VflN HET Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland 3 De Hygiëne in diensf van hef Christelijk Onderwijs. ') De landman spreekt over zijn ossen en de zeeman over de stormen, en zou ik dan sprekende, kunnen zwijgen over de kunst van genezen en van ziekten te voorkomen! Meer dan ooit word ik thans gedrongen tot spreken, nu het Christelijk publiek in zijn pers, voorgelicht door mannen, die van de geneeskundige faculteit niet veel meer weten, dan van hooren zeggen, op een dwaalspoor wordt gebracht. („De Standaard," 1 Jan., 11 Maart, 24 Maart, 1911, etc.) Een enkel voorbeeld ter toelichting: Een kwakzalver wordt gestraft en daardoor wordt, volgens Dr. Kuyper, het rechtsgevoel der natie geschokt. Is dat zoo, dan is dit wel een bewijs hoezeer „het instinctieve leven" behoefte heeft aan verstandelijke leiding. Evenals b.v. aan den onderwijzer, stelt ook de wet aan ieder die de geneeskunst beoefenen wil, eischen. Aan vele en zware verplichtingen moet voldaan worden, en terecht, voor de bevoegdheid erlangd is. De kwakzalver wil eenzelfde bevoegdheid, doch zonder verplichtingen ; dit toe te staan zou een ongelijkheid scheppen voor de wet, d.i. zou onrecht zijn en met der daad het rechtsgevoel krenken. De straf, welke volgt op het onbevoegd onderwijs geven, wordt door ieder als rechtvaardig erkend, afgezien van het gegeven onderwijs ; de straf op het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde stelt Dr. Kuypek voor, als een straf voor een bewezen „weldaad". Niets en niemand, ook niet de wet, staat iemand in den weg om een weldaad te bewijzen. Indien iemand wat heeft, dat hij het niet 1) Lezing gehouden op de jaarvergadering van de Vereeniging voor' Lager onderwijs op Gereformeerden grondslag 8 Mei 1911 voor zich houde, maar openbare! Die vrijheid eerbiedigt de wet! Een ander voorbeeld : Een kwakzalver, die zijn Pappenheimers kent, biedt openlijk aan de faculteit zijn middel aan. Deze weigert dit te accepteeren, natuurlijk! De kwakzalver wist dit wel van te voren, en ook wel waarom, maar het doel „reclame" is bereikt. Dr. Kuyper, als leek de portée der zaak niet begrijpende, neemt het voor hem op: „Zoo iemand kan geen bedrieger zijn" en „waarom accepteert de faculteit dit dan niet ?' Onbekend met de zedelijke beginselen, waaraan de geneeskundige faculteit onderworpen is, zoekt Dr. Kuyper daarom een verklaring in onzedelijke motieven van hare vertegenwoordigers, in eigen belang en financieel voordeel. De geneeskunde in engeren zin stelt het genezen ten doel. Aan dit grondbeginsel is alles ondergeschikt, ook het persoonlijk belang van den geneesheer. In alle beschaafde landen wordt daarom het geheim houden van een geneesmiddel door de geneeskundige faculteit als een immoreele daad gebrandmerkt, omdat aldus het hoofddoel ondergeschikt gemaakt wordt aan het eigen belang. Een man als prof. Ehrlich, die tonnen gouds met zijn praeparaat 606 kan verdienen, openbaart zonder eenige belooning alles. Dr. Kuyper, de faculteit beschuldigende, in de eerste plaats voor persoonlijk voordeel te zorgen, voert zelf het beginsel van egoisme in, het goed recht bepleitende, om 10 jaar lang voor eigen bate een geheim middel toe te mogen passen; daardoor het genezen beperkende. En dat niet alleen. Om het egoïsme van den kwakzalver te redden, zouden volgens Dr. Kuyper, onze zieken blootgesteld mogen worden aan proefnemingen op groote schaal met middelen, die men niet kent; wat evenzeer in strijd is met de zedelijke beginselen, die heerschen in de faculteit der geneeskunde. Het voorstel van Dr. Kuyper, een reuzenreclame op het gebied der kwakzalverij, is op wetenschappelijk gebied dan ook een groot fiasco. „Dat nooit" is het eenig antwoord der faculteit, of wilt ge, van ieder geneesheer, die met het genezen als doel, zich ook laat leiden door zedelijke beginselen. Daar ook de hygiëne contact houdt met de moraal en de beginselen, kan dit niet genoeg met nadruk worden gezegd. Beter dan in een lang betoog is met een enkel voorbeeld toe te lichten, de dwaasheid, waartoe het voorstel „genezen" zonder moraal kan en moet leiden, en dat het de geneeskundige faculteit, ook aan de Vrije Universiteit, in haar grondslag aantast. Iemand klopt aan bij de geneeskundige faculteit met de verzekering, een middel te hebben tegen diphtheritis. Deze man kan, volgens Dr. Kuyper, geen bedrieger zijn, en de faculteit moet dus het voorstel accepteeren en het middel toepassen; en wat ziet ze! het sterftecijfer is belangrijk minder. Haar is echter niet ontgaan, dat het karakter der epidemie een ander was, en de gevallen veel lichter, en zonder te kunnen zeggen, dat het geschaad heeft, ook geen positieve feiten