DE GOEDE HERDER PREDIKATIE OVER JOHANNES 10:11-16 Ds. W. M. LE COINTRE «MBHSaBa 1 MBMB DE GOEDE HERDER PREDIKATIE OVER JOHANNES 10:11-16 Ds.w. M. LE COINTRE UITGAVE FIRMA P. HARTE BERGEN OP ZOOM WOORD VOORAF. De hier-volgende preek hield ik Zondag 26 Maart jl. bij de bevestiging van jonge leden der gemeente, tevens ter voorbereiding voor de viering van het H. Avondmaal. Meermalen is mij gevraagd, als herinnering aan dat vreugdenvolle uur, de desbetreffende preek ter beschik' king te willen stellen, bij dezen wordt dan aan dat verlangen voor ditmaal voldaan. Moge dit woord ook zöö nog zijn werking doen I Le C. BERGEN OP ZOOM. Maart 1933. Voorzang: Psalm 100 : 2, 3. Zingen na de Wet: Psalm 80 : 11. Lezen: Jesaja 53. Zingen vöör het gebed: Psalm 119 : 88. Weer-gemeente-geeft de goede God ons een samenzijn van zeer bijzonder karakter, waarvoor wij Hem, speciaal in dezen donkren tijd, niet dankbaar genoeg kunnen zijn. Immers, een tiental jonge menschen staat gereed de belijdenis uit te spreken, de goede belijdenis, die wij ook eenmaal in het midden der gemeente mochten laten hooren: wij gelooven, dat Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods; door Zijn Woord willen wij ons laten leiden, door Zijn Heiligen Geest ons laten regeeren. Hem zij ons leven dan nu voortaan gewijd ! O, zij van hun kant, zij leggen die belijdenis af met groote schuchterheid en onder beding van Gods genadige hulp en bijstand, die zij, als wij, nietwaar ? altijd-weer zullen noodig hebben. Maar, tenslotte, deze dag mag toch ook dragen de glans als van een bruidsdag des levens: zij spreken het woord van trouw, zooals bruid en bruidegom elkander geven. Daarom is er ook blijdschap bij hen en bij hun ouders, die al wat rustiger worden, denkend aan de toekomst van deze, hunne kindren, nu ze mogen zien, hoe het levensbegeeren van hun kind gaan mag in de bovenal-door-hen-begeerde levensrichting; blijdschap uitteraard ook bij ons, die hen mede, onder Gods zegen, zoover mochten leiden. Blijdschap zal er hopelijk ook zijn bij de gemeente, die klaar voor oogen ziet, dat God ook onder ons niet laat varen de werken Zijner handen en Zelf zorgt voor de in-stand-houding en uitbreiding van Zijn kerk in de wereld, naar de vastheid van het genade-verbond en in de waarmaking van Zijn beloften. Hun belijdenis doen valt in den lijdenstijd, waardoor al heel dicht bij en vöör hen komt te staan het: „dit deed Ik, uw Heiland, voor U," met de daaraan-onafscheidelijk-verbonden vraag: „wat zult gij nu doen voor mij 1" Jezus Christus in Zijn borgtochtelijk lijden, nu, mèèr dan ooit, in het centrum van ons tesamenzijn, als fundament van al ons belijden, zóó mag 't thans zijn, voor ons allen. Waarheen ons tenslotte óók leiden moet: de voorbereiding voor de viering van het Heilig Avondmaal, waartoe wij nu tevens geroepen worden. Trooste en bemoedige ons allen de overdenking van het volmaakte offer van onzen Heere Jezus Christus, die voor al onze zonden heeft genoeg gedaan en mogen wij dan met recht-hongerige en dorstige zielen straks naderen tot den tafel des Heeren, om daar versterking te ontvangen van ons zwak geloof. Ja, als wij bleven zien op onszelf, ach ! wie onzer zou dan durven aangaan ? Maar wij mogen het weten, dat s Heeren trouw groot is en Jezus juist gekomen is om goddeloozen te rechtvaardigen, zondaren zalig te maken, dwalenden thuis te brengen, afkeerigen te bekeeren. Hoe veelszins blijft van een ieder onzer in 't bijzonder gelden 't woord: „Ik heb gedwaald als een verloren schaap". Als wij dan ook maar kunnen beamen het: „Uwe geboden heb ik niet vergeten", en daarbij ons de bede vliegt uit de benauwde ziel: „Heere, zoek uw knecht." O, dat wil onze God, altijd-weer, in Zijn Zoon, blijven doen: ons zoeken in de verellendiging van ons leven, in ons herhaald afzwerven, in al ons wederstreven, in onze ontrouw, in ons verloochenen metterdaad, dat wij Hem kennen. Juist dat èène, verloren schaap schat Hij al Zijn liefde waardig. Van die ontroerende trouw van onzen