontstond de verkoeling tusschen volk en vorst? (Gravin d' Oultremont). 1840 en 1843. 4. Pleit Groens verblijf aan het hof van Willem I en diens vrijmoedig getuigen voor de waarheid aldaar vóór of tegen den Koning ? 5. Wat verstaat men door het Status quo ? 6. Welken schijngrond voerde men aan ter verdediging van de vervolging der Afgescheidenen ? 7. Wat weet ge van de inmenging der Groote Mogendheden in de Belgische troebelen? 8. Wat was de Unie van 1828? 9. Vergelijk de grondwetten van 1814 en 1815 met elkaar; welke verschillen bespeurt ge dan? 10. Wat is een concordaat? 11. Weet ge iets van het concordaat in 1827? 12. Kent ge nog andere concordaten ? XLIX. Het Reveil. (A) De belangrijkheid van dit onderwerp blijkt vooral, wanneer we even indenken, dat zeer veel van den Christel, arbeid, dien we in onze dagen waarnemen, zijn oorsprong vindt in het Reveil: de kerkelijke reformaties, de strijd voor de christelijke school, de actie op staatkundig gebied, de Christelijke Jongelingsvereeniging, Patrimonium, de christelijke pers en wat meer op te noemen valt — dit alles is uit het Reveil opgekomen. Hoe dichter de geschiedenis onzen tijd nadert, hoe belangrijker zij wordt met het oog op de verklaring van hetgeen we in onze dagen in ons vaderland zien gebeuren. We dienen dus het Reveil goed te kennen. Wat is het Reveil? Wat verstaat men er door? Het Reveil is die geestelijke opwaking, na den val van Napoleon I door God verwekt, die het Christenvolk in ons Vaderland met een levendmakenden adem bezielde en het tegenover den geest der Revolutie den strijd deed aanbinden op elk levensgebied voor de eere onzes Gods naar de ordinantiën van Zijn Woord. Het Reveil is geen zuiver Nederlandsch verschijnsel maar vertoont toch op onzen bodem een eigenaardig nationaal karakter. We bespreken hier alleen het Reveil, zooals het zich in ons land openbaarde, en dan noemen we Ds. Schotsman den voorlooper, Bilderdijk den ijsbreker en Da Costa den vader van het Reveil. Zeer diep ingezonken was de geestelijke toestand van ons volk in het eerste vierde gedeelte der vorige eeuw. De kille adem van ongeloof en revolutie, had o zoo verstikkend gewerkt. Het scheen, alsof de geestelijke dood bij onze natie was ingetreden. In het naar buiten tredend leven van ons volk was geen vreeze Gods meer te bespeuren. Die toestand bleef evenwel, Goae zij dank, niet bestendigd; de Geest des Heeren blies leven in de schier verstorven doodsbeenderen. In Nicolaas Schotsman (1754—1822), predikant eerst te Ouds- hoorn, toen te Schoonhoven en eindelijk te Leiden, zien we den Johannes den Dooper van het Reveil. Deze godzalige leeraar werd in de Revolutiedagen van zijn ambt ontzet en keerde na een tijd van omzwerven in 1801 naar Leiden terug. Overal getuigde hij met vrijmoedigheid voor zijn Heere en Heiland. In 1819 — het tweede eeuwjaar — gaf hij in 't licht: Eerezuil voor de Dordfsche Synode van 1618 en '19, een werkje, dat veel tegenstand verwekte. Men wilde immers veel liever een schandpaal voor die Synode opgericht hebben. Bilderdijk, die bij ervaring wist, wat het is smaad en verachting te verduren, nam het voor Ds. Schotsman op. De Dordtsche Synode van 1618 en 1619 was de laatste nationale Synode onzer vaderlandsche kerken tot op Schotsmans dagen. De Staatsgezinde partij, de Regenten, zorgden er wel voor, dat deze eenheidsband onzer gewesten niet gevoeld werd; die band knelde hen te zeer, Bilderdijk, de man, die om zijn beginsel zijn ambt als advocaat had moeten prijsgeven in 1795, was iemand, van wien men getuigen kon- „zijn leven was lijden". Hij vormde sedert 1815 een kring van vrienden, waartoe ook later Da Costa en Groen van Prinsterer behoorden. Door dien kring oefende hij grooten invloed op het Reveil. Bilderdijks leven is verteerd in het pogen om een dijk op te werpen, waarop het bulderen van den storm der nieuwe ideeën stuitte en brak. Dat pogen is niet ten eenenmale ijdel geweest. Hij opende zijn kring van hoog begaafde edele jongelingen het oog voor het revolutionair en ongeloovig karakter van den geest zijner eeuw. In 1823 verscheen van Da Costa (1798—1860) het werkje getiteld: „Bezwaren tegen den geest der eeuw," nl. 1. tegen den godsdienst dezer eeuw; 2. tegen de zedelijkheid; 3. tegen de verdraagzaamheid en menschelijkheid; 4. tegen de schoone kunsten; 5. tegen de wetenschappen; 6. tegen de constitutie (volkssouvereiniteit in revolutionairen zin); 7. tegen de ideeën over de geboorte; 8. tegen de publieke opinie; 9. tegen het onderwijs; 10. tegen de vrijheid en verlichting dezer eeuw. Een storm van verontwaardiging stak op en Da Costa's huis stond na de verschijning van de „Bezwaren" onder bijzonder toezicht der politie en er behoorde moed toe om bij helder daglicht zijne woning binnen te gaan. Ook bijna al de vrienden lieten Da Costa in den steek. Bilderdijk nam het voor hem op en schreef eene „toelichting van Da Costa's bezwaren." Zulke worstelingen als van Schotsman, Bilderdijk en Da Costa maakten ook het eenvoudige volk Gods, dat hier in onze landen nog talrijk was, wakker. De stemmen dezer krachtige helden vonden hier een aandachtig gehoor. Overal in het land ontstonden gezelschappen, waar de eenvoudige Christenen samen kwamen om te bidden en Gods Woord te bespreken. Uit deze gezelschappen gingen weer de meest kundigen als oefenaars uit, om ook op andere plaatsen de geestelijke opwekking aan te moedigen, b.v. in Leiden de fabrikant J. Le Tibure; door Friesland reisde de bakker van St. Jansga, te Axel Jan Willem Vijgeboom, die in 1823 reeds met zijn vrienden als herstelde Kerk van Christus tot de Dordtsche kerkenorde terugkeerde — een „afgescheiden" kerk dus reeds lang vóór 1834. Ook in de groote steden hielden de vrienden onder leiding van geleerde Christenen hun samenkomsten, „godsdienstige avonden" geheeten. Mannen als Da Costa, Chevallier, Kohlbrug^e e.a. gingen daar voor en gaven leiding aan de beweging der geesten. Vooral bekend is geworden de samenkomst der christelijke vrienden te Amsterdam bij de familie Pierson (ouders van onzen vroegeren minister Pierson enz.) in 1845, zonder plan, doch met gebed aangevangen. Eerst waren er 30, later 200 vrienden samen, o.a. Scholte, v. Raalte, Brummelkamp,' Beers, Da Costa, Capadose, Groen, Elout, Mackay. Da Costa bestreed als een profeet den eeuwgeest, Heldring zocht het verlorene (denk aan de Heldrings gestichten); Groen kwam op voor Staat en Historie; De Liefde, man uit het volk, riep het volk tot boete en bekeering. Uit deze samenkomsten kwam voort: 1. De Christ. School, Christ. Bewaarschool en Doorgangshuizen; 2. de Christ. Jong. Vereeniging; 3. de Evangelisatie-arbeid; 4. de Zettensche gestichten; 5. Tehuizen voor militairen; 6. Gesticht te Hoenderloo; 7. Chistelijke lectuur en litteratuur; 8. Zending en Zendingsfeesten. XLIX. Het Reveil. (B.) Het Reveil en de Kerk. De mannen van het Reveil meenden, dat de wederkomst van den Christus niet lang meer op zich zou laten wachten, vandaar dat zij met de kerk zich schier niet inlieten, denkende, dat het de moeite niet meer waard was hare zaak ter hand te nemen, met het oog op den korten duur der wereld. Zij waren dus niet te Darbistisch op kerkelijk gebied, want de Darbisten