gevonden heeft, die haar noodzaken, waarde te hechten aan het middel. Wat moet nu de faculteit doen? Weigert ze haar goedkeuring te gevern dan wendt de kwakzalver zich tot het publiek, want het positieve bewijs dat zijn middel helpt, heeft hij: „de statistiek". Zonder zijn middel 20° o dood, door zijn middel slechts 10°|o en met nog meer schijn van recht wordt voor het groote publiek de kwakzalverij verheerlijkt boven de officiëele wetenschap en de handelwijze der faculteit toegeschreven aan bekrompenheid of onzedelijke motieven van hare vertegenwoordigers. Geeft ze, nood gedwongen, haar sanctie, daar ze ook niet bewijzen kon dat het middel schaadde, dan kan de kwakzalver, gedekt door deze verklaring, 10 jaar lang voor eigen bate zijn middel propageeren, vóór hij zijn uitvinding behoeft te openbaren. Onder de vele geheimmiddelen welke aangeboden kunnen worden, wil ik althans van één de samenstelling noemen, omdat velen, die bij de officiëele wetenschap geen baat vonden, of reeds opgegeven waren, het met succes gebruikt hebben : een mengsel van urine en spiritus; een gelukkige combinatie, want het eerste wordt aldus voor bederf bewaard, het laatste op behoorlijke wijze verdund. Maar zoo iemand is een bedrieger!. . . Waar zoovelen nog voor eigen nut of voor hunne kinderen tegen oogziekten, tegen spruw, tegen stuipen de urine gebruiken, meisjes zich daarmede wasschen om een schoone gelaatskleur te krijgen, heeft niemand het recht zonder meer, iemand, die zijn urine met goud laat betalen, een bedrieger te noemen ; en heeft hij het aan de faculteit aangeboden „dan kan hij geen be- drieger zijn" en bovendien, „het komt toch alleen op het genezen aan en op genezen alleen" ja „waarom accepteert de faculteit het dan niet" ! Stelt de geneeskundige faculteit -in engeren zin het genezen ten doel, in meer algemeenen zin is het voorkomen van ziekten het eigenlijk ideaal waarnaar zij streeft. Mij zij het geoorloofd thans te spreken over de hygiëne, voor zooverre zij met het schoolleven in verband staat, en de plaats aan te wijzen, welke haar in de school toekomt. Was de aanvang van het Christelijk onderwijs gering en primitief wat het paedagogisch gedeelte, betreft, nog meer was dit het geval met het oog op de schoolhygiëne. Aangewezen voor eerste schoolgebouw was een pakhuis, waaraan f 600 zou besteed worden om dat alszoodanig in te richten. Op de mededeeling, dat het benoodigde geld niet op tijd binnenkwam, herinnerde Ds. v. Velzen er aan — zooals Ds. v. Proosdij in, „Ter Gedachtenis" uit de notulen heeft opgediept — „dat hij van den beginne af niet vereenigd is geweest met de wijze, waarop de oprichting eener school is aangevangen" — „en dat de Kerkeraad zijnen raad had moeten opvolgen om het pakhuis zoo te laten, zooals het was, en maar raampjes in de ronde gaten had moeten laten zetten". In dit kinderpakhuis werd onderwijs gegeven van 9—1 uur en van 3—7 uur! Wie eenigermate de beteekenis verstaat van de hygiëne voor gezondheid en leven, vraagt zich af, wat een kinderlijden en kinderziekten zal hiervan het gevolg geweest zijn ? en het niet onwaarschijnlijk vinden dat hét ook kinderlevens gekost heeft. Meent echter niet, dat ik om een paar kinderlevens den strijd voor de christelijke school zou hebben willen nalaten. Niets ! letterlijk niets komt tot stand of het kost menschenlevens ; handel en nijverheid, kortom het beheerschen der aarde, zelfs de hygiëne. Wie dan ook niet meer kan tegenwerpen, dan „het kost menschenlevens" die houde zich maar stil, want hij zegt slechts een banaliteit, of wilt ge, een waarheid, die hard is, inzonderheid voor den enkele, die het treft, maar geen waarheid, welke richtsnoer is voor ons handelen. Betreuren wij de nadeelige gevolgen van den strijd om het chris- telijk onderwijs, de gevolgen van slecht onderwijs en van slechte hygiëne, ziende op het geheel zullen wij haar blijven beschouwen als een zegen voor land en volk. Is het geoorloofd voor een goede zaak menschenlevens in de waagschaal te stellen, wat nooit mag, is meer dan het strikt noodige ten offer te brengen. De fout van Ds. v. Velzen was niet, dat hij desnoods gebrekkig wilde beginnen, doch dat hij een raad gaf, waardoor kinderen gebrek aan licht en lucht hadden, vóór het mogelijke gedaan was, om iets beters te geven, zooals toch gebleken is dat mogelijk was ; een principiëele fout, waaraan nog menigeen, zij het ook uit onkunde, zich schuldig maakt. Als arts vaak in aanraking komende met ziekten in en door de school verkregen, als lid van een schoolbestuur meer van nabij bekend met de schoolhygiëne en als keurend geneesheer van VacantieBuiten tal van ziekten ontdekkende, die niet als zoodanig bekend