DE ERGERNIS VAN JEZUS CHRISTUS IN DE CRISIS DOOR Ds. F. A. DEN BOEFT I UITGAVE VAN FIRMA J. P. UNGER — ROTTERDAM DE ERGERNIS VAN JEZUS CHRISTUS IN DE CRISIS Tijdprediking gehouden op Zondag 5 November 1933 door F. A. DEN BOEFT Dienaar des Woords bij de Geref. Kerk te Kralingen We hebben noodig de bepaling van onze levenshouding in der tijden nood, waarin de Heere ons te leven geeft. Gelukkig, het licht van Gods getuigenis valt over het geschieden van den dag, dat vol is van ontroering. Aan de verwikkelingen komt maar geen einde. De werkeloosheid is weer bezig toe te nemen. Voor velen worden de levensomstandigheden al zwaarder. Het gaat met de tuinderij en den handel niet best. Het is mogelijk, dat iemand denkt, alweer die crisis en al die narigheid. Het is nu vandaag Zondag. Ik was al blij, dat ik het eens even vergeten kon en mocht en nu begint die dominee er weer over te praten. Zie, het gevaar is er, dat we even zullen willen vergeten. Maar in vergeten zit nooit troost. We moeten het niet van ons afzetten, want morgen, dan komt het weer met dubbele kracht op ons aan. We moeten zoo in de kerk zitten, dat we morgen weer in de volle werkelijkheid van het leven kunnen staan. Het woord Gods moet morgen zijn kracht in ons leven doen en omdat de crisis zich niet laat verdringen, daarom moet in dezen bewogen tijd de bediening van het Woord de crisis noemen, of als achtergrond hebben, opdat de gemeente van Jezus Christus niet bewogen worde van de vastigheden van het geloof. En zoo wil ik tot uw troost en steun en hoop en moed op het wereldgebeuren het licht van Gods getuigenis laten vallen, opdat ge morgen, wat ge ook ondervinden moogt van der tijden ellende, staande kunt blijven. Immers, de liefde van velen zal aan het einde der dagen verkoelen en ze zullen voor die verkoeling aanleiding en reden meenen te vinden ook in den druk en in den nood van dat einde. En we zien het ook: velen raken uit de koers. Het behoeft niet. We behoeven in geen enkelen tijd in het donker te zitten. Want, ja velen zeggen het wel: wie zal ons het goede doen zien en ze vragen het vragensmoede en twijfelmoedig, maar de twijfel vindt geen aanrakingspunt in wat we rondom ons zien gebeuren, want in Uw licht kunnen en mogen en zullen we altijd het licht zien. Om bij het gewirwar der tijden bewaard te worden voor twijfel, die zijn evenwicht verliest; voor ongeloof, dat zijn steun kwijtraakt, willen we het licht des Heeren uit Zijn getuigenis opvangen vanmorgen en ons in dat licht tot versterking en levensmoed koesteren, als ik u van dat licht Gods in Zijn Woord ga spreken in de opening, van wat ge vinden kunt in het evangelie naar de beschrijving van Mattheus en wel nader Mattheus 11 vers 6: „En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden". Ik open u dit woord, als de prediking van de ergernis, die Jezus Christus brengt. Ik doe u zien: de openbaring van die ergernis. de overwinning van die ergernis, de tegenhanger van die ergernis. God is een toevlucht voor de Zijnen, Hun sterkt', als zij door droeheid kwijnen; Zij werden steeds Zijn hulp gewaar, In zielsbenauwdheid, in gevaar; Dies zal geen vrees ons doen bezwijken. Schoon d' aard uit hare plaats mocht wijken, Schoon 't hoogst gebergt' uit zijne steê Verzet wierd in het hart der zee. De Heer, de God der legerscharen, Is met ons, hoedt ons in gevaren; De Heer, de God van Jacobs zaad, Is ons een burcht, een toeverlaat. Komt, wilt op 's Heeren daden merken; Aanschouwt des Hoogsten groote werken: Zijn macht, die nooit te stuiten is, Maakt d' aarde tot een wildernis. Psalm 46 : 1 en 4. L Het woord van onzen tekst werpt licht over den twijfel van Johannes den Dooper. Johannes toch had eenige van zijn discipelen tot Jezus gezonden met de vraag: Zijt gij Degene, Die komen zou of verwachten wij een ander? En nu laat dit woord ons zien, dat dit de twijfel van Johannes is, dat hij geërgerd is geworden door het optreden van den Christus, Dien hij had moeten aankondigen en aanwijzen. Om dit woord goed te verstaan moeten we ons dus rekenschap geven van de vraag, wat dat inhoudt, ergernis nemen aan Jezus Christus in Zijn optreden in het midden van deze wereld. Ik behoef er natuurlijk niet breed over te spreken, dat ergernis in de schrift wil zeggen aanleiding tot zondigen. Iemand ergeren wil zeggen: een ander door zijn optreden tot val worden. Daarom betrekt de ergernis in de Schrift zich altijd op de zwakke broeders en zusters; in het verkeerde spraakgebruik ziet ergernis bijna altijd hierop, dat men iets doet, wat de keurmeesters in het midden der gemeente niet goedvinden. Als ik iemand erger, wil dat zeggen, dat die ander over mij struikelt. Zoo was Jezus Christus voor Johannes een struikelblok geworden. Dat is heelemaal niets bijzonders. Jezus Christus is een steen des aanstoots, een rots der ergernis. Men vindt in Hem behoudenis of ergernis. Hij is zulk een steen, die midden op den levensweg van een ieder ligt, waar niet omheen te loopen is. We moeten altijd met Hem botsen. We moeten het één of het ander met Hem. En nu, Johannes, hij weet geen weg meer met Jezus Christus. Hij weet niet, wat hij ervan maken moet. Dat is zijn twijfel. En hoe zit dat nu: wel, Johannes heeft den dag van Jezus Christus moeten aankondigen als den dag van oordeel en van uitzuivering. De bijl ligt aireede aan den wortel van den boom. Hij komt om Zijn dorschvloer te