. Kerkelijke leven in Middelburg. toespraak, gehouden bij DE OPENING DEK GENERALE SYNODE te Middelburg, 11 Augustus 1896, door A. LITTOOIJ, Predikant ie Middelburg. Middelburg. A. D. LITTOOIJ Az. 1896. slag; maar ach, daarop kon zich Datheen en konden zich de Gereformeerden in dien tijd niet plaatsen. Zelfs nog in 1618 en '19 niet. Het komt mij voor, dat in de quaestie zelve Prins Willem gelijk had; maar dat Datheen het desniettegenstaande eigenlijk won ; hoewel het tot eene oplossing van de quaestie evenwel niet kwam. De twéede kritieke quaestie gold de begrenzing van de macht, die de Overheid en die de Kerk hebben zou. De Generale Staten wilden méér macht in en over de Kerk uitoefenen dan de Kerken konden en mochten toestaan. De Synode nu moest eene nieuwe, beknoptere kerkenorde samenstellen, eene kerkenorde, die óók door de Generale Staten kon onderteekend worden. Zij heeft, gelijk bekend is, eene nieüwe en kortere opgesteld; doch de Staten wilden ook deze Kerkenorde niet aannemen en teekenen; mitsdien bleef ook deze hoog3t moeielijke zaak onopgelost. De derde belangrijke aangelegenheid ging over de psalmen, die in de Kerken zouden gezongen worden. Was in de vorige Generale Synode in dezen het volgende besloten: „De psalmen Davids, van Petro Datlieno overgezet, zullen, gelijk men tot nog toe gedaan heeft, gezongen worden" ; leven. Wij kunnen gewoonlijk eerst danken, als de storm voorbij is, als wij verdrukt geweest zijn. Verdrukking, lijden oi strijd, is nooit eene oorzaak van vreugde, maar als de ellende, van welken aard dan ook, voorbij is, dan blijft niet zelden, als het slib van den Nijl voor Egypte, voor ons geestelijk of kerkelijk leven rijke vrucht, van eeuwige dankzegging over! En bovendien, Broeders, ook in de felste branding hebben wij een anker, in de beloften onzes Gods. Gelijk 't gebergt, dat hoog gerezen Om Salem ligt gespreid; Zóó is in eeuwigheid De Heer rondom hen, die Hem vreezen; Rondom zijn volk, 'twelk Hij wil hoeden Voor tegenspoeden. Op dezen grond ruste het gebed, dat wij, in den naam van onzen Heere Jezus Christus, gemeenschappelijk tot Hem op zenden; na te hebben gezongen Ps. 125 : 2. /V> y/ Het Kerkelijke leven in Middelburg. TOESPRAAK, gehouden bij DE OPENING DER GENERALE SYNODE ie Middelburg, 11 Augustus 1896, door A. LITTOOIJ, P redikauLJ^JUaliLji'm ra. f BIBLI'OTHE £ K \ n 56TTHöééfescHooL )) Middelburg. A. D. LITTOOIJ Az. 1896. Hoewel het oorspronkelijk niet in ons plan lag dit Openingswoord, gesproken in naam der Gereformeerde Kerk te Middelburg, uit te geven, meenden wij, aan het verzoek door velen tot ons gericht om het algemeen verkrijgbaar testellen, geen weerstand te mogen bieden. We geven het dan ook zooals wij het uitspraken. DE SCHRIJVER. Lezen Psalm 123 en 124. Zingen Psalm 124:1, 3 en 4. Eerwaarde en geliefde Broeders in Christus ! afgevaardigd of uitgenoodigd door de Gereformeerde Kerken in Nederland tot deze Generale Synode : Genade, vrede en barmhartigheid worde ons geschonken, van God, den Vader en van Zijnen Zoon, Jezus Christus, door den Heiligen Geest! Amen. In naam der Gereformeerde Kerk alhier, roep ik U, voor het aangezicht des Heeren onzes Gods, van ganscher harte, het welkom toe in Zeeland's hoofdstad. Met dien welkomstgroet rust op mij de taak U eenigszins te introduceeren in de omgeving, waarheen gij uit alle provinciën onzes lands en uit andere Rijken gekomen zijt. Voorzeker Broeders, Zeeland