BIBLIOTHEEK VOOR BIJBELSCHE OPVOEDKUNDE Onder Redactie van C. M. TANKINK hoenderloo No. 1 De kunst van straffen DOOR Ds. H. VISSER doetinchem NEGENDE JAARGANG 1Q25 administratie-adres drukkerij stichting hoenderloo BIBLIOTHEEK VOOR BIJBELSCHE OPVOEDKUNDE Onder Redactie van C. M. TANKINK HOENDERLOO No. 1 De kunst van straffen DOOR Ds. H. VISSER DOETINCHEM k. J^pgENDE JAARGANG ADMINISTRATIE-ADRES: DRUKKERIJ STICHTING HOENDERLOO De kunst van straffen. Een van de moeilijkste zaken in huisgezin, school of internaat blijft het straffen. Dat er gestraft moet worden, daarover zijn alle verstandige opvoeders het niet alleen eens maar ook de jeugd erkent en voelt de noodzakelijkheid daarvan. Aan beide zijden verzet men zich tegen de dwaze opvatting, die door Rcusseau e. a. voorgestaan werd, dat straffen onnoodig en ondoelmatig zijn. Ouders en opvoeders moeten tuchtigend ingrijpen en als het er op aankomt willen kinderen, wanneer ze werkelijk met spijt gevoelen misdreven te hebben, gestraft zijn. Wij behoeven hier niet te betoogen, dat een oordeelkundige toepassing van straf een belangrijk middel is tot opvoeding en vorming der jeugd, 't Getuigt niet alleen van groote slapheid maar tevens van schuldig gebrek aan inzicht in 't waarachtig heil van degenen, die aan onze zorg zijn toevertrouwd, wanneer wij alle dingen maar voor lief nemen of met een kleine waarschuwing laten passeeren. Wie als Eli zijn zonen niet eens zuur aanziet wanneer zij allerlei booze stukken bedrijven, die moet er zich niet over verwonderen, dat hij door zijn nalatigheid menschen kweekt, die als Hofni en Pinehas groote ergernis wekken en geheel op het verkeerde pad geraken. Het is natuurlijk veel gemakkelijker de onregelmatigheden maar te laten gaan met de opmerking, dat men ook eens wat door de vingers moet zien en dat men niet op elk slakje zout kan leggen. Zoo spreekt menigeen om zijn lafheid, zijn gebrek aan durf te bedekken. Anderen speculeeren door toegefelijkheid op de liefde van de jeugd; tevergeefs echter, want jonge menschen doorzien deze taktiek veel meer dan men denkt en zij hebben weinig respect voor een slapheid, die hen op zulk een wijze tracht te winnen. Het is veel gemakkelijker vriendelijk dan waar en zuiver te zijn, veel rustiger maar te zwijgen dan straffend in te grijpen; het kost volhardende zelfverloochening om altijd tegen vergrijpen en overtredingen op te tornen. De laat-maar-gaan-taktiek komt gewoonlijk uit de luiheid voort. En als er één ding fataal is voor den opvoeder dan is het de traagheid. Hij mag nooit verslappen, hij moet altijd volijvrig zijn en kloekmoedig, zal zijn arbeid niet ijdel wezen in den Heer. Moeten de opvoeders straffen, als de schuldigen het hart op de rechte plaats hebben, als hun geweten zuiver voelt, dan willen zij gestraft zijn. Niet tevergeefs wordt telkens gezegd: de straf is het recht van den misdadiger. Wat aan den eenen kant een noodzakelijkheid is. is aan den anderen kant een behoefte. Luther zeide terecht: die Reue sucht die Strafe. .Wie waarachtig berouw heeft, die wil ook niet ontslagen worden van de straf, hij wil bevrijd worden van schuld en daarom zoekt hij de verzoenende kracht van de straf. Als een schuldige na gepleegd kwaad zijn straf op de rechte wijze heeft gedragen, dan daalt er een gevoel van rust, van bevrediging en verzoening in het hart, dan keert een liefdevolle, ja een nog inniger verhouding tusschen de harten terug en het wordt den delinquent steeds moeilijker om kwaad te doen tegenover degenen, die hij moet gehoorzamen.* Lang niet in alle gevallen zal de straf dit resultaat, deze vreedzame vrucht der gerechtigheid dragen, maar toch — dit is het ideaal, dat nagestreefd moet worden met veel meer ernst en inspanning, dan waarvan vele opvoeders blijk geven Want zie, dit is zoo fataal; wanneer er op averechtsche wijze gestraft wordt, dan mist ons optreden niet alleen een zegenbrengende werking, dan werkt het in de verkeerde richting, dan verbittert de straf en de verhouding der harten lijdt groote schade. Een opgelegde straf is nooit tevergeefsch, zij doet één van beiden, zij geneest of zij verderft; zij verteedert of zij verhardt. 0 er wordt met straffen zoo zeer gezondigd; die de macht hebben anderen te straffen, hebben lang niet altijd de bevoegdheid. Hoeveel ouders bezondigen zich op dit gebied aan ;t waarachtig heil van hunne kinderen! Wij zouden hen gaarne ervan overtuigen dat op de rechte wijze straffen een kunst is, een moeilijke taak, waarop men wel degelijk alle gedachten moet concentreeren, een werk waarbij men de wijsheid, die van boven is, beslist noodig heeft. We willen eerst enkele algemeene opmerkingen over de kunst van het straffen maken, daarna over bepaalde straffen een en ander in het midden brengen om met enkele praktische wenken te besluiten. 