DS. J.H.S ILLEV1S SM ITT 2/JI 2ty ■ 9 JEZUS LEEFT! EEN PAASCHWOORD TOT DE JONGEREN VAN DEZEN TIJD DOOR Ds. J. H. SILLEVIS SMITT TWEEDE DRUK UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING N.V., BAARN LIBELLEN-SERIE Nr. 299 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nummers, per nummer 40 cent. Acht ol meer nra. per nummer 35 cent. Dubbele nummers dubbele prijzen. Jezus leefi! Nu ik begin te schrijven aan dit Paasch-woord, maakt zich een feestelijk gevoel van me meester. Mijn gedachten mochten zich inleven in die wonderwereld, toén, twintig eeuwen geleden, en daar, ergens in Jeruzalem, in dien zondoorgoten morgen, toen Jezus opstond uit de dooden. Ik kan me begrijpen, dat de aarde toen gesidderd heeft en bewogen werd. De steenen moeten immers spreken, als de menschen zwijgen. Ik mocht me inleven in dien unieken Paaschmorgen en de echo s van de engelen-boodschap hebben weerkaatst tegen de wanden van mijn ziel, tot mijn heele ziel begon mee te zingen: Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft! En dat feit staat nu als een groot en blijvend wonder in de geschiedenis, dat heel die geschiedenis beheerscht en beheerschen zal: Jezus leeft. Van die beheersching is nu nog veel verborgen: met het verstand is er net zooveel vóór te zeggen, als tégen te zeggen. Het is precies als met dat andere feit: God is er, God leeft. God regeert. Men moet er oog voor hebben om Gods hand, om Christus' bestuur op te merken. Maar eens zal het klaar en duidelijk zijn voor ieder: het moment van Jezus' opstanding was het beslissend en gelukkig keerpunt in de geschiedenis van wereld en mensch. Paaschmorgen is voor mij altijd weer de mooiste morgen van het jaar. Kerstmorgen is ook rijk: Jezus gekomen, onze Vriend en Helper. Maar op Paschen ontvang ik Jezus nog zoo veel rijker. Dan heb ik dl de heugenis van Zijn vernedering, van wat Hij voor ons leed en deed, èn de blijde zekerheid: nu is het kwade, die moord, dat sterven voor goed voorbij, nu kan ik Hem nooit meer verliezen. Met Paschen, als ik den Heer in mijn geest zie gaan door den tuin van Jozef, in Zijn handen de teekenen van Zijn kruis, en aan Zijn voorhoofd de teekenen van Zijn doornenkroon, dan heb ik Hem geheel: Zijn offer, dat is Zijn liefde; èn Zijn opstanding, dat is Zijn kracht; „zoo getrouw als sterk." Ik geloof, dat daarom het Paaschfeest ons zoo gelukkig maakt: het komt na de lange, bange passie-tijd. Vanaf het oogenblik dat Jezus knielt bij Zijn discipelen en hun de voeten wascht, tot Zijn discipelen Hem neerleggen in het graf, is niet zoo heel lange tijd verloopen. Maar toch heeft Jezus in dien tijd de hel doortrokken. Hij deed het in enkele uren. Wij hebben voor de overdenking zeven lange weken noodig. En dan moet dat ieder jaar maar weer herhaald. En dan hebben we nog maar een drop uit de zee. O, die lijdenstijdl Waarin elk mensch, vriend en vijand voor de bijl gaat. Niet één houdt er stand: „er is niemand die goed doet, ook niet tot één toe." Alleen Hij zelf houdt stand: trouw, gehoorzaam, eerlijk, tot den dood toe. Hij zegt zoo weinig en Hij lijdt zooveel. Maar elk van die woorden is kostbaar als een bloeddrop. En dan na dat lijden even de rust van den Sabbath. Alles komt dan op adem. Zelfs de droefheid komt op adem. Hoewel ze zich ook dan voortdurend vermeerdert. Maar dan opeens die wondermorgen: de Heer is waarlijk opgestaan. Het onweer is voorbij. De zon breekt door. Gods vriendelijk aangezicht geeft vroolijkheid en licht. Op heiligen Grond. Het mooiste Paaschfeest, dat ik ooit heb mogen vieren, heb ik in Jeruzalem gevierd. Laat ik U daar iets van mogen vertellen. Den Zaterdagnamiddag vóór Paschen waren we naar Gethsemane gegaan. Lang heb ik daar gezeten op een van de rotsblokken onder de eeuwenoude olijven. Ik wist niet — ik zag dat toen voor het eerst — dat recht tegenover Gethsemane Jezus de vrije blik had op de offerplaats, waar toen juist duizenden Paaschlammeren geslacht werden. Geen wonder, dat Zijn ziel geheel ontroerd en benauwd werd tot den dood toe. Toen we 's avonds te ruste gingen — we hadden vanuit onze slaapkamer een prachtig uitzicht over heel Jeruzalem en den Olijfberg — heb ik me eerst verzadigd aan de onvergetelijke aanblik van dat oude Jeruzalem, dat de profeten doodde en steenigde die God tot hen zond en dat ten laatste ook den Zoon heeft gedood. De volgende morgen al heel vroeg — het was nog donker — stond ik weer voor het raam. Flauw zag ik terzij de contouren van den Olijfberg. En daar beneden — duidelijk was de loop van de muur te volgen — lag de oude Koningsstad. Ik zou Paschen mogen vieren in Jeruzalem. Lang heb ik daar gestaan. Tot het begon te gloren. „Het was laat na den Sabbath, toen het begon te lichten, tegen den eersten dag der week." Ik dacht het me in: daar ergens in de diepte, in één van die huisjes, daar zitten nu verscholen en bevend, de deur op slot „om de vreeze der Joden", de discipelen. En door die straatjes daar ginds, zoekend de weg naar de Noordpoort, gaan de vrouwen, dragende de specerijen: Maria Magdalena en de andere Maria om het graf te bezien. En daar buiten de poort, daar moest ergens de plaats zijn, waar ze den Heer gelegd hebben. Wat was het stil in die nanacht! Jeruzalem, de stad van den grooten Koning sliep nog. Maar opeens werd die stilte verbroken. Een klok begon te luiden. Zwaar en diep klonk de sterke klokketoon door die eerste schemering heen. En die eene klok wekte de anderen. De een na de ander