Meester mag ik U allen in deze oogenblikken, naar de last, mij gegeven, spreken. Moge de overdenking van dit Evangelie in t bijzonder onvergetelijk zijn voor U, die in dit uur uw geloof wilt belijden in Jezus Christus, als Heer en Meester ook over uw jonge leven. Overdenken wij dan nu Gods Woord, gelijk ge dat vindt in: Johannes 10 : 11-16. Hier leert Jezus ons, dat Hij is de goede Herder. Bij de overdenking van de heerlijkheid, in dit Evangelie begrepen, gaan wij na : 1) het onderscheid tusschen Herder en huurling, 2) de wederzijdsche verhouding van Herder en schapen, 3) des Herders uiteindelijk doel met Zijn zorg voor de schapen, . en 4) de troost van de belijdenis: de Heer is mijn Herder. Zingen Psalm 95 : 1, 3, 4. Het gaat, nietwaar, gemeente ? in het geloofsleven alles om de verhouding tot den persoon van den Heere, Jezus Christus, van Hem tot ons, en op grond daarvan: van ons tot Hem. Die betrekking is een zeer innige en intieme. Om ons die duidelijk te maken, worden er in de Schrift, naar ge weet, tal van beelden gebruikt. Tot de meest-sprekende behoort zeker wel datgene, dat ontleend is aan het herdersleven. In dit beeld treedt de Heiland hier Zelf de Zijnen tegen, in dat prachtige tiende hoofdstuk van het Johannes-Evangelie. Eerst heeft Hij in een gelijkenis laten zien, wat het verschil is tusschen de vertrouwde herder der schapen en een indringer in de schaapskooi, die niet door den ingang binnengaat, maar op een ander punt insluipt, om te stelen en te moorden. De herder gaat door de poort de kooi binnen en terstond herkennen hem de schapen aan zijn stem, waarmee hij z'n beesten tot zich roept, bij name. Inderdaad, hoeveel beesten hij ook voor zijn rekening heeft, hij kent ieder dier van de kudde aan zijn eigenaardigheden, roept een ieder bij de eigen, typeerende naam en leidt ze dan uit, buiten de kooi, naar de weiden. Ge kunt dit alleen maar goed verstaan, als ge denkt aan een Oostersche schaapskooi, iets anders, dan wat wij onder een stal verstaan. Dat is een groote, afgepaalde ruimte in de open lucht, van een steenen wal omgeven, waarbinnen de beesten veilig zijn. Vaak borg zoo'n kooi meerdere kudden, zoodat elke herder zijn eigen beesten daaruit riep. Aan de klank van zijn stem, weten ze: dat is onze herder, daarom volgen ze hem, vol vertrouwen. Maar, laat een vreemde dat eens probeeren, nooit zullen ze hem volgen, integendeel hem ontvluchten, ze kennen zijn stem niet, die is hun vreemd, die vertrouwen ze niet. Jezus leert hier nu. dat er, in den loop der tijden, al velen vóór Hem gekomen zijn om de schapen Israëls mee te lokken, maar het waren indringers, brute overheerschers, wier eigenlijk doel was: stelen en dooden. Jezus' doel was, Zijn schapen te geven: leven en overvloed. En zöö stelt Hij Zichzelf dan aan Zijn volk voor: Ik ben de goede Herder, d.w.z. de ware, echte en rechte, eigenlijk: de voortreffelijke. Laat mij er U dan nu ook vast aan herinneren, dat het woord herder vooral ziet op den vorst, die zijn volk bestuurt, zooals dat moet. Herder, op Jezus toegepast, laat ons den Heiland zijn in Zijn eigenlijke, Messiaansche, d.i. koninklijke waardigheid. Hij belijdt hier: Ik ben niet een zelfzuchtig volksverleider, maar de lang-beloofde, treffelijke, van Godgegeven Regent Israëls. Jezus, Zichzelf openbarend als de goede, ware, echte Herder. O, gemeente, wat een heerlijkheid ligt in dit Evangelie begrepen ! Om ons die wèl te doen verstaan, leert Christus ons allereerst: het onderscheid tusschen Herder en huurling. „De goede herder stelt zijn leven voor de schapen; maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooit de schapen; en de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen." Herder en huurling of loondienaar, wat een verschil tusschen die beide ! Kort en goed: de huurling is geen herder. Dat kan wèl, misschien zelfs langen tijd, zoo lijken. Als alles maar goed gaat en geen bijzondere gevaren dreigen, dan ziet een oppervlakkig toeschouwer geen verschil tusschen den huurling en den