waren, is het mij in deze drievoudige functie gebleken, dat het in het belang van het onderwijs noodig is, meer dan tot dusverre, onze aandacht aan de hygiëne te wijden. Voor de geringe belangstelling in en waardeering van de hygiëne in Christelijke kringen zijn een 4-tal oorzaken ter verklaring aan te voeren : gebrek aan financiën, gebrek aan kennis, de politiek en verkeerd begrepen beginselen. Gebrek aan geld. Hiermede heeft het Christelijk onderwijs steeds te kampen gehad. De f 600 besteed aan het pakhuis ging bijna reeds boven de draagkracht der Afgescheiden Gemeente in dien tijd. Waar de nood zoo nijpt, is concentratie van den strijd op het meest noodige plicht. Een gevaar, dat niet denkbeeldig is, bestaat hierin, dat men gewend raakt aan zoon toestand, niet meer ziet wat ontbreekt, tevreden is met datgene wat uit nood geboren is, en in doffe onverschilligheid verbetering tegenhoudt, ook als de nood niet meer zoo dringt. De wet der traagheid, schijnt ook op geestelijk gebied haar invloed te doen gelden en de macht der gewoonte is niet te onderschatten. Gebrek aan kennis, noemde ik in de tweede plaats om het heden te verklaren. Gedeeltelijk houdt dit contact met den eersten factor, zooals aan te toonen is, niet alleen in de historie der volken, doch ook in het leven van den enkele. Geldelijke zorgen zijn een hinderpaal voor hooger ontwikkeling. Toch zijn beide factoren te onderscheiden. Wie tal van scholen bezogkt, ziet vele toestanden, welke te veranderen geld kost, doch die direct goed ingericht, geen meerdere offers hadden geëischt. Eens bezocht ik een school, en trad in een klasse waar schrijfles werd gegeven. Alle kinderen, behalve één, steunden de lei op den linkerarm. Ik vroeg het hoofd hoe het mogelijk was, zulke banken te bestellen, waarop ik ten antwoord kreeg : „Mijn advies is niet gevraagd; het bestuur heeft aan een timmerman opgedragen voor banken te zorgen". Naar den prijs informeerend van deze banken, welke een belichaming zijn van totale onkunde, bleek mij, dat men daarvoor had kunnen krijgen de banken, die ontworpen zijn door een daartoe door het Rijk benoemde commissie. Zoo zijn nog tal van dingen op te noemen, waar toepassing van de beginselen der hygiëne geen financiëele offers vergen, doch nagelaten worden alleen wegens gebrek aan kennis. Van overdrijving der hygiëne heeft men misschien, neen zeker wel gehoord, maar onbekend met haar wezen, haar doel en haar resultaat, wordt er geen acht op geslagen. Behalve armoede en onkunde, factoren, die gedeeltelijk ter verontschuldiging kunnen aangevoerd worden, heeft ook de politiek zich met de hygiëne bemoeid. Alleszins is het begrijpelijk, dat men van Christelijke zijde met leede oogen aanzag dat de openbare school, gesteund door het Rijk en de gemeente, steeds meer en beter voldeed aan de eischen, welke de hygiëne stelde, en de bijzondere school, gedragen, door het gebed en de liefde der ouders, maar eiken steun der gemeente ontberend, daarentegen achterbleef. Het eenig juiste standpunt ware geweest het goed recht dier verbeteringen te erkennen, doch op grond van billijkheid en rechtvaardigheid te vragen, ook een deel te ontvangen voor de noodige verbeteringen, desnoods dit als conditie kunnen stellen. Doch dat is niet het geval geweest. Om het verschil in school voor het openbaar- en het bijzonder onderwijs niet grooter te doen worden, werd de verbetering zelf bestreden en daartegen de strijd aangebonden. Gesproken werd van paleizen, overdreven eischen, van te hoog opvoeren van de hygiëne — inplaats van eigen gebrek te erkennen. Nu de tijden veranderd zijn en gelegenheid tot verbeteren aanwezig is, moet eerst de eenmaal gekweekte opinie overwonnen worden voor de verbeteringen tot stand kunnen komen. Voorbeelden van schoolbouw en van schoolmeubilair zou ik kunnen aanhalen, ten bewijze dat alleen op dezen grond toepassing van hygiënische beginselen zijn nagelaten. Zeer ten nadeele van de school heeft de politiek zich ook geworpen op een hygiënisch vraagstuk, dat indirect met de school samenhangt nl. de vaccinatie. Inplaats van hen, die bezwaren hadden een beter inzicht te geven, hebben ook zij, die deze niet deelden, om tegen een wet te reageeren zich tegen de vaccinatie zelf gekant. In „Ons program" wordt de vaccinatie voorgesteld als „een privaat gevoelen van de ééne helft der geneeskundigen'' (pag. 848) een voorstelling, minstens 45 % bezijden de waarheid, als een „geneeskundige dogmatiek", (pag. 658) terwijl het inderdaad is, het eenige resultaat, waartoe nauwkeurige waarneming geleid heeft, zooals niet moeilijk is te bewijzen. In dit verband is te noemen, als 4den factor verkeerd begrepen beginselen, vooral