gelooven, dat God de Heere de Christelijke kerk vanwege haren afval reeds in de eerste periode van haar bestaan heeft doen ophouden, zoodat er sedert eeuwen reeds geen kerk meer is. Zoo dachten de mannen van 't Reveil er niet over. Het duurde echter niet lang, of de zaak der kerk kwam ook ter sprake in den Christelijken vriendenkring. Op 27 Mei 1864 werd de 300-jarige sterfdag van Calvijn te Genève herdacht. Groen van Prinsterer werd daar ook uitgenoodigd, doch hij werd verhinderd er heen te gaan en schreef een open brief, getiteld: „Holland en de invloed van Calvijn". Het beginsel onzer kracht ligt in onzen oorsprong, zei Groen. Wij zijn voortgekomen uit het Qenève van Calvijn; onze Staat is uit de Hervorming geboren. De eenige reden van bestaan van onzen Staat is de Godsdienst. Onder de Christelijke vrienden was veel verschil van inzicht over de kerk. Inmiddels was de Scheiding van 1834 ook reeds uitgebroken, zoodat de gedachten nog meer verdeeld waren. Dr. Chantepie de la Saussaye was ethisch-irenisch; Ds. J. de Liefde, de welbekende en geliefde schrijver, meer radicaal met het oog op de Kerk; Groen verdedigde „Het recht der Hervormde gezindheid". Brummelkamp en Van Velzen waren mannen der Scheiding; de laatste schreef zijn Apologie der Kerkelijke Afscheiding in Nederland. Hövéker en Wormser werden Afgescheiden, maar ziende de verdeeldheid bij de Afgescheidenen, keerden zij weder tot de Hervormde Kerk terug. Men kon het niet eens worden omtrent de Kerk en ten slotte werd in de laatst gehouden vergadering der Christelijke vrienden te Amsterdam, 25 October 1854, de strijd zoo hevig, dat de vrienden uiteen gingen. In die vergadering verdedigden o.a. Chantepie en Heldring (de vader der Heldringsgestichten) het blijven in de Hervormde Kerk, terwijl Ds. De Liefde vooral tegen de verdedigde Stellingen protesteerde. Tegenwoordig, zei hij o.a., moet met het oog op de Kerk niet zoo zeer tot zachtmoedigheid, maar meer tot stoutmoedigheid worden aangemaand. De Voorzitter, Groen van Prinsterer, achtte deze wijze van optreden van Ds. De Liefde niet gepast. Nu gaf, nadat Chantepie met verlating der vergadering had gedreigd, de Vriendenkring zijn votum van afkeuring aan Ds. De Liefde op zeer scherpe wijze. Deze nu was genoodzaakt heen te gaan. Alleen de heer Juliën Wolbers (de wegbereider voor Patrimonium) vroeg aanteekening in de notulen van zijn protest tegen 't votum van afkeuring. De Christelijke Vriendenkring ging hiermede uit elkaar. Chantepie's richting heeft zich voortgezet in de ethisch-irenischen in de Ned. Herv. Kerk van heden. De Scheiding is ook vrucht van het Reveil. Groens kerkelijke begrippen, verduidelijkt in lateren tijd, inzonderheid door de studie van de Gereformeerde beginselen door Dr. A. Kuyper en van het kerkrecht door Dr. F. L. Rutgers, hebben geleid tot de Doleantie van 1886. Ook heel onze actie op staatkundig en maatschappelijk terrein, de antirev. kiesvereenigingen en Patrimonium, zijn voortgekomen uit het Reveil in zijn Calvinistischen tak. (De andere tak is de ethisch-irenische). De Christelijke Jongelingsvereeniging is ook eene schoone vrucht van het Reveil, voor een halve eeuw ontstaan te Amsterdam, voor wat ons land aangaat. Deze Vereeniging gaat weer in tweeën uiteen: het Nederl. Jongelingsverbond en de Nederl. Bond van Jongel. Vereen, op Geref. grondslag. Deze tweeërlei openbaringsvorm staat in het nauwste verband met de ontwikkeling van het Calvinisme en den strijd tegen het Calvinisme. De Chr. Jongel.-Vereen, is wel niet een echt Nederlandsche plant, maar blijkt toch wel in onzen grond te kunnen aarden. Vraag 1. Hoe kwamen Da Costa e. a. er wel toe de wederkomst van Christus zoo nabij te stellen? 2. Wat verstaat men door het Chialisme? Hoe bestrijdt men dat? 3. Hoe lang zal het voortbestaan der Kerk duren? Waarom zal er na den oordeelsdag geen Kerk meer zijn? Hoe kwam het, dat de Kerk eerst na den val ontstond? 4. Wat weet ge van de Heldringsgestichten? Wie staat daar nu aan het hoofd? 5. Wat weet ge van Wolbers en Kater? 6. Hoe ontstonden de eerste Chr. Jongel.-Vereen? Vertel iets van de geschiedenis der Chr. Jongel.-Vereen. 7. Waarom is het streven van den Ned. Bond van Jongel.-Vereen. op Ger. grondslag meer bevordelijk aan ons nationaal welzijn dan dat van het Ned. Jongel.-Verbond? L. Groen van Prinsterer. 1801 — 1876. Mr. Guillaume Groen van Prinsterer; geboren 21 Augustus 1801 te Voorburg en overleden 19 Mei 1876 te 's Gravenhage, zoon van schatrijke ouders — zijn vader was geneesheer — aanzienlijke en geëerde lieden. Hij was leerling van de voornaamste letterkundigen, de roem der Leidsche academie. Van andere hoogescholen kwam men over om Groen te hooren aan de Leidsche hoogeschool, sprekende in classiek Latijn. Zijn academische proefschriften van 1813 getuigen van een studie, maar ook van een genialen aanleg, die aller verbazing wekten. Hij sprak even vlug Grieksch als Latijn. Nog geen 20 jaar oud, was hij reeds aangewezen als opvolger van professor Borger; de voorzichtigheid van zijn vader voorkwam dit. Na den dood van prof. Kernper scheen Groen bestemd diens opvolger te worden als professor in Staats- en Volkenrecht, doch de geschiedenis van Groen leert ons, hoe het liberale Nederland de grootste mannen, die het liberalisme bestrijden, mishandelt. Geen enkele wetenschap mocht de man van wetenschap aan eenige academie dienen. Bij de drie opvolgende koningen des lands echter stond Groen in geheel eenig vertrouwen: in 1872 werd Groen referendaris (hooggeplaatst ambtenaar) aan het hof van Koning Willem 1 — de archieven van Oranje werden hem ter uitgave toevertrouwd, het eerste deel verscheen in 1835. In 't volgende jaar werd hij staatsraad in buitengewonen dienst. Groen heeft bijna een halve eeuw onafgebroken voor zijn volk gesproken, maar dat volk verstond hem schier niet, hoe goed de natie in hare beste vertegenwoordigers het doel van zijn streven ook begreep. Groen was een geboren volksvertegenwoordiger, doch de Kamer had doorgaans geen hart voor zijn taal. Groen schold of priemde niet, en toen werd hij beschouwd als een satan zijner eeuw. (Dr. Vos). Om slechts één uit de vele voorbeelden te noemen: „De Arnhemsche Courant", onder den invloed van Thorbecke, noemde Groen een revolutionair van de ergste soort, in den vorm en de middelen eenzelvig met Danton; in het leerstellige en in het wezen eenzelvig met Robespierre. Deze haat tegen Groen ontstond hierdoor, omdat Groen als profeet, die niemand hoorde dan den Christus der Heilige Schrift, vorst en volk wees op Gods geopenbaarden wil, als de lamp voor hun voet en het licht op hun pad. Terecht noemt men Groen „het echt Christelijke geweten der Natie"; daarom werd hij gehaat door ieder, die het smoren wilde. Groen was Christen in den Bijbelschen zin van het woord, en hij eischte dit van al de Nederlandsche Christenen; dit was de diepste reden van alle mishandeling, die hij ondervond. Te Brussel, in dienst van Willem I, leerde Groen den geest der revolutie kennen, maar ook de Reformatie in Merle d Aubigné. Groens echtgenoote Elisabeth Maria Magdalena van der Hoop was voor hem een uitstekende vrouwe. Hun huwelijk is kinderloos gebleven. In 1840 kwam Groen voor't eerst in de