doorzuiveren. Dat bedoelde natuurlijk alles: het perspectief te laten zien in den dag van Jezus Christus. Daar loopt het op uit. Hetzelfde vinden we later heel sterk in de Pinksterrede van Simon Petrus: de openbaring van dien éénen dag, die zich uitstrekt van het Pinksterfeest tot aan de wederkomst. Dat had intusschen Johannes veel te weinig gezien en nu begreep hij niets van het doen en optreden van Jezus Christus. Immers, hoewel hij van oordeel gesproken had, er gebeurde niets van dat alles. De wereldbrand laaide heelemaal niet hoog op. Kwam Jezus nu om de prediking van Johannes te logenstraffen? Kon men straks Johannes tegen Jezus uitspelen: ziet ge wel, die Johannes heeft het veel te zwaar voorgesteld? Johannes staat voor deze vraag: Waar is nu het koninkrijk Gods? Waar blijft nu het gericht over de goddeloozen? Waarom zit de heraut van den komenden dag in den kerker en zit Herodes ongestoord op den troon? Waarom treedt de Christus niet krachtiger op? Johannes begrijpt er werkelijk niets van en daarom zendt hij eenige van zijn discipelen tot Jezus, want hij weet werkelijk niet meer, wat hij er van maken moet. Dat is zijn twijfel. Dit moeten we dus goed verstaan: de twijfel van Johannes den Dooper zit vast op een verkeerd inzicht in de openbaring van het koninkrijk Gods; op het niet verstaan van den dag van Jezus Christus; op het niet begrijpen van datgene, wat het optreden van den Heere Christus met zich brengt. We hebben hier maar niet met twijfel zoo in het algemeen van doen, maar wel zeer bijzonder met den twijfel van Johannes den Dooper en nu maakt Jezus dit woord van toepassing voor anderen, want als Hij door zijn antwoord Johannes van zijn twijfel genezen heeft, dan zegt Hij: zalig hij, die aan Mij niet geërgerd zal worden. Jezus laat dus zien, dat er ook anderen zijn, die bloot liggen voor de zonde, waar Johannes in gevallen is. Zijn optreden kan nog ergernis teweeg brengen, zoodat de menschen uit hun evenwicht geraken, door wat ze zien gebeuren. Het gaat dus over den twijfel, die zijn oorzaak daarin vindt, dat men geen raad meer weet met het optreden en het doen van Jezus Christus in de wereld. Alle twijfel is maar niet met den twijfel van Johannes den Dooper te vergelijken. En nu, ook wij leven in den dag van Jezus Christus en in dat licht moeten we alle tijdgebeuren willen verstaan. Het tijdgebeuren is altijd de komst en de openbaring van Jezus Christus in het midden van deze wereld. We moeten in de geschiedenis der tijden de voetstappen van Jezus Christus willen beluisteren. En ook, nu zijn er, als Johannes, niet weinigen, die door dat tijdgebeuren, zoo in het algemeen, als in het eigen leven, uit hun evenwicht dreigen te geraken. Ze weten niet meer, wat ze er van maken moeten. Ze voelen zich teleurgesteld in de wereldleiding en in eigen levensleiding. Ze weten niet meer, hoe ze het met de beloften van het evangelie hebben. Ze hebben geen antwoord op het spottend zeggen van de wereld: waar is God, Dien gij verwacht? Want ze weten zelf niet, wat ze denken moeten van de leiding van dien God. Hoe is het: we zitten nu toch al een heelen tijd in wereldbenauwenis. En er daagt maar geen licht. Telkens wordt er gezegd, neen maar, nu hebben we het diepste punt van de crisis gehad en er zijn teekenen, die er op wijzen, dat we andere tijden tegemoet gaan, maar het blijkt tot nog toe alles van geen waarde te zijn geweest. Er wordt gewerkt en gebeden en er komt maar geen uitkomst. Integendeel, als we dé dingen eerlijk bekijken, dan lijkt het wel, alsof alles steeds benauwder en angstwekkender wordt. Waar moet het alles op uitloopen? En dan bidden de christenen, dat God toch alle dingen machtig is en dat Hij toch in staat is om uitkomst te bereiden en ze weten toch, dat God hoort naar het gebed van Zijn volk en er verandert maar niets. Zoo kan dat in het eigen leven zijn. Dat zitten met die levensleiding. En nu bedoel ik in dit verband niet, dat stellen van de vraag „waarom", want dat is heel wat anders, neen, ik bedoel dit: we zijn in bepaalde moeilijke omstandigheden en we bidden om uitkomst en we belijden, dat het gebed toch van den Heere gehoord wordt en dat Hij let op het smeeken van Zijn kinderen en er komt maar geen verandering. We zijn werkeloos en we bidden om werk, we ver- wachten het van den Heere, de Heere weet dat. Hij doorgrondt ons hart en proeft onze nieren; we nemen geen ongeoorloofde middelen te baat en het blijft maar zoo. We vliegen achteruit, het kost moeite het hoofd boven water te houden en we weten niet meer, hoe we het met den Heere hebben. Hij heeft ons nog nooit teleurgesteld en nu zitten we er toch maar mee. We raken door het doen des Heeren in ons leven heelemaal uit ons evenwicht. We raken aan het twijfelen en dan wordt het dit: we schieten met dat vertrouwen op God toch niets op. We raken (en dat is eigenlijk de twijfel) kwijt het houvast van ons geloof. De levensleiding klopt voor ons niet met datgene, wat God in Zijn woord heeft geopenbaard. Dat is de moeilijkheid. Johannes vergeleek het optreden van Jezus Christus met zijn prediking en dat klopte voor zijn bewustzijn niet. Zoo kan daar zijn het vergelijken, van wat God in ons leven doet met datgene, wat God in Zijn woord heeft geopenbaard en het komt niet uit naar onze gedachten. Dan raken we vanzelf ons stuur kwijt. Het is iets, wat de wereld altijd weer voor onze voeten gooit. De