en vooral Zeeland's hoofdstad is eene plek, gewijd door de geschiedenis. Beginnen wij ons te oriënteeren, dan veroorloof ik mij U allereerst te wijzen op het gebouw binnen welks dikke muren wij, zoo de Heere wil en wij leven, de eerstvolgende dagen( als Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland zullen vergaderd zijn. Toen Bonaparte zijn leger had gebracht in de schaduwen der Pyramiden van Egypte, riep hij uit, wijzende op die reusachtige steenklompen : „Eeuwen zien op u neder . Zonder overdrijving kunnen wij op deze plek zijn woord herhalen. Dit gebouw toch is een der oudste van Middelburg. Het staat hier meer dan vijf eeuwen. In 1394 wordt er, in nog aanwezige schriften, reeds van gesproken. En het was, als kapel, aan St. Barbara gewijd. Bij het overgaan dezer stad aan den Prins van Oranje, 1574, kregen de Gereformeerden eerst de St. Pieter-, daarna de Westmonster- en de Abdijkerk, en in 1590 deze aan St. Barbara gewijde kapel. Natuurlijk werd de wierookwalm toen gebluscht, het altaar weggenomen, het koorgezang vervangen door het lied, tijdens den beeldenstorm zoo menigmaal gezongen, door den 115den psalm van Datheen, den welbekenden Ylaamschen prediker, die ook hier zoo menigmaal optrad. Forsch en kloek moet binnen deze van beeldendienst gezuiverde wanden het lied weerklonken hebben: „Onze Godt woont in den hemel voorwaer, Hij maeckt en doet alles in 't openbaer, Wal hij wil in den landen. Maer aller Heijdenen afgoden zijn Niet dan gout en zilver geloutert fijn, Wercken der menschen handen. Zij hebben monden, en spreken gaer niet: En oogen, der welcker geene ijet ziet; Het zijn al doode dingen. Zij hebben ooren, maer gantsch geen gehoor: Keuzen, nochtans wat men hen stellet voor, Geen en reuck zij inbringen. Zij hebben handen, en grijpen niets aen; Haer voeten konnen gantschelick niet gaen ; Haer kele kan niet spreken. Die ze maken zijn hen gelijck voortaen ; En die ze besoecken, en daer op staen, Zijn daer bij vergeleken. Maer gij Israël hoopt op den Heer reijn, Hij is uwe hulp, en uw kracht alleijn, En uwen schilt bevonden. Gij huijs Aarons op Godt vastbetrouwt, Hij is uw sterckheijt, als gij zijt benouwt, Die u helpt 't allen stonden. Drie eeuwen later kwam dit kerkgebouw,— na de hervorming de Gasthuiskerk geheeten,— weder in de handen der Roomsch-Katholieken. Zij kregen het, dewijl het eene stadskerk was, van Napoleon. Toen het voor hen te klein was, en nadat het zelfs nog eenigen tijdvoor kolenpakhuis had gediend, kocht het, vóór ongeveer een halve eeuw, de Christelijk Afgescheidene, Gereformeerde Gemeente, voor ruim f 1450. In 1869 konden dientengevolge de Christelijk Afgescheidene, Gereformeerde Kerken hier — ja, op die eigen plek, imar Gij thans gezeten zijt, in Synode vergaderen. Deze Synode was eene rijk gezegende, doordat de bede van den Zoon des Vaders, het verheerlijkt Hoofd der Kerk, de bede: „Dat zij één zijn," verhooring mocht erlangen. Immers, de zoo menigmaal besprokene envurig begeerde vereeniging van de Christelijk Afgescheidene, Gereformeerde en van de Gei-eformeerdeKer. ken onder het kruis, werd op deze Synode verkregen. Het reglement, naar dit Synodejaar genoemd, en waarbij deze vereenigde Kerken, onder den naam van: „de Christelijke, Gereformeerde Kerk", door de Overheid erkend werden, is, God zij lof! begraven, en wat ons aangaat .... vergeten. Ons oriënteerende gaan wij verder, Broeders ! Op geringen