Kamer, vervolgens had hij daarin zitting van 1849—'54; van 1855—'57 en van 1862—'66. Groens groote beteekenis ligt vooral in hem als geschiedschrijver. En geen wonder! De geheele briefwisseling der Oranjevorsten wordt voorwerp van zijn onderzoek. Een kenschetsende spreuk van Groen was: „dat ik verteere, als ik maar nuttig ben". Groens werken zijn ongeveer honderd in getal. In 1842 verscheen van hem een kort overzicht van de geschiedenis des Vaderlands. Van 1841—'46 verscheen zijn handboek der geschiedenis van het Vaderland. Dit Handboek en de uitgave der Archives heeft eene geheele wending gebracht in de geschiedbeschouwing, waarvan de werken van Fruin, Blok, van Rijssens e. a. getuigen. In 1847 verscheen van Groen: „Ongeloof en Revolutie", een geheel eenig werk, dat beter diende gekend te worden. Groens strijd tegen de neutrale school en voor de Christelijke school is van het grootste belang ook nog voor onze dagen. Belangrijk is ook zijn „Maatregelen tegen de afscheiding" in 1837 verschenen, waarin hij streng veroordeelt de vervolging tegen de eerste Afgescheidenen aangewend. Ofschoon hijzelf niet tot de Scheiding overging, toch nam hij het voor haar op. Groen gaf „De Nederlander", Antirev. dagblad, uit van 1850—'55, maar moest toen wegens weinig belangstelling de uitgave staken. Nederlandsche Gedachten kwam uit, eerst van 1829—'32. Later van 1869—'76: Strijd van deze Nederlandsche gedachten tegen de Revolutie, tegen den geest der eeuw. Vraag 1. Waarom streed Groen zoo tegen de openbare school? Vergeet niet hierbij op te merken, dat de liberale partij juist door de openbare school ons voik heeft gerevolutioniseerd. 2. Welke voorname tijdgenooten van Groen kent ge? 3. Waarom noemde men Groen een veldheer zonder leger? Groen werd telkens door zijn vrienden teleurgesteld; toon dit aan (denk o.a. aan v. d. Brugghen). „ 4. Groen was de stichter van Chr. Nat. Schoolonderwijs. Wat wilde deze Vereeniging en weet gij ook iets van haar? 5. Wat beteekent: tegenover de Revo.utie het Evangelie? en watIn ons isolement ligt onze kracht? 6. Kent ge ook belangrijke briefwisseling van Groen? LI. Willem II, van 1840—1849. In 1792 te Den Haag geboren. Bij zijn doop had de leeraar tot tekst: „Doch uw huis zal bestendig zijn." 't Scheen bittere ironie. Nog maar twee jaar oud, vluchtten zijne ouders en grootouders met hem naar Engeland. In 1801 vertrokken zij naar Duitschland. Als 13-jarige knaap kwam hij op de Militaire School te Berlijn en van lb09 tot 1811 was hij op de Hoogeschool te Oxford, waar hij tot Dr. in de letteren promoveerde. De Prinsen van Oranje namen in de vrijheidsoorlogen van Europa altijd een werkzaam aandeel. Zoo ook Prins Willem. Hij komt in Engelschen dienst en strijdt in Spanje onder Wellington tegen de Franschen. Bij de bestorming van Cuidad Rodrigo is hij een der eersten in de bres. Den 19 Dec. 1813 komt hij in Nederland. De souvereine vorst Willem I, zijn vader, benoemt hem aanstonds tot Generaal der infanterie en inspecteur van alle wapenen. In 1815 benoemt Wellington hem tot bevelhebber der eerste divisie van het Engelsch-Nederlandsche leger. Wie kent niet de held van Quatrebas en Wateriool Op den 21 Febr. 1816 trad hij in den echt met Anna Paulowna, zuster van den Russischen keizer Alexander. Hoe Da Costa van hem kon zingen: Hij kwam, hij zag, hij overwon — tien afgeperkte dagen Door Gods almaclite hand; de legers zijn verslagen En t onze keert gestuit, maar overwinnend weer, is genoegzaam bekend uit den tiendaagschen veldtocht in 1831. In 1840, den 7 Oct., deed Willem I afstand van de Regeering ten behoeve van zijn zoon, den Prins van Oranje. Met blijdschap werd hij door het volk begroet: a. omdat Willem I niet meer de liefde en het vertrouwen des volks bezat;.6. omdat de Kroonprins door zijne roemrijke daden, minzaamheid en gevoel voor recht zich had bemind gemaakt. De toestand des lands bij zijne troonsbestijging was zorgwekkend; a. het volk moedeloos en wantrouwend jegens de regeering; b. finantiëel op den rand van een Staatsbankroet; c. vele wetten eischten dringend herziening; er was op kerkelijk-, noch op schoolgebied vrijheid. De toepassing der revolutionaire beginselen, hoe gematigd ook, bracht dwang in stede van vrijheid. De wet van 1806 beperkte de vrijheid van onderwijs; de ten onrechte vervolgde Afgescheidenen vroegen vrijheid en ook de Roomschen eischten uitvoering van het door Willem I gesloten concordaat. Minister v. Hall gelukte het de finantiën te regelen en inkomsten en uitgaven van den Staat in evenwicht te brengen. De vervolging der Afgescheidenen hield op; (erkenning der gemeenten buiten bezwaar der schatkist, afstand van alle aanspraken op de goederen der Herv. Kerk en onder den naam van Chr. Alg. Ger. gemeente). Dit was reeds in 1839 geschied, maar Willem II zorgde ook, dat die gemeenten, welke geen vrijheid vroegen, rustig konden vergaderen. Al spoedig kwamen er twee partijen, de behoudsmannen en de mannen van den vooruitgang. De eersten bleven aan het bewind. Maar de ontevredenheid nam hand over hand toe. Daarbij kwam door de mislukking van den aardappeloogst in geheel West-Europa dure tijd in 1846. Toen 22 Februari 1848 de Revolutie in Parijs alles in beroering bracht, kondigde Willem II door den Voorzitter der Tweede Kamer den afgevaardigden eene grondwetsherziening aan. Deze kwam tot stand; maar spoedig klonk de treurmare door 't land: „Willem II is te Tilburg overleden," 17 Maart 1849. Vraag 1. Waarom kan er bij toepassing van het revolutionaire beginsel geen sprake zijn van vrijheid? „ 2. Welk verschil is er tusschen vrijheid hebben en geduld worden ? „ 3. Wat is „Werkelijke" en wat „Uitgestelde" Schuld? „ 4. Waarom vreesden velen, dat Koning Willem II te veel Engelschman zou zijn? „ 5. Hoe kan men zeggen, dat de kogel te Waterloo voor Willem en de Nederlanders goed was? LH. Grondwetherziening 1848. Wij christenen, zijn anft-revolutionair, niet confra-revolutionair. D. w. z. wij aanvaarden het goede, dat de revolutie ondanks haar beginsel ons gebracht heeft, en willen dus op staatkundig gebied niet terug vóór de tijden van 1795. De constitutioneele regeeringsvorm is beter dan de absolute, die men had vóór 1789. Tusschen een grondwet of constitutie en een charte is een aanmerkelijk verschil. Frankrijk kreeg in 1814 een Charte, wij een Grondwet, waartusschen dit verschil is: een charte vloeit voort uit het welbehagen des konings, zij komt dus uit de volheid der koninklijke macht, waarvan de Koning zelf gaat beperken. Maar bij een Grondwet of Constitutie heeft overleg plaats tusschen Koning en Volk, en worden over en weer de rechten en plichten omschreven. Van 1813 tot heden bestaat er eene bijzondere voorliefde voor grondwetten (constituties). Men verwacht daarvan alle heil en zoo het niet goed gaat, dan ligt het öf aan de grondwet, öf aan de toepassing harer voorschriften. De grondwet van 1814 bevatte o.a. deze bepalingen: a. De waardigheid van souverein vorst is erfelijk in het huis van Oranje (mannelijke en vrouwelijke linie). b. De Godsdienst van den vorst moet zijn de Hervormde. c. De Staten-Generaal bestaan uit ééne Kamer van 55 leden, gekozen door de Provinciale Staten. d. Een Raad van State (raadgevend). e. De Prov. Staten worden gekozen door de Ridderschap en 't bestuur der steden. Een gouverneur staat aan 't hoofd van eene provincie. Deze wet werd in 1815 om de vereeniging met België gewijzigd. Hierin kwam voor: a. Aan het hoofd der regeering staat een koning. b. De koning behoeft den Herv. godsdienst niet te belijden. c. De Staten-Generaal bestaan uit twee Kamers, Eerste Kamer 40 tot 60 leden, benoemd door den koning, Tweede Kamer 110 leden, gekozen door de Prov. Staten van de Noordelijke en de Zuidelijke gewesten, ieder de helft. d. de gemeentebesturen te platte lande worden gekozen door de Prov. Staten. Bij de herziening betroffen de wijzigingen: a. Bepalingen over 't aantal provinciën, plaats van inhuldiging zetel der regeering, het aantal leden der Kamer. b. Regeling van het stemrecht door de wet. c. Beschikking bij de wet over het batig slot der Indische begrooting. d. Verantwoordelijkheid der ministers en het contra-seign (medeonderteekening van elke wet of Kon. besluit door den betrokken minister). Ook dit was voor velen onvoldoende. Vandaar in 1844 een voorstel tot wijziging door 9 Kamerleden, van wie Thorbecke de voornaamste was. Het voorstel vond tegenstand bij de Regeering en van slechts weinige leden der Kamer steun. In den nood der tijden, duurte der levensmiddelen, druk der belastingen, werd de aandrang tot wijziging steeds sterker. In Februari 1848 brak te Parijs een oproer uit. Onder de oude leus: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werd er de Republiek uitgeroepen en koning Lodewijk Filips verjaagd. Dit was het sein tot oproerige bewegingen in bijna alle landen van Europa. Nu gaf koning Willem II, buiten de ministers om, toezegging tot Grond- wetsherziening. De ministers traden af. Eene commissie, Thorbecke Donker Curtius en anderen, werd benoemd om een concept grondwet samen te stellen. Na eenige wijziging werd de nieuwe grondwet den 3den November 1848 plechtig afgekondigd. Zij telde 12 afdeelingen. De voornaamste bepalingen zijn: a. De leden der Eerste Kamer worden door de Prov. Staten gekozen. Zij hebben 9 jaren zitting en ontvangen alleen vergoeding van reiskosten. Vroeger f 3000. b. De leden der Tweede Kamer en de Prov. Staten worden rechtstreeks door de kiezers gekozen. De eersten voor 5, de anderen voor 6 jaren. c. Kiezers zijn de mannelijke meerderjarige Nederlanders, die van f 20 tot f 160 directe belasting betalen. d. Verkiesbaar zijn voor leden der Eerste Kamer de hoogst aangeslagenen, voor de Tweede Kamer alle Nederlanders boven 30 jaar, in het bezit der burgerschapsrechten. e. Alle burgers hebben het recht van petitie (verzoekschrift). f. De leden der Tweede Kamer hebben het recht: 1 van amendement (verandering in wetsvoorstellen); 2 van initiatief (het voorstellen van wetten); 3. van interpellatie (het vragen van toelichtingen). g. Vrijheid van onderwijs (scholen stichten op eigen kosten). h. Vrijheid van vereeniging of vergadering. i. De gemeenteraden door de kiezers gekozen; hiervoor waren kiezers, die van f 10 tot f 80 directe belasting betaalden. Vraag. Hoe komt het, dat de grondwet zoo dikwijls is gewijzigd en de grondwet, op Sinaï afgekondigd, nog geldt? LUI. Willem III. 1849—1890. Bij den onverwachten dood van koning Willem II was de Kroonprins in Engeland. Hij kwam spoedig over en werd den 12den Mei. plechtig ingehuldigd. Als koning hield hij zich altijd streng binnen de door de grondwet gestelde perken. Sedert de invoering der Grondwet van '48 werd er behoefte gevoeld aan overeenstemming der ministers in het te volgen regeeringsbeleid. Dit noemde men homogeniteit. Drie keer trad de man van Grondwetsherziening. Mr. J. R. Thorbecke, als hoofd van het Ministerie op, nl. '49—'53; '62—'65 en '71—'72, 't jaar van zijn dood. Vele wetten kwamen tot stand, als kieswet, gemeentewet, Wet op het middelbaar onderwijs in '63, oprichting van Hoogere Burgerscholen met 3- en 5-jarigen cursus. Afschaffing der slavernij in 't zelfde jaar in West-Indië, waarvoor 120 mill. gulden toegestaan werden door de Staten Generaal als schadeloosstelling aan de bezitters. En tijdens zijn laatste optreden werd het gezantschap bij den Paus opgeheven. Veel werd er tijdens de regeering van Willem III tot stand gebracht. Allereerst de inpoldering van de Haarlemmermeer '52, aanleg en uitbreiding der spoorwegen, waaraan van '60 tot '80 ruim 200 mill. gulden besteed werd en 't Noordzeekanaal voor Amsterdam en de nieuwe Waterweg voor Rotterdam, alsmede het Merwedekanaal. Driemaal gaf de koning zijne bekrachtiging aan eene Schoolwet eerst de wet van '57; na de aanneming er van verliet Groen van Prinsterer de Kamer. Vervolgens de wet van '87, of de scherpe Resolutie, waartegen twee petities bij den koning werden ingediend, één door de Roomschen met 160.000 handteekeningen en één van de Antirevolutionairen met 300.000 handteekeningen, en ten slotte de Wet van '90, waarbij het Bijz. Onderwijs werd erkend en Rijkssubsidie werd toegestaan. In '87 Grondwetswijziging. Behoefde de koning het zwaard in Nederland niet te ontblooten, toch verwierf hij zich lauweren, toen hij in 1855 en vooral in 1863 de noodlijdenden door de overstroomingen te hulp kwam en met gevaar van eigen leven opzocht, of door onbekrompen mildheid, waar nooden waren te lenigen (brand van Enschedé, invalidenhuis Bronbeek). Hoe heeft zijn woord: „Oranje kan nooit genoeg voor Nederland doen" niet overal harten voor hem doen gloeien. Over 't algemeen kenmerkt zijn regeering zich door rust, alleen de Aprilbeweging van '53 en de Socialistische woelingen in de laatste jaren zijns levens waren dagen van spanning en onrust. Vele rampen troffen het Oranjehuis. De dood ontbladerde den boom. Den 13en Juni '77 stierf koningin Sophia, den 13en Jan. '79 prins Hendrik, 's konings broeder, 11 Juni de kroonprins Willem van Oranje, 8 Sept. '81 prins Hendrik, 's konings oom, in '83 zijne tante, prinses Marianne en in'84 kroonprins Alexander. Nu stond de koning bijna alleen. In '79 was hij gehuwd met prinses Emma van Waldeck-Pyrmont en den 31 Augustus 1880 was prinses Wilhelmina geboren — nu onze geëerbiedigde en geliefde koningin. In 1901 den 7den Februari huwde H. M. met Prins Hendrik van Mecklenburg-Schwerin, uit welk huwelijk den 30 April 1909 de Prinses Juliana werd geboren. Tijdens zijn regeering is de vrije Universiteit op gereformeerden grondslag tot stand gekomen, die bedoelde de wetenschap in al haren omvang op te bouwen uit het Christelijk beginsel. Deze universiteit werd in 1906 door de gewijzigde wet op het Hooger Onderwijs staatsrechtelijk gelijk gesteld met de Rijksuniversiteiten. Ook ontstond de Doleantie tijdens koning Willem III in 1886, waarbij vele kerken in ons vaderland zich losmaakten van het juk der synodale organisatie van 1816, om weer kerkelijk te kunnen leven naar Gods Woord. In 1892 werden de Christelijke Gereformeerde en de Neder- duitsch Gereformeerde Kerken synodaal, provinciaal en classikaal vereenigd. Dit kon niet eerder, wijl de christelijk gereformeerde kerk gebonden was aan het statuut van 1869, een collegiaal statuut, dat op ongelukkige wijze was ontstaan. In 1892 werd dit statuut vernietigd, waarna de kerken weer naar eigen aard en karakter zich konden openbaren. In 1873 begon de oorlog met Atjeh, die tot heden voorduurt en vele menschenlevens en schatten geld kost. De koning mocht zijn 40-jarig jubileum vieren. Sterk was hij niet meer en den 13 November 1890 overleed hij op het Loo. Met hem daalde de laatste mannelijke telg van het dierbare Oranjehuis ten grave. Vraag 1. Welke zijn de voornaamste wijzigingen in de Grondwet van'87 ? 