begon. Het werd een leger van klokken. Al Jeruzalems kerken begonnen te zingen. De lucht werd er van vervuld. Daar waren zware en lichte, diep galmende en hoog klingelende, bronzen en zilveren, oude en jonge klokken, het was een leger, een machtig koor van allerhande stemmen die de lucht veroverden en Jeruzalem vervulden. En in wijde kringen dreunden de galmen over de heuvels het land in, de blijmaar uitdragend: de Heer is waarlijk opgestaan, Jezus leeft, Jezus leeft! Zoo begon voor mij die Paaschdag. Het Paaschlied van de klokken van Jeruzalem zal ik niet meer vergeten. Daarna kwam er nog iets. We zouden, vroeg in den morgen, een dienst bijwonen in den ouden hof van Jozef van Arimathea. Even buiten de oude stad, ligt de tuin, door Generaal Gordon gelocaliseerd als de begraafplaats van Jezus. En inderdaad, in die tuin is een rots, die vanuit de verte de indruk geeft van een doodskop (Golgotha) en aan de voet van die rots is een graf gevonden. We laten de veronderstelling van Gordon voor wat ze is. Maar sterke suggestie gaat zonder twijfel van die plek uit. Dat ervoeren we. Trouwens wat doet het er toe of het nu hier of ginds is: we zijn op heiligen grond. Hier of daar, maar in ieder geval vlak bij de plaats waar de Heer gelegen heeft. Het was een heerlijke morgen: stralend voorjaarsweer. Precies zooals ik me liefst de Paaschmorgen voorstelde. De lucht zoo blauw en zoo hoog. De zon zoo mild. Dauwdroppen aan de blaaren. De boomen in jong groen. De bloemen zongen in veel kleuren Gods lof. De vogels floten. Alles, alles sprak van de overwinning van den dag op den nacht, van het leven op den dood. Gods levende, goede liefde-kracht brak en sprak door alles heen. Het was zoo mooi als een dag hier op aarde maar zijn kan. In de tuin waren enkele honderden menschen verzameld. Voor de hoofdschedelrots stond een oude Engelsche bisschop die de dienst zou leiden. De menschen zaten op het gras of op rotsblokken. Zelf zat ik naast een bejaarde Schotsche dominé, die uit een stuk-gelezen Grieksch Nieuw Testament de Paaschgeschiedenis mee las. De bisschop nam het woord. We zochten en vonden God in gebed. Toen klonk uit ons aller mond met ingehouden vreugd: de Heer is waarlijk opgestaan; geen graf hield Davids Zoon omkneld, Hij overwon, die sterke held. V/at deed die bisschop alles eenvoudig en vroom. Waarlijk, hij diende het Evangelie. Wat kwam het dicht op ons aan, toen hij begon te lezen: „En laat na den sabbath, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om het graf te bezien. En zie er geschiedde een groote aardbeving; want een engel des Heeren neerdalend uit den hemel, kwam toe en wentelde de steen af van de deur en zat op denzelven. En zijn gedaante was als een bliksem en zijn kleeding wit gelijk sneeuw. En uit vrees voor hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden en werden als dooden. Maar de engel antwoordende zeide tot de vrouwen: vreest gijlieden niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus die gekruisigd was; Hij is hier niet; want Hij is opgestaan gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft." Wat maakte dat een indruk, toen de oude bisschop, staande voor het open graf, zoo eenvoudig, maar nadrukkelijk zeide: Hij is hier niet. Hij is opgestaan gelijk Hij gezegd heeft. Dan wendde hij zich om, wees naar het open ledige graf en zei tot ons: zie maar de plaats waar de Heere gelegen heeft. Wat zoekt ge den levende bij de dooden? Na den dienst wandelden we nog wat in dien tuin. Het was me of ik achter een boschje Maria Magdalena zou zien staan, diep bedroefd: ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben. Het was me of ik ieder oogenblik twee mannen zou zien komen: Petrus, Johannes. Het was me — en een diep gevoel van heilige schroom maakte zich van me meester — of ik hier of daar op eens den Heer zou zien. Maar — „Hem zagen wij niet...Dat kon en dat mocht ook niet. Maar Hij was er toch dien morgen. Levend en zegenend. Hij, Dien we niet gezien hebben en nochtans hebben lief gehad. Zelden heb ik de tegenwoordigheid van Christus zoo ervaren als dien morgen, daar in den hof van Jozef van Arimathea. — De dood overwonnen. Het is merkwaardig, dat de Bijbel ons bijna altijd alleen voor de feiten plaatst zonder nadere verklaring of uitlegging van de beteekenis dier feiten. Naakt en klaar wordt ons de daad Gods in het feit gegeven en de uitwerking er van. En nooit doet de Bijbel ook maar de minste moeite om die feiten voor ons makkelijk aanvaardbaar te maken. Het sterkst is dat het geval in de Evangeliën. Geen beschouwing of apologie, alleen maar acta Jesu, daden van Jezus, zijn het die ze geven. Het eenige wat dan bij die feiten vermeld wordt, is de uitwerking er van op de omgeving, waarin ze gebeuren. De Bijbel doet nooit moeite om geloofd te worden. Dat is koninklijk. God noodigt, maar bedelt niet. Zoo ook worden we op Paschen gezet voor het machtige wonder van de opstanding en van wat dat wonder onder de menschen uitwerkt. En — of we het nu gelooven willen of niet, is onze zaak. Denk van dat Paaschwonder niet te gemakkelijk. Er is een wondergeloof, waarbij het een mensch nooit raar genoeg kan zijn. Met genoegen zou zulk een mensch ook nog willen gelooven dat twee maal twee vijf was. Dat heeft niets te maken met wat de Heilige Schrift van ons vraagt. Het Christelijk geloof blijft onze r e d e 1 ij k e godsdienst, waarbij de mensch gelooven moet met al zijn verstand zonder eenige verminking. Een Christen