door Dr. Cappadose ingedragen. Volgens Cappadose is het „de geneeskunde nimmer te beurt gevallen op het menschdom in het algemeen te werken", „zij kan evenmin de bevolking van het aardrijk als zijn ontvolking of de sterfte vermeerderen of verminderen". Wordt een middel als de vaccinatie aan de hand gedaan, waarvan ook hij moet erkennen, dat het tegen de pokken helpt, dan blijft zijn geloof, dat de verhouding van geboorte en sterfte nagenoeg dezelide blijft, ongeschokt en profeteert hij van „epidemieën en onheilen die het evenwicht in de omwentelingen van Gods regeering zouden herstellen !" en besluit zonder eenigen medischen grond, dan alleen op grond van huiduitslagen, „de vaccine moet noodzakelijk het leven en de gezondheid ondermijnen en verteeren', aan de pokken zelf een zegenrijken invloed toeschrijvende! Het zorgen voor het menschdom in het algemeen is, volgens Cappadose, Gode niet welgevallig ; daarom geldt zijn strijd niet alleen de hygiëne in het algemeen, en de vaccinatie in het bijzonder, maar alle vereenigingen, die trachten te verkrijgen, wat de enkele niet vermag, en op dien grond was hij tegen levensverzekeringen, tegen den bliksemafleider enz. „Onvertrouwen op God" en „trotscheid op vereenigde menschenkracht" was de oorsprong, „God vooruitloopen" het doel, en daarom het middel „een dwaze strijd", „verfoeilijk" etc. Is de dwaling van Cappadose op ander gebied erkend, alleen op het gebied der hygiëne en der vaccinatie wordt ze nog gepropageerd vooral door theologen, die niet inzien, dat zijn standpunt rustte op een theologische dwaling, met het gevolg, dat velen om der consciëntie wil vele wederpartijdige dingen hebben gedaan, zelfs de opvoeding hebben prijsgegeven. Zoo werd op Flakkee, in strijd met de wet, school gehouden, met het gevolg, dat tijdens een epidemie van pokken van de 22 kinderen 7 stierven, terwijl van de 190 kinderen op de openbare school slechts éen (dat ongevaccineerd bleek te zijn.) Berekend naar de Christelijke school heeft de vaccinatie dus het leven van 60 kinderen gered ; omgekeerd zijn te oordeelen naar de openbare school, door het nalaten der vaccinatie 7 (8) kinderlevens verloren gegaan en als zoo vaak, is gebleken dat het gebed niet in de plaats gesteld mag worden voor het nagelaten middel. Het middel tegen pokken, de vaccinatie, is zooals Groen van Prinsterer terecht heeft gezegd een „openbaring Gods , een tastbaar bewijs van Zijne Voorzienigheid in de werken der natuur, van Zijne Goedheid, die, de straf zendende, ook aanwijst den weg ter ontkoming. Verwerping der vaccinatie op religieuse gronden kan slechts „door dwalend inzicht in Gods Voorzienig bestel en door miskenning van de gemeene gratie misleid'. Kuyper. Is thans duidelijk geworden welke factoren de ontwikkeling der hygiëne hebben tegengehouden, thans dient aan het Christelijk denken een positieve inhoud gegeven te worden. De schoolhygiëne stelt zich ten doel, de gezondheid te bevorderen en ziekten te voorkomen van kinderen en onderwijzers en strekt zich daarom uit tot het schoolgebouw, het meubilair en de leermiddelen, doch ook tot den persoon van het kind en den onderwijzer. In wetten en verordeningen zijn bepaalde voorschriften gegeven omtrent den bouw der school, de localiteit, de privaten, de ventilatie, de verlichting, de kleur der werkmuur, waaraan voldaan moet worden, op verbeurte der subsidie. Deze voorschriften zijn alleszins billijk, zoodat weinig of geen tegenkanting daartegen plaats grijpt. Indien nu aan de wet voldaan is, is naar het oordeel van velen, ook voldoende zorg gedragen voor de eischen der hygiëne. Dit toch is allerminst waar. De wet stelt slechts een minimum, b.v. 3.6 M3 ruimte-inhoud voor eiken leerling, wat alleen voldoende is, indien tevens een behoorlijke ventilatie plaats vindt, zoo als gemakkelijk is in te zien, wanneer wij weten dat een kind van 10 jaar per uur 10 liter COg uitademt. De banken mogen tot op 1.8 M. afstand van den werkmuur geplaatst worden. Wie gedwongen wordt op de voorste zijbanken op bord te zien, moet een scheeve houding aannemen, welke tenslotte jaar in jaar uit volgehouden, tot scheel groeien aanleiding geeft. De wet spreekt over een voldoend aantal privaten, over een voorportaal van bepaalde grootte, indien zij van het schoolvertrek uit te bereiken is; over de verbinding met de buitenlucht. Ze laat vrij een W.C.; de van voren onderbroken zitting; maatregelen, die uit hygiënisch oogpunt de voorkeur verdienen. De wet bepaalt slechts een minimum, en laat zich daarbij leiden door een zeker gemiddelde, een norm. Met individuëele belangen kan zij zich niet inlaten; evenals op paedagogisch gebied, behoort dit tot de taak