herder-zelf. Maar, allereerst zijn de schapen niet het eigendom van den huurling, reeds daarom gaan ze hem minder ter harte. Hij heeft niet en kan ook niet hebben zóóveel hart voor die beesten, die de zijne niet zijn, als de herder, wiens eigendom ze zijn; die heeft hart voor ze, die gaan ze allen, allen, zonder eenige uitzondering, zeer ter harte. Die kent, om zoo te zeggen, de levensgeschiedenis van elk zijner beesten. De huurling ziet niet, dan wat domme dieren, waarvoor hij nu eenmaal zorgen moet, wil hij z'n loon trekken, verder zal 't hem vrijwel z'n zorg zijn. De klank van zijn loon (zoo heeft iemand terecht opgemerkt) is hem oneindig lieflijker, dan de stem, het geluid, dat de schapen maken. Vandaar dan ook: als de huurling in zijn angst de wolf, het verscheurend dier, ziet naderen, laat hij de kudde maar al te gemakkelijk in de steek, hij denkt vooral aan zichzelf, zijn leven is hem o zoo lief, gaat hem boven alles. Ziedaar de man, die louter dient om en voor het geld, zooals wij die soort van menschen kennen op alle mogelijke plaatsen. Bij wie ge niet moet zoeken: liefde voor wat aan hun zorgen werd toevertrouwd, omdat hun de ziel der liefde ontbreekt, arme loonslaven dat ze zijn. En nu, daartegenover, de goede, ware, echte herder: de zaak van z'n schapen is zijn zaak; raak aan hen, ge raakt dan aan hem. De ware herder lèèft voor zijn schapen en sterft daarom ook, als 't noodig is, voor hen. Zijn hart hangt aan zijn schapen en die beesten hangen aan hun herder, ze voelen zich alleen veilig, als ze zijn vertrouwde stem maar hooren. De goede herder stelt zijn leven voor de schapen, natuurlijk in de heldhaftige strijd met de wolf of een ander verscheurend dier, zooals dat gevaar in het Oosten steeds dreigde. Liever ging de herder den dood in, als zijn schapen in dien tusschentijd maar een goed heenkomen konden vinden, dan dat hij vluchten zou en de stomme dieren overgeven aan de grijpende, verscheurende wolfsklauw. Denk nu aan uw Heiland, gemeente, en wat Hij deed en leed voor ons: Hij, de goede Herder, die zijn leven wel waarlijk heeft gesteld voor de schapen Zijner weiden. Hij heeft dat hier maar niet alleen gezegd, neen, ge weet het, daarna heeft Hij het ook gedaan: als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzoo deed Hij zijn mond niet open. (Jes. 53 : 7). Ja, waarlijk, Jezus heeft wèl het bewijs geleverd van Zijn overgroote liefde voor de Zijnen, het machtige bewijs van Zijn onovertrefbare Herderstrouw: Hij heeft Zijn leven gegeven tot een rantsoen voor velen. Hij zag de grijpende wolf Zijn kudde naderen en liet Zich dooden, vrijwillig, om Zijn schapen voor den gruwelijken dood te bewaren. Nu verstaat ge dan ook wel, dat alle herderschap hier op aarde, uitgeoefend over dieren en menschen, maar symbolisch was en is: hier, in den persoon en het werk van Jezus Christus, vindt het zijn vervulling, hier kunt ge leeren, wie de ware, goede Herder is. Huurlingen, indringers, dieven en moordenaars hebben zich op Zijn kudde geworpen. Wat de dagen van Jezus' omwandeling betreft, moeten we zeker denken aan de Farizeëers, de oversten des volks, die ten eigen bate het volk er onder hielden met hun gebod op gebod en regel op regel. Zij heulden liever met de wolf, die greep naar het Joodsche volksbestaan, dan dat ze den strijd dorsten aan te binden. Ze hadden een voorzichtig verdrag met de hel gesloten. Met name tegenover hen, hoe heerlijk komt het Herderschap van Jezus Christus over Zijn volk uit, dat Hij trouw blijft tot in den dood ! O, zie op Hem, zooals Hij Zich eens gaf voor arme zondaren in den dood. Dat zullen we nooit verstaan: de eenigware Herder Zichzelf gemaakt tot het groote Offerlam, dat de zonden der wereld wegdraagt. Dat is heerlijk, dat wij dat gelooven mogen! wat een Evangelie, nietwaar ?: wij allen, oud en jong, we hebben gedwaald als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg, doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Ga maar naar den vloekheuvel Golgotha ! Ziedaar: de Herder en Opziener uwer zielen. Na al het voorafgaande, valt het licht te begrijpen, dat er tusschen dien Herder en Zijn schapen bestaat een innige verhouding van wederzijdsche vertrouwdheid en liefde. Geen wonder, dat Jezus ook daarover Zich hier uitspreekt. Dat vloeit als vanzelf uit het voorafgaande voort. Hoort maar (en dat willen wij dan nu in de tweede plaats nagaan): ,,Ik ben de goede Herder: en Ik ken de Mijnen, en word van de Mijnen gekend." En zöö innig is de band tusschen Jezus en de Zijnen, dat die alleen maar vergeleken kan worden met de verhouding van Christus en Zijn Vader. Ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij, zooals de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken. En dan, nog éénmaal, dat ontroerende en majestueuse woord: en Ik stel Mijn leven voor de schapen. Over de verhouding, die er van eeuwigheid was tusschen Vader en Zoon, zal ik nu niet weer breeder gaan handelen. We moeten daarover trouwens toch maar heel bescheiden spreken, dat is zoo ver en zoo hoog boven ons begrip. Maar, dit is er ons dan toch wel van geopenbaard: die twee waren eeuwig èèn, de Zoon, het afschijnsel der God-Vaderlijke heerlijkheid, in den Zoon aanschouwde de Vader Zichzelf, in Hem stortte Hij Zijn wezensvolheid uit. Nu, met die verhouding kan alleen maar naar waarde vergeleken de wederzijdsche verhouding van den goeden Herder en de schapen Zijner kudde, waarvoor Hij Zijn leven heeft gegeven en dat leven nog altijd ten pand stelt. Onze goede Herder heeft Zijn ziel verpand voor het wonder, dat God zondaren vergiffenis schenken wilde. Dat heeft Zijn ziel ontroerd, daarvoor wilde Hij Zich geven. Zijn arme schapen werden bedreigd door den dood, toen wierp Hij Zich dien dood in de armen en was er voor ons: het leven, de vrede en de overvloed. Ja, Hij mag zeggen: Ik ken de Mijnen, Hij kent ze allen. Hij kent ze gemeenschappelijk, zooals ze als Zijn Bruidskerk onderscheiden zijn van de wereld. Hij kent ze ook, zooals de herder elk beest van zijn kudde kent in zijn eigenaardigheden, ieder afzonderlijk, in hun zorg en moeite, strijd en leed, kommer en wonden. Hij kent ze met de kennis der meesttrouwe en zorgzame liefde, die ge U denken kunt, naar Hij dat immers bewees door Zijn Zelfovergave voor hen in den dood. Maar, uit die liefde van Jezus voor een ieder der Zijnen, wordt dan ook geboren: de dankbare wederliefde van een elk der Zijnen voor Hem, hun trouwen, goeden Herder. Dat behoort tot het rijkste van wat er in deze arme wereld te vinden is, die Herder-en-kudde-verhouding tusschen Jezus en Zijn discipelen. Hij heeft hen lief, zij hebben Hem lief. Hij kent hen, zij kennen Hem. Daar is een onverbreekbare eenheid tusschen den goeden Herder en de schapen, voor wie Hij Zijn leven heeft gegeven in een zoo-onzegbaarsmartelijken dood. ,,Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend." Dat mogen wij gelooven, en dat moeten wij, in heel onze levenswandel, nu ook openbaren. Ge weet, wat Paulus hiervan zegt: „het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: de Heere kent degenen, die Zijne zijn." Maar, aan de keerzijde van dat zegel staat dan ook dit: „een eigenlijk, die de naam van Christus noemt, sta af van onqerechtiqheid." (2 Timoth. 2 : 19). Daaraan moet gekend worden een ieder, die beweert Christus te kennen. Laat een ieder Zichzelf die maatstaf nu maar aanleggen in dit uur van voorbereiding voor het H. Avondmaal. Dit wil ik in 't bijzonder nu voorhouden aan U, mijne vrienden, die den naam van Jezus Christus in ons midden straks belijden zult. Ge gelooft, dat Jezus Christus ook U kent, in Zijn allesomvattend erbarmen en dat Zijn milde goedheid ook is voor U, dat Hij Zijn rijke leven ook voor het behoud van uw arme zondaarsziel heeft willen geven in den dood. Dat is heerlijk, houdt dat maar goed vast. Zeker, een ieder uwer wil Hij kennen, in de eigen, bijzondere levensomstandigheden. En gij, ge moogt Hem kennen, erkennen als uw Heiland en Zaligmaker, Heer en Meester. Maar, dat moet niet blijven