afstand van dit oudste onzer Kerkgebouwen, vindt gij één der merkwaar- •digste Kerkelijke bouwwerken uit de midden•eeuwen. De plaat, die u zoo even is aangeboden en die u aanschouwelijk voorstelt de lijn der continuïteit, langs welke het Kerke* Iijke leven in ons midden liep, stelt u van •onderen, links, een muur voor, met kleine torens, in Romaanschen stijl gebouwd. Het is een stuk van een groote reeks gebouwen, samen vormende - de Abdij van „Onze lieve vrouwe", rijk begiftigd door Willem II, Roomsch Koning, Graaf van Zeeland. In •deze Abdij zetelde, gedurende drie eeuwen, het kerkelijk en wereldlijk gezag van Zeeland. Zeven en twintig Abten, die tevens, als eerste Edelen van Zeeland, den Graaf bij afwezigheid vertegenwoordigden, regeerden hier met meer macht dan de koningen van onzen tijd dat •doen in eene constituoneele monarchie. Maar reeds vóór deze kapel van St. Barbara werd herdoopt in de Gasthuiskerk was het gezag der Abten voorbij en hield het ledig gaan der monniken op, terwijl de Abdij werd, gelijk ze nóg is, zetel van het provinciaal bestuur, •en een stuk historie in steen. Met den bloei der stad ging ook de bloei van ■de Kerk der reformatie gepaard. Middelburg is de stad van Gomarus en WalJaëus, van Faükelius en Willem Teelinck. Ook predikte, arbeidde en schreef hier de nog zoovelen bekende en geliefde Ds. Smijtegelt. Meer dan eenmaal zag ik een KerkbrieQe, waarop ook zijn naam voor de Gasthuiskerk stond. Het was in Middelburg, dat de Labadie zijneschoonste triumfen oogstte, helaas, zoo droevig in het vergeten Wiewerd ten onder gegaan. Middelburg was centrum van de Classis "Walcheren, welks rijksarchief voor den Kerkhistoricus nog een goudmijn zou kunnen opleveren. Ja, Middelburg is de stad binnen wier schoone bolwerken, in 1581, de tweede Generale Synode der Gereformeerde Kerken is gehouden ; immers, die van Dordt 1578 was de eerste Generale. Het is zonder opzet, maar daarom te meer opmerkelijk, dat óók nu de eerste Generale Synode der vereenigde Gereformeerde Kerken te Dordrecht en de tweede, insgelijks driejaren later, te Middelburg wordt gehouden. Behalve vele zaken van meer gewonen Kerkelijk-huishoudelijken aard hebben wij, naar ik meen, drie teedere en zeer gewichtige aangelegenheden te behandelen. Ze betreffen de Zending, de Opleiding en de Emeriti, benevens hunne weduwen en weezen. Welnu, de Middelburgsche Synode van 1581 had insgelijks bij een tal van „particuliere vragen," over drie niet minder teedere en moeielijke zaken te oordeelen en te beslissen. Ten éérstezag zij zich de taak toebetrouwd, twee mannen, voor dien tijd van groote beteekenis» tot elkander te brengen en te verzoenen: De een heet Willem, Prins van Oranje, en de ander Petrus Datheen. Helaas, deze twee invloedrijke personen hadden geschil en leefden in onmin. Dit ging zelfs zóóver, dat Datheen StaatsVlaanderen verlaten en naar de Paltz vluchten moest; en dat de Kerk van de Paltz de uitnoodiging om naar deze Generale Synode afgevaardigden te zenden niet opvolgde, omdat de Prins aan Datheen geene, inderdaad afdoende vrijgeleide wilde geven. Maar onze Petrus was 'ook wel wat vurig van geest geweest, men zegt en schrijft althans, dat hij te Gent van den kansel gezegd heeft: „dat de Prins noch God noch religie had." In den grond liep het geschil over de diep ingrijpende vraag: Hoe de Gereformeerden, zooicel de Overheid als de Kerk met de ketters moest handelen, of