van den onderwijzer. Het Schoolmeubilair. Het belangrijkste gedeelte hiervan vormt de schoolbank waarvan tal van vormen bekend zijn. Practisch is de eisch welke prof. Esmarch stelt voor een goede schoolbank : „De schoolbank is alleen dan niet slecht, als het kind gedurende het lezen en schrijven recht op moet blijven zitten en als het gedurende' langen tijd zoo kan blijven zitten, zonder vermoeid te worden". Banken welke aan dien eisch voldoen, komen in hoofdzaak in enkele deelen overeen. De leuning, de zitting en de voetenplank moeten zóó geplaatst zijn, dat de romp met het bovenbeen en het bovenbeen met het onderbeen en dit met de voet een hoek van bijna 90° maken. Bij overigens goede maten, zien we vaak de voetenplank niet ver genoeg naar voren reiken, met het gevolg, dat de voeten voor het grootste deel over deze plank zouden gaan en dus de natuurlijke houding op den duur niet mogelijk is. Bij het aanschaffen is daarom van te voren op dat euvel te letten. Een ietwat uitgeholde zitting verdient de voorkeur boven een rechte, daar bij deze laatste het lichaam naar voren glijdt en een gebogen houding wordt aangenomen. De lessenaar moet aangebracht zijn zoo, dat de voorarm en het ellebooggewricht gebogen daarop kunnen rusten, zonder dat de schouder omhoog getrokken wordt; een weinig hellend zijn en verschuifbaar, om bij 't schrijven teruggetrokken te kunnen worden; om ook dan een goeden stand te waarborgen. Daar de afmetingen van het lichaam vrijwel tot elkaar in een vaste verhouding staan, is het mogelijk voor kinderen van bepaalde lichaamslengte een normaalbank te construeeren. Vroeger en ook nu nog krijgt het kind vaak een bank naar zijn leeftijd, zoodat alle leerlingen van een klasse op dezelfde bank moeten zitten; een principe, waarvan het verkeerde duidelijk is. Niet met den leeftijd, doch met de grootte van den leerling moet gerekend worden, waarom in elke klasse B a 4 soorten aanwezig moeten zijn. Juist is het, ook nog onderscheid te maken tusschen de banken voor jongens en meisjes van gelijke grootte, want bij het meisje heeft de lengte van het lichaam, bij de jongens de lengte van de beenen de overhand. Ideaal zou zijn banken, in alle afmetingen verschuifbaar, doch voor onze scholen te duur, en te groote plaatsruimte innemend, om geen andere bezwaren te noemen. Moeten de kinderen in slechte banken scheef zitten, de mogelijkheid blijft bij de goede bestaan, zoodat de aandacht van den onderwijzer hierop blijvend gericht moet zijn, opdat minder dan tot dusverre het scheef worden plaats vinde. Ieder die bij een] keuring aanwezig is, moet erkennen dat het erger is, dan wel vermoed wordt; vooral bij meisjes treden de gevolgen vau den verkeerden schrijfstand het sterkst voor den dag. De leermiddelen. Ook op deze doet de hygiëne haar invloed gelden, daarvoor behoeft men slechts een vergelijking te maken tusschen de leesboekjes van vroeger en thans. Dat thans meer op papier dan op de lei geschreven wordt, is grootendeels ook aan haar toe te schrijven al moge een paedagogisch beginsel mede den doorslag geven. Het zou mij echter te ver voeren hierop nader in te gaan. Worden aan de localiteit, het meubilair en de leermiddelen bepaalde eischen gesteld, met het oog op het welzijn van het kind, ook het kind zelf is niet buiten beschouwing gebleven; in den laatsten tijd zelfs meer dan ooit de belangstelling genietend, met het gevolg, dat zich in vele landen het schoolartsen-instituut ontwikkeld heeft. Het doel, dat beoogd moest worden, is in verschillende landen anders opgevat. Duitschland wilde het kin'd beschermen tegen de lichamelijke nadeelen van het schoolleven. Het practische Engeland maakte gebruik van de gelegenheid dat vele kinderen bijeen waren, voor de toepassing van de sociale hygiëne. Amerika meende aldus vele infectie-ziekten te kunnen voorkomen. Ook ten onzent is het tot stand gekomen, en ontwikkelt zich geleidelijk, trots de bestrijding, welke vooral van Christelijke zijde gevoerd wordt. Dit kan geen verwondering wekken, want de bestrijding geschiedt met argumenten, die in hoofdzaak betrekking hebben op de verkeerde wijze waarop het aangediend is, en dus alle kracht missen. Op de vraag: moeten er schoolartsen zijn, antwoord ik dan ook, wel natuurlijk! Tal van vragen, de gezondheid der kinderen betreffende, wachten op een antwoord; vragen, welke niet door den paedagoog, doch alleen door den geschoolden arts tot een oplossing gebracht kunnen worden. Onze taak bestaat daarom niet in het bestrijden, maar alleen m het regelen van de taak en de bevoegdheid van den schoolarts. Van de gevaren, die het schoolkind treffen kunnen, vormen de infectie-ziekten de belangrijkste