wereld probeert altijd een breuk te slaan tusschen de Godsopenbaring en de levenswerkelijkheid, om te laten zien, dat we met dat woord van God in de praktijk van het leven toch wel heelemaal bedrogen uitkomen. Alleen, nu is er een groot verschil tusschen de twijfel, zooals die zich in verband met het optreden van Jezus Christus bij Johannes openbaart en zooals zich dat in onze dagen bij niet weinigen in wereld- en levensleiding teleurgestelden laat zien. Johannes begrijpt er niets van, dat het oordeel niet onmiddellijk voltrokken wordt; velen willen nu niet verstaan de toebereidselen tot het voltrekken van het oordeel. Johannes wil een kort bestaan van deze wereld; velen nu willen een lang bestaan. Johannes wil, dat er maar een einde aan komt, spoedig; velen willen nu aan het eind van de wereld heelemaal niet aan. Johannes leeft in een te sterk en verkeerd gegrepen toekomstverlangen en hij struikelt; velen hebben nu het toekomstverlangen heelemaal uitgeschakeld en ook zij struikelen. Johannes zegt: Jezus, ga alstublieft onmiddelijk uw dorschvloer doorzuiveren, het is meer dan tijd; velen nu zeggen, dat doorzuiveren van dien dorschvloer kan altijd nog wel, als wij het voorloopig hier op aarde maar wat beter hebben. Johannes is gestruikeld, omdat de toestand op aarde hem veel te best leek; velen struikelen nu, omdat de toestand op de aarde en in verband daarmee in hun eigen leven hen veel te slecht lijkt. Maar dit is bij beiden de twijfel, het uit hun evenwicht zijn, dat ze niet zien het verband van het wereldgebeuren en het koninkrijk Gods. Beiden worden toch eigenlijk door het doen en optreden van Jezus Christus in het midden der wereld geërgerd. Ze weten er geen weg mee. En het schuilt daarbij alles in een tekort aan inzicht en verstaan van het woord der profetie. Zoo heeft Jezus Johannes van zijn twijfel genezen; zoo moeten de menschen nog van hun twijfel genezen worden. Dit is altijd de overwinning van twijfel, dat de menschen zien: er is voor ons heelemaal geen reden om uit ons evenwicht te zijn, want alles, wat gebeurt, is in volkomen overeenstemming, met wat God in Zijn woord heeft geopenbaard. Zoo in het eigen leven. Dit moeten we zien: het gaat in mijn leven en in de leiding ervan niet tegen het Woord in, maar dat is allemaal in overeenstemming, met wat God tot en over mijn leven heeft beloofd. Overwinning van twijfel is zien de harmonie van Godsopenbaring en werkelijkheid. Het is het letten daarop, dat God doet, wat Hij gezegd heeft. Dat het wordt, zooals ons is voorzegd. Laat ons dat nu eens concreet zien: mogen wij nu zonder meer maar bidden, dat God een eind make aan de crisis, waarin de wereld gekomen is? Mag nu het eenigste voorwerp van ons bidden zijn, dat God maar tegenhoudt de botsing der volkeren, die in de verwikkelingen onderling telkens weer dreigt los te barsten, met deze redeneering: we hebben toch een God, Die machtig is het rumoer der volkeren te stillen? Mogen we maar vragen, dat God toch maar gauw een eind make aan de vervolging in Rusland, opdat er voor de kerk daar verademing kome en ruimte van leven? Of, als we zelf, hoe dan ook in nood zijn, mogen we dan maar vragen, dat God er een einde aan make met een beroep op de almacht Gods. De Heere kan het, Hij heeft daartoe de middelen en wegen in Zijn handen. Ik ben zoo bang, dat het bidden van velen in de wereldleiding en levensleiding in dat alles zal opgaan. Dat komt trouwens telkens weer uit: als het zoo moeiijk wordt in de wereld, dan beginnen sommigen altijd om bidstonden te roepen. Dan moeten de kinderen Gods in de kerken bij elkaar komen en het is toch eigenlijk in den gedachtegang van velen alleen maar om te vragen of God ons nog genadig mocht zijn. Men krijgt dan dezen indruk: velen hebben niet voldoende vertrouwen meer in de maatregelen, die genomen worden en daarom zetten ze er het middel van het gebed ook nog achter: wie weet, of dat niet zal helpen. Maar het gaat dan toch alles om die opheffing uit druk. Daar moet op de één of andere manier toch een einde aankomen. Zie, en als dat gebed dan niet verhoord wordt, (zooals het in onze dagen niet verhoord wordt), dan raken velen uit hun evenwicht. Ze raken het Godsvertrouwen kwijt. Vele jonge menschen werpen in hun teleurgestelde leven het geloof overboord, want ze hebben er toch niets aan. Ze raken heelemaal in de war. En het is, omdat ze niet verstaan, waar het in den dag van Jezus Christus omgaat. Het is, omdat ze de bedoeling van het tijdsgebeuren niet begrepen hebben. Ze zijn blijven staan bij de oppervlakte en ze zijn niet doorgedrongen tot den achtergrond der verschijnselen. Ze hebben vergeten, zich af te vragen of in het geschieden zich misschien ook bezig is te verwerkelijken het woord der profetie. Ze hebben verzuimd, zich rekenschap te geven van de vraag of hun bidden wel in overeenstemming was met datgene, wat het schriftuurlijk bidden van de kinderen Gods vraagt. Ze behoefden niet teleurgesteld te zijn. Ze hebben zichzelf een beeld van Jezus Christus gevormd en dat klopte natuurlijk niet op de wezenlijke verschijning van den Christus Gods en zoo zijn ze geërgerd geworden. Dat had ook Johannes gedaan: het doen en optreden van Christus klopte niet met zijn gedachten en zoo was hij tot ergenis gekomen, en dit was naar Jezus antwoord zijn zonde, dat hij verzuimd had het beeld van Jezus Christus te vinden in het woord van