kan en mag zijn verstand nooit stil zetten of thuis laten. Paschen stelt ons direct voor het wonder. En wat voor wonderl De Heer was gestorven. En als om ons toch goed te doen beseffen hoe radicaal dat was, wordt ons medegedeeld van die doeken, waarin Hij gewonden werd, van die zware steen, die er voor het graf geschoven werd, van het zegel, dat er aan gehecht werd. Dat alles wil zeggen: dood is dood. Wie wel eens een doode heeft gezien, is voor zijn leven doordrongen van de absoluutheid van den dood. Zoo lang er leven is, is er hoop. Dan kan de lijn worden voortgezet. Maar, als de dood eenmaal is ingetreden, dan staan we voor het onherroepelijke, het onherstelbare. Dan is het — afgeloopen. Dan is het uit. Dan gaat de steen er voor. En — „wie zal ons de steen van de deur des grafs wentelen?" Ieder mensch krijgt daarvan in het leven zijn bittere ervaring. De dood is onverbiddelijk, onafwendbaar, onvermurwbaar. Hij geeft niet om het huilen van kinderen, om de wanhoop van mannen, om het jammeren van vrouwen. Gebalde vuisten houden hem net zoo min tegen naar het schijnt als gevouwen handen. En nu zet Paschen ons voor het feit: die gestorven Jezus is opgestaan, Jezus leeft. De doeken zijn afgelegd, het zegel is verbroken, de steen is afgewenteld, de dood is overwonnen. De cirkel is verbroken, de muur is doorgebroken. De discipelen hebben er moeite mee om dat te gelooven. Het is alsof zij zeggen: „Die vrouwen zijn ook zoo licht bewogen; men ziet zoo gauw en graag wat men hoopt te zien; met Maria Magdalena is het vroeger ook al mis geweest; als een mensch niet oppast zou hij nog gek kunnen worden van verdriet." „En hunne woorden schenen voor hen als ij del geklap, en zij geloofden haar niet." Het is me opgevallen, dat, als menschen tot volle overgave aan Jezus Christus en zóó tot nieuw leven kwamen, dat ze dan zoo vaak voor de opstanding van den Heer als voor een laatste barrière terugdeinsden. Dat is te begrijpen. Men heeft menschen, die de opstanding aannemen met het zelfde gemak en in dezelfde geest waarmee een Mohammedaan gelooft in de hemelvaart van Mohammed. Maar een werkelijk gelooven: Jezus leeft, Hij is er, stelt ons niet alleen voor het zeer reëele ingrijpen Gods in ons leven, maar legt ook vol beslag op onze heele persoonlijkheid om dien Levende nu voortaan te dienen en uit Hem te leven. Het Wonder. Wie het wonder niet gelooft, toont daarmee niet, dat hij een zeer verlicht mensch is. Ook niet, dat hij een bij uitstek ongeloovig mensch is. Maar bewijst daarmee alleen dat hij het wonder in eigen leven nog niet ervaren heeft. Wie door Gods hand is aangeraakt en daardoor vrij kwam en klein werd en tegelijk levend gemaakt, die weet onmiddellijk: het is dezelfde Vaderhand, daar in Jozefs hof en hier in mijn leven; ja, die Vaderhand kwam alleen over mij omdat en nadat Hij „den eerstgeborene uit de dooden" tot nieuw leven had gewekt. In ieders hart leeft op een gegeven oogenblik de hoop op het wonder. Intuïtief geeft elk mensch op zijn tijd aan het wonder getuigenis. Er komt een moment, dat men smeekt om het wonder, dat men er hunkerend naar uitziet: dat er toch beterschap mag intreden; dat het voor het oog onafwendbare zal worden afgekeerd; dat de gevolgen, die men vreest, toch niet zullen komen; dat het dag mag worden als de nacht gaat dalen. Hoevelen hebben niet hun geloof in God voor goed los gelaten, juist hierom, omdat het wonder niet kwam, toen ze er op hoopten en mogelijk ook er om baden. Ze praten er misschien niet over. Maar dat was de oorzaak: „wij hoopten, dat Hij...maar En van af dat oogenblik zitten ze bij het graf van een te vroeg verloren geloof. Teleurstelling wordt makkelijk verbittering en afkeer. Toch is hier een geestelijke fout gemaakt. Het wonder als eenige uitkomst zien is nog iets anders dan zijn nood geloovig en vertrouwend in Gods hand stellen. Vertwijfelend smeeken is iets anders dan bidden. Ik heb wel eens een dronkaard krampachtig hooren smeeken om verlost te worden van de drank, maar zijn biddende handen waren gevouwen om de kruik en.... hielden die vast. Schreeuwen in angst is nog geen overgave. En de regel, waarnaar de krachten van Christus openbaar worden is. U geschiede naar Uw geloof. Ik geloof in het wonder. En ik weet, dat het ook in Uw leven kan komen, glorievol, zaligmakend, één groote Paaschheerlijkheid, maar ik weet ook, dat het alleen gebeurt naar de wet en wijze van God; gelukkig op Zijn wijze en niet op onze manier, onzuiver vertroebeld. Het wonder, wat is dat eigenlijk? Het is niet, dat er dingen gebeuren geheel boven mijn begrip of tegen verwachting of geldige regel. Indien dat zoo ware dan zou het grooter wonder zijn, dat God toeliet, dat Judas Jezus kuste, dat een ruwe soldaat Hem spuwde, dat giftige Joden Hem hoonden, in één woord, dan zou het grooter wonder zijn dat Jezus stierf, dan dat Hij werd opgewekt uit de dooden. Het is immers begrijpelijker, en meer naar de regel, dat God Zijn Zoon tot leven roept, dan dat Hij Hem overgeeft tot den dood. Het wonder wil ook niet zeggen, dat er rare, onredelijke dingen gebeuren. Integendeel. In ieder wonder zit iets door en door natuurlijks. Dat ik een oog heb en toch niet zie, dat is onnatuur. Maar, dat Jezus mijn oog aanraakt en dat het dan zien gaat, dat is natuur, herstel van het natuurlijke. Dat een mensch gestorven ligt, stijf en star; dat hij alles heeft en toch tot niets in staat is, dat is onnatuur. Maar dat die mensch staat en spreekt