1 Het beginsel van alle straffend optreden moet liefde zijn. De liefde alleen is in staat om op de rechte wijze te straffen. Het verlangen moet ons bezielen om door pijnlijk ingrijpen ten zegen te zijn, te behouden. In elke strafoefening moet iets zijn van een operatie, die niet geschiedt uit lust tot snijden, uit begeerte om pijn te doen maar die enkel genezing bedoelt. Zeer zeker is er in elke straf een moment van vergelding; er is onrecht begaan, een heilige wet is overtreden, dan moet het recht zijn loop hebben. Deze factor mag ook in de opvoeding niet uitgeschakeld worden, maar sterker treedt het andere doel der straf hier naar voren, dat verbetering beoogt. De liefde kastijdt niet van harte maar tot nut. Het straffen is haar een harde plicht, zij zou het veel liever niet doen; zij lijdt met den gestrafte mede, zij zou zelf gaarne de straf dragen; ingevallen, waarin het mogelijk is, doet zij dit ook maar het is noodzakelijk, dat het liefelijk gemoed een straffe hand toont. De kinderen moeten vooral merken, dat 't hunne ouders hard valt om hun een belangrijke straf op te leggen, dat zij daaraan even zwaar dragen als de schuldigen zelf. Zij moeten gevoelen, dat hun straf de ouders nog het meest straft, dan zal de kastijding een kostelijke vrucht afwerpen en zullen de kinderen op hun hoede zijn de liefde der ouders opnieuw te bedroeven. De liefde straft niet gaarne, zij prijst, zij beloont veel liever. Daarom moet 't ons ook nooit een genot zijn, als we anderen op kwaad en zonde betrappen. Laten we er maar steeds tegen opzien om iemand onder handen te nemen; we doen het alleen omdat het moet en de echte liefde doet het ook zoo dikwijls het moet. Deze schroom voor strafoefening mag ons niet toegeeflijk en slap maken; de liefde moet soms streng zijn, de liefde moet toornen kunnen maar houdt haar verontwaardiging vrij van hartstocht, die zichzelf niet meester is, die uitvaart in razen en tieren, in bedreigingen en scheldwoorden, die niets dan kwaad stichten. Hier geeft de Heiland ons het ideaal te zien, als wij van Hem lezen, dat Hij ze allen met toorn rondom had aangezien, meteen bedroefd zijnde over hunne zonden. De toorn die met droefheid gepaard gaat, is gegrond in de liefde en beheerscht zich geheel. Wij moeten bij de felste verontwaardiging steeds waardig blijven, ons niet door toomelooze drift laten vervoeren, zoodat we een straf toepassen, die veel te zwaar is of veel te krenkend. De liefde alleen heeft het echte straf-ambt. Wie niet liefheeft, laat die zich niet met het zoo precaire straffen bemoeien. Liefde is overal onmisbaar, maar het alleronmisbaarst voor den opvoeder, die straffend moet ingrijpen. In de tweede plaats: de grondslag van elke tuchtiging moet zijn strikte rechtvaardigheid. Bij de bepaling van straf moet men voorzichtig, bedachtzaam en zonder overhaasting te werk gaan. Wie onrechtvaardig gevonnist wordt verliest 't geloof in den ernst en in de liefde van zijn rechter en de straf wordt in plaats van een zegen een vloek. Daarom onderzoeke men nauwkeurig hoe zich het kwaad heeft toegedragen, men geve den delinquent gelegenheid zich uit te spreken, zoo mogelijk zich te verdedigen, men neme de omstandigheden in aanmerking, die het weerstand bieden aan het kwaad zoo ontzaglijk moeilijk maakten — maar houde aan den anderen kant de schuldigen geenszins onschuldig; alles weten is wel veel maar niet alles vergeven. In onze verontwaardiging zijn we geneigd geen geloof te slaan aan verontschuldigingen, wij achten ze uitvluchten; dat zijn ze ook dikwijls maar toch moeten we daarmee voorzichtig zijn en niet vergeten: de liefde gelooft alle dingen. De straf zij in overeenstemming met de zwaarte van het vergrijp. Wie een appel gestolen heeft, wordt niet gehangen — maar wie een gemeene streek uitgehaald heeft, krijgt meer dan een standje. Hier moet met wijsheid onderscheiden worden en het motief van het kwaaddoen moet in aanmerking worden genomen. De bruisende jeugd kan in de vlegeljaren tot de gekste dingen komen; als het geen lage dingen zijn, laten we ze haar dan niet te zwaar aanrekenen. De dwaasheid is in het hart des jongelings gebonden; daarmede moeten we rekening houden, als we rechtvaardig willen zijn. We hebben op onze hoede te zijn voor krenkende straffen. Een straf mag nooit iemand vernederen, onteeren. Jonge menschen mogen niet met straffen geërgerd worden, die voor kinderen bestemd zijn. Een twintigjarige zet men niet meer in den hoek. Er moet verband zijn tusschen leeftijd en straf; ook tusschen sexe en straf; een jongensstraf past niet altijd voor een meisje. Wie rechtvaardig wil zijn moet persoonlijk straffen; hij moet den aard, het karakter van den schuldige in aanmerking nemen. Wat voor den een nauwelijks een straf is, treft den ander in 't diepst van zijn wezen. Een liefderijk vermanend woord werkt bij gevoelige naturen even beschamend als bij harde harten een gevoelige tuchtiging. Onrechtmatig zijn alle krenkende opmerkingen over lichamelijke afwijkingen, zure zinspelingen op afkomst en