2. Welke groote mannen leefden tijdens de regeering van Willem III? 3. Hoe kwamen wij in oorlog met Atjeh? „ 4. Wat verstaat men door de Luxemburgsche kwestie en waarom volgde Wilhelmina haar vader in dat land niet op? LIV. De Staatkundige Partijen van thans. (A.) Men heeft twee groepen van partijen, n.1. die van Rechts en die van Links, al naar dat men aan de rechter of aan de linkerhand van den Voorzitter der Tweede Kamer zit. De groep van Rechts bestaat uit de Antirevolutionairen, de Christelijk-Historischen en de Roomsch-Katholieken. De groep van Links bestaat ook uit drie partijen, n.1. de liberalen, die nog weer gesplitst worden, de vrijzinnig-democraten en de sociaal-democraten. De groep van Rechts aanvaardt de Godsopenbaring als grondslag van het staatkundig beleid, de groep van Links aanvaardt de menschelijke rede als grondslag van dit beleid. Eerst in 1888 zien we een Rechts Ministerie optreden, n.1. het Ministerie Mackay-Keuchenius. De Christelijk-Historische partij heette eerst Vrij-antirevolutionaire partij in 1894 ontstaan, later kreeg ze den naam van Christelijk-Historische Unie. De Anti-revolutionaire partij had Mr. G. Groen van Prinsterer tot haar geestelijken vader en Dr. A. Kuyper ontwierp in hoofdzaak haar Program van Beginselen en stichtte het Centraal Comité. De groep van Links is ook in drieën gedeeld, waarvan de liberale partij het oudst is. De vrijzinnig-democratische partij is als zoodanig nog van jongen datum, n.1. van 1896; Mr. Drucker is haar geestelijke vader. De sociaal-democratische partij is in haar opkomst; zij telt een zevental afgevaardigden in de Tweede Kamer. In haar boezem is vrij wat onderlinge verdeeldheid. Elke partij van eenige beteekenis heeft haar orgaan, haar dagblad. Zoo is „De Standaard" het hoofdorgaan van de anti-revolutionaire partij, „De Nederlander" van de Chr.-Hist., „Het Cent™™ ^an de Roomsch-Kath. „De Nieuwe Rotterdammer" is het dagblad van de liberale partij, en „Het Volk" is het orgaan van de sociaal-democratische partij. Verschillende andere bladen zijn er nog, die min of meer kleur bekennen. Zoo bestaan er ook onderscheidene tijdschriften, die per maand of andere tijden verschijnen. Het oudste van deze tijdschriften is „De Gids , in 1837 door Potgieter in het leven geroepen. Zij kreeg al spoedig den naam van de blauwe beul, omdat ze eerst verscheen in een blauw omslag, en zeer veel critiek uitbracht op v/at er alzoo verscheen. „De Nieuwe Gids" is het orgaan van de Tachtigers, dit zijn de letterkundigen, welke omstreeks 1880 zijn opgekomen. Tal van andere periodieken heeft men nog. De Roomschen geven al sedert 1842 uit het tijdschrift „De Katholiek" en van de beide andere groepen van rechts is voor negen jaar een begin, gemaakt met een Maandschrift, getiteld „Stemmen des njds . Dit tijdschrift geeft veel goeds, en verdient den steun van allen, die op den bodem van Gods Woord staan. LIV. De Staatkundige Partijen van thans. (B) Twee groepen: Rechts en Links. Tot de eerste behooren dan allen, die de macht zoowel als het recht van God erkennen, eene macht dus boven den wil des volks en een orde van samenleving door God gesteld. Tot de revolutionairen behooren allen, die de volkswil als hoogste macht erkennen en het recht op dien wil doen berusten. In dien zin is revolutie dus elke daad die ten doel heeft macht en recht te grondvesten op den wil des volks. Hieruit volgt, dat niet elke opstand revolutie is. De strijd tusschen de partijen gaat over deze vraag: Wie is de heer, God of de mensch ? De voorstelling van den gang der ontwikkeling in deze: op geestelijk gebied maakt de reformatie vrij van den paus: het rationalisme vrij van het gezag der Heilige Schrift en wijst alleen op de Rede. Op Staatkundig gebied is^ het eerst Monarchie, dan Constitutioneel, vervolgens Republiek, daarop Demokratie en voortgaande zal het worden afschaffing van alle regeering, dus Anarchisme, om te komen tot volledige vrijheid van eigendom, beroep, vereeniging, vergadering drukpers, onderwijs, godsdienst, moraal, enz. Vrijheid is: zich te bevinden in een toestand, die bevredigt, en te handelen naar aanleg en bestemming. In ons land bestaat de partij der revolutionairen uit: liberalen, democraten, radikalen, socialen, communisten, anarchisten. Oorzaken van de revolutionaire denkwijze zijn: het natuurrecht, en de leer der Volkssouvereiniteit. Voor het eerste Hugo de Groot. Het natuurrecht onderstelt den mensch, buiten eenig verband met zijns gelijken, komt dan tot het sluiten van een overeenkomst (contract); daaruit ontstaan: kerk, maatschappij, staat en zelfs huisgezin. Deze overeenkomst kan te allen tijde worden opgezegd. Dit stelsel is onwetenschappelijk, want de mensch bestaat nooit buiten verband met anderen, ouders, broeders, zusters. I. Liberalen; Zij willen: a. gematigde toepassing van de leer der revolutie; geen uitersten in de staatsregeling of in de middelen om die tot stand te brengen. b. regeering der gegoeden en beschaafden (bourgeoisie); daarom censuskiezers en getrapte verkiezing. c. eene republiek in den vorm eener monarchie (constitutioneel). d. opheffing der standen. e. gelijke wetgeving en bestuur voor stad en land. f. algeheele vrijheid van beroep, individueele vrijheid. gr. wel ongelijkheid van bezit en mitsdien mogen de rijken de wet stellen. h. vrijheid van Godsdienst, van onderwijs, van drukpers, (op papier, in werkelijkheid voor de partij). i. scheiding van Kerk en Staat. Geld is bij de liberale partij: a. de toegangskaart tot alle wetgevende vergaderingen. b. de band, die de menschen onderling samensnoert, heer en knecht, werkgever en werkman. c. de maatstaf van iedere waarde. De vermeerdering- ervan is de voornaamste taak van wetgeving en bestuur; niet zedelijke volksopvoeding. Waar ze uitgaat van de rechten van den mensch, eindigt ze in het materialisme. II. Democraten. Zijn de liberalen op den weg der revolutie halverwege blijven staan; de Democraten zijn consequent en deinzen niet voor uitersten terug. Het zijn de lagere volksklassen. Zij willen niet de individueele vrijheid maar de volksmacht. Geen koning of niet meer dan een schijnkoning; want niets mag boven den volkswil staan. Ook geen twee kamers met rechtstreeksche verkiezing. Wil de liberale partij een grondwet, door allen geëerbiedigd, een uiting van den volkswil op zeker oogenblik, om den toekomstigen volkswil te binden; de democratische partij wil geen band voor het souvereine volk. Dit volk bepaalt zelfs den godsdienst. Bij de democraten heeft ieder lid der maatschappij evenveel aanspraak op de Regeering omdat alle menschen van nature vrij zijn. III. Uit het beginsel: het natuurrecht, waaruit de gelijkheid van het recht wordt afgeleid, volgt consequent ook de gelijkheid van vermogen. Allen hebben behoefte aan voedsel, samenleving, ontwikkeling