zij hen uitroeien, bannen, of op O verheidster rein dragen en dulden moesten. Zooals wij ook weten uit de Pasciflcatie van Gent stond de Prins op den breederen grond- thans wilden velen, dat de psalmen van Marnix van St. Aldegonde den voorrang zouden hebben. Maar ook deze zaak kwam niet tot eene oplossing ten finale. De meerderheid was en bleef voor de psalmen van Datheen; doch de minderheid verkreeg, dat de woorden: Van Petro Datheno overgezetwerden weggelaten, zoodat het artikel nu luidde: „De psalmen Davids alleen, zullen in de Kerken gezongen worden, latende die gezangen, die men in de Heilige Schrifture niet vindt. Uit dit een en ander blijkt evenwel, dat niettegenstaande de Calvinistische richting vooraan zat op deze Synode, nochtans niet werd verkregen wat de Kerken zoo vurig wenschten. Doordat de oplossing der quaestiën niet werd gevonden, kwam men ook niet verder. Daarvoor was men ganschelijk niet rijp. Dientengevolge konden en moesten de vruchten niet worden geplukt. Middelburg's Kerk ging het desalniettemin zeer wel, ja, zij werd eene der bloeiendste Kerken van ons land. ^ an dien bloei geeft de voor u liggende plaat eene trouwe afbeelding, door U links, boven, te doen zien, eene der laatst gebouwde Kerken ... uit den hervormingstijd. Een monument alweder. Gelijk de Abdij dat is uit den Koomsch-Katholieken tijd, zoo mag de aan U voorgestelde Oostkerk, met haar bouwkundig schoon, U het- tijdperk der Hervorming presenteeren. Tusschen den tijd van dezen haren bouw enden tijd der Afscheiding ligt een stuk kerkgeschiedenis, dat ik in dezen kring waarlijk niet behoef te repeteeren. Immers, Gij zoudt mij, wanneer ik het deed, met den dienaar van den ouden dag kunnen toeroepen : „Zwijgt gij stil, wij weten het ook wel." Laat ik daarom mogen volstaan met de opmerking, dat Middelburg deelde in het lot en in de voorrechten van de meeste steden en dorpen. In den loop der laatste halve eeuw waren hier drie groepen, die zich geroepen gevoelden den strijd aan te binden tegen kerkelijke besturen, die den Heere niet meer als den eenigen en hoogsten Wetgever en Koning wilden eeren. Geroepen, de eere te verbreiden van den Koning der Kerk, gelijk Hij beveelt, was en moest zij eene in zonde levende zijn. Iedere groep van de evengenoemde drie, bond hiertegen, op zijne wijze en naar het licht hem geschonken, den strijd aan. Het spreekt van zelf, dat in deze worsteling de Heere met hen was, en het lied: „De strik is gebroken, en wij zijn ontkomen", hun op de lippen werd gelegd. Een zichtbaar teeken dezer worsteling en vrijmaking geeft de plaat, waar ze u rechts .... de jongste der Gereformeerde Kerkgebouwen te zien geeft. Het is hetzelf4e gebouw, Broeders! waarin wij gisterenavond zooveel geestelijk voedsel en zooveel lichamelijke warmte genoten. Het kerkelijke leven, dat zich eerst in de Abdij, daarna in de Kerken der Hervorming concentreerde, concentreert zich nu voornamelijk in de Gereformeerde Kerken. Zelfs de Middelburgsche courant erkent het en stelt, zonder Uw weten en zonder met mij een enkel woord hierover te hebben gewisseld, ons dit aanschouwelijk voor. Wij danken haar welgemeend voor deze erkentenis. Onwillekeurig worden wij er door herinnerd aan hetgeen geschreven staat in Ps. 126 : 2, 3, enz. Genoeg. In beeld en woord is u de lijn deicontinuïteit geteekend, zooals die gelegd is in de stad, waarin gij u thans bevindt. Maar veroorloof mij nog de