stand; scheldwoorden, waarmee men iemand aan spot en verachting prijs geeft. Men straffe ook nooit met aanzien des persoons. Door die onrechtvaardigheid ondermijnt men zijn geheelen invloed. Niets is ergerlijker dan den een bij den ander voortrekken. Hier ligt een groot gevaar voor alle opvoeders; wij hebben zoo licht onze sympathieën en antipathieën; wij beantwoorden vriendelijkheid zoo gaarne met vriendelijkheid. Het is een heele toer om voor allen dezelfde te zijn. Zoo gemakkelijk krijgen vervelende elementen, die je altijd dwars zitten, een zwaardere strai voor een bepaald verzet dan degenen, die we gaarne mogen. Zelfs bij ouders tegenover hunne kinderen kan de voorkeur booze parten spelen. Bijzonder aardige en buitengewoon vervelende jongemenschen stellen het rechtvaardigheidsgevoel op een zware proef. Wees op uw hoede voor de noodlottige aanneming des persoons, waartegen de Schrift zoo terecht waarschuwt Voorwaarde voor vruchtbaar straffen is verder heiliging van eigen leven. Gij, die een ander oordeelt, wat doet gij? Als wij ons aan 't zelfde kwaad schuldig maken, dat we in anderen bestraffen, dan hebben wij eigenlijk het recht tot tuchtigen verloren. Het is Farizeeuwsch om anderen lasten op te binden, die we zelf niet met den vinger aanraken. Laten we ons er geen illusies over maken, dat wij het lager peil van ons geestelijk en zedelijk leven verbergen kunnen voor degenen, die wij te leiden hebben;hunne oogen zien zoo scherp; zij merken zoo spoedig of wij voldoende autoriteit hebben om aan hun verbetering te arbeiden. Als zij ons niet achten kunnen, omdat zij zooveel zwakheden in ons zeiven opmerken, dan is onze greep op hen verloren. Zij aanvaarden dan een berisping, een straf niet, zij ondergaan die met tegenzin en bitterheid. Hier wordt aan opvoeders een zeer zware eisch gesteld. Hoedanigen behooren zij te zijn in heiligen wandel! Hun geheiligde persoonlijkheid, hun zelftucht moeten eerbied afdwingen, moeten zelf reeds een bestraffing van het kwaad zijn. 't Moet de jeugd moeilijk zijn tegenover hen, in hunne nabijheid, kwaad te bedrijven. Wordt hier dan niet een onmogelijke eisch aati ouders en andere opvoeders gesteld? Moeten ze dan geen heiligen zijn? Zij blijven toch altijd met menschelijke zwakheden behept, ze moeten toch zelf op hun beurt ook weer opgevoed worden — Welnu, 't volmaakte bereikt geen mensch. onze heiligmaking is in 't beste geval nog stukwerk maar er moet met allen ernst en met alle kracht gestreefd worden naar de volmaaktheid; dat streven, dat nooit met 't mindere tevreden is, dat altijd hooger op wil, dwingt respect af en dit respect lijdt geen schade, wanneer we zelf eens in zwakheid vallen Het is niet erg als degenen, die wij terecht wijzen moeten, merken dat wij zelf nog geen heiligen zijn. Zij mogen wel van ons weten, dat wij even goed onzen strijd hebben, met hartstochten en verkeerdheden; dat kan hen bemoedigen als we te zamen ons inspannen om zwakheden te overwinnen en met een- parigen schouder strijden om te overwinnen. Alleen dit staat vast, de ouderen hebben in heiliging van handel en wandel verre de meerderen te zijn, zij moeten afgelegd hebben hetgeen des kinds en des jongelings is, willen ze het recht om te straffen niet in gevaar brengen. Liefde, rechtvaardigheid en heiligheid zijn drie goddelijke deugden die elke opvoeder bij toepassing van straf te beoefenen heeft. " II. Op de vraag, welke straffen het meest vruchtbaar zijn, is het antwoord niet in eens te geven. We hebben rekening te houden met den persoonlijken aard der kinderen; wat bij den een gunstig zou werken, kan een ander totaal bederven. Vooral met teere, gevoelige zielen moeten we zeer voorzichtig zijn. Daarom is het een allereerste vereischte, dat we de ziel van hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd, kennen. Ervaring en inzicht wijzen hier meestal den juisten weg. « Zijn lichamelijke straffen toelaatbaar? In 't algemeen gesproken antwoorden we ontkennend." De ranselpaedagogiek is uit den booze;^er is iets wreeds in, iemand pijn te doen. 't Is zelfs gevaarlijk; driftige naturen kunnen door onbeteugeld slaan of schoppen groot onheil veroorzaken. Bij de dierendressuur heeft de ransel-methode reeds lang afgedaan en worden ruwe woorden vermeden, Er is iets krenkends, iets onteerends in lichamelijke tuchtiging zoowel voor dengene die ze toedient, als voor het slachtoffer, dat ze ontvangt. Het is gewoonlijk zwakheid, paedagogische onbeholpenheid, die tot zulk een kastijding de toevlucht neemt. - Men drijve echter dit principe ook weer niet te ver, alsof men in geen enkel geval de straffende hand mag uitstrekken. Er zijn jongens die eenvoudig ongevoelig geworden zijn voor vermaningen; die alleen nog respect en gevoel hebben voor een kas tijding ter meest aangewezen plaats. Bij buitengewone weerbarstigheid, gegeven de leeftijd en de aard van den betreffende kan een pak slaag zijn nut