en dit geeft aanspraak op de aardsche goederen, waardoor deze behoeften kunnen vervuld worden. Dit is het Socialisme. De individueele vrijheid leidde tot ophooping van kapitaal aan den eenen, en tot verarming aan den anderen kant. Daarom wil het Socialisme verdeeling der goederen, een werken in en voor de massa, opdat er steeds gelijkheid zij. IV. Met Communisme gaat nog een schrede verder en heft alle eigendom huwelijk en de ongelijkheid op. Het wil gelijke ontwikkeling, gelijk' genot en gemeenschappelijk bezit van alles. Opheffing van de particuliere en invoering der gemeenschappelijke nijverheid. Koop, huur. leenen enz. moet geheel ophouden; niemand werkt voor zich zeiven; allen werken voor de maatschappij. Deze wijst ieder zijn werk volgens een vast plan aan en voorziet tevens in aller behoeften. Door organisatie van den arbeid verstaan zij, dat alle menschen en aile werkzaamheid tot een organisatie worden vereenigd, die al het werk doet en ieder het benoodigde verleent. Zij willen geen Staat, slechts de maatschappij. De eerste toch is er om het recht te handhaven, de orde te bewaren, eerbaarheid en zedelijkheid te bevorderen. De laatste bestaat om het genot te verhoogen en ze verlangen alleen genot. L1V. De Staatkundige partijen van thans. (C). Socialisten. Deze verwerpen het Christendom, het atheïsme is de eigenlijke grondslag van hunne maatschappelijke inrichting. Zij Ieeren: „het gedichtsel van 's menschen hart is goed van zijn jeugd aan," de zonde ontspringt niet uit het hart, maar alleen uit nood van den uitwendigen toestand. Fourier wil daarom geen overheid, politie, wachten en rechtspleging, want er wordt geen misdaad meer begaan, zoodra zijne maatschappelijke hervormingen zijn ingevoerd. Proudhon zegt: „voer slechts de gelijkheid van werkloonen in en oogenblikkelijk ontstaat er ook broederschap." Van de natuurlijke beweegreden tot den arbeid, zorg voor zichzelven en de zijnen, wilden ze niet weten. Fourier meent, dat de liefde tot den arbeid genoegzame prikkel tot werken is.' De vraag is echter tot welke werkzaamheid: kaartspel of eenigen nuttigen arbeid? Van de uitspraak der H. S. „in't zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten," wil hij niet weten. Louis Blanc verwacht de beweegreden tot den arbeid van het streven naar eer. De sociale huishouding is alleen mogelijk, zoo zuivere en hartstochtelijke menschenliefde bij de bestuurden en volmaakte rechtvaardigheid bij de bestuurders aanwezig is. Waar deze aanwezig zijn, is geen hervorming meer noodig. Proudhon's gelijkheid van loon bij denzelfden arbeidsduur is eveneens onuitvoerbaar; want wie wil staande houden, dat de schoenen, door een halfwas gemaakt, evenveel waarde hebben of mogelijk eens zoo duur zijn als die door een bekwaam meester zijn gemaakt? Proudhon zegt: „eigendom is diefstal." Voor de zelfstandigheid heeft de mensch eigendom noodig. Hij is een persoonlijkheid; een dier is geen persoon, behoeft geen eigendom. Het socialisme heeft geen hooger voorstelling van den mensch dan van den fabrieksarbeider en wat deze zich als 't hoogste geluk voorstelt: geen fabrikant, geen kapitalist, maar zelf de winsten en daarvoor zinnelijk genot. Genot het hoogste doel en de maatstaf van het menschelijk leven. Het erkent geen God en dus geen zedewet boven zich. Dit is de consequente toepassing der revolutieleer. Liberalisme, democratie, socialisme. Op het verval van godsdienst volgt verval van zeden en hierop volgt verval van welwaart. Hiertegenover staat de antirevolutionaire partij. Uitgangspunt of grondbeginsel: De Overheid van Godswege.: Zij ontleent hare autoriteit en macht aan Gods verordening en sanctie en moet ze gebruiken volgens God bevel en haar eigen geweten, binnen de rechtmatige grenzen. Gevolgen: De Overheid kan wel door het volk gekozen worden, ook gekozen voor een bepaalden tijd. Zij ontleent daaraan niet hare autoriteit; zij kan door het volk niet worden afgezet. Het recht beschouwt zij als uitvloeisel van Gods wil, dat, wat door Gods bestuur tot recht geworden is. Drukt de revolutionaire. partij op de wet, want deze is door de menschen ingevoerd, de antirevolutionaire partij drukt op het recht. Zij wil decentralisatie en gewestelijke, gemeentelijke, stedelijke en genootschappelijke belangen door de verschillende besturen van provincie, gemeente, stad of genootschap laten verzorgen, m.a.w. souvereiniteit in eigen kring. Deze kringen vindt men thans: a. als bewoners van eenzelfde dorp, stad of gewest, b. het uitoefenen van eenzelfde bedrijf, c. het hebben van gelijksoortige belangen. Onze vaderen grondden zich hiervoor vooral op de derde zalving van David door de Oudsten van Israël. 'tWas dus niet de volkswil, door hen op den voorgrond geplaatst, maar de ordinantiën Gods. Aan het volk in zijne organisatie zijn door God rechten en vrijheden toegekend. Daarvoor rust op het volk de verplichting voor die rechten en vrijheden te waken en op te komen met alle hun ten dienste staande middelen. Een vorst, die zijn gezag straffeloos hoonen laat, staat schuldig. Maar even schuldig staat een volk, dat zijn rechten en vrijheden in den steek iaat. En God straft zulk een volk. Alleen, wie dat goed verstaat, begrijpt onzen volksopstand, tegen Spanje, doorziet den zegen, waarmede het God beliefd heeft, dezen opstand te kronen. Hij alleen verstaat bovendien, hoe Willem van Oranje zeggen kon, in den koning van Spanje het hoogste gezag te eeren en niettemin, ja juist daarom tegen zijn verkrachting van volksrechten in verzet te komen. Wederzijdsche rechten en verplichtingen moeten beschouwd worden, als in Gods ordinantie haar oorsprong te vinden, en deswege in den naam des Heeren verdedigd worden. Vraag 1. Was Nederlands verzet tegen Filips of die van het Engelsche volk tegen Jacobus II, revolutie? Vraag 2. Waarom heet de omwenteling in Frankrijk (1789) met recht de Revolutie? „ 3. Wanneer werd het democratisch beginsel doorgevoerd? 4. Hoe dacht deze partij over den godsdienst? LV. Nederland en Zuid-Afrika. In de gouden eeuw, 1588—1713, vestigde de O.-I. C. zich aan de Kaap de Goede Hoop onder Jan van Riebeek, 1652. Langen tijd bleef de bevolking gering in aantal, wijl men den vruchtbaren bodem niet kende. De Compagnie kocht het land om de Kaap van de Hottentotten. De poging, om door landverhuizing de bevolking uit te breiden, gelukte niet best, niettegenstaande vrije overtocht aan flinke gezinnen werd aangeboden. Langzamerhand werd dit beter. Uit Frankrijk kwamen ook Hugenooten in de nieuwe kolonie. Met den achteruitgang onzer O.-I. C. in de tweede helft der 18e eeuw, ging die van de Kaapkolonie gepaard. Fransche invloed op onze geschiedenis vooral met 1795 had het verlies der Kaapkolonie aan de Engelschen tengevolge. Het bezit dezer kolonie was voor Engeland eene schadevergoeding voor het verlies zijner bezittingen in Amerika, de latere Vereenigde Staten. De inbezitneming door Engeland was een zeer willekeurige daad; Engeland zei eenvoudig: „het staat aan ons om te oordeelen, wat wij van uw koloniën denken te behouden en wat wij terug willen geven". Niet gunstig ontvingen de Kaapkolonisten het Engelsche bestuur, dat trouwens ook zeer partijdig was tegenover de Hollanders. Toen werd dus reeds de grond gelegd voor de vijandschap tusschen het Hollandsche en het Engelsche element aan de Kaap. Niet het minst de taalbesluiten — 't onderwijs moest voortaan in het Engelsch gegeven worden — verwekten afkeer. Voorts belasterden de Engelschen de Hollanders aan de Kaap, alsof deze verdrukkers waren van het zwarte ras in Afrika. De Engelsche pers verbreidde dezen laster en zoodoende kreeg het Engelsche volk een geheel verkeerden kijk op de onzen. De natuurmensch werd, tengevolge van de liberale leer, het ideaal der menschheid. Hieruit vloeide voort de eigenaardige manier van afschaffing der slavernij. 