Prijs 20 cent. HET PRIESTERLIJKE IN JEZUS' LIJDEN. DOOR Ds. P. A. A. KLÜSENER NED. HERV. PREDIKANT TE BODEGRAVEN. MIDDENSTANDS-UITGEVERIJ _ HAARLEM HET PRIESTERLIJKE IN JEZUS' LIJDEN. DOOR Ds. P. A. A. KLÜSENER NED. HERV. PREDIKANT TE BODEGRAVEN. MIDDENSTANDSUITGEVERIJ - HAARLEM OPMERKING VOORAF. Op verzoek stond ik deze radiovoordracht af voor de drukpers. De uitgever verzocht het gesprokene op 30 Maart 1.1., zoodat ik dit ongewijzigd geef. Dus de uit den aard der zaak korte en zeer onvolledige beschouwing over dit rijke onderwerp. God zegene deze uitgave. Bodegraven, April 1936. P. A. A. KLÜSENER. HET PRIESTERLIJKE IN JEZUS' LIJDEN. Radio-Meditatie, 30 Maart 1936. In den vroegen morgen van den Goeden Vrijdag staan zij tegenover elkander in de zaal van den Hoogepriester: de man, die (eindelijk!) gevangen genomen werd in Gethsemané èn de persoon, die ambtshalve deze spoedvergadering van het Sanhedrin praesidieert op dit ongewone uur; staan zij dus tegenover elkander: Jezus en Kajafas. Wie is hier nu de Hoogepriester, de eigenlijke; de echte? Niet moeilijk schijnt deze vraag te beantwoorden, althans niet voor de leden van den Joodschen Raad en evenmin voor de aangroeiende volksmenigte daarbuiten. Is het niet Kajafas? Noemt de Schrift hem ook niet alzoo? Ja, en toch Maar vragen wij ons af, wat dat inhoudt: Hoogepriester te zijn. Reeds de gewone priesters onder Israël hadden een vertegenwoordigende roeping: zij representeerden het volk, waartegen God gesproken had : Gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn. (Ex. 19 : 6). Heilig, d.i. Mij toegewijd! Symbolisch was dan ook zoowel hun reiniging, als de zalving aan het voorhoofd. Doch in het bijzonder gold dit alles wel den Hoogepriester ; de ambtsdrager, die met de heilige zalfolie overgoten was; vertegenwoordiger is hij : gesteld voor de menschen in de zaken, die bij God te doen zijn (Hebr. 5 : 1), om gaven en slachtofferen te offeren (Hebr. 8 : 3). Ja, als middelaar tusschen God en mensch, tusschen den Heilige Israëls en Zijn schuldige volk treedt hij op, hetgeen in zijn arbeid zoowel als in zijn ambtsgewaad tot uitdrukking komt. Middelaar, die God vertegenwoordigt, als hij den zegen legt op het volk ; middelaar, die het volk vertegenwoordigt, als hij staat voor 's Heeren aangezicht met de namen der stammen op borst en schouderen, de muts met het opschrift: de heiligheid des Heeren op het hoofd, opdat God de ongerechtigheid in offer en offeraar niet zou gedenken! (Ex. 28 : 38). Als hij het reukwerk van dankzeggingen en gebeden mengt op het altaar voor Gods aangezicht, dan is hij middelaar, deze „gezalfde"- of „groote priester" wiens gestalte voor den geloovige Gods genade vertolkt en Zijn vertroosting doet smaken ! In hem moet openbaar komen, wat het priesterschap tot inhoud heeft, in hem den getuige van Gods heiligheid en liefde! Vandaar, dat de waarachtige Hoogepriester moet hébben een hart, brandende van liefde tot God en tot Diens volk ! En nu gaan wij weer terug naar de zaal, waar die beiden tegenover elkander staan : Jezus en Kajafas, en herhalen de vraag : wie is hier de eigenlijke Hoogepriester? Kajafas soms ? De man, die bij bijzondere gelegenheden het oude ambtsgewaad nog draagt en geldt als de late opvolger van Aaron? Brandt hij niet van ijver voor de eere Gods? Roept hij het straks niet bewogen uit: Gij hebt zijn godslastering gehoord!? Heeft hij eenigen tijd geleden niet getoond voor het welzijn des volks te waken ? Ge weet wel, in die vergadering van den Raad, toen de leden niet wisten, wat te doen, omdat „deze mensch vele teekenen deed" ; had hij, Kajafas toen niet uitgeroepen: Gij verstaat niets en gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat één mensch sterve voor het volk, en het geheele volk niet verloren ga" ? (Is hier (Joh. 11 : 50) niet de priester aan het woord, die precies weet, wie er tot heil des volks geofferd moet worden? Neen, duizendmaal neen! Hier is ni;et de priester aan het woord, maar de mensch der zonde, die zichzelf handhaven wil en geen teekenen wil zien, door God zelf hem voorgelegd! Die zijn ambt misbruikt om zichzelf te dienen en daardoor zichzelf ontwijdt, hetgeen tot Uitdrukking gébracht wordt als hij zich de kleederen in gehuichelde droefheid scheurt! Kajafas, officieel zijt gij de Hoogepriester geweest, totdat gij nu het Lam Gods als een misdadiger ter dood veroordeelt ! Als moord zal u dit worden toegerekend en toch moest gij, in functie, Hem ten doode wijden, gij, die weigerdet uw ambt en dat uwer voorgangers te zien als een schaduw van het Zijne. WANT HIJ IS DE HOOGEPRIESTER, DE GEZALFDE, DE GROOTE PRIESTER OVER HET HUIS GODS. Wil een der Schriftgeleerden uit uw kring soms tegenwerpen, dat Hij, de Nazarener niet is een van Aarons zonen ? Kent gij dan den psalm niet meer, waarin van Hem geschreven staat : Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchisedek. (Ps. 110). Hij, de Priester-Koning, staat hier voor u en terwijl elders gevraagd wordt: „Zijt gij dan een ikoning?" (Joh. 18 : 37), moest gij u bezig houden met de vraag, of Hij de Priester is ! Doch neen, als de groote Priester wordt Hij door niemand erkend noch ook herkend ! Door de massa niet, die met enthousiasme Hem volgt om Zijn woord te hooren en van de brooden te eten, die Hij wonderbaar vermenigvuldigt! Een schijn van erkenning is er een oogenblik: is deze niet de profeet ? Zullen wij Hem koning maken ? N.B. „maken," grievende beleediging jegens Hem, Die koning IS ! (Joh. 6). Maar als Hij hen gaat wijzen op Zichzelf als het brood des levens en als Hij spreekt over het eten en drinken van het vleesch en het bloed van den Zoon des menschen, dus heenduidt naar Zijn Priesterschap, dan blijkt dit te zijn de rots der ergernis, waartegen hun geestdrift te pletter loopt en teleurgesteld gaan de duizenden tei