hebben; maar 't worde dan door eigen ouders, liefst niet door onderwijzers of andere opvoeders toegediend» Men zij niet al te doctrinair op dit gebied; aaneen enkele draai om z'n ooren zal een flinke jongen niet te gronde gaan. We zouden plak en roede niet gaarne terug wenschen maar betwijfelen of de tegenwoordige jeugd, die zonder deze opgevoed wordt, beter is dan de vroegere. Er zijn echter meerdere eenvoudige, kleine straffen, die, als er een goede verstandhouding is tusschen ouders en kinderen, uitnemend kunnen werken. Er is iets gebeurd, dat niet in orde is. Ouders kunnen hun ontstemming en droefheid daarover toonen door zich terug te trekken, door kleine vriendelijkheden na te laten, wat stil en stug te zijn; door te laten merken, dat er wat is Dat is een straf voor een rechtgeaard kind; dat houdt 't niet languit. Het kind lijdt onder die benauwende stilheid. Die straf brengt spoedig tot schuldbekentenis, tot vergiffenis en inniger verhouding der harten, die herhaling van 't kwaad voorkomt, althans veel moeilijker maakt. Heeft het zwijgende verdriet over een bedreven kwaad niet het gewenschte resultaat, vermag ook zelfs een stille traan niet, dan moet er gesproken worden, dan volgt de vermaning, die zich ten doel stelt het hart te treffen, de bestraffing met het woord. Dat is wat de Heiland bedoelt, als Hij zegt: „Indien uw broeder tegen u heeft gezondigd, zoo bestraf hem tusschen U en hem alleen; als hij U hoort, zoo hebt gij uwen broeder gewonnen". Als hij U hoort — wij gevoelen, daarop komt het aan. Op de rechte wijze vermanen, dat is niet ieders werk. Door ontactisch optreden kan zooveel bedorven worden; hooge ernst en hartelijke liefde moeten door wijsheid worden bestuurd, 't Is waarlijk een charisma wanneer iemand de kunst van het vermanen verstaat. Er wordt zooveel vermaand zonder eenig, ja met negatief resultaat. Vele ouders en opvoeders spreken haast niet anders dan in vermanenden toon met opgeheven vinger. Zij achten zich verantwoord als ze het maar gezegd hebben en ze stellen zich zei ven gerust met de opmerking: ik heb het genoeg gezegd! Wij zouden willen opmerken: veel te dikwijls gezegd. Dat permanente bestraffend vermanen maakt de jeugd doof; de frequentie is hier zoo noodlottig en maakt onkwetsbaar. De keeren, dat wij ernstig en liefderijk, met wie kwaad gedaan hebben, spreken, moeten zooveel mogelijk beperkt worden. Voor ons zelf moeten het bijzondere momenten blijven, die we als belangrijk en gewichtig beschouwen en ook de delinquenten moeten er tegen opzien in de overtuiging, dat het om hooge dingen gaat. Met wijsheid en tact moet zulk een intieme bestraffing voorbereid worden. Men moet eerst zelf in de juiste stemming zijn, bezield met het verlangen om den overtreder te winnen. Men moet beschikken over de noodige zelfbeheersching, kalmte, geduld maar ook de noodige imponeerende flinkheid, die de dingen klaar en krachtig vermag te zeggen. Voor den schuldige kieze men tevens het juiste psychologische moment. De wijze kent hier zijn tijd; een ongelukkig gekozen oogenblik kan alles bederven. Men moet kunnen wachten op een ontvankelijke, zachte stemming. Treft en gebruikt men die, dan is de weg voor de ware tucht des Heiligen Oeestes gebaand, dan kan men overtuigen van zonde. De bestraffing wekt gewoonlijk eerst verzet, tegenspraak; de jeugd kent nog weinig de wijsheid, die van boven en gezeglijk is, zij bestrijdt onze opmerkingen, zij verontschuldigt zich, zoekt uitvluchten op allerlei wijze, maar bij verstandig en lankmoedig overtuigen buigt zij zich voor de kastijding der waarheid en de vermaning heeft een goed werk gewrocht als ze een jeugdig gemoed van de dwaling zijns weg bekeert. We moeten oppassen dat we bij kleine vergrijpen niet overdreven ernstig vermanen. We moeten wel degelijk onderscheid maken tusschen groote en kleine zonden. Er zijn van die kleine onregelmatigheden, die allesbehalve goed te keuren zijn maar die we niet tot strafbare feiten moeten opblazen; wie dat doet maakt zich zelf belachelijk en verliest zijn invloed op de jeugd. Het onophoudelijk vermanen bij kleinigheden is doelloos, in omstandigheden kan 't nuttig zijn op dergelijke kleine nalatigheden een boete te stellen. Tot de lichtere straffen, die telkens voorkomen, rekenen wij ook het standjes-geven. iHet standje is een vermaning in scherpen vorm, waarbij 't bestraffende element 't meest op den voorgrond treedt, maar waarbij het terechtbrengende doel niet uit het oog mag worden verloren. >. Opvoeders zijn geroepen veel standjes uit te deelen. Laten ze toch hun aantal tot het meest noodzakelijke beperken ; niets maakt onze standjes krachteloozer dan de menigvuldigheid. Herhaaldelijk berispen breekt de kracht van den terechtwijzer. Wie veel moet aanhooren laat alles langs zich afglijden, hij gewent er aan en wordt dikhuidig. Veelheid van standjes doet heel spoedig denken aan vitzucht en plagerij, waardoor men bij den schuldige juist het tegendeel uitwerkt van wat men wil bereiken. De goede verhouding der harten moet vooral bewaard worden en mag niet om kleinigheden worden verstoord. 