bij een woord, dat over uw lippen komt en verder niets. Neen, dat ge Jezus Christus hebt leeren kennen, t zal bovenal moeten blijken uit uw leven. Zóó moet het zijn, als Petrus eens schreef: „Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen." Bekeerd tot den levenden God, om Hem voortaan te leven, in de overgave van heel uw hart, al uw krachten, gansch uw jonge leven, om te zijn in de wereld: vurige banierdragers des Allerhoogsten. O, wilt dat nooit vergeten. Dat zal wel eens moeilijk worden, er zullen zich misschien ook op uw levenspad wel eens huurlingen stellen, die net doen, alsof ze herders zijn. Ook naar U zal de wolf grijpen, de anti-Christelijke macht, van welken aard dan ook, waarvan de vorst der duisternis zich als zijn orgaan bedient. Lusten en begeerten zullen U pogen af te trekken van de dienst des Heeren, ook U zal lokken het blinkende wereld-leven. O, wat ik U bidden mag: luistert met uw gansche ziel naar de melodie des Evangelies. Volgt niet, volgt nooit de stem van eenige huurling, laat U niet misleiden. Ge herkendet als kind toch ook, uit alle andere stemmen, de stem van uw moeder. Zöö moet ge leeren luistren naar de stem van uw goeden Herder. Zijn schapen hooren Zijn stem en volgen Hem. Uit duizend, duizend andere kent Jezus' discipel altijd weer dat oud-vertrouwd geluid van Zijns Meesters stem, die doordringt tot diep, diep in de ziel. Hier, in de saamvergadering der geloovigen, kunt ge die stem van den goeden Herder altijd-weer beluisteren. In de aandachtige lezing, in het biddend overdenken van Zijn Evangelie, komt eiken dag weer aan, die zelfde stem tot U. En in die stem, dat Woord, gepaard met de onwederstandelijke werking van Zijn Heiligen Geest, komt Jezus Christus Zelf tot U, oefent ge gemeenschap met Hem, wapent Hij U met kracht uit den hooge in uw strijd tegen zonde, duivel, wereld, eigen vleesch. O, laat het toch ook in uw leven gezien worden, dat Jezus U ként. Anders bedroeft ge den H. Geest, bedroeft ge uw Heiland, bedroeft ge de gemeente en wordt ook om uwentwil de naam van onzen God gelasterd, in stee van geëerd en geprezen. En, weet ge, wat ge juist op dezen dag tot uw bemoediging moogt bedenken: ge staat in een gemeenschap van menschen, die mèt U dienzelfden strijd, dagelijks-weer, voeren, die mèt U bouwen een muur van gebed om af te weren wat van God zou kunnen afvoeren. Ja, daar is in de wereld: een gemeenschap van heiligen, van allen, die in Christus Jezus geheiligd zijn. Daarvoor moet ge open oogen hebben, met name in onzen tijd, nu de gemeenschap der God-loozen zóó geweldig driest zich openbaart, dat ons soms, nietwaar 1, de schrik om 't hart slaat. Jezus Christus is gekomen, niet om de wereld te verderven, maar om haar te behouden, te redden, te zaligen, te vernieuwen, te verheerlijken. Denkt daarover toch niet gering. Daarover spreekt onze Heiland ook aan het slot van ons textwoord, luistert maar: ,,Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn: deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem hooren, en het zal worden èène kudde, èèn herder." En hierin wordt ons geopenbaard: (wat we immers in de derde plaats wilden nagaan) des Herders uiteindelijk doel met Zijn zorg voor de schapen. Let goed op den tegenwoordigen tijd, waarin Jezus hier spreekt: Ik heb ook andere schapen nog, die nu nog verstrooid rondzwerven. Zoo staat straks de Hoogepriester, Kajafas, in de vergadering van Israëls Hoogen Raad, als 't gaat om Jezus' lot, te profeteeren (al had hij dat niet uit zichzelf), dat Jezus sterven zou voor het volk. En dan volgt er nog dit woord: „En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot èèn zou vergaderen" (Joh. 11 : 52). „Ik heb nog andere schapen," voor Jezus is de toekomst als het heden, Hij ziet al de Zijnen, begrepen in de voorzienigheid Zijns Vaders, als een ondeelbare eenheid, die in de loop der tijden ook bijeen vergaderd zullen worden uit heel de wereld. Ge begrijpt ook wel, dat het hier gaat om de Heidenen. Nu, in de dagen van Zijn