de profetie. Als we een eigengemaakte Christus hebben, dan worden we aan den wezenlijken Christus geërgerd. Als Jezus in ons leven niet mag zijn, zooals Hij is, dan komen we met Jezus Christus teleurgesteld uit. Het wereldplan van God klopt in den regel niet op ons wereldbeeld. Zoo is dat in de leiding van het persoonlijk leven. Ach, wat kan dat alles een twijfelzucht tengevolge hebben. Hoe moeilijk kan het vertrouwen worden: Heere, nu weet ik het niet meer. Zoo was het met Johannes. Geërgerd door het optreden van Jezus Christus. Daarover gestruikeld. Jezus was hem een sta-in-den-weg. Zoo kan dat nog. Daarom zegt Jezus: zalig hij, die door Mijn doen niet uit zijn evenwicht geraakt. O, er zijn er zooveel in dezen tijd, die het geloof verliezen. Ze raken hun steun kwijt. Maar, dat is, zij hebben zich verkeerde gedachten gevormd over het doen van God in hun leven. Ze verwachten iets van God, wat de Heere niet geven zal, maar wat ook zij niet verwacht zouden hebben, indien ze den Heere maar recht hadden verstaan. Zoo was dat met Johannes. Hij had niet uit zijn evenwicht behoeven te geraken. Jezus deed het heelemaal niet anders dan zooals de profetie Hem in Zijn optreden had geteekend. Als er aan de crisis geen einde komt; als het nog erger wordt; als het rumoer in Europa zich niet stilt, maar een nieuwe uitbarsting van oorlog en haat tengevolge heeft; als ondanks alle verweer de macht van communisme en fascisme toeneemt; als de rechtsche regeering het ook in ons land niet kan uithouden; als we, als christenen het veld moeten ruimen; als de vervolgingen in woede en in uitgebreidheid van terrein toenemen; als de werkeloosheid nog grooter afmetingen gaat afnemen; als het voor de kerk zoo moeilijk wordt, omdat ze in de engte gedreven wordt (dat kan allemaal; en, als er niet spoedig verandering komt, dan wordt het alles zoo), dan zal zich dat alles in zijn moeilijke gevolgen ook laten gevoelen in het enkele leven van de kinderen Gods. O, dan is er het gevaar, naar Jezus eigen woord, dat velen van de discipelen zullen geërgerd worden door het gebeuren der tijden. En dat is niet noodig; zalig dan hij, die den dag des Heeren weet te verstaan, die het begrijpt en ziet, het komt zooals is voorzegd; ik behoef mijn hoop en moed niet te verliezen, integendeel, ik kan en moet het oog openzetten voor de teekenen der tijden en die spreken in de nabije komst van Christus van mijn uiteindelijke verlossing en vrijmaking. Maar dan komt het aan op het verstaan van de openbaring van het koninkrijk Gods. De tijd is nabij. Jezus stelt ons niet te leur. Hij doet het niet anders, dan Hij gezegd heeft. Hij brengt ons niet uit ons evenwicht. Hij heeft ons gewaarschuwd. Hij zegt: Ziet, ik heb het U voorzegd. Als we het groote verband der dingen maar zien met het koninkrijk Gods. Het gaat niet om de dingen van deze aarde, het gaat om het koninkrijk des Vaders. Daarvoor te leven. Zoo alles te bezien. Zoo het geloof behouden en moed en uitzicht. Neen, dan worden we niet geërgerd. Dan leven we bij en uit het woord van onzen Christus en Hij beschaamt ons met. Dan wordt onze twijfel door het geloof overwonnen. En gelooven is steunen op het Woord. II. Voor dien twijfel van Johannes den Dooper is in het optreden van Jezus heelemaal geen aanleiding en daarop wijst Jezus Johannes dan ook, als Hij hem teekenen laat, wat Jezus zoo al aan het doen is: de blinden zien, de dooven hooren, de melaatschen worden gereinigd, de dooden worden opgewekt en aan de armen wordt het evangelie verkondigd. De bedoeling is, dat Johannes, als hij zulk een teekening krijgt van het doen en optreden van den Heere Jezus, dat dan vergelijken zal, met wat in de profetie van den Komenden is geschreven en dan moet Johannes maar zeggen, of de Heere anders is, dan Hij is aangekondigd. Ge moet in het antwoord van Jezus Christus heel goed hier opletten: Hij overwint den twijfel met het Woord. Daar gaat het bij Jezus Christus altijd om. Hij laat aan Johannes zien, dat Hij doen moest, zooals Hij deed, naar het woord der profetie. Johannes behoefde heelemaal niet in de war te zijn en als Jezus het nu in het woord van onzen tekst weer algemeen maakt: Zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden, dan wil dat toch wel heel sterk dit zeggen, dat er voor twijfel in het gebeuren der tijden heelemaal geen aanleiding is. We hebben in de eerste gedachte dit gezien, dat, door wat rondom ons heen gebeurt, velen hun steunpunt kwijtraken en niet meer weten, wat zij er van maken moeten en dat ze vaak geen antwoord hebben op den spot van de wereld met hun geloof en vertrouwen. Maar voor die ergenis en struikeling is heelemaal geen aanleiding. Integendeel, het gebeuren der tijden kan ons sterken in het geloof. Het woord Gods krijgt altijd weer gelijk. Het komt, zooals het is voorzegd. De vraag, waar het omgaat is deze: willen we nu werkelijk alles bezien in het licht van het koninkrijk Gods. Johannes wilde, dat Jezus maar onmiddellijk met oordeel en uitzuivering zou beginnen en dat kalme optreden stond hem eigenlijk tegen. Hij had het zoo geheel anders verwacht. Maar Johannes verzuimde te vragen, of dat nu wel in overeenstemming was met de vervulling van het koninkrijk Gods. Johannes zag te veel over het hoofd, wat de dag des Heeren eischte. En dat gevaar is er nu weer in heel anderen zin. De menschen willen zoo graag opheffing van crisis en