't Zal dikwijls noodig blijken in de opvoeding, dat ernstiger straffen voor zwaarder vergrijpen moeten worden toegepast. Maar welke? 't Is moeilijk hier voorschriften te geven. Straf mag nooit wraak zijn en daarom hoede men zich voor 't uitdenken en opleggen van geraffineerde straffen, die ten doel hebben om te krenken en te tergen. Een straf, die heugen zal, omdat ze zoo zwaar was en zoo diep wondde, werkt enkel verharding. Er kan zulk een misbruik gemaakt worden van 't strafambt, in onervaren handen berustend. Wat zijn er een kinderen en jonge menschenop den verkeerden weg gekomen doorgoddelooze wijze van straffen. Wat zegen moest stichten bracht niets dan verderf. Twee soorten van straffen staan ons ten dienste, we zouden ze positief en negatief kunnen noemen; we bedoelen dan met de eerste het opleggen van een onaangename taak en met de tweede het onthouden van een genoegen; het eene is moeten het andere niet mogen Nu is het wenschelijk, dat elk ongenaam werk. dat we als straf opleggen, toch op zich zelf nog nut sticht, althans zin heeft. Met deze opmerking is het strafwerk, dat bestaat in een oneindig aantal regels schrijven of in het overschrijven van zooveel pagina's uit een boek. geoordeeld Het argument, dat juist in 't vervelende van deze straf hare kracht ligt, lijkt mij niet steekhoudend. Geestdoodend en tijdvermorsend werk kan niet verdedigd worden. Waarom dan geen nuttig studiewerk als straf opgegeven; als 'teen behoorlijke portie lessen boven de gewone dagtaak is, dan werkt de gestrafte daaraan zeker niet voor zijn genoegen. Of waarom niet een schoon gedicht van buiten geleerd; dit is zeker geen prettige taak maar maakt in elk geval rijker. In deze richting is er ook in huis en hof toch wel allerlei werk te vinden, dat in gegeven omstandigheden een zure taak, een straf is voor de betrokkenen, maar waarbij in het gunstigste geval de bestrafte in tweeërlei zin gebaat is. Zoo heeft het vroegtijdig naar bed sturen van kinderen ook een dubbel nut en kan als eenvoudige strafmaatregel slechts aanbevolen worden, vooral wanneer vader of moeder zich dan 's avonds nog eens even liefdevol met het kind bemoeien, zoodat alles in orde komt, voordat men den nacht ingaat. Naar bepaalde straffen omziende merkt ieder spoedig, dat het getal van verstandige tuchtigingen niet groot is. Het staatsrecht kent er in hoofdzaak ook maar twee; geldboeten en gevangenisstraf. De vrijheidsberooving wordt ook in de opvoedkunde veelvuldig toegepast. Schoolblijven, huis- en kamerarrest zijn doelmatige straffen, die toe te meten zijn naar de zwaarte van het vergrijp. Alleen zie men dan terdege toe, wat er in dien straftijd gebeurt en zorge. dat die tijd niet verbeuzeld of tot ergere dingen gebruikt wordt. Deze straffen, natuurlijk in den vrijen tijd vallende, achte men niet te licht, vooral in het schoone jaargetij, als de bloemen geuren en de vogels fluiten, als de kornuiten zich vermaken met spel en sport. Als ouderen voelen wij niet altijd zuiver welke de zwaarte der straf voor jongeren is. Als we onzeker zijn in dit opzicht dan is het gewenscht, dat wij uit twee straffen laten kiezen, opdat vooral de indruk vermeden wordt, dat wij willen grieven door onze straf. Voor het laten kiezen uit straffen hebben we een klassiek voorbeeld in de Schrift in de geschiedenis van Koning David, die het volk liet tellen in zondigen hoogmoed. Onthouding van geoorloofd genot is meestal een nog zwaarder straf, die reguleerbaar is door de belangrijkheid der dingen, die onthouden kunnen worden, 'k Geloof niet, dat het aanbevelenswaardig is om iemand, vooral jonge menschen, op water en brood te zetten, d w. z hun voedsel te beperken als strafmaatregel; doch het is niets erg wanneer er eens eentje zonder avondboterham naar bed gestuurd wordt En als een kind nukken heeft van dit en dat niet te lusten, dan leert het die kuren spoedig af, als 't bij een volgenden maaltijd het verachte voedsel eerst moet eten, voordat het ander krijgt. Het is ook zeer verdedigbaar en nuttig, dat gedurende een strafoefening alles wat luxe is en fleurig maakt van de tafel worde geweerd, opdat de schuldige gevoele, dat hij ook de anderen doet mede lijden door zijn gedrag. Als één lid lijdt, lijden alle leden mede; het is heel goed, dat er een gedrukte stemming heerscht in een gezin, waarvan een lid straf heeft. De schuldige moet ervaren hoeveel hij door zijn handelwijze bederft. Men behoeft hem niet als een schurftig schaap te mijden maar toch moet de houding der anderen tegenover een gestrafte gereserveerd zijn en het is verkeerd zijn straf door allerlei vriendelijkheden te verlichten. De straf moet dit uitwerken, dat de schuldige er zich wel voor zal wachten opnieuw ellende over zichzelf en zijn