rondwandeling op aarde, kon de Goede Herder Zich alleen maar aan Zijn eigen volk wijden, afgedacht van een enkele uitzondering. Maar toch heeft Hij herhaaldelijk en overduidelijk laten uitkomen, dat er nog veel meerderen geroepen waren tot het Messiaansche heil. Denkt dan allereerst maar aan dat alomvattende woord, door onzen Heiland eens tot Nikodemus gesproken: „Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." (Joh. 3:16). Denkt ook aan het woord der Samaritanen tot de Samaritaansche vrouw: „Wij gelooven niet meer om uws zeggens wil; want wijzelve hebben Hem gehoord, en weten, dat deze waarlijk is de Christus, de Zaliqmaker der wereld" (Joh. 4 : 42). En ook de Apostelen spreken niet anders. Paulus zegt in Galaten 3, dat Christus ons verlost heeft van de vloek der wet, opdat de zegening van Abraham tot de Heidenen komen zou, in Christus Jezus. Denkt ook aan dat prachtige woord in Efeze 2: „Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds Heidenen waart in het vleesch, dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geene hoop hebbende, en zonder God in de wereld; maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus." Ja, Jezus had en heeft: schapen, die van de schaapskooi Israël niet zijn. Die moet Hij ook nog toebrengen, leiden onder Zijn herdersstaf. Zij ook, waar ze zich bevinden, zij zullen Zijn stem hooren, zooals die noodigend tot hen uitgaat, bij monde van Zijn dienstknechten, die gehoorzamen des Heiland groot bevel: „Gaat dan heen, onderwijst al de volken, ze doopend in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb." (Mt. 28 : 19). Dat is de roepstem, die van Christus' wege uitgaat tot allen in deze wereld, die den grooten en goeden God niet kennen. Dat is de grootsche taak van de Christelijk kerk, haar Zendingsroeping, waarvoor ieder waarlijk-levend lid van de kerk een brandend hart moet hebben, nu, zoo zou ik willen zeggen, mèèr dan ooit. Immers, het aantal schipbreukelingen op de wereldzee is ontstellend groot. Duizenden bij duizenden, ook rondom ons heen, zijn het spoor volkomen bijster geworden. Ge begrijpt, dat tot de taak der kerk ook behoort het werk der Evangelisatie onder allen, die dwalen en van het heerlijk Evangelie der zaligheid totaal vervreemd raakten, in de hoogere, zoowel als in de lagere volksklassen. O, vooral gij, die nu met uw jonge leven komt tot de kerk, krijgt er toch een open oog voor, hoe schrikkelijk het leed is van de menschenziel zonder God: die wordt voortdurend gekweld door heimwee naar het verloren paradijs en kan toch de weg terug niet vinden. Die menschen willen hier in de wereld zich volkomen thuis gevoelen, en ach ! het lukt ze toch maar niet. Feitelijk zijn ze nergens thuis en ze weten ook niet, waarheen hun levensreis gaat. „Schapen zonder Herder", nietwaar ? Denkt U bij benadering in, wat dat zijn moet en belooft dan vandaag ook uw God, dat ge bidden en werken zult voor de uitbreiding van het koninkrijk Gods en doen, wat in uw vermogen is, om met woord en daad te zijn: goede getuigen van het Evangelie des kruises, waarin een onrustig menschenkind alleen maar ware rust kan vinden. Houdt voor oogen: het groote doel, dat de goede Herder heeft met Zijn zorg voor de schapen. Ja, nog altijd is het Zijn speciale zorg, die gaat over al de schapen, gezamenlijk en een ieder van hen in 't bijzonder. Daarvoor moest Hij eerst sterven, om Herder aller volkeren te kunnen worden en de middelmuur des afscheidsels te breken, die hoog stond opgericht tusschen Jood en Heiden. Alleen door Zijn kruislijden heen kon Jezus Christus maar worden de Wereld-Heiland. De goede Herder heeft Zijn leven gesteld voor Zijn schapen, in de geweldige worsteling met den koning der verschrikking. Maar, met Zijn dood was het niet uit. Integendeel: was Hij eerst alleen Israëls trouwe Regent, nu, na Zijn Opstanding en Hemelvaart, vermenigvuldigt Hij Zich, in Zijn navolgers, door middel van Zijn Heiligen Geest, vanuit den Hemel Zijner heerlijkheid hun gezonden, en wordt tot een duizendvoudige