1834. Na gedaan onderzoek door Engeland zelf moest de Engelsche rechter een ongunstig oordeel uitspreken over de Hollanders in de Kaap. Intusschen verbreidde die laster zich wondersnel. Een en ander had tengevolge den grooten Trek van 1837. Men vestigde zich in Natal, maar ook daar gunde de Engelsche regeering den Boeren geen rust; zoodat Natal in 1844 tot eene Britsche kolonie werd gemaakt. Opnieuw had de groote Trek plaats over de Vaalrivier, waar Transvaal, de tegenwoordige Zuid-Afrikaansche Republiek, werd gesticht. Ongeveer op dezelfde wijze ontstond ook Oranje Vrijstaat, dat bij het verdrag van Bloemfontein in 1854 zijne vrijheid kreeg van Engeland. Iets vroeger was bij het verdrag van Zandrivier de onafhankelijkheid van Transvaal erkend. Nu was er een tijd van vrede, waarin de nieuwe staten bloeiden, een twintigtal jaren. Nieuwe gevaren dreigen: god Mammon maakt zich meester van een groot deel van 't Engelsche volk, en nu zijn er geen zoogenaamde moreele oorzaken meer te zoeken voor een oorlog, maar materialistische: de groote diamantmijn, Zuid-Afrika, moet in Engelands onbetwist bezit komen. De geest van het Imperialisme vaart in het Engelsche volk, evenals vroeger in de Romeinen, alsmede in enkele personen, als: Alexander, Augustus, Napoleon. Heel de wereld moet verengelscht worden. In 1871 werd het district Kimberley door Engeland genomen. In 1877 werd heel Transvaal voor Engelsch bezit verklaard. Krachtig was het verzet hiertegen; een deputatie naar Londen en Kruger, Pretorius en Joubert met onbeperkte macht bekleed in Transvaal. De oorlog brak uit: generaal Colley viel op den Amajuba 1881. Nu kwam er een wapenstilstand. Eene conventie gaf Transvaal zijn binnenlandsche onafhankelijkheid terug, maar de suzereiniteit van Victoria bleef bestaan. Hiertegen protesteerde het gezantschap Krueer, Du Toit en Smit, dat toen ook in ons land heeft vertoeft. 27 Februari 1884 te Londen bij conventie de Zuid-Afrikaansche Republiek voor geheel vrij en onafhankelijk verklaard. Gladstone, de Engelsche Calvinist, bewerkte dit. Doch zie, de goudmijnen werden ontdekt op de Randen, en spoedig wordt Johannesburg het middelpunt van het verzet tegen de regeering te Pretoria. Dr. Jamesons inval in 1895—'96 onder bescherming van den Kaapschen minister heeft plaats. Paul Kruger begreep zeer goed, dat, ofschoon deze inval was mislukt, Engeland het hierbij niet zou laten; vandaar versterking der artillerie, het opslaan van ammunitie en het bondgenootschap met Oranje-Vrijstaat 17 Maart 1897. Engeland heeft de Boeren willen dwingen om zich van uit Londen de wet te laten voorschrijven inzake het kiesrecht der uitlanders; het dreigde met een militaire bezetting. Nu zond, door nood gedwongen, Kruger het ultimatum naar Londen, Chamberlain terecht beschuldigende van te begeeren „den wijngaard van Naboth". 11 October 1899 brak de oorlog uit. De Boeren waren in 't eerst niet ongelukkig. De Engelschen leden nederlaag op nederlaag. Lord Buller werd door de Boeren onder Botha geslagen bij Tugela en de Spionkop, Methuen legde het voor De la Rey af bij Modderrivier. De Boeren begingen echter de fout, dat zij hun legermacht vastlegden voor drie door de Engelschen versterkte plaatsen, Ladysmith, Kimberley en Magerfontein. Aan Engeland werd den tijd gegeven zijn leger te versterken. Heel Engelands legermacht bijna werd naar Zuid-Afrika getransporteerd en onder leiding van lord Roberts en lord Kitchener trok men toen op de kleine macht der Boeren los. Cronjé werd met zijn leger gevangen genomen bij Paardenberg. Botha moest terug trekken en de dappere De Wet kon de Engelschen wel veel afbreuk doen, maar hij vermocht den opmarsch van.het reusachtige vijandelijke leger niet te stuiten. De harde wijze, waarop Kitchener den krijg voerde — denk aan de vrouwenkampen — vond in heel de wereld afkeuring. Maar geen enkele mogendheid kwam tusschenbeide. De Boeren hielden nog vol toen Pretoria reeds in handen der Engelschen was gevallen en de oude president Kruger reisde naar Europa om hulp te erlangen. Het Fransche volk juichte den ouden President toe, maar het hielp niet. En de Duitsche keizer wees den President op ruwe wijze af. Uitgeput door den langen, hopeloozen krijg, stemden de Boeren eindelijk toe vredesonderhandelingen te beginnen, die in Vereeniging werden gevoerd. Het einde was de ondergang der beide republieken, OranjeVrijstaat en Transvaal. Lord Milner kreeg het bestuur in handen, en hij zorgde, dat Engeland weer eens zijn beloften schond, totdat een liberaal ministerie aan de vroegere republieken, nu Engelsche koloniën, de zelfregeering gaf. De geweldige krijg bracht tusschen de verschillende deelen van Zuid-Afrika toenadering, zoodat in het jaar 1909 eindelijk het oude ideaal van een onverdeeld Zuid-Afrika onder één grondwet werd bereikt — zij het dan ook onder de Engelsche vlag. Vragen enz. Verklaar den naam Transvaal. Wat is de beteekenis van het Algemeen Nederlandsch Verbond? Dit is een groot taalverbond .van de Nederlandsch sprekende deelen der gansche wereld, dat door Dr. Kuyper o. a. is gevestigd in Amerika tijdens zijne reis aldaar. •Het Alg. Ned. Verbond verdient gesteund te worden, niet het minst door het Jonge Holland. Hier'heeft men een terrein van de Gemeene"1 Gratie waar" Calvinist, en niet-Calvinist samenwerken tot bevordering van het schoóne doel: de handhaving en de uitbreiding onzer heerlijke Moedertaal. Neerlandici: is het orgaan van het verbond. Vertel iets van de Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging van het Christelijk-Nationaal Boerencomité, enz. Breng het Vredescongres te Den Haag in Mei 1899 gehouden in verband met de noodlottigen oorlog in Zuid-Afrika. Bidstonden en collecten in dezen strijd. Wat heeft Nederland tijdens den oorlog voor de Boerenrepublieken gedaan? Welke roeping heeft het Nederlandsche volk nog ten opzichte van Zuid-Afrika ? LVI. Groot-Nederland. Onder deze naam verstaan we de ruim twaalf millioen Nederlandsch-sprekende menschen in verschillende oorden der wereld: Nederland, België, N.-Frankrijk, O.-Indië, Amerika, Z.