omgeving te brengen Beloften breke men nooit, want dan wordt het vertrouwen geschonden, wat heel erg is; wel kan men de vervulling van een belofte vertragen, wat ook reeds een heele straf is, als 't een geschenk geldt waarnaar zoo vurig verlangd wordt. Kinderen zijn graag mooi gekleed, ze hebben dolgraag wat nieuws en het is een heele teleurstelling, wanneer zij terwille van hun gedrag, het met het oude nog langeren tijd moeten doen. Op pretjes, uitstapjes en feestavonden zijn ze zeer verzot. Die nemen in hun leven een veel grootere plaats in, dan wij ouderen vermoeden. Wij moeten hun deze heerlijkheden niette spoedig verbieden. Een kind is vol van de vreugde, die zulk een genoegen zal brengen; 't kan er nauwelijks van slapen, al zijn gedachten zijn er telkens op gericht en als dan in eens aan al die verwachtingen de bodem ingeslagen wordt, als 't dan terwille van een misgreep heet: je mag niet gaan, dan straffen wij hard, dan grijpen wij geweldig in; daarvan moeten ouders en opvoeders zich wel bewust zijn. 't Moet soms helaas! maar 't mag alleen, wanneer een kind zich aan ernstig of herhaald kwaad heeft schuldig gemaakt. Met onze opmerkingen over bepaalde straffen hebben we de meest voorkomende, de normale vergrijpen tegen orde en tucht op het oog. Bij hoogernstige zonden en diep ingrijpende verkeerdheden zullen ouders en opvoeders ook tot dienovereenkomstig zware straffen de toevlucht moeten nemen, 't Valt moeilijk daarvoor regels en voorschriften te geven. Liefde en wijsheid, gepaard met biddend overleg, moeten in alle maar, vooral in zulke ernstige gevallen den weg wijzen. Wie dan nog geen weg ziet, die roepe gerust den raad in van een ervaren paedagoog. Dat behoeft waarlijk niet een geleerd en wetenschappelijk man te zijn; juist bij eenvoudigen, die met kinderen veel doorgemaakt hebben, is dikwijls veel wijsheid. Een bijzondere en soms doelmatige wijze van straffen is wat Jan Ligthart in zijn Jeugdherinneringen „de sinaasappel-methode" noemt. Straatjongens staan voor je venster te kijken en maken het je lastig onder het eten met allerlei brutale opmerkingen. Dat verveelt je; je wordt kwaad, te tikt driftig tegen de ruiten en jaagt het straatpubliek weg, je scheldt ze weg. Maar dan zijn ze even gauw weer terug. Een betere methode is hun wat van de heerlijkheden van je tafel te geven; ze krijgen ieder een sinaasappel. Eerst durven ze niet,'t is zoo ongewoon; dan nemen ze aan met een hoogroode kleur en verdwijnen. Ze zijn gestraft*) en komen je niet meer lastig vallen, 't Lijkt de dwaasheid gekroond, 't gaat tegen alle regels der opvoedkunde in en toch het kan in gegeven omstandigheden de juiste methode zijn om te straffen. O, neen lang niet voor allen, bij vele naturen zou 't beslist verkeerd werken maar bij sommigen is verrassende goedheid de meest vruchtbare wijze van straffen Daarvoor moet men zijn „Pappenheimer" kennen. De hoogroode kleur, die moet 't doen, de beschaming eener ziel, die haar kwaad met goedheid beloond ziet. Die beschaming roert diep, zij is schuldgevoel, oprecht berouw, dat behoedt voor 't zelfde kwaad Wij zouden niet gaarne de sinaasappelmethode als de methode der opvoeding willen aanbevelen, zoodat elke straf een belooning werd maar geven ernstig in overweging op die methode bedacht te zijn en ze toe te passen waar dit maar eenigermate mogelijk is, zij kan een uitnemende, vruchtbare bestraffing zijn als zij met groote voorzichtigheid toegediend wordt. En als ze eens niet 't gewenschte resultaat geeft, is er dan nog zooveel verloren? God, die zijn zon laat opgaan over boozen en regent over on- •) Zij zijn tot vrienden gemaakt en je vrienden plaag je niet. Een element van straf is hier slechts in geringe mate aanwezig. Red. rechtvaardigen, werkt op ons menschen in krachtens dezelfde methode en het is goed navolgers Gods te zijn. Tusschen straf en sinaasappel ligt nog een andere wijze van terechtbrenging, waarover ook nog enkele woorden. Er is een tamelijk ernstig vergrijp gepleegd. Er moet wat gebeuren, daarvan is de opvoeder overtuigd; er zal wat loskomen, er zit wat op — onder dien indruk verkeert de schuldige; hij verwacht verdiende straf; hij toont in zijn houding berouw; hij is innerlijk reeds gebroken. Nu kan 't uitnemend werken dan juist geen straf toe te passen. Geen belooning natuurlijk, maar ook geen tuchtmiddel; geen straf kan in een bepaald geval de juiste straf zijn, waarbij wel degelijk vergelding en voldoening plaats heeft. Kwijtschelding kan voor een zuiver voelende ziel zwaarder zijn dan ondergaan. In elk geval wordt 't doel bereikt, een inniger verhouding tusschen de harten, die herhaling van 't zelfde of ander kwaad zeer moeilijk maakt. Voor het overige zijn er nog andere strafmiddelen, die door leeftijd, milieu, gemoedsgesteldheid, aangewezen worden, waarover wij verder niet uitweiden kunnen. III. Ten slotte willen wij trachten enkele practische wenken te geven. Iedere