kracht. Nu heeft Hij Zijn schepter geworpen over alle volken der aarde en bewijst Hij Zich als den Koning der koningen, Wien alle macht gegeven is in Hemel en op aarde. Ik weet, dat speciaal onze jonge menschen vaak tobben met het feit der verregaande verbrokkeling der Christelijke Kerk en dat hun hart hunkert naar meer eenheid, menigmaal wordt dit zelfs tot een probleem, dat hun plaagt en de zielsrust rooft. Welnu, voor ditmaal wijs ik hun alleen maar op deze woorden: en het zal worden èèn kudde, èèn herder. D.w.z. de eenheid van de kudde ligt in den herder. De èène Herder maakt de eenheid der kudde uit. Gelooft dat: Jezus Christus is bezig te werken aan en voor de eenheid van al Zijn schapen. Zooals eens de tweeheid van Israël en Juda moest teniet gedaan, zooals de scheiding tusschen Jood en Heiden is opgeheven, zóó zal ook eenmaal de scheiding en verdeeldheid tusschen de Christenen wegvallen, om plaats te maken voor de meest-harmonieuse eenheid, die ge U denken kunt. Natuurlijk moeten wij die eenheid niet alleen bewaren voor de eeuwigheid, maar ze ook hier, zooveel als in ons is, zoeken en bevorderen. Hoe trouwer ge zelf nu maar wandelt in de gehoorzaamheid des geloofs, hoe beter ge dat zult kunnen. Als we maar waarlijk, allen, meer en meer, vervuld worden van den Geest van onzen Heere Jezus Christus, die immers juist ook daarom gebeden heeft: „opdat zij allen èèn zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij en Ik"in U, dat ook zij in ons èèn zijn." (Joh. 17:21). Troostrijke gedachte: het zal worden èèn kudde, èèn herder, als ge daarbij dan denkt aan wat wij in den beginne gezegd hebben over de verhouding van Herder en schapen. Heerlijk, ja, eenmaal gaat toch de profetie in volkomen vervulling: „zij zullen allen tesamen èèn Herder hebben, en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen" (Ezech. 37:24). Daarop heeft Jezus Christus ook gezien, toen Hij, als Herder, stierf, op die ontzaglijk-groote kudde, die schare, nietwaar, die niemand tellen kan, uit alle natie en geslachten, en volken en talen, zooals die eens staan zal voor den troon en voor het Lam, dat geslacht is. Tot die heerlijkheid zullen geraken alle schapen van den goeden Herder. Bedenkt het wèl: hun leven zal hier staan veelszins onder den druk, alle machten der duisternis bespringen Jezus' kudde, als grijpende wolven. Dat zult gij zeker óók in de toekomst ondervinden. In de heerlijkheid komen zij, die hier de groote verdrukking hebben doorstaan en getrouw volhard tot het einde. Hun loon zullen ze vinden, èèn met al de Jezus-volgers, voor den troon van God, Hem dienend dag en nacht in Zijn tempel. Dan zullen ze, hier vaak voortgejaagd als wilde beesten, niet meer hongeren en dorsten, want het Lam, dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen. (Openb. 7.). Maak ik U dan zöö, mijn jonge vrienden, de goede belijdenis niet zeer begeerlijk, die ge thans wilt uitspreken voor Gods aangezicht, in het midden van Zijn gemeente ? Tenslotte dan nog een enkel woord ook daarover. O, de troost van de belijdenis, rijzend diep uit de naar God dorstende menschenziel: de Heer is mijn Herder. Die troost bestaat bovenal hierin, dat ge moogt weten: ik ben het eigendom van dien goeden, waren Herder. Natuurlijk denkt ge nu met mij aan de beginwoorden van onzen Heidelberger : Wat is uw eenige troost, beide in het leven en sterven ? „Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven. niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzoo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelschen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dien moet; waarom Hij mij ook door zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt." Zóó veilig moogt gij U nu weten in deze rumoerige wereld, als een schaap onder de beproefde leiding en beschutting van den vertrouwden herder. Al onze heerlijkheid ligt, niet in het feit, dat wij zulke trouwe navolgers van Jezus Christus zijn, maar hierin, dat Hij wil zijn: onze goede Herder, die ons