groep (zie jaargang II, pag. 20). Met de ernstige rekent de wet. (in art. 14 en 17 van de wet tegen besmettelijke ziekten.) Kinkhoest en favus worden door plaatselijke verordeningen getroffen, de lichtere worden meer overgelaten aan de prudentie van den onderwijzer. Veel is gevolg van onzindelijkheid en zou spoedig te genezen zijn, indien met kracht daartegen werd opgetreden. Op een vraag, waarom dit niet gebeurde, antwoordde een onderwijzer, dat er toch niets aan te doen is; „ieder op zijn tijd krijgt wel eens wat!" een ander, uit vrees voor onaangenaamheid met de ouders; een derde, omdat hij geen krachtig bestuur achter zich had. Dus de een uit lijdelijkheid, de ander uit menschenvrees, en de derde wegens zwakte van zijn bestuur. Lijdelijkheid en Gereformeerd zijn sluiten elkaar natuurlijk uit, daar bestrijden van alle kwaad en onreinheid ons ten plicht is gesteld. Gemakkelijk is zeker deze strijd niet, zooals ik bij ervaring weet. Staande voor de keuze het zwakke kind eenige weken kosteloos naar buiten te laten gaan, maar dan ook te zorgen voor een rein hoofd, weigeren zeker 10°, 0—30% der ouders het goede te zoeken; doch door menschenvrees mogen wij ons niet laten leiden. Een zwak bestuur moet wellicht aldus verklaard worden, dat het dilemma verkeerd gesteld wordt, n.1. doortasten, maar dan het gevolg, dat het kind van school wordt genomen, en deze verantwoordelijkheid voor de toekomst van het kind durft men niet aan; doch zóó mag het dilemma niet gesteld worden, want zoo aanvaardt men het kwade, opdat het goede daaruit voortkome. De verantwoordelijkheid dragen de ouders alleen, niet het bestuur, evenmin als de arts verantwoordelijk is voor de gevolgen, wanneer hij weigert kinderen uit te zenden, die onrein zijn. Consequentie van het Christelijk beginsel is reinheid, evenals gehoorzaamheid een conditio sine qua non. Weigeren de ouders, dan dient de daad bij het woord te komen, doch niet zonder de ouders op hun plicht en verantwoorde- lijkheid gewezen te hebben. Waar met kracht wordt opgetreden, als op de openbare school, zwichten de ouders ten slotte, tenzij zij, wat voorgekomen is, een schuilplaats gevonden hebben op de Christelijke school, een feit waartegen geprotesteerd moet worden. Waar op de meer gegoede scholen, vrees voor een kind te verliezen, krachtig optreden belet, is het noodig dat deze onderwijzers zich wederkeerig op de hoogte stellen van de reden, waarom het kind de school heeft verlaten, en zich verplichten het kind niet te aanvaarden, tenzij het gevaar voor overdragen van de onreinheid of besmetting niet meer bestaat. Is tot dusverre de hygiëne behandeld, voor zooverre ze voorkomend werkt of voor zooverre ze den enkelen persoon betreft, mij rest thans nog op een positieven eisch te wijzen, welke allen geldt, n.1. de lichamelijke opvoeding. Deze wordt niet slechts stiefmoederlijk behandeld, doch vrijwel verwaarloosd, in de practijk tenminste ; niet in theorie, dan wordt ze erkend door prof. Bavinck in zijn „Paedagogische beginselen" als een der eischen van het Christelijk beginsel „dat het onderwijs zich richten moet op heel het kind met al zijn vermogens en krachten". En met het oog op handenarbeid en lichaamsoefeningen wordt gezegd : „Wat Christenen ten dezen opzichte ook misdreven hebben, de Christelijke religie is zoo weinig daartegen gekant, dat zij ze veeleer in hun rechte waarde erkent en er wijding aan geeft." Behoort, principieel beschouwd, de lichamelijke opvoeding deel uit te maken van het onderwijs, meer dan tijd wordt het handelend op te treden. Vooral bij den bouw van nieuwe scholen is het een eisch van vroed beleid hiermede rekening te houden, wil men bij de toepassing onzer beginselen later niet voor extra kosten komen te staan, of gedwongen worden te gaan buiten de school; want de tijd is niet zoover meer verwijderd, dat bij nalatigheid de wet gebiedend zal optreden. De subcommissie, door de ineenschakelingscommissie benoemd, deze taak te overwegen, aarzelt dan ook niet te adviseeren „het gymnastiek-onderwijs wettelijk te organiseeren" en „onderricht in dat vak als zelfstandige tak van onderwijs verplicht te stellen voor alle scholen" op grond dat „de gymnastiek in ruime mate zal kunnen bijdragen tot versterking van het lichaam en vorming van het karakter". De eenzijdige ontwikkeling van het geestelijke, en verwaarloozing van het lichamelijke hebben dezelfde 4 factoren ter verklaring, welke oorzaak zijn van de gebrekkige waardeering der hygiëne in het algemeen, en daarom zullen met betere waardeering van de hygiëne ook de lichaamsoefeningen tot haar recht komen. De mensch is een eenheid, en wederkeerig is de inwerking van liet lichaam