straf moet wel doordacht zijn, eer men ze toepast. De gevolgen, die ze voor een bepaald persoon kan hebben, moeten voorzien zijn. Is het juiste tuchtmiddel gekozen dan moet het ook met strenge liefde opgelegd en gehandhaafd worden. Verlichting of verzwaring d. i. wijziging van straf wekt den indruk van onvastheid en veranderlijkheid, die den eerbied voor den straffer ondermijnen en de werking der kastijding schaden. Is eenmaal een welgekozen straf opgelegd dan ook doorzetten, dan laten merken, dat er geen pardon is, dat we meenen wat we zeggen. Er worden vele bedreigingen uitgesproken, vele straffen uitgedeeld die nooit uitgevoerd worden, waarmee slappe ouders hun geweten slechts gerust stellen. Dat weten de kinderen direct en ze rekenen er mee. De strijd tusschen zeggen en doen is wat straffen betreft voor de tucht in een gezin noodlottig. Zeg liever niets, als ge toch niet doorzet; maar als ge u tot tuchtiging geroepen voelt wees dan ook sterk en laat een straffe hand gepaard gaan met een liefelijk gemoed. Moeten we altijd consequent zijn in onze strafoefening, door zetten totdat de laatste cent betaald is? De officieele paedagogiek schrijft dit voor, maar de liefde kan't eenvoudig niet en wijsheid die van boven is, wil het eenvoudig niet. Het is uitnemend als wijze liefde principes op zij zet en doet wat zij het nuttigst acht in een gegeven geval Inconsequentie kan hier grooten zegen brengen. Natuurlijk niet altijd, niet bij iedereen, maar in speciale gevallen raden wij ten zeerste, weest maar eens inconsequent. Als ge ziet, dat de straf op de rechte wijze aanvaard en gedragen wordt, als zij innerlijk haar taak heeft verricht, waarom zou de rest dan niet kwijtgescholden worden? Wees maar niet bang, dat uw prestige daardoor geschaad zal worden. 't Kan wenschelijk zijn in een bepaald geval de geheele straf op te heffen, verlof te geven tot iets begeerlijks, dat eerst is geweigerd; zulk een genade voor recht kan een onschatbare kracht tot terechtbrenging zijn voor gevoelige harten. Tegen werkelijk leelijke zonden trede men met alle gestrengop. Voor een jongensstreek zij men toegeeflijk en bedenke, dat men zelf jong geweest is; voor echt geestige stukken hebbe men waardeering en een gullen lach. Te strenge censoren moeten we niet zijn. We hebben onze vingers ook om er doorheen te zien. Maar voor gemeenheden en geniepigheden zij men onverbiddelijk. Zonden tegen waarheid en eerlijkheid verdienen zwaar gestraft te worden; de jeugd moet weten, dat er niets gruwelijker is dan onwaarachtigheid. Wij moeten oppassen, dat wij niet bestraffen, wat aangemoedigd moet worden. Er is soms bij de jeugd meer waarachtigheid dan bij ons, die zeer vast zitten in onze gewoonten, inzichten, traditie enz. Jonge menschen voelen daarvoor weinig; dit leidt tot botsingen, die wij aan gebrek aan piëteit toeschrijven maar die dat lang niet altijd zijn. In hun verzet tegen vorm en traditie openbaart zich vaak een zuivere zin voor waarheid en frischheid, dien wij niet met strafmaatregelen moeten onderdrukken, wij hebben dit alles in de juiste banen te leiden. Wat wij bestraffen moet inderdaad strafwaardig zijn anders worden wij bevonden tegen Ood te strijden. Bij het eerste kwaad, dat bedreven wordt, zij men zacht en toegeeflijk; daarin kan veel onwetendheid, lichtvaardigheid zijn; doch een gewaarschuwd mensch geldt voor twee. Bij recidive wordt een kwaad veel ernstiger en dient de straf in overeenstemming daarmede vastgesteld. Wel moet onderscheiden worden tusschen uit zwakheid zondigen, waarbij de geest wel gewillig is en het opzettelijk misdrijf, den onwil om te gehoorzamen. Beide gevallen dienen overeenkomstig hun aard behandeld te worden maar bij beide is een enkele strafmaatregel niet voldoende hier kan alleen het taaie geduld der liefde, die alles hoopt en alles verdraagt de juiste straffen telkens toepassen en de wederspannigen winnen. Gedurende den straftijd late men den schuldige niet aan zijn lot over maar houde. zij 't ook streng, toch liefderijk contact met hem. Het spreken van hart tot hart heeft meestal het gewenschte resultaat, een beroep op ridderlijkheid en eergevoel vindt gewoonlijk weerklank. 't Kan noodzakelijk zijn om iemand in 't bijzijn van anderen de les te lezen; doch dit moet uitzondering blijven De bestraffing dient plaats te hebben onder vier oogen ; de vermaning is meestal een te intieme zaak dan dat anderen daarbij tegenwoordig kunnen zijn. Heel verkeerd is het over 't algemeen een schuldige belachelijk te maken en aan de verachting van velen prijs te geven! Door zulk een handelwijze sluit men het hart toe en wekt men groote vijandschap. Op bijzondere dagen straffe men zoo min mogelijk Ik denk aan feestdagen in het gezin, ik denk ook aan den Zondag, 't Lijkt mij zoo verkeerd juist dien mooien dag te gebruiken voor straf oefening, wat helaas zoo veel gebeurt. Men zorge er toch voor den wekelijkschen rustdag