en leeft, dat is natuur. Het wonder is altijd dit: ik ben vast geloopen; ik weet geen raad en zie geen weg. Van mijn kant is er geen hulp en geen doorgang meer. En dan komt God en dan gaat het toch door. Het wonder is in het kort: God legt Zich niet bij deze wereld neer. Bij de zonde niet en bij den dood niet en bij de vloek niet; bij geen onrecht en geen leugen. En dit alles breekt zegevierend en centraal uit als verkondiging en onderpand van een heel nieuwe toekomst, als Jezus Christus uit de dooden verrijst. In de opstanding van Jezus komt uit, als in ieder ander wonder, maar dan centraal en monumentaal, wat God wil: Ik wil vergeving en geen doem; Ik wil leven en geen dood. In het wonder gelooven wil niets anders zeggen dan in God gelooven, maar dan in een levenden God, in een God, die overeenkomstig Zijn eigen liefde-natuur het leven wil en het geluk en het totale herstel van Zijn afgevallen en verdwaalde kinderen. En — die dan doet wat Hij wil, Zijn wil weet door te zetten, dwars door het donkere graf heen. Dacht ge nu, dat God Zijn kind Jezus, in Wien Hij welbehagen heeft, op aarde had gezonden om — den duivel victorie te laten kraaien en Zijn wil tot redding te laten stranden op een fanatieken hoogepriester en een karakterloozen rechter? Daarom — wie zijn geloof begint met de woorden: ik geloof in God, die mag en moet de belijdenis van Zijn geloof langs een lange weg, van veel zonde, over Golgotha en door een graf, toch eindigen met het overwinnende: ik geloof in de opstanding des vleesches en een eeuwig leven. Het groote keerpunt. Ik zeide reeds: het opstaan van Jezus is van centrale beteekenis. Het is het scharnier van de wereldgeschiedenis, het groote keerpunt. De deur, die geheel gesloten was, zwaait nu door en geeft opening en toegang tot een geheel nieuwe wereld van eeuwig, onverliesbaar, overwinnend leven. Dat moeten we nader bezien. Al wat de wereld ooit aan liefde, aan waarheid, aan gehoorzaamheid, aan geloof heeft voortgebracht, was in Jezus vleesch en bloed geworden. Al Gods spreken, willen, roepen, zegenen, God zelf kwam in Hem tastbaar, zichtbaar, hoorbaar tot ons. Maar, dat trok ook alle duivelsche machten als in concentratie op Hem aan. Alle reserves werden in het veld gebracht: godsdienstig fanatisme, wereldsch utilisme, mondaine spot, bruut geweld, geldzucht, lafheid, wreedheid en wat al niet meer, alle duivels van de hel maakten zich op en bedienden zich van menschen om Hem, die vleesch geworden Liefde en waarheid was, te dooden. En dat is gelukt. Maar daarmee bezegelden we ook ons eigen lot. De moord op Jezus is de zelfmoord der menschheid. Het was het weg stooten van Gods hand. Het was de ondergang der wereld. Nooit waren liefde en waarheid zóo sterk, zóo edel, zóo alles verdurend en overwinnend geweest. Maar nu zijn ze vermoord. En dit is het einde: een gemarteld en geschonden lichaam in het graf. En zeg nu niet: dat is twee duizend jaar geleden en dat is maar ergens in een hoekje geschied. Het hart van de menschen is niet veranderd en hun gezindheid niet verbeterd. En — zegt Kierkegaard zeer terecht: bij God zijn duizend jaren als een dag; daarom: Jezus is gisteren gekruisigd, door U en door mij. Alles staat in Jezus' dood schuldig en verwerpelijk. Een ieder heeft het zijne er toe bij gedragen. Door de kerk zoowel als door de wereld, door vriend zoowel als door vijand, door Jood en heiden, door hoog en laag is Jezus verraden, veroordeeld, verloochend, bespot, gegeeseld, gekruisigd. Het trok zich alles op Hem als op een gedoemd centrum saam. Op Golgotha klopte het hart der zonde. Maar — daar ook is de zonde overwonnen. Jezus' liefde ging dwars door alles heen. Zijn gehoorzaamheid, bloedend uit vele wonden, trok dwars door dat zonde-leger zegevierend heen. Zijn smart was het handvat waarin Gods sterke hand het leven grijpen en redden kon. De scheur der scheiding van zijn lichaam en ziel gaf opening en uitzicht op Gods vriendelijk aangezicht. Dat werd de deur naar den hemel, naar God. In Zijn gehoorzaamheid haakte h©t anker der redding. Hoe het alles gaat, dat weet ik niet. Het is op Golgotha donker. En laten we toch niet probeeren God na te rekenen. Maar dit is zeker: als ik met mijn zonde en angsten naar den Heer ga als Hij hangt aan Zijn kruis, als ik Hem aanzie en ik belijd Hem mijn zonde en mijn vrees, dan wordt het zeer stil en blij en dankbaar in me. Doorr Zijn striemen is mij genezing geworden. En dan wordt het Paschen. Dan komt de Heer terug. Het groote werk is volbracht. Ach, praat me op Paschen, na Golgotha, niet te veel over zonnewende en lente-vernieuwing. Er is op Paschen nog wel wat anders gebeurd dan dat. Van lente en zonnewende merk ik in het voorjaar, als ik in Indië zit, aan de andere kant van de wereld, niet al te veel. Op diezelfde mooie lentedag heb ik kans een zwarte begrafenis tegen te komen, en als ik goed zie, dan is een kat bezig een arm vogeltje af te maken. Alles op die mooie lente-dag. Op Paschen is er iets anders en beters gebeurd. Dit: Gods liefde is ook door de moord op Zijn Zoon heengegaan en voor ons gebleven. Ja, juist door het offer van Jezus, dat tegelijk het diepste punt van onze waanzin en zonde was en het hoogtepunt van Zijn trouw stroomt die liefde ons vergevend en vernieuwend toe. Die dagen daar en tóén zijn de crisisdagen der wereld geweest. Het einde van ons is Gods begin. Wat wij ten kwade dachten, is door Hem ten goede gekeerd. Dat ééne kruiswoord van Jezus is aan