druk. Dat is voor velen toch eigenlijk het eenigst begeeren. Als er maar spoedig wat verbetering intreedt. Dat zoeken ze, dat vragen ze van den Heere in het gebed. Nog eens, daar willen ze desnoods nog wel gemeenschappelijke bidstonden voor uitschrijven ook. Als het maar gebeurt. Die menschen worden natuurlijk aan Jezus Christus geërgerd, als Hij hun verlangen niet bevredigt en naar het zich laat aanzien is het niet onmogelijk, dat Hij dat verlangen niet zal bevredigen. Het wordt misschien niet anders. Het wordt wellicht nog veel erger. En dan moeten we niet geërgerd worden, maar naar dit woord van Jezus temidden van al dien nood en druk zalig zijn. En hoe moet dat nu? We kunnen toch niet onbewogen zijn ten opzichte van datgene, wat rondom ons plaatsgrijpt! We behoeven toch den druk en den nood niet te begeeren! We moeten toch aan de leniging doen, al wat we kunnen. En dat laatste is wel heel vanzelf. We moeten niet doen, als de menschen in Thessalonica deden: ons van het aardsche maar niets meer aantrekken in de gedachte: Jezus komt toch weer op de wolken des hemels, waarom zullen we ons nog druk maken, want we weten den dag en de ure niet, waarop onze Heere komen zal en we moeten werken, zoolang het dag is. Dat wel, maar daar is ook dit, dat al ons begeeren ondergeschikt zal wezen aan de openbaring van het koninkrijk Gods. We moeten ook haastende zijn naar het einde. We moeten in het wegwerken van der tijden nood Christus niet willen tegenwerken in Zijn komst naar de aarde. En Hij heeft het voorspeld, dat er zware tijden zouden komen en alles, wat nu rondom ons heen gebeurt, is vervulling van profetie. Zoo moeten we dat ook willen zien. Het gaat niet anders, dan het Woord Gods zegt, dat het gaan zal. En we worden alleen dan niet geërgerd, indien we, in wat gebeurt, letten op de teekenen der tijden, die ons prediken den steeds meer naderbij komenden dag van onzen Heere Jezus Christus. En als de wereld vraagt: waar is nu God, Dien gij verwacht, dan kan het geloof antwoorden: Ik zie Hem in al wat gebeurt en waar gij, wereld, niet aanwilt, dat heeft Hij ons, de gemeente, laten zien, als het slottafereel van de wereld. Het moet zoo worden, zal het einde er kunnen zijn. Wie het zoo gaat zien, die verstaat, dat hij met zijn bidden voorzichtig moet wezen; dat het maar niet aangaat alleen maar te hopen op uitredding uit dien materieelen en geestelijken nood, waarin de wereld verzonken is, maar dat hij ook vandaag in zijn bidden heeft vast te houden het vragen van de bruidskerk: Kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk. Maar dat houdt dan ook het bidden en vragen in, dat de Heere Jezus vervullen zal al de teekenen der tijden, die Zijn komst in heerlijkheid ten gerichte aankondigen. Dan wordt het zoo, dat we alleen op die voorwaarde om verandering smeeken, dat God de wereld nog wil laten voortbestaan, omdat de vervulling van Zijn Rijk dat vraagt, maar, dat, wanneer de tijd nabij is, het maar door moge gaan. Dan is in dat geval het smeeken en vragen, dat we in den benauwden tijd door de genade van God zullen mogen staande blijven, wij en onze kinderen. Dan wordt het zoo; als de Heere ons dat, hoe langer zoo meer zou laten zien, dat we door dat doen en optreden niet geërgerd worden en niet weten, wat we ervan maken moeten, maar dat we het alles blij begroeten, al is het dan onder tranen en zuchten, omdat we zoo weten, dat de tijd nabij is van onze verlossing en volkomen zaligheid. Het hangt er maar vanaf, of we het gebeuren bekijken in menschelijk licht of uit het oogpunt van het koninkrijk der hemelen. Het gaat er maar niet om, dat de vervolging zal ophouden, want waar Jezus is, daar moet vervolging zijn of komen (Jezus Christus is gekomen om vuur op de aarde te werpen) maar dat de vervolging de komst van Christus meer nabij zal brengen en alleen, als de kerk nog vergaderd moet worden, dan valt er te bidden, dat God nog verademing aan Sion geve in Duitschland en waar dan ook, in Rusland en hoever de vervolgingen mogen tieren en woeden. Hebben we niet veel te veel vergeten het tijdsgebeuren in verband te brengen met het koninkrijk Gods? Als het om dat koninkrijk moet; als het gaat om de vervulling van dat rijk; als het doel is de nabije komst van Christus, dan moet de gemeente dat alles niet willen tegenhouden, maar aanvaarden. Hier gaat het om bij Johannes den Dooper en bij ons, dat we Christus zullen aanvaarden, zooals Hij werkt, naar de schriften. En als velen twijfelmoedig vragen: Wie zal het goede ons toch doen zien en zoo uit hun evenwicht geraken, dan kan Christus tot velen van die twijfelzuchtige discipelen zeggen: Moesten al deze dingen niet alzoo zijn, gij onverstandigen en tragen van hart en gij, die de profetie kent, omdat het het woord is, dat u van oudsher gepredikt is? Hadt ge dan reden om het anders te verwachten en te hopen? Jezus wijst Johannes terug naar de profetie, door aan Johannes te laten zien, dat het doen van Jezus beantwoordt aan de voorzegging der profetie. Zoo doet Jezus met allen die zich nu weer meenen te moeten ergeren aan Zijn doen. Is het anders dan in de profetie is voorzegd en vraagt het Koninkrijk Gods tot Zijn vervulling iets anders? Wordt de raad van God gebroken? Gaat het den verkeerden kant op? Immers neen. Neen, de tijden behoeven ons niet in de war te brengen. Het moet zoo komen. Als we de profetie maar lezen over