maakt, en al-meer maken wil, tot het volk van Zijne heerschappij, de schapen, die Zijn hand wil weiden. Ziet dan maar veel op Zijn Herders-trouw, die bovenal der schapen troost mag zijn en spreekt dan, zóó ziende op Hem, als den oversten Leidsman en geloofs-voleinder, uw goede belijdenis uit. Komt, gemeente, laten wij deze broeders en zusters nu, na de beantwoording der belijdenisvragen, staande toezingen, tot hun bemoediging: Psalm 121 :4: De Heer zal U steeds gadeslaan, Opdat Hij in gevaar Uw ziel voor ramp bewaar', De Heer, 't zij g'in of uit moogt gaan, En waar g U heen moogt spoeden, Zal eeuwig U behoeden. Ontvangt dan, gemeente, hen, die zoo juist hun geloof beleden hebben, in uw midden als een geschenk uit de hand Gods. Bidt vooral ook voor hen. Laat ons met dankbare blijdschap aanstaanden Zondag met hen aangaan aan de tafel der gemeenschap, waar Christus al Zijn broeders en zusters wacht, om hun persoonlijk geloof te versterken, maar ook de band der onderlinge gemeenschap, waaraan wij vooral in dezen tijd o zoo'n behoefte hebben. Brengt allen tesamen de week van voorbereiding door in ernstig zelfonderzoek. Doet, in Gods kracht, weg uit uw leven, ook en vooral uw onderling saamleven, wat voor God niet kan bestaan. Laat er ook alzoo straks ongestoorde vreugde onder ons zijn, als we allen tesamen, in gewillige gehoorzaamheid, als arme zondaars, ons haasten naar de plaats, waar onze goede Herder ons wacht met de teekenen van Zijn offervaardige levensovergave tot in den dood, waardoor al onze zonden zijn verzoend. En versterke dan die Avondmaalsgang ons allen in de persoonlijke geloofs- en levensgemeenschap met onze trouwen Herder. Dan zal ook, in de moeiten des levens, de troost daarvan ons meer en meer vervullen. O, die troost van het: de Heer is mijn Herder, ze is toch zoo rijk. Hij, ook mijn Herder, ik, ook ik, een schaap van Zijn kudde ! Hij kent mij, in mijn allerpersoonlijkst bestaan, Hij zal voor mij zorgen, Hij laat mij niet los, Hij zoekt mij, waar ik dwalen ga. En ik mag Hem kennen in Zijn Zaligmakersheerlijkheid. Ligt het niet alles en alles begrepen in dat altijd-weer ontroerende herderslied van den ouden dag, dat profetisch aldus zong van onzen Heiland en Zijn volmaakt Herderschap over ons: De Heer is mijn Herder ! 'k Heb al wat mij lust: Hij zal mij geleiden Naar grazige weiden ; Hij voert mij al zachtkens Aan waatren der rust. De Heer is mijn Herder ! Hij waakt voor mijn ziel: Hij brengt mij op wegen Van goedheid en zegen. Hij schraagt m', als ik wankel : Hij draagt m', als ik viel. De Heer is mijn Herder ! Al dreigt ook het graf Met grimmige kaken, Geen schrik zal mij naken O Heer! mij vertroosten Uw stok en uw staf. De Heer is mijn Herder ! In 't hart der woestijn Verkwikken en laven Zijn hemelsche gaven : Hij wil mij versterken Met brood en met wijn. De Heer is mijn Herder ! Hem blijf ik gewijd ; 'k Zal immer verkeeren In 't Huis mijnes Heeren ; Zoo kroont met haar zegen Zijn liefde m' altijd. God-zelf leere een ieder onzer al-meer dit lied in der waarheid over te nemen als persoonlijke levensbelijdenis. Zöö, broeders en zusters, kunnen wij voorwaarts, ziende op onzen goeden Herder, luisterend naar Zijn oud-vertrouwde stem, Hem volgend, waar Hij ook heengaat, dan wordt het einde zeker goed, en kunnen wij ook rustig de naaste toekomst afwachten, die er zoo onheilspellend uitziet. Ik moge eindigen met deze apostolische heilwensch (Hebr. 13:20-21): De God nu des vredes, die den grooten Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de dooden heeft wedergebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus ; Die volmake u in alle goed werk, opdat gij zijnen wil moogt doen : werkende in U hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus: denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. AMEN. Slotzang, Psalm 79 : 7. Zoo zullen wij, de schapen uwer weiden, In eeuwigheid uw lof, uw eer verbreiden, En zingen van geslachten tot geslachten, Uw trouw, uw roem, uw onverwinbre krachten.