op den geest en van den geest op het lichaam, vandaar : „dat het onderwijs zich richten moet op heel het kind met al zijn vermogens en krachten". Staat het vast, dat ook de lichamelijke opvoeding, „voor zooverre ze door de ouders niet kan gegeven worden", op de school dient onderwezen te worden, dan volgt daaruit van zelf op welke wijze. Natuurlijk door rekening te houden met den leeftijd en met het doel van het onderwijs, dat op de lagere school slechts den grondslag heeft te leggen voor verdere vorming en ontwikkeling. Doel moet dus zijn „een stelselmatige, gelijkmatige, alzijdige lichaamsontwikkeling". Geen spel en geen sport, maar gymnastiek. Geen spel, waarbij de lichaamsbewegingen te veel zijn overgelaten aan het goedvinden van het kind. Geen sport, omdat de lichaamsbewegingen ondergeschikt worden aan het bereiken van het vooropgestelde doel, het overwinnen van de een of andere moeilijkheid en daarom evenzeer te eenzijdig. Maar gymnastiek welke „opzettelijk en systematisch" „gelijkmatige alzijdige lichamelijke ontwikkeling", „lichamelijke vorming" ten doel heeft. In hoofdzaak zijn hier twee stelsels te onderscheiden, het Zweedsche en het Duitsche systeem. De keuze tusschen deze twee is niet moeilijk op grond van de argumenten, die W. P. Hubekt van Blijenburgh in zijn boek: „het Zweedsche stelsel van gymnastiek" met geestdrift heeft ontwikkeld en met foto's toegelicht. Het Duitsche stelsel is eigenlijk tot de sport te rekenen, „toegepaste gymnastiek". Het overwinnen van een bepaalde oefening, hindernis of moeilijke inspannende beweging, wordt als doel gesteld, en de spieren geoefend tot het doel bereikt is. Aan dit principe dankt het Duitsche stelsel zijn ontstaan. Het doel toch dat Jahn (1771—1852) voor oogen stond bij de invoering van zijn stelsel was: „het Duitsche volk weerbaar te maken en zijn volk de noodige energie te geven, zich aan de onderdrukking, door de Franschen te onttrekken", terwijl het stelsel van den Zweed Ling, ten doel had, zijn landgenooten gezonder te maken, vandaar „een oefening van alle spieren, in verhouding tot hun physiologische waarde". Is daarom bij den Duitscher de oefening te veel het doel, en betreft deze uitsluitend de spieren van armen en beenen, bij den Zweed blijft de oefening het middel ter verkrijging van een goede normale functie van alle organen, overeenkomstig hunne waarde. Vandaar dat in elke les rekening gehouden wordt met de organen voor respiratie en circulatie. En moge tot dusverre te weinig aandacht geschonken zijn aan de uitademing, oefeningen, waarbij de functie van de borstkas gestoord en de circulatie belemmerd worden, zooals het geval is bij de Duitsche Gymnastiek, komen niet voor. Een paedagogisch voordeel van het Zweedsche stelsel is, dat allen van het begin tot het einde samen geoefend worden; en in overeenstemming met den leeftijd, wordt aldus opgewekt „een gemeenschappelijk streven, ordelijk en flink uit te voeren wat de onderwijzer beveelt". Van practischen zin getuigt het voorstel der subcommissie om deze gymnastieklessen te laten geven door de „eigen klasse onderwijzers" omdat dit ook voor hen „een aangename afwisseling is, die hen lichamelijk gezond en geestelijk frisch houdt." Gebrek aan geld, gebrek aan kennis, de politiek, verkeerd begrepen beginselen, mogen de uitvoering van het plan, dat mij voor oogen staat, vertragen, door de kracht der beginselen zal ook op dit terrein de waarheid zegevieren. Door de nevelen van den kruitdamp, zag Mr. Dr. v. d. Bergh in zijn tijd reeds het ideaal, dat bereikt moest worden: „Het is niet alleen de vraag", zegt hij, „of wij een school met den Bijbel hebben en of die school zegen verspreidt, maar ook hebben we voortdurend te vragen of die school niet nog meer zegen zou kunnen verspreiden, door alle organen voor het schoolleven te doen samenwerken op gewenschte wijze, en door een gepast gebruik te maken van alle hulpmiddelen, die de Heere ter onzer beschikking stelt". Als één dier hulpmiddelen heb ik de hygiëne thans verdedigd. Doel der hygiëne is: gezondheid, wat zij met de geneeskunst gemeen heeft; doch evenals genezen als doel gesteld, zonder zedelijke beginselen, zooals wij zagen er toe moet leiden ook den mensch als voorwerp van proefneming te gebruiken, d. w. z. op geneeskundig gebied de grenslijn uit te wisschen tusschen mensch en dier, is dit ook het geval met de hygiëne: dan is goed, wat de gezondheid bevordert, en wat schaadt, het kwade, d. w. z. dan wordt de hygiëne, moraal, de grondslag der opvoeding, en de moraal zelf ter zijde gesteld. Een goed mensch wordt een goed dier. De gezondheid is een rijk bezit, maar een arm levensdoel en daarom kan noch mag de hygiëne