het laatste der dagen. En dan kunnen er twee dingen in ons leven zijn: dan kunnen we hard werken om in deze wereld andere toestanden in het leven te roepen; we kunnen ons met vuur geven aan den socialen en economischen strijd; we kunnen doen, wat onze hand vindt om te doen en toch niet bij de pakken gaan neerzitten, als het ons alles bij de handen wordt afgebroken; toch niet geërgerd worden, als ons pogen niet met uiterlijken zegen gekroond wordt, omdat de christenen zich in hun strijd toch weer niet in de eerste plaats richten op de aarde. Het leven van de kinderen Gods, ook in hun aardschen strijd, is toch niet naar het hier beneden georiënteerd, maar richt zich wezenlijk op het koninkrijk Gods en wil daaraan dienstbaar zijn. Zoo houden we moed en kracht in de zwaarste tijden. Zoo worden we nooit uit het veld geslagen. Zoo kunnen we in het strijden van den goeden strijd, een strijd, die zich in het leven van de kinderen Gods voltrekt op elk levensterrein, toch bij alle uiterlijke teleurstelling het geloof behouden. God dringt alles naar het einde. Ik zie in het gebeuren de voetstappen van mijnen Christus en Hij komt om mijn heil te volmaken. Neen, Hij vergist zich niet, ik behoef mij niet te ergeren aan het doen van dien Koning, integendeel, het kan mijn blijdschap uitmaken, want Hij heeft in dat alles mijn heil en zaligheid op het oog. Neen, dan meten we de dingen niet naar ons eigen leven af, maar we bezien al het gebeuren in het licht der profetie en dan hebben we het goed. Christus doet, zooals Hij heeft gezegd. We kunnen er opaan. Het gebeuren behoeft ons niet te verschrikken. Integendeel het kan ons troosten en bemoedigen, want als we in het gebeuren de komst van onzen Koning mogen bespeuren, dan behoeven we toch niet wanhopig te zijn. De ergernis komt tot ons leven niet, als we maar zien, dat het in alles gaat niet om den mensch, maar om het koninkrijk Gods. Dan vinden we in alles zaligheid en vrede en rust. Christus zegt het toch: wie niet geërgerd wordt, is zalig. Daarom, neen, ik weet ook niet, wat er uit dezen tijd zal groeien, maar ergernis is niet noodig, want hoe het ook gaat en wat het ook wordt, de profetie wordt vervuld. Altijd is er bij alles het woord van onzen Christus: Ziet, Ik heb het u voorzegd. En zoo is dat in het persoonlijk leven. O, die leidingen zijn soms zoo moeilijk. Vooral in dezen tijd. We hebben ons best gedaan. We hebben ons in het maatschappelijke niets te verwijten. We hadden ons er boven op gewerkt. En nu, we dreigen alles te verliezen. We zullen misschien niet eens aan onze verplichtingen kunnen voldoen. We hebben ons verloofd. En het was toch werkelijk onze bedoeling een christelijk huwelijk op te zetten en de vooruitzichten zijn van dien aard, dat de mooiste tijd van ons leven zonder te kunnen trouwen voorbijgaat. O, zoo zou ik zooveel kunnen noemen. Dan is het niet altijd gemakkelijk. Dan is er dat gevaar van geërgerd worden Wat geeft nu mijn betrouwen ? Waar blijft nu de Heere? Christus doet het in ons leven niet naar onzen zin. Tot we dit zien- l6Ve/J ",aar den eisch van het koninkrijk' Gods. De kinderen Gods moeten rijp worden voor Hem 9at 7^rkt de "eere- HlJ weet, hoe het moet. Jesaja zegt dat zoo: Het ééne gewas heeft een heel andere behandeling noodig dan het andere. De boer weet dat. Hij is daartoe van den Heere onderricht. J°0 i\dï\met de kinderen Gods. Het gaat niet om uw OnHc ni1 evenV Het #aat om uw z'in in he* koninkrijk n hP*fPh " ,Tu"ge de, pl?ats hebben, die de Heere voor heen bepaald. Hij maakt in uw leven alles ondergeschikt dat Sn in"'??" h'1 JerZ0rgt en leidt uw leven en ook dat leven in de band der gemeenschap met de andere levens zooals dat koninkrijk het vraagt en noodig heeft. P'J fiet dat n.iet' "iaar het is wel zoo en na dezen zult gij wrpIdnbnV! v /°°r uw 00g °Pgeklaarde en verklaarde Zit omdat het al|es dienstbaar was aan het koninkrijk des Vaders, ook in uw eigen leven Neen, zoo geen ergernis, maar het stil vertrouwen, dat de Heere het weet en het ons alles ten beste en ter zaligheid zal doen gedijen en uitloopen. Dan gaan we moedig n„n f°P. s Heeren wegen. Hij regeert. Hij vergist zich nief ?phhp u-l?" "iet 0p den weg des Heeren, maar we vfup Jd goeden moed en we blijven staande. Dan er vredeTn "nl °Ver leiding des Vaders, maar we vinden er vrede in. Dan, neen, geen ergernis. Als ons hart in erger- "is dreigt te vervallen, dan zeggen we: O miin ziel wat buigt g u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust"? Het is' toch met noodig. Het gaat om het koninkrijk Gods. Dat overwint Hoop op God, sla het oog naar boven. Sta in het geloof. Het wordt goed. Ik zal God, mijn God nog loven. Maar de Heer zal uitkomst geven, „ rïij, die 's daags Zijn gunst geb'eidt; k zal in dit vertrouwen leven, En melden in mijn lied; k Zal Zijn lof zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht: En mijn hart, wat mij moog' treffen Tot den God mijns levens heffen. Psalm 42 : 5. III. Het is zoo, dat het niet noodig is om door het optreden van Jezus Christus geërgerd te worden en als dat niet gebeurd, dan, zoo zegt Jezus, is zalig die man, die vrouw. Jezus stelt het dus wel heel scherp. Tegenover ergernis zaligheid. Niet ergeren, niet tot twijfel vervallen, niet gestruikeld over het optreden van Jezus Christus, wij zouden zoo zeggen, dan is er toch altijd nog de mogelijkheid om alles naast zich neer