-Afrika, Ceylon. Nu bestaat er sedert een groot tiental jaren een Verbond, geheeten het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat afdeelingen en groepen telt in al deze streken om de belangen van den Nederlandschen stam in elk opzicht te bevorderen, op taalgebied, op het gebied van handel en nijverheid, van kunst en wetenschap, enz. Het echte Calvinisme brengt mede om in een nationale zaak niet apart te gaan staan, vandaar dan ook, dat wij met belangstelling deze beweging, die wat haar eerste begin aanbelangt, reeds dagteekent van 1840 ongeveer, toen onder den naam van Vlaamsche beweging, gadeslaan. Ja, dat niet alleen, maar wij doen zelf mee in deze beweging, hoe zou het anders kunnen. Ook hier hebben we weer de taak, om mede de wacht bij het beginsel te betrekken, opdat deze beweging in goede banen worde geleid. Het Algemeen Nederlandsch Verbond telt onder zijn beschermheeren ook onze eerste mannen, als de ministers van Staat, Kuyper en Lohman, waarover we ons zeer verheugen. Dit Verbond telt vele afdeelingen in onderscheidene steden en plaatsen van ons land en heeft zijn Bondsbureau gevestigd te Dordrecht onder Voorzitterschap van Dr. H. Kievit de Jonge. Het Orgaan van dit Verbond is het Maandschrift „Neerlandia", dat geïllustreerd verschijnt en een zeer nuttig en aangenamen inhoud heeft. Veelmeer dan tot dusver moeten onze menschen van rechts leden worden van dit Verbond, opdat wij den invloed, dien we in dit verbond hebben, versterken. * Doen we dit niet, dan is het mee onze schuld, zoo we straks zouden moeten constateeren, dat dit Verbond niet genoeg rekening houdt met de wenschen van het Christelijk deel onzer bevolking. Wij hebben in dezen ook een heerlijke roeping. In sommige steden heeft men ook een jongelieden-afdeeling van dit Verbond. Het is niet ondienstig samen te spreken over de vraag of het ook gewenscht is, dat de leden onzer Geref. Jongel. vereen, lid worden van deze afdeelingen, of dat ze zelf moeten overgaan tot het stichten van zulke afdeelingen. Er gaat ook een bibliotheek uit van het Algemeen Nederlandsch Verbond, waardoor Zuid-Afrika b.v. ook in het bezit gesteld wordt van veel boekwerken en organen in de Nederlandsche taal. Het is niet moeilijk om met deze beweging, Groot-Nederland, beter op de hoogte te komen. Men wende zich daartoe slechts tot het Bureau van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht. LV1I. Koningin Wilhelmina 1898—heden. De Koningin-moeder Emma van Waldeck-Pyrmont heeft onze Koningin uitnemend opgevoed. Niet het minst daardoor heeft zij de liefde van het gansche volk verworven. Tijdens de regeering van Wilhelmina is vooral bekend geworden het ministerie-Kuyper 1901—1905. Dit ministerie heeft zeer veel goeds tot stand gebracht: In 1903 brak de zeer bekend geworden staking uit onder het spoorwegpersoneel. Door een noodwet heeft toen dit ministerie ons volk gered; de stakingswetten kwamen in een ongelooflijk korten tijd tot stand en herstelden de goede orde. Door hooger- en lager-onderwijswetten en door pensioenwetten heeft min. Kuyper, trots al den tegenstand en de tegenspoed, die het had te weerstaan, ontzaglijk veel goeds verricht, dat tot in lengte van dagen ons volk ten zegen zal zijn. Later hadden we weer een Christelijk ministerie, nl. dat van Th. Heemskerk, den zoon van den conservatieven minister J. Heemskerk. Bij het beoordeelen van wat een ministerie doet lette men niet alleen op het maken van wetten, maar vooral niet minder op de benoemingen. Ook dit ministerie zal blijken gezegend gewerkt te hebben, al is het ook, dat o. a. de obstructie van de sociaal-democraten veel schade voor den wetgevenden arbeid heeft teweeggebracht. Een Grondwetscommissie van negentien leden onder voorzitterschap van den Min. van Binn. Zaken is in 1912 gereed gekomen met haar zeer belangrijk Rapport, dat, wanneer het in dien geest de wetten weet tot stand te brengen, ons volk ook geestelijk vrij zal maken van de overheersching der revolutionaire beginselen. Van groote beteekenis is ook het Rapport van de Ineenschakelingscommissie voor het Onderwijs onder voorzitterschap van Prof. Dr. J. Woltjer. Hoe langer zoo meer komt op staatkundig gebied de tegenstelling tusschen calvinist en socialist op den voorgrond. Ge- lukkig dat het calvinisme, herboren naar het bewustzijn onzer eeuw, zooals Prof. Dr. H. H. Kuyper het zoo juist heeft uitgedrukt, hoe langer zoo meer toont zijn beteekenis op elk terrein des levens te willen doen gelden. 1. Noem enkele onderwijzers van onze tegenwoordige Koningin. 2. Wat weet ge van de toename van het aantal christelijke scholen? 3. Hoeveel gereformeerde kerken bezitten we? 4. Noem Christelijke staatslieden. f. J- OPGAVE VAN BRONNEN Meer algemeene werken. Handboek. Leerboek van de Geschiedenis van het Vaderland. Geschiedenis des Vaderlands. » n n Oranje en Nederland. Ons oude Nederland. Geschiedkundig Leesboek. Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. Verschillende werken. Geschiedenis v. h. godsdienstig en Kerkelijk leven van het Nederlandsche volk. Geschiedenis van het Christelijk onderwijs. Onze Staatsregeling. Schets van de geschiedenis onzer Staatsregeling. Onze gouden eeuw. Het land van Rembrand. De opkomst van de Nederlandsche Republiek. Voor de Oranjevorsten zijn te gebruiken de biographieën van verschillende schrijvers, o.a. van Kloppers c.s., Van Rijsens, Wagenaar, Ruth Puttnam, enz. Groen van Prinsterer, J. de Jong, R. Husen, Kleyn en Schutte, P. J. Kloppers, L. Penning, J. Schaap, P. J. Blok, F. van Rijsens, J. Kuiper, Dr. E. J. Beumer, IJzerman, P. L. Muller, C. Busken Huet, Motley, Opgave van hoofdstukken uit dit boek met de daarbij te gebruiken werken. VI. Brouwer Ancher, De Gilden. X. Fruin, Verspreide Geschriften I, 163. („Mainz of Haarlem"). XI. Delprat's werk over de Broederschap des gemeenen levens. XII. Westhoff, Doctor Maarten Luther. H. H. Kuyper, Het zedelijk karakter der Reformatie enz. R. Husen, Geschiedenis der Hervorming. Merle d'Aubigné, Kerkhervorming. XIII. Doumerque's werken. Ploos van Amstel, Een uitverkoren vat. Van Proosdij, Calvijn. XV. Fruin, Het voorspel van den 80-jarigen oorlog. XVI. Blok, Jan van Nassau (Verspr. Geschr.) XVII. Fruin, Veldtocht van 1572. (V.G. II, 227). XIX. „ Verspreide Gesch. IX, 37. XXIII. „ Tien jaren. XXIV. Terwogt, Het land van J. P. Coen. Van Eek, Luctor et Emergo. XXVII. L. H. Wagenaar, Uz Heit. (Willem Lodewijk). XXX. De Jonge, Geschiedenis van het Ned. Zeewezen. XXXV. „ idem. XXXVIII. Byvanck, Laatste Regeeringsjaren. Gids '98. Fruin, Verspreide Geschriften V, I. XL. Bronsveld, Schetsen uit het kerkel. leven i.d. 18e eeuw. Een boek over de Gesch. der philosophie b.v. van Geesink, Thomson, Casimir. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. XLI. Bussemaker, Republiek der Vereenigde Nederlanden, 1713—1721. Gids '99. XLI en XLII. J. Wagenaar, Vaderlandsche historie. J. Postmus, Oud-Holland en de Revolutie. C. te Lintum, Uit den Patriottentijd. XLV. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. XLVIII. Joh. Naber, Van de revolutie tot de restauratie. Colenbrander, De Fransche tijd. XLVIII. De Gedenkboeken voor 1913; Callenbach, Penning, enz. XLIX. Oosterwijk Bruin, Uit de dagen van het Reveil. T. de Vries, Het Reveil. Rulman, Een nagel in de heilige plaats. L. T. de Vries, Groen van Prinsterer in zijn omgeving. T. de Vries, Bibliographie van Groen van Prinsterer. De Jong, Groen van Prinsterer. LUI. Husen, Koning Willem III. (Premie N. v. d. D.) Een halve eeuw. C. te Lintum, Een eeuw van vooruitgang 1813—1913. LIV. Rudolph, Het hedendaagsche socialisme. Van Koetsveld, Onze politieke partijen. LVII. Kievit de Jonge, Het Ned. element in den vreemde.