de eene kant: „het is afgeloopen" en aan de andere kant: „het is volbracht". Laten we het maar zeggen met Gods eigen woorden: Hij is overgeleverd om onze overtredingen en is opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. De losprijs is betaald. Om der wille van de liefde en trouw van Jezus Christus schenkt God deze wereld genade en vergeving. In Jezus treedt Gods ver- 2 99.111 geving en vrijspraak ons tegemoet. „Nu vangt het nieuwe leven aan". Ik zeide: de opstanding van Jezus is centraal. Van nu af aan geldt er in de geschiedenis der wereld maar één figuur: de levende Christus. Hij bestuurt, Hij leidt, Hij voert het alles tot de uiteindelijke voltooiing en verheerlijking. Wat er op deze wereld is en geweest is en zal zijn aan liefde, aan barmhartigheid, aan geloof en geloofsgetuigenis, aan overwinning op het kwade, aan waarheid en moed, aan hoop en vrede en ik kan maar aan het opnoemen blijven — maar denkt U ieder van die woorden in, ze vertegenwoordigen werelden Gods — het is alles uit Hem, uit den Opgestane. Zooals de zon een centraal lichaam heeft, maar uit dat lichaam schieten naar alle zijden, in gansch het heelal, tallooze stralen, licht en kleur en warmte en leven brengend, zoo ook breekt uit de verrijzende Paasch-zon, welke is de Jezus Christus, naar alle kanten het overwinnende leven uit. Er is niets uit de geschiedenis der kerk aan vrede en troost en zegen of het is uit Hem en Hem alleen. Zooals een rivier diep verborgen begint; het komt uit de donkere bron, als uit een graf en dan siepelt het en gaat het vloeien en ruischen en stroomen en eindelijk is het een machtige stroom, die door vele landen trekt en overal vruchtbaarheid brengt, zoo is het alles uit dat ééne feit van de opstanding uit het graf in de schemer van de Paaschmorgen. Jezus leeft. Dat is alles. Nu ben ik zeker van Gods liefde. Ik mag bidden. Hij hoort me. Ik mag mijn hand uitsteken, Hij leidt me. Ik mag luisteren, Hij spreekt. Ik kan strijden. Hij geeft de overwinning. Ik kan rusten. Hij waakt. Hij is boven me en tegelijk in me. Hij is voor mij en ik voor Hem. Vandaag ben ik veilig en morgen word ik zalig. Indien Jezus niet is opgestaan, dan is er alleen maar plaats en recht voor het diepste pessimisme. Dan leef ik in een wereld, waar de hoogepriesters zoo verhard en verleugend kunnen zijn als Kajafas, waar de rechters zoo gewetenloos en laf vaak zijn als Pilatus, waar wel koningen zulke liederlijke spotters zijn als Herodes, waar apostelen komen tot verraad en verloochening, waar niemand stand houdt en niemand goed doet ook niet tot één toe. Dan is er alleen maar een wereld, waarin altijd weer de liefde gekruisigd en de waarheid vervolgd en begraven wordt. Indien Jezus niet is opgestaan. Maar Jezus leeft. En nu mag ik komen tot het meest besliste optimisme. Het gaat wel over een graf, maar het laatste woord is aan het leven en de liefde en de waarheid. Al die kwade machten worden terug geworpen en lijden uiteindelijk de nederlaag. Jezus leeft. Maar nu weet ik ook zeker: het gaat in deze wereld niet naar de ondergang, maar naar de heerlijkheid. Het gaat niet mis, ook al is er oorlog, ook al dreigt er zooveel, maar het gaat goed. Chaos en ondergang zullen het einde niet zijn, maar leven en heerlijkheid. Niet de duivel en de dood zullen heerschen, maar God zal eens alles en in allen zijn. En als ik zie, hoe Christus nu in de loop der eeuwen in elke generatie duizenden bij duizenden in steeds grooter wordende kring op deze aarde tot onverliesbare blijdschap gebracht heeft, dan komt mijn hart in verrukking. Gods Boodschap tot ieder. En zoo kom ik vanzelf tot een andere reeks feiten. Ik zeide: de Bijbel plaatst ons voor het feit van het wonder. En doet niet de minste moeite dat geloofwaardig en aannemelijk te maken. Maar wel laat de Bijbel de uitwerking van dat wonder zien in het leven van een reeks menschen: Jezus leeft en daarom komen de menschen tot nieuw leven. Wij mogen Hem volgen in Zijn opstanding. „Vader, ik wil, dat waar ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij mij gegeven hebt". Ieder mensch heeft zijn eigen nood, zijn eigen graf. Maar allen worden nu éénzelfde opstanding deelachtig. De eerste boodschap, die ik U met Paschen mocht brengen, was: Jezus leeft en God heeft daarmee de noodlotscirkel, die om ons leven gespannen was, gebroken. De tweede boodschap is: Jezus leeft en gij kunt in Hem een geheel nieuw leven vinden. Ik zal er enkelen noemen, die op dien Paaschdag door Hem tot nieuw leven kwamen. Misschien vindt ge in één van hen Uw spiegelbeeld. Daar was een man, die iets gemeens gedaan had. Hij vergaf het zich zelf niet. Een man met een ziek geweten. En dat is een verschrikkelijk ding. Hij had echter na zijn zonde God de rug niet toe gekeerd. Dat was de eenige reden. waarom Hij niet tot zelfmoord kwam. Maar hij was er dichtbij geweest. Iedere keer weer overviel het hem met wanhoop, dat hij zóo laf, zóo ontrouw was geweest, zóo diep had kunnen vallen. Die man ontmoet op Paaschmorgen den Heer. Dat was het moeilijkste van alles. Toen dacht hij, dat hij er geheel aan ging. Hij is voor Hem neer gevallen. Hij heeft bij Hem uitgesnikt: Ik heb gezondigd, mijn lieve Heerl En toen is er een wonder gebeurd. De steen is afgewenteld. Hij was dood van binnen, deze man; maar hij is weder levend geworden. Hij was in een graf. Maar de steen is afgewenteld. Dat was Petrus. Maar zoo zijn er zooveel. Daar zitten de klinieken vol van, menschen