door niets te bederven; laat het straf gericht dien dag geen zitting houden. De Zondag moet de schoone, de heerlijke dag blijven, waarnaar ieder verlangt Men sture vooral de kinderen voor straf niet tweemaal naar de kerk. Met dergelijke straffen zij men zeer voorzichtig, zij stichten voor 't geestelijk leven groot onheil. Wie ongehoorzaamheid of oneerbiedigheid ten opzichte van godsdienstige dingen straft met de verplichting om den Bijbel te lezen of van buiten te leeren, begaat een domheid, die zich aan het geestelijk leven van den gestrafte, wreekt. Geestelijke oefeningen of verrichtingen als kerkgaan, schrift lezen en bidden mogen nooit als middelen worden toegepast, in verbod van deze schatten zou eerder zegen gelegen zijn. Vergrijpen tegen de christelijke zede vinden lang niet altijd hun oorzaak in directe goddeloosheid, ze zijn vaak gevolgen van innerlijken twijfel. Jonge menschen maken zulk een periode gewoonlijk allen door; dan komen ze in botsing met wat hunne ouders op geestelijk gebied van hen verwachten en eischen. Het is verkeerd dan strafmaatregelen toe te passen en den strijd niet te zien, dien de twijfelende doormaakt; twijfel is geen misdaad als zoodanig, maar een geestesproces, waarin met wijsheid en liefde leiding moet worden gegeven. Dat is de moeilijke taak, die ouders en opvoeders te vervullen hebben. Ten laatste nog deze opmerking. Wanneer wij in de noodzakelijkheid zijn van te moeten straffen, laten we dan nauwkeurig op onze eigene stemming letten. Een mensch is door allerlei ervaringen en ergernissen aan voortdurende schommeling onderhevig. Ons humeur speelt een groote rol. Wij kunnen soms zeer verstoord zijn door veel dat ons hindert, we kunnen ook in een zeer loyale, toegeeflijke stemming verkeeren. In beide hebben we een verschillend oog op een bepaald kwaad en staan we niet zuiver in onze waardeering. De schuldige kan daarvan de dupe zijn of hij kan daarvan profiteeren. Wij zijn dan onberekenbaar in onze strafoefening wat den eerbied voor onzen ernst en rechtvaardigheid niet verhoogt. Daarom is zelfcritiek gebiedende eisch, opdat niet ons humeur maar verstand en hart de straf bepalen, die voor een bepaald vergrijp gebiedend is. Straf is als het zaad, uitgeworpen in de aarde. Het zaad moet goed zijn, van de rechte soort, anders brengt 't niets dan onkruid voort. Zorgen we dan vooral, dat wij het goede zaad zaaien, dat vruchten voortbrengt. Doch de aarde moet ook goed zijn. Dat is het tweede gebod aan 't eerste gelijk. Daarom moet alles in 't werk gesteld worden om het gemoed van den schuldige zoo te stemmen, dat hij met zachtmoedigheid een straf ondergaat, overtuigd van de noodzakelijkheid; dan zal er niet tevergeefs geleden worden - want straf is in meerdere of mindere mate altijd lijden — dan mogen wij hopen op dertig-, zestig-, honderdvoudige vrucht. Aan die beide — goed zaad — goede grond - hangt de gansche kunst van het rechte straffen. Het lijkt een kunst; hoemeer we de moeilijkheden en de gevaren van het straffen gevoelen, des te meer zullen we daarvan overtuigd zijn. Gelukkig is het een kunst in den zin van vaardigheid; een kunst die aangeleerd kan worden, door ieder die er zich met ernst en volharding op toelegt. Wie 't waarachtig heil op hetfcog heeft van degenen, die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd, zal zich geen moeite sparen om dit belangrijke stuk van de opvoeding zoo goed mogelijk te behartigen. Later zullen de kinderen de strenge hand, bestuurd door het liefdevolle hart hunner ouders, zegenen. «Wij menschen zullen altijd wel gebrekkige straffers blijven. Volmaakt in deze kunst is God alleen, omdat Hij de Rechtvaardige, de Liefdevolle, de Heilige is. Het is echter onze roeping ook op dit gebied te streven naar het ideaal, wij moeten ook hier tot de volmaaktheid voortvaren. Niemand onzer achte, dat hij dit ideaal reeds gegrepen heeft, maar hij jage er naar om het te grijpen, om te verstaan de moeilijke, maar zoo gezegende kunst van het straffen. In deze Bibliotheek verschijnen jaarlijks 6 nummers waarop men zich kan abonneeren, adres: Drukkerij Stichting Hoenderloo, voor 90 cent per jaar fr. p. post Afzonderlijke No. 20 cent, bij vooruitzending van het bedrag. Postrekening 22844. In den achtsten jaargang 1924 zijn verschenen: No. 1. Egoïsme, door J. C. WIRTZ Czn. No. 2. Het spel in huis, door C. M. TANKINK. No 3. Vaste hand en losse teugel, door J. LENS. No. 4. Bijbelsche Opvoeding en Schoonheid, door H. VAN ZUYLEN. No. 5. Verwende kinderen, door A. C. ARNTZEN. No. 6. Van dieper leven, door Ds. G. W. C. VUNDERINK Voorloopig bericht Voor den nieuwen jaargang 1925 zijn toegezegd: No. 1. De kunst van straffen, door Ds. H. VISSER. No. 2. Conflicten, door Ds. O. W. C. VUNDERINK No. 3. Trouw, door Dr. J. A. VAN LEEUWEN No. 4. Bestudeer uw kinderen, door ? No. 5. Heeft de man (vader) een taak in de opvoeding ? door ? No. 6. ?, door Mr. A. DE GRAAF.