te leggen. Neen, zegt Jezus, wie zich niet ergert, is zalig. Zoo was het ook in de dagen van Johannes den Dooper. Ze botsten allemaal met Jezus Christus. Ze kregen allemaal met Hem te maken. Neen, Jezus laat de menschen niet met rust. Dat kan niet. En nu moet ik U gaan wijzen op deze tegenstelling voor ons. Jezus maakt zelf dit woord algemeen. We maken allemaal het gebeuren der tijden mee. Het kan niet langs ons heengaan. We moeten er wat mee. En nu is dat zoo: het brengt ons achteruit of het wordt ons tot zaligheid. We struikelen en raken ons houvast kwijt, (want twijfelen is zijn houvast kwijtraken) öf we vinden den steun des geloofs. We breken met God en Jezus Christus, dat is ergenis, of we klemmen ons te sterker aan Hem vast. We gaan bij de pakken neerzitten, wanhopig onder wat we zien gebeuren, of we steken het hoofd omhoog, omdat we weten, dat we de eerkroon zullen dragen. Maar, er gebeurt wat met ons. Dat is onontkoombaar. En vooral op de hoogtepunten van de geschiedenis van het koninkrijk Gods, worden de tegenstellingen zoo geweldig scherp. Dan verdeelt het optreden van Jezus Christus de menschen zoo heel scherp in twee groepen en we moeten positie kiezen. Dat ligt aan Jezus Christus, die ons in het doen der wereld niet met rust laat. Hij is altijd steen des aanstoots öf Hij is rots der behoudenis. En daar zit nu dat woord zalig op vast. Immers, wie zich aan het doen van Jezus Christus ergert vandaag, die komt tot deze slotsom: wat heb ik aan dien Christus. Hij zorgt niet voor mijn leven. Hij waakt niet over mij. Ik heb tevergeefs op Hem vertrouwd. Zoo was het toch met Johannes den Dooper. Hij had het zich zoo heel anders voorgesteld, en we moeten die kwestie van twijfel bij Johannes niet losmaken van zijn persoonlijke omstandigheden. Dat zat daar vanzelf ook tusschen. Hij had zoo gepredikt en gedacht van dien Christus, dat Hij de bijl die aan den wortel der boom lag, zou gaan gebruiken, en wat was nu het resultaat? Johannes, zijn dienaar, zat in de gevangenis en die Herodes, die hij zoo gewaarschuwd had, die goddelooze vorst, die zat toch maar op den troon en hij, Johannes, hij keek dag aan dag uit of zijn vrijmaking nog niet naderde, maar het kwam maar niet. Is dat nu het koninkrijk Gods, dat hij zoo vurig had aangekondigd en dat hij zoo met hartstocht had gepredikt? De dienaren van dat koninkrijk in de gevangenis. De profeten gedood en achteruitgezet en de goddeloosheid ongemoeid op den troon. Ach, wat had hij het moeilijk. Wat hadden die dicipelen het zwaar. Het leek er niet veel op, dat dat nu het aangename jaar was voor het volk des Heeren. Al die dingen hebben Johannes daar in dien kerker vanzelf ook parten gespeeld en zoo is hij ook tot ergenis gekomen over dat optreden van Jezus Christus. Het gaat niet, zooals ik het verwachten kon en mocht. Dat is toch de ergenis. En dan hebben we het heel slecht. Dan gaan we ons bij God beklagen. Dan gaan we denken, dat we er slecht aan toe zijn. Dan gaan we al den dag in het zwart. O, zoo zijn er veel menschen tegenwoordig. Zijn de omstandigheden dan gemakkelijk? Weineen. Waren de omstandigheden voor Johannes den Dooper daar in dien kerker gemakkelijk! Toch, zeker ook niet en toch zegt Jezus tot hem en in verband met hem dat woord over de ergenis. Neen, ik zeg niet, dat de omstandigheden voor U gemakkelijk zijn, maar ik predik U in dezen tijd van het koninkrijk Gods dat woord van Jezus: zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. Ge wilt toch geluk en vrede en zaligheid. Ge wilt het toch goed hebben. Ge wilt toch uw steunpunt niet kwijtraken. Ge wilt toch houvast overhouden. Welnu, Jezus wijst U in dit woord tot dat alles den weg, Hij zegt, dan zal het zoo moeten, dat ge aan mijn optreden U niet ergert, dat ge er niet over struikelt, dat ge er niet door uit uw evenwicht raakt. Als ge zoo klaagt en murmureert en twijfelmoedig wordt; als het doen van God in uw leven u zoo tegenstaat; als ge niet verzoend zijt met den weg, dien God in de wereld gaat en in uw eigen leven; als ge den weg van Jezus Christus naar deze wereld tot Zijn tweede openbaring in heerlijkheid anders zoudt willen, dan Hij nu bezig is Zijn voetstappen te drukken, omdat gij zoo lijden moet onder den druk en den nood, waarin der tijden teekenen zich laten zien; als gij optornt tegen het gebeuren zonder het te kunnen tegenhouden; als ge uw machteloosheid gevoelt; als ge telkens moet toegeven, dat ge u vastgeklemd hebt aan ijdele verwachtingen, omdat ge hoopvolle teekenen meendet te zien, die er in werkelijkheid niet waren, zijt ge er dan goed aan toe? Zijt ge dan zalig? Durft ge dan op uzelf het woord gelukkig toepassen? Dat is toch niet zoo: Ge weet, dat ge zoo ongelukkig zijt. Dat zoo alle rust en hoop uit uw leven weggaat, in de ergenis over het doen van Jezus Christus zit wanhoop en ellende. Dan worden we er hoe langer hoe slechter aan toe. Dan gaan we hoe langer hoe meer achteruit. Dan raken we de innerlijke rust en vrede heelemaal kwijt. Maar nu omgekeerd (en dat is de troost in dit woord) als we het doen van Jezus Christus in het midden der wereld gaan zien als vervulling van profetie; als we mogen verstaan, dat al deze dingen moeten geschieden zoo, omdat anders het einde niet zijn kan, en dat zoo dat einde steeds meer naderbij gebracht wordt en dat dat einde is de dag van onze verlossing en vrijmaking, dan groeit het in ons