bij wie het oude zeer van onvergeven en niet gereinigde zonden het heele leven kapot maakt. Hier is de mogelijkheid voor hen: Jezus leeft. Een ontmoeting met Hem, met Hem zelf, zal hun graf met al de spanningen en ontbindende krachten daarin openen en reinigen. Er is een ander. Een vrouw. Ze heeft een ellendig leven achter de rug. Maar er kwam verandering. Ze had zeven duivels in zich. Wie weet wat voor duivels: drift, onreinheid, haat, angst en welke nog meer. Tot Jezus kwam. „Toen ving het nieuwe leven aan". Maar nu dreigt het gevaar. Die ééne, de angst, is terug gekeerd. En die brengt altijd anderen achter zich aan. En het verdriet overmant haar nu en zoo komt de wanhoop. „Ze hebben mijn Heer van mij genomen en ik weet niet waar ze Hem gelegd hebben." Een vrouw, die het leven niet meer aandurft. En ze heeft gelijk. Ze heeft alles verloren en kan en durft geen stap verder. Ze staat bij het graf. En in dat graf liggen al haar verwachtingen en zekerheden. En wie zal de steen afwentelen? — Maria Magdalena, ge vergist U. Jezus leeft. Blijf toch niet in de dwaze armoe van een dooden Heer. Hij leeft. De steen is er al lang af. Hij ligt er alleen maar in de wereld van Uw bange gedachten. Treed in Jezus' werkelijkheid. Geloof. Zie op. Hij staat voor U. Levend. Krachtig. De Helper, de Herder. Ga maar achter Hem aan. En — ze ziet op. En gelooft in den Levende en haar heele hart springt op van vreugde, een overwinnende blijdschap, die nooit meer zal sterven, maar blijft tot in het eeuwige leven. Ik zie twee anderen: goede vrienden. Maar ze helpen elkander van de wal in de sloot. Ze hebben met het leven kennis gemaakt. Ze hadden idealen. Maar het leven heeft alles stuk geslagen. Geloof er maar niet meer in. Probeer maar zoo goed mogelijk er door heen te komen. Maar geloof niets meer. En hoop ook niets meer. Gelooven en hopen beteekent alleen vermeerdering van teleurstelling. „Wij hoopten, dat Hij maar " Die mannen hebben een hard koud graf van kapot geslagen, vermoorde verwachtingen. Van binnen was het dood bij hen. Geen vonkje hoop meer. Traag en moe was hun gang. Maar — Jezus leeft. En Hij openbaart zich aan hen. En dan wordt het anders. Dan komen er brandende harten en vliegende voeten en ze worden enthousiaste boodschappers van het nieuwe dat ze met de handen getast en met de oogen gezien hebben. Dat waren de Emmaüsgangers. Dan zie ik nog een heel groepje: flinke mannen. Maar — het is allemaal mis gegaan. En nu zitten ze verslagen. Ze zijn laf geweest. Ze zijn nu bang voor de menschen en menschenvrees is een mangel, die alles uitwringt wat er aan kracht en hoop in een mensch nog leven bleef. Ze hebben de deur op slot. Naar binnen beteekenen ze niets en naar buiten ook niets. Ze hebben geen boodschap meer voor de wereld en geen hoop meer voor zich zelf. Ze zitten bij het graf. Van hun schuld. Van hun verdriet. Van hun vrees. Van hun diepe desillusie. Maar Jezus leeft. En Hij komt in hun uiteengeslagen leven. En dan wordt het anders. Dan vangt het nieuwe leven aan. Ze worden blij en sterk. De deur gaat open. En ze treden naar buiten. De aanval op de wereld begint. Boodschappers in Jezus' naam. Hier eindigde ik mee. Omdat ik nog een derde Paaschboodschap heb. Jezus leeft. Hij geeft het leven, dat is het tweede. Maar, en dat is het derde, Hij geeft ook een boodschap, een goede, levenbrengende boodschap mee: „Zeg mijn discipelen". „Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zoo zend ik ook Ulieden". Ze zijn gered om anderen te redden. En ze krijgen daartoe het middel mee: het getuigenis aangaande den levenden Christus en wat Hij in hun leven deed. De Heer zelf is de kracht en het wezen van dat getuigenis. Achter Jezus aan komt nu een eindelooze reeks mannen en vrouwen, die van Jezus geërfd hebben Zijn mededoogen met menschen, die als Hij en uit Hem hebben een niet te verzadigen hartstocht naar menschen, die van diep ongelukkig, door en door gelukkig zullen worden. O, dat is een even groot als heerlijk wonder, dat wij, die zelf niets hadden, laat staan anderen wat konden geven, nu brood hebben voor de hongerigen, water voor de dorstigen, licht „voor elk, die in het duister dwaalt". Dat wil wat zeggen in een wereld van tasters en zoekers en dwalers. Er gaat van af dien eersten Paaschmorgen een stroom van menschen de wereld door die iets te zeggen hebben, die de weg weten, dat ééne smalle pad, dat dwars door het moeras loopt en ten leven leidt. Ik mag die boodschap U nu brengen. Ze is maar heel kort. Eigenlijk alleen: Jezus leeft. Ik ken de waarheid ervan uit eigen ervaring. Ik weet wat het is, te zitten bij louter graven, waarin al meer wat waardevol en goed was werd bijgezet. En ik weet het ook, dat het waar is, dat woord van Jezus: Die in Mij gelooft zal leven, ook al ware hij gestorven. De bedroefden en de geschondenen moesten het eens weten hoe dicht Hij bij hen is. Ze hebben maar de hand uit te steken. Ze hebben maar eenmaal eerlijk en overgegeven tot Hem te bidden en ze zullen ervaren, dat — Hij leeft. Of het nu een Petrus is met zonde, of een Maria met intense droefheid, of een oer-pessimist als Thomas, of een gedesillu- sioneerde als de Emmaüsganger, het doet er niet toe wie hij is of wat hij deed, maar het doet er alles toe, wat hij nu gaat doen: of hij den Heere Jezus aanroept of ongeloovig voorbij gaat, of hij zich aan Hem overgeeft of zich verzet en eenzaam en ongelukkig verder gaat. Een van de mooiste verhalen uit den Bijbel