het doel zijn, maar moet zij steeds blijven in dienst van het onderwijs, dat ten doel heeft, menschen Gods te vormen tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. Wel verre van te schaden komt aldus de hygiëne het doel van het onderwijs ten goede en kan of mag nooit deze grenzen overschrijden. Yan een apart leervak op de lagere school heb ik dan ook niet gesproken, zijnde in strijd met den aard van het onderwijs, dat zoo mogelijk een centrale eenheid is. Afzonderlijke propaganda tegen den alcohol, tegen de tuberculose wordt op dienzelfden grond afgekeurd. Wat wettelijk geboden is, moet stipt opgevolgd worden, doch daarmede mogen wij ons niet tevreden stellen. Het paedagogisch beginsel van individualiseeren is niet alleen toe te passen op geestelijk gebied, doch ook op het lichaam. Vooral met het oog op het meubilair, de leermiddelen en de plaatsing der leerlingen treedt deze eisch sterk voor den dag; want lichamelijke vermoeidheid wil op geestelijk gebied zeggen, verminderde oplettendheid. Afzonderlijke scholen voor blinden, dooven en achterlijken zijn een eisch, welke reeds lang gevoeld is en hare toepassing \indt, doch waar de gelegenheid kan bestaan, dus in groote steden, verdienen scholen voor bijzienden en hardhoorenden aanbeveling, omdat ook voor dezen de norm te veel overschreden wordt, en steeds gestreefd moet worden naar het optimum. Ook kunnen openluchtscholen aan het hoofddoel beantwoorden. De schoolarts werd door mij verdedigd ter verkrijging van meerder en juister kennis, die zonder hem niet tot stand komt, dus ook om den onderwijzer voor te lichten, waar hij dit noodig acht. Zijn plaats in de school wordt aldus bepaald door de grenzen welke aan de hygiëne gesteld zijn. Vooral met het oog op de infectie-gevaren, dient meer de verantwoordelijkheid te worden gevoeld, niet alleen van die, welke door de wet of verordeningen genoemd worden, doch ook voor de lichte. Wat de wet gebiedt, moet opgevolgd worden; en waar met name tegen de voorzorgsmaatregelen tegen de pokken conscientie-bezwaren bestaan, deze zelfs geëxploiteerd worden, heb ik gemeend dit lijden, zoo mogelijk, weg te nemen door een beter inzicht te geven in deze materie. Op medisch gebied toch staat vast, dat algemeen toegepast het middel doeltreffend is. De vaccinatie is een levensverzekering tegen pokken. Theologisch staat geen enkel beginsel in den weg wat de toepassing kan verhinderen. Integendeel, wordt ze veeleer geboden. „Ge moogt niet alleen, maar dan moet ge elk dienstdoend middel aanwenden, waardoor gevaar afgewend of verminderd kan worden". (Kuypek). Maar ook tegen de lichte infectie-gevaren, dient krachtiger gestreden te worden, omdat vooral daardoor de overheid gesteund wordt in de uitvoering van hare taak: het sterken van de neiging der burgerij tot „zindelijkheid". Op de lagere school geen theorie maar practijk, en dan is er nog veel te doen; gelegenheid geven tot handen wasschen in elk locaal ook voor den onderwijzer ; in het. handwerklocaal veeleer het dubbele getal dan geen. Meer licht moet aangebracht worden in het locaal waar handwerkles gegeven wordt, dan in de gewone klassen, omdat hethand werken hooger eischen stelt aan het oog. Ook meer kunstlicht in de gewone klassen, omdat de toestand zooals ze nu overal bestaat, 4 lichten voor minstens 40 personen, gegronde reden tot klachten geeft. Geen dikke gordijnen voor de ramen, welke niet geheel afsluiten, zoodat de breede schaduw doorsneden wordt door verblindende zonlichtstalen, maar zóó, dat het zonlicht overal getemperd wordt. Meer dan tot nu toe moet bij de verwarming gelet worden, dat deze gelijkmatig zij, en geen kind last heeft van de stralende warmte. De gedachte, dat door de hygiëne ons geslacht verzwakt, moet onder ons gebannen, als een gedachte ontleend aan het Darwinisme, thans uitgesproken, nadat de dwaling reeds lang is ingezien. Allerminst geldt dit voor het gymnastiek onderwijs, dat krachtens ons beginsel, ook op de lagere school behoort onderwezen te worden- want het wezenlijk doel deJ school is, „het geven van onderwijs! dat de ouders, om welke reden dan ook, niet geven kunnen . (Woltjer). . t De hygiëne, zooals ik haar thans verdedigd heb, is een middel in dienst van het Christelijk onderwijs, dat mede moet werken tot het doel van het Christelijk Nationaal onderwijs, dat prof. Woltjer aldus samenvat. We willen het kroost van ons volk opvoeden tot kloeke mannen en vrouwen, bekwaam tot de taak, die hen wacht in de maatschappij tot mannen en vrouwen God en den vaderen trouw, die een hart hebben voor der vaderen Kerk en der vaderen land, die buigend voor het Woord Gods, de vrijheid verdedigen" Dr. Rijk Kramer.