gedachte te vertolken van hen, die op deze zelfde plek de Synode van 1869 bijwoonden, en ook thans tegenwoordig zijn. Gewis, met mij zeggen deze Broeders, wat ook anderen, zeli's moderne Heidenen zeggen: „De Heere heeft groote dingen bij deze gedaan. De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd Het groote beginsel, dat de scheiding beheerschte: de erkenning onzer verplichting, om ook kerkelijk God te dienen naar Zijn Woord, maakte zich, God zij lof! in 1886 meester van vele Kerken en van duizenden personen. Inderdaad, het is voor allen, die 27 jaren geleden meeleefden, en ook deze saam vergadering der Kerken nog mogen beleven, ja, voor een ieder onzer, eene oorzaak van groote vreugde, te mogen zien, dat zoo vele Broeders en Zusters, ja, dat zoo vele Kerken, die in belijdenis en kerkregeering één zijn, ook kerkelijk aamenléven. Daarvoor en voor alles wat de Heere, onze God, ons gaf, zij zijn Naam geloofd en geprezen. > Doch ik zou zeker van eenzijdigheid kunnen beschuldigd worden, en niet de gedachte Uwer harten vertolken, bijaldien ik U bij het herinneren aan den Kerkelijken levensweg, sinds 1834, '69 en '86 afgelegd, enkel op de lichtzijde wees. Ook eene schaduwzijde, hoe zou het ook anders kunnen, ontbreekt niet. Ach, hoe velen, die met ons een eind weegs gingen, hebben ons verlaten ; erger nog, velen hunner hebben zich tegenover ons gesteld en ons vervolgd. Het smartte ons diep, en het was eene schaduwplek op den weg van licht en -leven voor de Gereformeerde Kerken in Nederland gedurende die jaren bewandeld. „O Heere> wend onze gevangenis, als waterstroomen in het Zuiden! Dat wij, die reeds verlost en ontkomen zijn, tech niet vertragen, niet kleinmoedig zijn; maar met Nehemia zeggen: God van den hemel zal het ons doen gelukken en wij, zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen. Ja, wij weten het — hoewel wij goeden moed hebben — dat het toppunt onzer wenschen hier op aarde niet verkregen en bereikt wordt. Het stormde menigmaal in eigen hart en huis, ach, ook in onze eigene kerkelijke kringen. Of dat ook eene schaduwplek was ? Ja, veor zoover onze zonde daarvan oorzaak was, en er zich inmengde. Doch wij herinneren ons, gedachtig aan al die schaduwzijden, het woord der Schrift: „Gijlieden teel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft het ten goede gedacht." Moge ook de natuur ons op dit gebied tot voorbeeld zijn. Als gij in deze schoone Augustusmaand onzen duinketen bezoekt — en ik raad het u zeer aan, het loont de moeite, — dan ziet gij daar eene bevolking, zich vermakend of rustig wonend aan het duin, geen nood of gevaar vreezend, en de Noordzee ligt daar effen en kalm, als of geen rimpel haar ooit meer bewegen zal. Of als gij de duinen verlaat en uwen tocht voortzet, dan ligt daar de Westkapelsche dijk, dat meesterstuk van waterbouwkunde, dat machtige bolwerk tegen die eindelooze zee, zoo kalm en rustig als de uiterwaarden uwer rivieren. Maar als de stormachtige najaarsnacht komt, dan buldert de wind, dan breekt met donderend geweld de eene golf na de andere op strand en dijk, en dan wagen zich slechts weinigen op die plek, terwijl het hart van velen menigmaal angstig klopt. Doch als de storm voorbij is, dan is de atmosfeer verfrischt, de mensch ademt ruimer en hij, die met een geloovig hart in het boek der Schepping leest, roemt Gods majesteit ook in den storm. Zoo ook, Broeders! is het in ons kerkelijk