vind ik altijd weer dat van den blinden Bartimeüs. Die man zag den Heere Jezus niet. Maar hij riep toch tot Hem. En hij werd ziende. Zoo zijt gij misschien ook: ge ziet Hem niet. Roep Hem nochtans aan. En zoo zeker als deze letters door U gezien worden, zal Zijn hand door U gevoeld worden. Dat mooie verhaal in Mattheüs of Lukas, dat U zoo trof, waarin die man, die vrouw geholpen werd, kan Uw verhaal worden. Het kan vandaag voor U een stralend onvergetelijk Paaschfeest worden. Getrouw en krachtig. Maar van af datzelfde oogenblik wordt ge dan ook mee betrokken in de heilige oorlog, die Christus voert tegen de booze machten, die de wereld knechten en de menschen dooden. Toen ik in Palestina was, kon ik, als ik op een heuvel stond wel zeggen waar de Joodsche kolonisten waren neergestreken en waar niet. Waar het land groen was en vruchtbaar en vruchtdragend en goed verzorgd, daar leefden en werkten de Joden. En waar het land dor en grauw was en slecht verzorgd, daar woonden de Fellahs. Zoo is het ook op deze wereld. Ge kunt het zien, van uit de verte al, waar Jezus gediend en bemind wordt. Aan de menschen en de toestanden. Waar Hij nog niet is gekomen, of waar men Hem gevraagd heeft maai heen te gaan, omdat men zoo op zijn zwijnen gesteld is (Mark. 5 : 17), daar komen zijn angsten en spanningen, daar heerschen machten, die alle den dienst bewijzen aan hem, dien de Bijbel noemt „een menschenmoorder van den beginne". Maar waar gebeden wordt het Paaschgebed: blijf bij ons, o Heer, daar deelt Hij Zijn gaven, daar steekt Hij de harten in brand van louter vreugde, een vuur dat niet gedoofd wordt. Ik wilde wel voor een lief ding, dat gij, die dit leest, dien levenden Christus ook toeliet in Uw hart en leven en dat ge bereid werd gevonden met inzet van Uw heele persoonlijkheid Zijn zaak te dienen en Zijn werk te doen. Vaak houdt me de laatste jaren bezig de gedachte, dat het enkele mannen gelukt is heele volken voor hun visie te winnen en achter hun idealen aan te krijgen. Ik denk aan Lenin, aan Hitier en Mussolini. Deze mannen werden en worden gevolgd en gediend met een ijver, een overgave, een overtuiging, een discipline en offerbereidheid die me vaak de vraag in het hart heeft opgeroepen: moet de mensch dan beter en toegewijder gediend worden dan God? Nu is het zonder twijfel waar, dat de mensch eerder in vlam is te zetten voor een wereldsch ideaal, waarbij de mensch zichzelf handhaven en uitleven kan, dan voor een hemelsch ideaal, waarbij de eerste eisch is die van verloochening van het eigen ik. Het eigen belang, de eigen klasse, het eigen bloed en ras, de eigen bodem en natie roepen hartstochten en energieën wakker, die de golven van kracht verklaren, die van deze mannen uitgingen. Maar, desniettemin, moet ons toch wat in Rusland, Italië en Duitschland gezien wordt, klein maken. Hier geldt het: indien Uw ijver en overgave en discipline en offervaardigheid niet verre overtreft die van fascist en communist; indien gij Uw opgestanen Meester niet trouwer en sterker dient, dan Hitier of Mussolini gediend worden door hun trouwste volgelingen, ge zult het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Zeker, de menschen komen eerder tot opstand dan tot bekeering. Het kost meer den „oversten Leidsman" te volgen dan een aardschen Führer. Maar, als men leest van Dr. Goebbels „Vom Kaiserhof zur Reichskanzelei" of ook van Dietrich: „Mit Hitier in die Macht", dan kan men zich niet aan de bekoring onttrekken, die uitgaat van de toewijding, het geloof en de energie, die Hitier uit trage menschenzielen heeft weten los te maken. En moeten we het niet erkennen, dat er een ontstellend aantal menschen is die naar den levenden Christus genoemd zijn, maar toch liggen onder een ban van onaandoenlijkheid en geestelijke werkeloosheid? En — den Geest van Christus is toch vuur en een geweldig gedreven wind?1. Gaat er dan van die menschenleiders meer kracht uit om traagheid bij hun volgelingen te overwinnen en menschenvrees uit hun hart te bannen, dan van den levenden Heer? Ik schrijf dit voor jonge menschen. En nu ziet men zoo vaak, dat men in het leven wacht met zich te geven aan Gad en Zijn dienst tot de oude dag gaat komen. Het leven moet eerst genoten worden en onder eigen beschikking doorleefd worden. En de resten zijn dan goed genoeg voor Christus. Hij is genadig genoeg die aan te nemen en een liefde te bewijzen alsof men Hem een leven lang trouw had gediend. Maar komen Hem, krachtens recht en liefde, niet toe het beste van de krachten van deze wereld: Uw jonge leven? Als Christus niet was opgestaan, zou ik U nog oproepen om liever Hem te volgen dan wie anders ook. Ik zou dan toch een beroep op U doen en op het beste wat in U is — en ieder mensch heeft een klankbodem waarop de stem van waarheid en liefde antwoord vindt, om liever onder te gaan na een heiligen, zij het ook wanhopigen strijd gestreden te hebben tegen leugen en haat, dan U zelf te zoeken en uw eigen belang te dienen. Ik zou U zeggen: sterf liever na waar te zijn geweest, dan te leven na 't compromis te hebben gesloten. Maar nu mag ik U wijzen op een levenden Heer. Hij heeft overwonnen. Voor goed. Beslissend voor altijd. Eén Koninkrijk heeft nu nog maar toekomst: dat van Jezus. Hij is niet maar martelaar voor de goede zaak. Maar door Zijn lijden heen heeft Hij de goede zaak van God eens en voor goed de overwinning bevochten. Zijne is de toekomst. Zie maar eens op de wereldkaart hoeveel landen Hij