leven, ja toch: in de grootste smarten, blijven onze harten, in den Heer gerust. Dan zaligheid. O, en let er dan op, dan is het maar niet een zaligheid, die straks komt, als we de ellende door zijn, dan is het een zaligheid, die zich midden in de ellende openbaart en doet genieten. Dan wordt het niet met ons goed, dan is het met ons goed. De martelaren zijn door het doen van Jezus Christus niet geërgerd, maar hebben er werkelijk zaligheid in gevonden en dat liet zich ook zien, want ze gingen zingend de brandstapels op en ze zongen de liederen des lofs. Zoo kan dat nog: zaligheid, al is het doen van Jezus Christus een doen dat indruischt geweldig tegen ons vleesch en bloed. Johannes moest zalig zijn in den kerker. Daar was het Jezus Christus om begonnen. En toen die discipelen terugkwamen, was het de bedoeling, dat Johannes zich daar in dien kerker verheugen zou over den dag van Jezus Christus. Zoo wil het Jezus vandaag van de gemeente, dat ze zich in den druk der tijden verheugen zal over Zijn dag. Dan is die gemeente daarin zalig. Het is toch een brok heerlijkheid, als ge in de onrust der tijden zekerheid hebt. Als ik in den storm op een schip ben en dat scheepje wordt heen en weer geslingerd dan is dat een benauwde gewaarwording, maar als ik weten kon, vast en zeker, we hebben een stuurman aan boord, die dwars door noodtij en stormgeloei dat scheepje in veilige haven zal brengen, ja, dan gevoel ik den storm wel en dat is niet aangenaam, dat slingeren, dan heb ik het daar wel benauwd onder, maar intusschen kan ik toch zingen, want we gaan naar een veilige haven en die stormen kunnen tenslotte niets. En als het dan ook nog zoo is, dat die stormen noodig zouden zijn om het scheepje veilig in de haven te brengen, dan wordt het toch wel heel mooi. Dan is die tocht op dat schip, dat zoo geslingerd wordt, wel heelemaal een triumftocht. O, en als ik dan let op die menschen, die ook in dat noodweer zijn en die dien stuurman niet aan boord hebben, wat wordt het me dan goed. Dan versta ik het woord zaligheid, dat Jezus hier wil toegepast zien op menschen, die in den storm zijn. Want, als Jezus het heeft over de mogelijkheid van ergernis, dan gaat het toch wel over dingen, waarin het ons naar vleesch en bloed niet goedgaat. Hoe zou er anders sprake kunnen zijn van ergernis? O, dit is het Evangelie van Jezus Christus in dit woord: Hij wijst er ons hier, in dat ons niet ergeren op, dat Jezus Zijn dag kent, den dag van Zijn Koninkrijk. Daar gaat het in heel dit verband om. En nu, wie zich niet ergert, die struikelt niet, die zegt niet: Wat zorgt en waakt Jezus Christus toch slecht, maar die ziet het zoo: die Christus is met en onder dat alles bezig te arbeiden aan de volmaking van mijn heil; zoo wordt het schip de veilige haven binnengeleid. Zoo is er geen gevaar te duchten. Het gaat goed. Ik heb geen gevaar, ik heb geen gebrek te vreezen. Dat is houvast hebben in het gewirwar der tijden. Dat is zijn steun en roer niet verliezen. Dat is het hoofd en het hart omhoog. Dat is het hopend uitzien, niet met de gedachte, het zal straks misschien wel eens een keer goed worden, neen veel rijker, het is bezig goed te worden: we hebben 's Vaders Zoon aan boord en het veilig strand voor het oog. Dan hebben we ook wat aan de wereld te zeggen en als die wereld ons vraagt: en wat hebben jullie nu in dezen moeilijken tijd aan je geloof, dan antwoorden we: Zaligheid. Vrede. Geluk. Rust. Blijdschap. Vreugde. We verliezen den moed niet. Gij zijt alle steun en houvast kwijt. Wij hebben het. In Hem onzen Heere Jezus Christus. Zalig, die aan Mij niet geërgerd wordt. Hij is zalig en hij wordt zalig. Hij geniet zaligheid en hij vindt zaligheid. Hij leeft in zaligheid en hoopt op zaligheid. O, als we dat leven van ons maar in dien Christus geborgen zien. Dan is het goed. Hij stuurt het schip. Hij leidt het schip. Hij houdt het schip vast. Dit woord, het is een roep tot Christus. Neen, ik kan aan het gebeuren der tijden niets veranderen. Ik kan niet wijzen op hoopvolle teekenen in het uiterlijk leven. Hier is het hoopvolle teeken: Christus. De Zaligmaker. Wendt U tot Hem. Dat teeken bedriegt niet. Het geeft steun en vrede, ja, zaligheid, zelfs in den nood. Het is zoo. Ik zal zijn lof zelfs in den nacht zingen, daar ik Hem ver- wacht. Het kan, dat verwachten, Hij is bezig te komen in het gebeuren der tijden. Dat verwachten wordt vervuld. En dat is zaligheid. Ja, dat zingen is zaligheid. Christus, als Hij geen steen des aanstoots is, dan is Hij rots der behoudenis. Daar ligt niets tusschen. Een rots, midden in de branding. Wie er op leunt, die heeft rust. En rust, dat is zaligheid. Wie houvast heeft, heeft hoop. Die wankelt niet. Ergernis door der tijden nood? Wat? Christus leeft, nu weten wij het: boven de stormen en nooden uit: Wij steken het hoofd omhoog. We zullen de eerkroon dragen. Die eerkroon wordt ons naderbij gebracht. Daartoe zijn die stormen noodig. Het is de dag des Heeren. Nood, druk, ja zeker, maar wij hebben 's Vaders Zoon aan boord, en daarom, want daar werkt Hij op aan, daar is het Hem om begonnen, en daarom veilig strand voor 't oog. En dat veilig strand, het is de volle openbaring van het koninkrijk Gods. Zalig, wie zoo in den storm is. AMEN. Want deze God is onze God; Hij is ons deel, ons zalig lot, Door tijd nog eeuwigheid te scheiden; Ter dood toe zal Hij ons geleiden. Psalm 48 : 6.