bezocht heeft en bezig is te veroveren. Op dezen Paaschdag zal in honderden talen gejubeld worden: de Heer is waarlijk opgestaan. Het is goed zich aan een goede zaak te geven, ook al gaan we met die zaak onder. Maar het is verrukkend zich aan een goede zaak te mogen geven en te zien en te hooren, hoe die zaak toekomst en overwinning heeft. En zoo is het met Jezus en Zijn werk: Hij was Overwinnaar, Hij is Overwinnaar en Hij zal Overwinnaar zijn. Nu moet ik U voor één ding waarschuwen. Wie Christus volgt krijgt geen makkelijk leven. Wel een heerlijk leven. Als ge met die twee, die Jezus' leven beheerschten: de waarheid en liefde, zóóver gaat, als Uw eigen natuur het U toelaat en net zoover als de menschen het goed vinden, dan zult ge nergens moeite krijgen. Maar als ge met waarheid en liefde in deze wereld zoover gaat als Christus U voorgaat en God U gebiedt, dan zult ge vandaag of morgen over Golgotha moeten. Maar dat lijden, dat Hij voor ons noodig keurt is niet te vergelijken bij de heerlijkheid, die Zijn gemeenschap schenkt en die genoten wordt als ge in trouwe dienst telkens een stuk vermoord menschenleven tot opstanding ziet komen uit kracht van Jezus' leven. Het is veel waard Gods goedkeuring in het hart te dragen en een mensch tot een verzoend en verlost leven te zien komen. De jongere menschen van dezen tijd zijn hard in hun critiek en gesteld op zakelijkheid en werkelijkheidszin. Ik kan ze daarin volgen. Deze harde wereld heeft niet genoeg aan leuzen of droomen of systemen. Praten, vroom praten ook, werpt geen dam tegen de wassende ellende. Werkelijkheid moet door werkelijkheid gekeerd worden. Ik ben blij over scherpe critiek. Als de critiek maar ver genoeg durft te gaan. Ge moogt de proef nemen met den levenden Christus. Wat een der discipelen van Jezus zei, toen er een critisch vraagteeken gezet werd achter de enthousiaste uitroep: „wij hebben gevonden", dat zeg ik nu weer: „kom en zie" (Joh. 1 :46, 47). Neem de proef met Christus. Ge moogt de wereld op Hem en Hem op de wereld testen. Maar — critische jongere, laten we dan ook niet redeneeren of disputeeren; gij die niet in de leus en het groote, vrome woord gelooft. Maar, wees dan ook noodzakelijk, reëel. Exacte mensch van de 20e eeuw, neem een proef. Kom eens met Uw werkelijke nood, Uw angst. Uw onreinheid, Uw lange strijd met eindelooze nederlagen, Uw eenzaamheid, kom daarmee eens tot Christus zelf. Hij leeft. Zeg het Hem. Spreek U eens uit tegenover Hem. Leg den nood eens in Zijn hand even reëel als die zieken het deden toen Hij nog op aarde was. Vraag Hem te willen doen, wat gij niet kunt doen. En — ge zult een wonder beleven. Jezus leeft. Ik heb de waarheid en de kracht van die twee woorden, die het heele Evangelie inhouden, zien doorbreken in het leven van zoovelen: van melaatschen en dronkaards en stervenden, bij vloekers en wellustigen, bij dieven en lasteraars en ook bij enkele Farizeeën. En altijd was die doorbraak een heerlijk wonder. Ik zou de opstanding van Jezus gelooven alleen reeds omdat ze in den Bijbel staat. Want het woord, dat in dat heilig boek staat, dat de eeuwen verduurd, gezegend en veranderd heeft, is „een getrouw woord en aller aanneming waardig", maar op duizenvoudige wijze wordt de waarheid in de ervaring bevestigd: door ontvangen van vrede, door verhooring van gebeden, door innerlijke vertroostingen, door trouwe leiding, door voortdurende overwinningen. Het heele Christenleven is één bevestiging van die twee woorden: Jezus leeft, Jezus leeft. De groote Ontmoeting. Als ge me nu vraagt wat de opstanding van Jezus me heel in het kort is, dan zeg ik drieërlei. Vrede: mijn zonden zijn vergeven en er kwam gemeenschap met menschen. De spanning, die benauwde spanning door de zonde, tusschen God en mij en mijn naaste en mij, is weg. Vrijheid: Christus slaakte de banden. Ik ben geen slaaf meer. De zonde heeft haar heerschappij verloren. Vrij van angst, van slavernij, van menschenvrees, van vloek. Vreugde: een vrij mensch is altijd een blij mensch. Dat is me altijd weer de toetssteen of ik leef uit Christus offer en opstanding, of niet. Het is dag geworden. De morgen is aangebroken van den eeuwigen dag. In Indië ken ik een plaats waar de vlammen de grond uitslaan en ge kunt doen wat ge wilt om die vlam te dooven, het lukt U niet. Door water en aarde heen wordt die vlam gevoed en altijd weer lekt ze overwinnend naar boven. Zoo zal niets of niemand de blijdschap, die uit God is, kunnen dooden. Vrede door God. Vrijheid uit God. Vreugde in God. Door den Heere Jezus, die voor ons stierf en die nu voor ons leeft. Wij dwalen allen wat voor een tijd door de tuin van dit leven waarin onze graven liggen. En wat kan het daar droef en stil zijn. Maar daar opeens staat Hij voor ons. Hij Zelf. In Zijn hand zie ik de wreede teekenen van Zijn weergalooze offerliefde. En tot ieder van ons zegt Hij: Volg Mij. Kort. Ernstig. Beslissend. Wie gehoorzaamt, is gelukkig. Want Hij is een Vriend, een Helper, een Gids, een Borg, een Verdediger, een Voorbidder. Zijn hand is sterk. Zijn hart is trouw. Zijn Woord is waar. Zijn liefde is groot. Hij is hoog en Hij is nabij. Hij is heilig en heerlijk. Hij is gestorven, maar zie: Jezus leeft. Hij is „Mijn heer en mijn God". n c z r; CD m r* r~ O z > z O m i— r- O UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING N.V. TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr. 299 MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE