DE RUSSISCHE KE M HAAR LOT ONDER DE SOVJETS. FRITS KUIPER DE RUSSISCHE KERK EN HAAR LOT ONDER DE SOVJETS. TER VOLDOENING AAN ARTIKEL 44 VAN HET REGLEMENT VOOR DE KWEEKSCHOOL DER ALGEMEENE DOOPSGEZINDE SOCIETEIT DOOR FRITS KUIPER, THEOL. CAND. AMSTERDAM, 1923. 1. HET CHRISTENDOM IN RUSLAND. In het einde der tiende eeuw had Czaar Wladimir gedeelten van Zuid-Rusland en de Krim veroverd en kon daardoor met succes dingen naar de hand van Prinses Anna, de zuster van den keizer van het OostRomeinsche Rijk in Constantinopel. Alléén, Wladimir moest vóór het huwelijk zich eerst laten doopen. Reeds een eeuw lang bestond er een kleine Russische christen-gemeente, maar thans werd het christendom officieel ingevoerd. Het meest gevierde afgodsbeeld liet Wladimir bij Kiev in den Dnjepper verdrinken, en daarna werd het volk door denzelfden stroom gevoerd; een priester las daarbij gebeden en maakte het teeken des kruises over de schare in het water. Daarmee was de doop voltrokken ]). Rusland werd door zijn kerstening ingelijfd in het gebied der Oostersche Kerk. Deze zelfde kerk verloor juist in dien tijd elders overal groote gebieden aan den Islam, maar in Rusland hield zij niet alleen tegen hem stand, maar drong hem zelfs belangrijk terug. Toen Wladimir in Zuid-Rusland zijn volk deed doopen, was de Islam reeds tot diep in Midden-Rusland doorgedrongen en veroverde snel gebied op het heidendom. De beteekenis van de christianisatie van Rusland, juist op dat oogenblik, kan niet makkelijk te hoog geschat worden. Is het niet daarenboven een uiterst "merk- waardig verschijnsel, dat de Oostersche Kerk overal in Azië en Afrika, waar ze eeuwen tijd had gehad om wortel te schieten, door het Mohammedanisme bijkans vernietigd werd, en in Rusland, waar het christendom juist nieuw geïmporteerd was, in een voor ons uiterst weinig aantrekkelijken vorm, n.1. als verstard Byzantijnsch ritualisme2), — dat in Rusland dit„Oostersch-Orthodoxe" christendom zich zoo snel vastzette, dat eeuwen van Mongolen- en Tataren-heerschappij, die spoedig volgen zouden, het niet meer konden schaden ? Het Russische volk heeft het christendom zonder veel tegenstand, en, naar het schijnt, met zijn gansche hart aangenomen. Het christendom verbond zich op zoo innige wijze met het volk, dat men tot op den huidigen dag van vele typische trekken in de Russische volksziel niet meer kan onderkennen of we met invloed van het christendom, dan wel van het Slavisch volkskarakter te doen hebben s). In de eeuwen van Mongolen-heerschappij (i3e en 14e eeuw), en de daarmee verbonden staatkundige verdeeldheid, is de eenheid van het Russische volk dank zij de kerk bewaard gebleven, en toen later in het begin der 17e eeuw de gehate Polen groote stukken van Rusland bezetten, ja zelfs den zoon van hunnen koning op den troon van Moskou wisten te brengen, toen was het opnieuw de kerk, die het herstel van het Russische volk bewerkte. Zoo werd de Russische Kerk meer en meer de bij uitstek nationale kerk; Volk en Kerk groeiden samen tot een haast onverbreekbare éénheid. Voor de velerlei kleine volksstammen, die allengs in het Russische Rijk opgingen, beteekende Rus worden en christen worden één en hetzelfde. Daarentegen beteekende in de vorige eeuw het vasthouden aan eigen — Protestantsch of Roomsch Katholiek — christendom tegenover de Russische Orthodoxie voor Finnen, Letten en Polen de eenige mogelijkheid om aan volledige Russificatie te ontkomen. Ook buiten de grenzen van het Czarenrijk speelt de kerkelijke gemeenschap een rol in het bewustzijn van stamverwantschap: het Pan-Slavisme vond beter voedingsbodem naarmate de kerk dichter bij de Russische stond: Bulgaren en Serven behooren tot de Oostersche Kerk, een deel der Bosniërs ook, de meeste andere Slavische volkeren van de vroegere Donau Monarchie zijn of „geünieerd" (d .i. Oostersch in kerkelijke vormen en gebruiken, ook in het dogma, maar organisatorisch onder Rome), of eenvoudig Roomsch-Katholiek 4). Orthodoxie en Russische nationaliteit waren ook door de wet aan elkaar verbonden. Tot de eerste Russische revolutie (1905) mocht geen Rus, van geboorte tot de orthodoxe kerk behoorend, die kerk verlaten. Protestantisme en Katholicisme, evenals Jodendom en Islam, werden beschouwd als buitenlandsche religies; hun aanhangers bleven dan ook van geslacht op geslacht voor de wet buitenlanders. De vele secten, die zich in den loop der tijden van de orthodoxe kerk afscheidden, werden gewoonlijk vervolgd, onder enkele regeeringen min of meer geduld, maar steeds in hun burgerrechten beperkt. Dit is geen middeleeuwsch overblijfsel, dat tot in onzen tijd stand heeft weten te houden; neen, het was het bewuste streven van de Russische politiek in het einde der vorige en het begin van deze eeuw om volk en kerk in Rusland zoo eng mogelijk te verbinden. Men heeft m. i. achter deze verbinding, die bewust van staatswege onderhouden en versterkt werd, gewoonlijk te eenzijdig wereldsche politieke drijfveeren gezocht. Er was ook een religieus geloof, dat Czaar, Volk en Kerk bijeen behoorden, en dat de czaar deze band te beschermen en te versterken had. Op last van zijn czaar had het Russische volk den doop ontvangen en op zijn bevel bleef het door dien doop gebonden, meer dan negenhonderd jaren lang, en geleid door zijn kerk bleef het volk voor zijnen czaar gebogen. Kerk en autocratie hoorden in Rusland bijéén. Zeven eeuwen stonden wereldlijk en geestelijk gezag eerst betrekkelijk onafhankelijk naast elkaar. Sinds Peter de Groote echter had de Kerk geen Patriarch meer, die naast den Keizer stond, maar werd haar hoogste bestuur, de Heilige Synode, door den Czaar benoemd. Toch doen we verkeerd met te zeggen dat sindsdien de Kerk onder het wereldlijk gezag stond, integendeel, vooral in de negentiende eeuw krijgt men vaak veeleer den indruk dat zij de wereldlijke macht volkomen beheerscht. Tegelijk met haar cultus en haar dogma had de Russische Kerk ook haar politieke ideaal uit Byzantium overgenomen. Dat politieke ideaal was de onbeperkte autocratie. Ik geloof, dat dit ideaal op zeer oude christelijke tradities teruggaat. Onze westersche democratische staatkundige idealen gaan wel op de oudheid, maar niet op het oudste christendom terug. In de eerbied van een Paulus voor de overheid ontbreekt alle gevoel van eigen verantwoordelijkheid voor het bestuur der gemeenschap. De Kerk alszoodanig heeft reeds in de oudheid roeping gevoeld om in den staat een rol te spelen, haar leden niet Met het christelijk geloof werd de aanhankelijkheid aan „vadertje Czaar" door middel van de Kerk in de volksziel geplant. En vadertje Czaar op zijn beurt regeerde grootendeels door de Kerk. Peter de Groote, die Rusland met de cultuur van West-Europa haar voordeel wilde laten doen, heeft dat m. i. vrij wel alléén technisch bedoeld. In het binnenlandsch bestuur handhaafde hij de Orthodoxie tegenover de dissenters met echt Russische vervolgings-methoden, misschien krachtiger dan één andere czaar; ook zijn familie spaarde hij niet. Toch, door de stichting van St. Petersburg — het oog naar het Westen — kwamen ook geestelijke betrekkingen tusschen Rusland en West-Europa tot stand. De 18e eeuwsche Aufklarung doet zich ook in Rusland gelden, maar wat er ook aan ideeën mocht binnenkomen, op godsdienstig gebied blijft Rusland van West-Europa opzettelijk afgesloten. Daardoor moet het m. i. verklaard worden dat de afscheiding tusschen christendom eenerzijds en wetenschap en cultuur anderzijds, nergens zoo scherpe vormen aannam als in Rusland. De Kerk en de cultuur hebben zich absoluut niet bij elkaar aangepast, de uit het Westen komende cultuur vond ook geenerlei aanknoopingspunten in de Russische orthodoxie. De Roomsche Kerk had met de Latijnsche taal het Westen tegelijk den sleutel voor de antieke cultuur gegeven. De Grieksche Kerk bracht Rusland het chris- i tendom in de oud-Slavische taal, en gaf daardoor géén band met de antieke wereld. Slechts enkele Byzantijnsche dogmatische geschriften werden vertaald en in Rusland bekend. Sporen van invloed van Grieksche cultuur zal men in het Russische christendom met moeite vinden, tenzij dan in den cultus 6). Die cultus, zéér ingewikkeld en moeilijk te begrijpen, ook door de priesters zelf gewoonlijk in zijn onderdeden niet verstaan, is als afgerond geheel door de Russische Kerk uit Constantinopel overgenomen. Zij is in haar aard onveranderlijk, want zij is niet alleen uitdrukking van vereering en aanbidding, zij is sacrament. De meest heftige strijd op kerkelijk gebied wordt in Rusland dan ook sinds eeuwen gestreden om cultische verschillen, die ons zonder eenige beteekenis toeschijnen. Moet men zich bekruisen met twee of met drie vingers ? Moet men in de belijdenis des geloofs uitspreken dat Christus was „geboren, niet gemaakt' of „geboren, maar niet gemaakt" etc. Aan dezen strijd, die een schisma tengevolge had, dat tot op onzen tijd toe zijn invloed doet gelden, is de naam van Ruslands grootste figuur op kerkelijk gebied — Patriarch Nikon — verbonden. Men kan dit slechts begrijpen wanneer men weet, dat het Russische volk aan de sacramenteele beteekenis van elk onderdeel van kerkelijke gebruiken en formules gelooft7). De Russische Kerk geeft geen voedingsbodem voor wetenschap — tenzij voor de verdediging der orthodoxie tegenover Roomsche en Protestantsche ketterij, maar ook die verdediging blijft meestal gespeend aan alle wijsgeerig denken. Men beperkt zich er toe vast te stellen waarin de tegenstander van de „ware" leer afwijkt en is daarmede tevreden. Die ware leer zelf, het zoogenaamde Nicenum Constantinopolitanum 8) wordt beschouwd als onmiddellijk gegeven, geopenbaarde waarheid, daaraan wordt niet getornd, evenmin als aan de autoriteit der Heilige Schrift. De Oecumenische Concilies hebben zoowel Schrift als Symbool op de juiste wijze uitgelegd. Alles samen wordt als één complex van godsopenbaring beschouwd—de idee eener historische ontwikkeling is er vreemd aan, evenals het begrip van hoofd- en bijzaak. Natuurlijk verbonden zich toch heidensche overblijfselen met dit christendom: Heiligen namen veelal de rol van heidensche goden over, en hun beteekenis was dikwijls zoo belangrijk, dat we nog tot in onzen tijd merken dat de Heilige Nicolaas als een soort god vereerd wordt9). Onder de nauwkeurig waargenomen christelijke vormen tiert ook nu nog dikwijls veel bijgeloof, wat ons nauwelijks verwondert, wanneer we weten, dat tot in het einde van de 19e eeuw gechristianiseerd is met hulp van militair geweld of ook wel door allerlei staatkundige voorrechten als kwijtschelden van gerechtelijke straffen en toewijzing van landerijen 10). Wanneer daarbij dan een dikwijls buitengewoon weinig ontwikkelde geestelijkheid een meestal volkomen liturgischen dienst verricht (preeken zijn zeer zeldzaam), waarvan haar de beteekenis voor een groot deel zelf niet duidelijk is — dan zouden we geneigd zijn te gelooven dat de Russische Kerk niet de minste beteekenis had voor het geestelijk en zedelijk leven van het Russische volk, temeer daar op het leven der geestelijkheid dikwijls heel wat aan te merken viel. Toch is dat niet het geval. We kunnen dat begrijpen, wanneer we de Russische dienst zelf bijgewoond hebben. Die eeredienst is niet alleen indrukwekkend, zij is meesleepend, en daarbij van een groote religieuse zuiverheid. Heidensche motieven zijn er innerlijk vreemd aan en bij allen rijkdom is voor verwereldlijking streng gewaakt. De kunst is aan sterke banden gelegd, waardoor verzinnelijking, zooals in vele Roomsche kerken, voorkomen werd. Zelfs van orgelmuziek heeft men nooit willen weten. Die dienst heeft een stempel gedrukt op het heele volksleven, temeer daar alle gedachten aan schoonheid zich in de kerk concentreerden. Ook nu nog zijn in de dorpen de houten woonhuizen van een ongewone eenvoud, de kerken daarentegen rijk versierd, zonder ooit de gedachte van wereldsche praal te wekken. En in het vaak kleurlooze alledaagsche leven is de kerkdienst een hoogtepunt: „Een heerlijke diepe basstem zingt het recitatief, een hoogere respondeert, telkens valt het onzichtbare koor in, getuigend en smeekend. De klanken zwellen en nemen weer af, het is een voortdurend vloeden en terugstroomen, een deining zonder einde, als een lied der natuur. Maar een natuurlied verdiept door menschelijk hunkeren en smachten; een uitstorting en reiniging van het menschelijk gemoed, beheerscht toch en vol melancholie van berusting. Een oneindige mildheid, een zachte vertroosting, een heerlijke innigheid doorruischt dien zang, maar alles verdroomd en los van de aarde. De ziel wordt uitgevoerd boven smarten en twijfelingen; zoete rust keert tot haar in. Telkens vervloeit een hoogtepunt van pathos tot een nieuw gemurmel, dat dan, op zijn beurt in zich opnemend de ongestilde verlangens en geheime droomen van het menschenhart, weer uitstroomt in rijke bewogenheid, als een rivier, door duizend verborgen bronnen en liefelijke beken gevoed". (H. Roland Holst) n). Ons Protestanten staat dit alles ver, evenals de hartstochtelijke aanbidding met knielen en neervallen, en de kinderlijke verknochtheid, waarmede het uit het koor in de kerk binnengedragen evangelie gekust wordt. Maar godsdienstig leven is hier onloochenbaar, al wordt het ook vaak ontkent op grond van het feit, dat men in Rusland geen strijd om het dogma, en geen ontwikkeling van het dogma gehad heeft. De Russische Kerk heeft veel minder dogmatiek dan het Westen, zij kent geen heilsleer, zooals Augustinus en Luther die kennen, en het lijkt mij alsof misschien mede daardoor veel in het Evangelie hier meer direct tot zijn recht komt. De lezing uit het Evangelie vormt het hoogtepunt van eiken dienst en de woorden vinden zonder uitleg hunnen weg naar het hart. De gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan wordt zeer wel verstaan, de Rus is mateloos in zijn erbarmen, geeft vaak veel meer dan hij naar onze begrippen missen kan, maar de vereenigingsweldadigheid, ook de kerkelijke, kent hij bijna niet; de kerk is aanbiddings-, geen levensgemeenschap. Zijn erbarmen strekt zich gelijkelijk uit tot de verarmden en verweesden, tot de door roovers uitgeplunderden en tot de door het gerecht veroordeelden, niet omdat men de veroordeelden uitsluitend als slachtoffers van een noodlot ziet, maar men weet uit het Evangelie dat tollenaren en zondaren den braven burger voorgaan in het Koninkrijk Gods. Men ziet a. h. w. in eiken zondaar een Verloren Zoon, die kan opstaan en tot den Vader gaan. Meer dan iets anders is Jezus hun de brenger van woorden des Eeuwigen Levens, de verkondiger van het Godsrijk dat niet van deze wereld is. De wonderen zijn hun volkomen natuurlijk en begrijpelijk — er is een doorbreken van Gods wereld in deze wereld tot nu toe — wonderdadige Heiligen-schilderijen en reliquien doen immers hun werking tot op dezen dag. Maar meer dan alle wonderen openbaart het Evangelie zelf die andere hoogere wereld: „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.' ,,Ik dank U Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard." De heerlijkheid Gods is voor de kinderen. Te zijn als deemoedige kinderen, openstaande voor de openbaring van Gods wereld, dat is het ideaal van Russische vroomheid. Een schaap te zijn van Jezus' kudde, veilig geborgen in Zijn armen, meer wenschen ze niet. De hartstochten van het leven worden niet gekerstend, zij vinden meestal een uitweg buiten den godsdienst om, in zonde, die beleden wordt voor God, en welker gevolgen worden meegedragen door dit leven als steeds blijvende pijn, als een wonde in het hart. Maar niet alleen de hartstochten des levens, ook heel veel van het gewone dagelijksche leven gaat buiten den godsdienst om. Men bekruist zich voor en na den eten, maar dat gaat mechanisch, of heeft op zijn hoogst beteekenis om bij deze aardsche dingen den Hemel niet te vergeten. Op zichzelf heeft dit leven geen zin — slechts als voorbereiding voor den Hemel. Natuurlijk neemt dit gewone dagelijksche leven ook in Rusland bij velen vrijwel alle aandacht en de heele ziel in beslag en dringt het godsdienstig leven op den achtergrond. Men hoort reeds in het einde der vorige eeuw veel klachten over atheïsme, bij boeren en eenvoudige burgers. Dit is geen principieel atheïsme, maar een practische mechaniseering van het leven, waarbij voor godsdienst geen plaats overblijft. Ook atheïsme op grond van materialistische wereld- en levensbeschouwing komt natuurlijk voor, maar uitsluitend onder Westersche invloed, en dan vaak in een felheid en hartstochtelijkheid, die toont, dat het den Rus haast onmogelijk is zich van zijn godsdienst los te maken. Ook de niet-principieele atheïsten blijken veelal op hoogtepunten van het leven innerlijk nog gebonden aan die hoogere wereld, waarvan de Kerk de afschaduwing op aarde is. „Eén ding ontbreekt u: ga henen, verkoop alles wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult eenen schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op en volg mij", sprak Jezus tot den rijken jongeling. De Rus ziet in zijn Heiligen, en ten deele in zijn monniken, menschen, die dat gebod hebben vervuld. Zelf heeft hij een vaak nameloos verlangen om ook over te gaan naar die andere zijde des levens, maar hij voelt zich gebonden aan zijn aarde en aan zijn aardsche leven. Dikwijls trekt hij, vooral als oude man, als pelgrim Rusland door, van Zuid tot Noord, en vaak ook naar de Heilige plaatsen daarbuiten, den berg Athos, met zijn eeuwenoude kloosters in Macedonië en de Heilige stad Jerusalem, maar hij voelt wel, dat slechts de dood hem los kan maken van de banden, die hem met dit leven en deze aarde verbinden. Hij vereert niet in zijn Heiligen menschen, die meer goede werken hebben weten te doen dan hij, neen, zij zijn hem menschen, die principieel dien stap gedaan hebben, waartoe hij nog niet gekomen is, menschen die reeds op deze aarde den band met die aarde hebben doorgesneden 12). Dit aardsche leven is hem niet principieel zondig, maar het ligt a. h. w. tusschen Hemel en Hel. Beide hebben er hun rechten. Men moet voortdurend oppassen, dat de Hel het niet overmeesterd. Duivel en daemonen spelen een groote rol in het geestelijk leven. De Rus weet een duivelsche geest diep in het hart te hebben, hij voelt ^ zich innerlijk verwant aan elke misdaad en aan elke zonde. Zijn geweten is ongemeen zuiver, hij is zich zijn zonde meest zeer wel bewust, alleen zijn karakter is niet zelden uitermate zwak. Zijn hartstocht vindt geen uitweg in zijn godsdienst, zooals ik al zeide, zij vindt het ook niet in het gewone dagelijksche leven, zij vindt het dikwijls alleen in losbandigheid en wodka, of in de misdaad. Wanneer zijn hartstocht is uitgewoed, hunkert hij naar boete en tuchtiging. Diep in zijn ziel laat dit leven hem altijd onbevredigd. Er kan een volkomen overgave zijn in zijn liefde — hij kan zijn leven inzetten voor zijn politieke overtuiging — toch vindt hij in dat alles geen rust, zijn ziel is te groot voor deze aarde, want alles is hier tijdelijk, in de macht van den dood. Paschen is het groote feest — want daar is de overwinning van den Hemel over deze aarde — de overwinning van het leven over den dood. Dat feest is zoo groot dat alle menschen elkander hun schulden moeten vergeven, allen kussen elkaar, een week lang luiden de klokken, en ieder begroet den ander met de woorden: „Christus is opgestaan", en antwoordt: „Hij is waarlijk opgestaan". Het leven is meerder dan de dood! Dat is het Russische Christendom 13). II. DE RUSSISCHE KERK SINDS DE REVOLUTIE. Reeds de revolutie van 1905 had voor de positie van de Russische Kerk vérstrekkende gevolgen. Er werd een tolerantie-edict uitgevaardigd, waardoor het wettelijk toelaatbaar werd voor orthodox geborenen om tot een ander kerkgenootschap over te gaan. Dat beteekende in principe losmaking van den band tusschen Staat en Kerk. Tegelijkertijd werd de autocratie althans ten deele door een constitutie getemperd. Een andere staatsvorm, een andere verhouding tot de Kerk — toch géén revolutie, maar alleen een concessie aan den invloed der Westersche ideeën! Natuurlijk trachtte dus de staatsregeering de resultaten van deze nood-concessie tot een minimum te beperken en de banden tusschen Staat en Kerk zoo sterk mogelijk te laten blijven bestaan. Vandaar dat het geheele tolerantie-edict eigenlijk alleen zijn beteekenis kreeg voor de hoogere standen. Voor hen werd het geloof niet meer iets verplichts, maar een zaak van persoonlijke overtuiging. Tot de breedere lagen van het volk drong deze verandering niet door, daar bleef alles bij het oude. Toch, waar de band principieel losgemaakt was, kon de verdere scheiding tusschen Kerk en Staat nog slechts een quaestie van tijd zijn. De oorlog verhaastte de ontwikkeling. De Februari-revolutie van 1917 bracht een regeering aan het roer, die voorstandster was van algeheele scheiding van Kerk en Staat. Om den schijn te vermijden alsof zij de Kerk vervolgen wilde, proclameerde het KERENSKi-régime niet zelf de scheiding, maar begon met toelagen uit de staatskas niet meer alleen toe te kennen aan de staatskerk, doch ook aan de secten en de ,,buitenlandsche godsdiensten". Vervolgens werd in den zomer de Kerk uitgenoodigd zich nieuw te organiseeren, zonder inmenging van den staat. Zoo werd het concilie van 1917 bijeengeroepen. Nog tijdens dit concilie kwam de voorloopige regeering der Russische Republiek ten val. De democratische regeeringsvorm had in Rusland geen goede voedingsbodem, zij wortelde niet in het rechtsbewustzijn van het volk; ontevredenheid had haar doen ontstaan, ontevredenheid vaagde haar weg, toen ze de groote wensch van het oogenblik — vrede — niet vervullen kon. Duidelijk bleek daarbij, dat bij de scheiding tusschen Kerk en Staat in Rusland de Staat méér verloren had dan de Kerk. De republikeinsche regeering had zich van de Kerk losgemaakt, en verloor daarmede haren eenig mogelijken steun. Aangevallen door de communisten zocht ze op het laatst steun bij de uiterst-conservatieve groepen, maar tevergeefs; binnen enkele jaren waren de Bolsjewiki meester van het Russische Rijk, van Petersburg tot Wladiwostok en van Nova Zembla tot Armenie en Bokhara, alleen de westelijke randstaten gingen verloren. Voor de Kerk beteekende de werkelijke scheiding van den Staat, dat haar geloof thans niet meer iets vanzelfsprekends was voor de bevolking. De verandering, die het tolerantie-edict voor enkele groepen gebracht had, werd nu algemeen. Voor de eerste maal werd voor de Russen het Christendom iets, waarop ja of neen gezegd kon worden. Dat stelde natuurlijk geheel nieuwe eischen aan Kerk en geestelijkheid. Deze eischen waren zoo zwaar, dat de Kerk lange jaren van rustige ontwikkeling noodig zou gehad hebben om zich daarbij aan te passen. Die rust werd haar niet geschonken; het concilie van 1917 was nog bezig met de uiterlijke reorganisatie van de Kerk, het had nog slechts in beginsel besloten tot de wederinstelling van het patriarchaat (merkwaardig verlangen naar een éénhoofdig bestuur), toen de October-revolutie uitbrak. Pas tijdens de straatgevechten tusschen Bolsjewiki en regeeringstroepen werd Tikhon als Patriarch van Moskou en geheel Rusland aangewezen. Nieuw was het patriarchaat niet, tot in den tijd van Peter de Groote immers was er een Patriarch geweest, die daarna door de Heilige Synode met haar door den Keizer benoemde leden werd vervangen. Nieuw was wèl, dat de Patriarch aangewezen worden kon zonder goedkeuring van het wereldlijk gezag. Alle vroegere Patriarchen van Rusland, evenals die van Byzantium waren ,,rijks-patriarchen" geweest — hun functie was ingeschakeld in het wereldlijk bewind, maar Tikhon stond onafhankelijk van den Staat. Zijn wijding te Moskou vond plaats onder het communistisch bewind, dat echter zijn tijd niet gekomen achtte om zich in kerkelijke zaken te mengen. Wel liet het door zijn soldaten de wijdingsplechtigheid bespotten, maar toen Tikhon de Uspensky Kathedraal in het Kremlin uitkwam, bogen ook die soldaten hun hoofd en lieten zich doorhem zegenen M). Aanvankelijk liet men de Kerk als organisatie dan ook betrekkelijk ongemoeid, wel begon men al dadelijk met anti-religieuze propaganda. „Godsdienst is opium voor het volk", was de bekend geworden leuze der Sovjets. Zij lieten haar aanplakken op de straten, zelfs op sommige kerkgebouwen. Deze leuze was zeker niet nieuw van socialistische en communistische zijde. Zij moet grootendeels verklaard worden uit het feit, dat de Kerk en daardoor ook het Christendom in Rusland in zoo eng verband hadden gestaan met het ancien régime. Christendom en Czarisme hoorden bij elkaar. Maar de eigenlijke oorzaken liggen dieper. De communistische idealen zijn zuiver ,,diesseitig", het Christendom altijd (en in Rusland wellicht sterker dan elders in Europa) in wezen „jenseitig". Het communisme wil geen hoop op een hemel hiernamaals, maar strijd voor een hemel op aarde. Reeds de oude W. Liebknecht zeide: „Wir müssen den ganzen Kopfdes Arbeiters gewinnen für den glauben an eine glückliche Zukunft aus eigener Kraft. Deshalb muss auch jeder Glaube, der mit andern oder gar überirdischen Kraften rechnet, bekampft werden" 16). Zoo blijven tot in onzen tijd communisten in het niet-aardsche van den godsdienst een gevaar voelen voor den revolutionairen strijd. De godsdienst verdroomt, verzacht het lijden, en vooral, ze doet deze aarde vergeten. Enkelen meenen in volkomen ernst dat dat thans niet mag en onttrekken zich daarom met geweld aan den invloed van de christelijke gedachten 16). De communistische partij heeft dan ook voor al haar leden het deelnemen aan kerkelijke plechtigheden uitdrukkelijk verboden. In haar uitingen tegen het Christendom verloochent de communistische partij haar historische verwantschap met rationalisme en materialisme niet. Zij richt zich met haar propaganda tegen het wondergeloof, de opstandingsleer, de scheppingsgedachte, ook tegen de idee „geopenbaarde waarheid". Men werkt hier gewoonlijk niet met scherpe formuleeringen, maar met spot. De anti-religieuse demonstraties spelen hierbij een niet onbelangrijke rol. Men voert daarbij afbeeldingen van heiligen mee, en laat die in verschillende poppenkast-vertooningen optreden. Ook laat men kisten met reliquieën openen, die dan blijken leeg te zijn 17). Overal waar de regeering gelegenheid heeft jonge menschen te beïnvloeden, zooals in de scholen en het leger, tracht zij de godsdienstige opvattingen te verdrijven. Zij strijdt daar trouwens tegen eiken vorm van eerbied voor gezag. (Zij houdt de fictie vol dat de volkscommissarissen en andere tegenwoordige bewindvoerders geen heerschers, maar uitsluitend „kameraden" zijn, waarvoor ze geen onderdanigheid, maar alleen kameraadschap verlangt, hoewel die dan bestaat in een volkomen disciplinaire ondergeschiktheid). Welbewust wordt *de eerbied voor de ouders ondermijnd, zooals de eerbied tegenover al het historisch gewordene. Juist nadat op economisch gebied allerlei oude vormen hersteld moesten worden, schijnt de strijd op geestelijk gebied tegenover de oude geestelijke en maatschappelijke ideeën veel sterker te zijn doorgevoerd. Wanneer we dit alles zien begrijpen we, dat de Kerk intuïtief sympathie moest gevoelen voor de contra-revolutionaire bewegingen. Behalve uiterst con- servatieve tradities moet haar ook afkeer van het negatieve der communistische actie in die richting gedreven hebben. Het verbaast ons dan ook niet dat Tikhon in 1918 de Bolsjewiki plechtig vervloekte, wegens hun vervolging van den godsdienst. Het is veeleer verbazingwekkend dat Tikhon na dien tijd nog meer dan drie jaren een zekere mate van vrijheid genoot; hij stond onder huis-arrest, maar kon zijn functie waarnemen. Meerdere vooraanstaande geestelijken speelden een beteekenisvolle rol in bewegingen als die van Koltsjak en Denjikin. Deze jaren: 1918, '19 en '20, waren zeker niet geschikt voor een rustige ontwikkeling van de Russische Kerk, die nu niet langer met den Staat identiek was, maar uitsluitend een gemeenschap kon zijn van persoonlijk overtuigden. De gebeurtenissen van den dag namen alle werkelijke aandacht in beslag, wat men daarnaast van de Kerk wenschte, was naar het mij toeschijnt in hoofdzaak het bewaren van de herinnering aan vroeger. Voor nieuwe brandende maatschappelijke vragen zocht men in de kerk geen oplossing; immers het christendom had altijd grootendeels buiten het leven van allen dag gestaan. Als vanzelf werd zoo de tegenstelling tusschen de Bolsjewiki en de Kerk voortdurend scherper. Met den zomer van 1921 kwam de geweldige catastrophe, de groote hongersnood. De staat was in nood, groote gedeelten van het volk (men spreekt van millioenen) gingen een zekeren hongerdood te gemoet. De Kerk beschikte over groote rijkdommen in goud, zilver en edelgesteenten (grootendeels kerksieraden) en was niet ongeneigd te helpen. Het oogenblik scheen aangebroken voor een verzoening. Om de gevolgen van deze natuurramp te boven te komen, om zooveel doenlijk de slachtoffers te redden, zouden daarvoor niet alle krachten samen willen werken? Zouden daarvoor niet de kerkelijke en de wereldlijke overheid hun onderlinge tegenstellingen vergeten en de handen inéén slaan? Was dat onmogelijk? Van beide kanten was er wel eenige goede wil, maar de tegenstelling was te groot. De Kerk bood hulp aan, maar wenschte die hulp zelf te administreeren. De Bolsjewiki weigerden eiken vorm van binnenlandsche hulp, tenzij beheerd door de staatsorganen. De Patriarch wenschte dan althans eenige zekerheid omtrent het gebruik van de kerkelijke schatten, maar de regeering wilde geenerlei controle. De Bolsjewiki konden dat niet toestaan, naar het mij toeschijnt, zonder den invloed der kerk zeer te doen toenemen, zóózeer, dat hun eigen positie er ten ernstigste onder zou lijden 18). De Kerk kon ook niet toegeven. Zij had er mee te rekenen, dat zeer velen in haar midden (terecht of ten onrechte, dat doet hier niet ter zake) de regeering volkomen wantrouwden en dus allerminst bereid waren de kerk-schatten zonder meer af te geven. Toegeven kon de Kerk eigenlijk alleen gedwongen, de gezindheid van haar leden maakte een vrijwillige erkenning van de Sovjet-regeering voor haar onmogelijk. Zoo was een botsing onvermijdelijk geworden. Het is moeilijk het verloop van den strijd na te gaan, veel is duister in deze heele geschiedenis. Bisschop Antonin, een man die zich steeds achterafgezet gevoeld had, achtte het noodzakelijk met de regeering samen te werken. Tikhon verzette zich tenslotte en gaf instructies, dat de kerk-schatten niet moesten worden afgegeven. Een der metropolieten wees alle verantwoordelijkheid van de Kerk af, door er op te wijzen, dat sinds de October-Revolutie van 1917 de kerkgebouwen en al hun schatten staatseigendom waren en slechts ten gebruike aan de Kerk waren teruggegeven, zoodat de Kerk niets te geven had. De regeering wilde liefst geen dwang gebruiken, eerst toen een deel van de geestelijkheid zich aan haar zijde had gesteld, zette zij door, en liet in 't voorjaar van 1922 tal van kerkschatten in beslag nemen met hulp van politie en leger. Veelal kwam het tot bloedige botsingen met de bevolking, maar de regeering zette door. Tal van priesters en bisschoppen werden verbannen of ter dood veroordeeld, in April '22 noemt men het aantal van 28 bisschoppen en meer dan 1200 priesters 19) die gedood zouden zijn, en dat was nog zeer in het begin. Patriarch Tikhon werd gevangen gezet, en abdiceerde min of meer. Op welke wijze is volkomen raadselachtig zooals ook zijn latere verklaringen en invrijheidstelling. Zeker is alleen, dat een kleine groep geestelijken onder leiding van bisschop Antonin en den priester Krasnitzky een nieuw opper-kerkbestuur instelden Er vormde zich een partij van geestelijken om hen heen, onder den naam van „de Levende Kerk", die begin Augustus '22 een congres hield. De regeering stelde een gebouw ter beschikking en het congres maakte als het ware een revolutie in de Kerk, het verklaarde zichzelf tot voorloopig kerkelijk gezag en concentreerde zijn uitvoerend bewind in het nieuwe „opper-kerkbestuur". Het congres verordende, dat men niet meer voor den patriarch mocht bidden in den eeredienst en zette het meerendeel der bisschoppen af. Deze werden vervangen door priesters, iets wat tot dusverre onmogelijk was geweest. Bisschoppen waren steeds ongehuwd geweest en behoorden met de monniken tot de „zwarte" geestelijkheid, priesters moesten gehuwd zijn (,,eener vrouwe man" I Tim. 3 vs. 2) en vormden de zoogenaamde „witte" geestelijkheid. De haat en afgunst van de witte geestelijkheid tegenover de bisschoppen is als middel gebruikt om de revolutie in de Kerk door te zetten. Het congres besloot een concilie voor te bereiden voor het voorjaar van 1923, maar reeds tijdens het congres van '22 begon de revolutionaire partij „de Levende Kerk" uiteen te vallen. Er scheidden zich twee groepen af: de „Apostolische" groepen de groep der „Wedergeboorte". De „Levende Kerk" heeft hoofdzakelijk ten doel de belangen der priesters te beschermen tegenover de Sovjets en de zwarte geestelijkheid, anderzijds probeerde ze door vasthouden aan dogma en ritus de gemeente niet van zich te vervreemden. De „Apostolische" groep wil vooral het sociale element in het Christendom naar voren brengen en schijnt te hopen op een innerlijke verzoening van Christendom en Communisme. Antonin's beweging voor de „Wedergeboorte" der Kerk schijnt vooral op rationaliseering van het geloof aan te sturen, hij maakt den eeredienst geheel verstaanbaar en staat wellicht onder den invloed van Protestantsche ideeën. Met hulp van regeering en geheime politie wist het nieuwe opper-kerkbestuur de erkenning te verkrijgen van de meerderheid der priesters voor zichzelf en zijn nieuw aangestelde bisschoppen. De drie revolutionaire partijen bleven samenwerken en kregen een groote meerderheid in het concilie van 1923, waarvan de gedelegeerden op voor ons geheel onbegrijpelijke wijze aangewezen werden. Het aandeel dat de Bolsjewiki namen in de voorbereiding van het concilie, ligt in het duister. Hoofdzakelijk moeten we denken aan ondergrondschen invloed, maar ook aan directe inmenging schijnt het niet ontbroken te hebben. Het concilie werd bijgewoond door eenige Amerikaansche Methodisten, die zich zeer voldaan verklaarden over den ernst waarmede de besprekingen werden gevoerd 20). De sovjet-pers beschouwde de besluiten van het concilie als een eenvoudige capitulatie voor de Bolsjewistische regeering. Het concilie nam o.a. de volgende resolutie aan: „Volgens de Grondwet der SovjetRepubliek heeft ieder burger het recht der godsdienstige gewetensvrijheid. Het besluit van de scheiding van Kerk en Staat waarborgt dit recht. De vrijheid van godsdienstige propaganda, naast het recht anti-godsdienstige ideeën te verbreiden, geeft aan de geloovigen de mogelijkheid hun godsdienstige overtuiging te verdedigen. Om deze redenen is het de kerk niet mogelijk de Sovjetmacht als onchristelijk te beschouwen. Het concilie wijst er integendeel op, dat de Sovjetmacht door haar methoden de eenige staat ter wereld is, die in staat is op aarde het ideaal van het Godsrijk te verwezenlijken". Behalve de regeering werd ook het Roode Leger gezegend, maar de Prawda schreef: „de Kerk is achterna gesukkeld, maar ze heeft niet geleid, en al poogt de Kerk nu de partij te zegenen, de partij zal daarom aan den godsdienst haar zegen niet verleenen" J1). Tikhon werd afgezet, het Patriarchaat vervallen verklaard. Een brief die dit besluit vermeldde werd aan Tikhon zelf toegezonden, die het ontvangbewijs onderteekende „gelezen, Patriarch Tikhon". De andere, Patriarchen van de Oostersche Kerk haastten zich bij monde van den Servischen Patriarch te verklaren, dat zij ook voor 't vervolg Tikhon als hoofd der Russische Kerk beschouwden en het nieuwe opper-kerkbestuur niet erkenden. Een schijnbaar onbelangrijk besluit was de invoering van de Gregoriaansche tijdrekening inplaats van de Juliaansche. Dat beteekende een verschuiving van 13 dagen. De verandering is echter ten zeerste onpopulair, speciaal bij de boerenbevolking, en bovendien is dit het eenig volkomen duidelijke resultaat van het concilie, zoodat de strijd zich in de gemeente hierom concentreert. De strijd is niet ten einde. De Bolsjewiki hebben het meerendeel der priesters tot capitulatie of zelfs tot medewerking gedwongen. Vele priesters werden reeds zoo ijverig, dat ze vrijwillig voor de gezondheid van Lenin gingen bidden, wat de partij ze als een „geheel onschuldig vermaak" gaarne toestaat. Maar de Russische Kerk is meerder dan haar geestelijkheid, ook het leekenelement speelt in haar een rol, en daarom blijft de Kerk ook nu nog een groot gevaar voor de communisten. Als organisatie heeft de Kerk gecapituleerd, maar zij leeft nog' als gemeente en als idee. En daar ze in haar idee, zelfs indien ze zich aanpast bij de omstandigheden, altijd aan het mechaniseerende ideaal der communisten in den weg staat, zullen deze laatsten zeker voortgaan met hun anti-religieuse propaganda. Godsdienstonderwijs aan personen onder de 18 jaar zal wel verboden blijven, en invloedrijke personen op godsdienstig gebied zal men ook in de toekomst wel blijven verwijderen "). Want in den grond hebben we hier een strijd van de communisten tegen den godsdienst ,,in al haar vormen" (zooals ten onzent ,,De Dageraad" het vroeger uitdrukte). Die strijd is verward, tengevolge van den historischen samenhang. Het Christendom in Rusland heeft een heel speciale vorm, zooals ik in het eerste gedeelte van deze verhandeling heb trachten te beschrijven. De Russische communisten hebben ook hun zeer bijzondere eigenaardigheden, waarop ik hier niet kan ingaan. Maar ondanks dat alles gaat deze strijd in wezen om de tegenstelling van de rechten der ziel, en de rechten der menschelijke samenleving, om de verhouding van Hemel en Aarde. Daaraan ontleent de geschiedenis van het Christendom in Rusland in dezen tijd zijn wereldhistorische beteekenis. Juli—Sept. 1923. AANTEEKENINGEN. J) Aldus beschreven in: „Die Russische Kirche", Eine Studie von Hermann Dalton. Leipzig 1892, pag. 3 v.v. Dalton was 1S58—1888 Duitsch Predikant in St. Petersburg. Zijn kijk op de Russische Kerk is sterk beïnvloed door de vijandige houding der Russische regeering tegenover het Protestantisme. Zijn principieele behandeling van de verhouding der verschillende christelijke kerken schijnt mij te weinig waardeerend voor de Oostersche kerk — aan zijn schildering van het Russisch kerkelijk leven daarentegen heb ik veel te danken. ') Over het Byzantijnsch Christendom zie men Harnack „Wesen des Christentums" II. 3 (i2c en 13e voordracht). Hij zegt (pag. 137 v. d. 3* druk—1900) van de Grieksche Kerk: „Sie erscheint nicht als eine christliche Schöpfung rnit einem griechischen Einschlag, sondern als eine griechische Schöpfung mit einem christlichen Einschlag" een meening die H. vervolgens weer voor een goed deel terug neemt: de onverdraagzaamheid, de scheppingsgedachte en de Godmenschelijkheid van den verlosser worden speciaal als niet Grieksch gekarakteriseerd. Typisch Grieksch noemt H. het ritualisme en het intellectualistisch leerstellig karakter als God-wereld-philosophie. Wat het laatste betreft, is het Russische christendom zeker on-Grieksch. Het intellectualisme, heeft er geen plaats, ook de Russische mystiek zoekt geen „Erkenntnis" maar gemeenschap, die door volkomen overgave verkregen wordt. Ook wat Harnack verder opmerkt over de verlossingsleer als hoofdzakelijk zijnde „Erlösung vom Tode" (pag. 145) is slechts tendeele juist. Hoofdzaak is vergeving van schuld en verlossing uit de macht van den Booze — met deze laatste wordt de macht des doods in deze wereld verbonden gedacht. („De bezoldiging der zonde is de dood") meer niet. Het ritualisme is inderdaad kenmerkend, toch is zijn invloed m. i. minder pernicieus geweest als Harnack meent, het heeft inderdaad het geestelijk leven niet verstikt, wat Harnack trouwens zelf tenslotte toegeeft (pag. 151). s) Deze vraag naar het verband van Slavischen volksaard en Russisch Christendom heb ik tot mijn spijt niet nader kunnen onderzoeken — uit mijn beschrijving blijkt wel dat ik geneigd ben aan het Evangelie een uitermate grooten invloed toe te kennen. Interessant is wat in de „Wetenschappelijke Bladen" van 1921 (deel III) werd aangehaald uit de rapporten van Pobedonoszev (f 1907), den beroemden Procureur der Heilige Synode, (d. i. de vertegenwoordiger van den Czaar in dif college), die blijkbaar het Russische volk grootendeels „Christinne van natuur" acht. *) De tegenwoordige (Aug. '23) moeilijkheden tusschen Serven en Kroaten lijken mij kenmerkend voor het hier gezegde. Zie verder o. a. F. Kattenbusch „Lehrbuch der vergleichenden Confessionskunde" I (verdere deelen niet verschenen), 1S92, pag. 137 v.v. Het werk is uitvoerig en volledig, toch merkt men op bijna elke pagina, dat de schrijver het Christendom der Oostersche Kerk alleen uit boeken kent. In een volk met een haast ongestudeerde geestelijkheid en een veelal analphabete gemeente is persoonlijke waarneming zij het slechts voor controle, uiterst wenschelijk. 6) Troeltsch behandelde in zijn „Die Soziallehren der Christlichen Kirchen und Gruppen" (Ges. Schr. I, 1912) Rusland niet. „Leider ist die Geschichte der Russischen Kirche zu unbekannt als dass die sicherlich höchst interessanten Parallellen und Gegensatze, gegenüber der abendlandischen Entwicklung hier verfolgt werden könnten" (pag. 194. aanteekening 88). Inderdaad heel jammer, daar we nu niet meer hooren dan dat het gebied der Oostersche Kerk totnutoe (d. w. z. tot 19171) Middeleeuwsch is in zijn maatschappelijke ideeën (pag. 193). 6) Buitengewoon merkwaardig is in dit verband het boek van V. Frank (Baron von Samson Himelstjerna), „Russisches Christenthum, dargestellt nach Russischen Angaben", 2' uitgave, Paderborn 1894, (de ie uitgave wordt door Kattenbusch geciteerd als „Russische Selbstzeugnisse 1"). Het boek is samengesteld door een uiterst zaakkundig Roomsch-Katholiek (Russisch onderdaan?), die met Russische uitspraken niet minder tracht te bewijzen dan, dat Rusland een niet-christelijk land is. Hij komt niet verder m. i. dan te bewijzen, dat de West-Europeesche cultuur Rusland vreemd is, en dat zijn christendom een ander is dan het West-Europeesche, wat door de aangehaalde Russische schrijvers (TcHADajEV, Soloviév en Ikónnikov) als een meer of minder groot nadeel gevoeld wordt. Juist daardoor geeft het werk veel belangwekkend feitenmateriaal, voor het begrip van de verhouding van Russisch Christendom en Westersche cultuur. Bovendien veel interessante gegevens over den toestand der Russische Geestelijkheid. Zijn oordeel over het monnikenwezen is uiterst onrechtvaardig. Onder den schijn van objectiviteit is trouwens het heele boek ten sterkste tendentieus en daarom met de grootste voorzichtigheid te gebruiken. Hoe Kattenbusch (pag. 152) twijfelen kan of hier een ultramontaan aan het woord is, begrijp ik niet, tenzij de vele aanteekeningen, die het geheele schisma uit broodnijd van de Oostersche Kerk tegenover Rome trachten te verklaren, eerst in den 2en druk zijn toegevoegd, (de pagineering schijnt echter doorloopend dezelfde). Speciaal de aanhalingen uit Soloviév schijnen rnij partijdig Roomsch, hoewel het nog erger kan. (Zie b.v. J. Huigens in Studiën, deel 85, „de roeping van Rusland volgens Wladimir Soloviév). Vergelijk voor Soloviév verder hieronder aanteekening Nr. 13. 7) Zie R. Seeberg: „Nikon, Patriarch von Russland", (Aus Religion und Geschichte I, pag. 311—331), speciaal pag. 316 v.v. De eerbied van het volk voor dezen „geweldige" is kenmerkend. 8) „Wij gelooven in eenen God, den almachtigen vader, schepper van hemel en aarde, aller zienlijke dingen en onzienlijke. En in eenen Heer Jezus Christus, den zoon Gods, den eeniggeborene, den voor alle eeuwen uit den vader geborene, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren — niet gemaakt, met den vader van hetzelfde wezen, door wien alle dingen geworden zijn; die voor ons menschen en onze redding is nedergedaald uit den hemel, en vleesch geworden uit den Heiligen Geest en de maagd Maria en mensch geworden; die voor ons gekruisigd is onder Pontius Pilatus, geleden heeft en begraven is geworden; en wederopgestaan is ten derden dage, naar de Schriften; en is opgevaren in de hemelen, en gezeten ter rechterhand Gods. » En zal wederkomen in heerlijkheid om dooden en levenden te richten; wiens Koninkrijk geen einde zal hebben; en in den Geest, den Heiligen; den Heer, den levendmakenden; die uit den vader uitgaat; die met vader en zoon vereerd wordt en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten; In een algemeene Apostolische Kerk. Wij belijden een doop tot vergeving van zonden. Wij verwachten de wederopstanding der dooden en het leven in de toekomende eeuw. (Grieksche text bij Kattenbusch, pag. 253 en 254). De groote theologische strijd met Rome loopt steeds weer over het feit dat de Roomsche Kerk over den Heiligen Geest uitspreekt: „die uit den vader en den zoon uitgaat" (filioque). De eigenaardigheid van Russische mystiek en kloosterwezen op dit ontbrekende filioque terug te voeren, lijkt mij op zijn minst uitermate geforceerd. 9) „ .... saint Nicolas, le plus invoqué et le plus puissant de tous les saints russes, celui qui, selon la croyance populaire, doit succéder k Dieu, lorsque Dieu se fera vieux Chez les indigènes de la Siberie, saint Nicolas est le dieu agricole et le dieu de la bierre, que 1'on fête pendant la moisson. Les payens d'au delè. de 1'Oural ont pour lui les mêmes hommages que les orthodoxes; ainsi les Votiaks non baptisés et les Ostiaks, qui 1'appellent Kola, le dieu Russe. En Europe, comme en Asie, plusieurs tribus finno-turques, officiellement converties au christianisme, ne connaissent guère d'autre dieu chrétien Aldus Anatole Leroy—Beaulieu in „l'Empire des Tsars et les Russes III: La Religion", pag. 37 (3C druk 1898). Het zeer uitvoerige werk is minder tendentieus dan eenig ander mij bekend. De schrijver moet land en volk uit eigen ervaring goed kennen en is volkomen vrij van theologische vooroordeelen. De groote beteekenis door hem aan klimaat en natuur toegekend kan ik begrijpen, doch hij gaat hier m. i. te ver en onderschat o. a. de rasinvloeden. 10) Ikónnikov schrijft over de kersteningsmethoden van Iwan den Verschrikkelijken in het Kazansche gebied: (Frank t. a. p., pag. 219). „Dem Erzbisschof wird ausgedehnte Machtbefugmss eingeraumt. Er darf sich sogar in Civilsachen einmischen; selbst criminal Verbrecher darf er schützen und braucht sie der Civil- behörde nicht aus zu liefern, wenn sie sich taufen lassen wollen. Er verftlgt nicht nur tlber Land, sondern auch ilber betrachtliche Geldsummen", waarbij Frank in een noot opmerkt: „Genau dieselbe Methode wird in neuerer Zeit in Liv-Esth-und Kurland zur Convertirung und Russificierung des dortigen Landvolkes angewandt". Alleen door een sterk vasthouden aan het kerkelijk ritueel is m i. hier volkomen vermenging met heidendom voorkomen. n) H. Roland Holst: „Uit Soviet Rusland", pag. 130—131. Vergelijk hieronder aanteekening Nr. 16. Voor Russen, die den dienst verstaan, moet m. i. de indruk nog grooter zijn dan voor ons buitenlanders. 12) Het is in dit verband opmerkenswaard, dat de Oostersche Kerk geen leer van het vagevuur kent. De hemel wordt niet quantitatief verdiend. De gedachte van werkheiligheid ontbreekt, maar misschien heeft men ook daardoor nooit verband weten te leggen tusschen christendom en maatschappelijke deugden. Want de Protestantsche heiliging van het dagelijksche leven „om de Eere Gods" schijnt mij ondenkbaar, anders dan als reactie op de Roomsch Katholieke werkheiligheid. In Rusland beginnen thans voor het eerst de maatschappelijke vragen een groote plaats in het godsdienstig bewustzijn in te nemen. 13) Ik heb in deze korte beschrijving opzettelijk christendom en kerk in Rusland niet scherp uiteen gehouden. Rusland heeft een uitgebreid sectenwezen, maar alle secten zijn naar het mij voorkomt aan te zien als varianten van de Russische Kerk, waarbij één bepaalde trek bijzonder sterk op den voorgrond treedt. Ook heb ik afgezien van een vergelijking met Protestantisme en Katholicisme en van eenige mededeeling omtrent de onderlinge betrekkingen van deze drie. Kattenbusch spreekt daarover uitvoerig en meer in 't kort H. Mülert in „Christentum und Kirche in Russland und dem Oriënt". (Rel. Gesch, Volksb. IV, Heft 22—23, 1916). Beide stellen het Protestantisme het hoogst en schatten om verschillende redenen Rome hooger dan de Oostersche Kerk (evenzoo Harnack en Dalton). Dat de Russische Kerk iets van het Christendom bewaart zou hebben, dat het Westen mist, is een gedachte, die bij geen van hen opkomt. Thomson wijst er in zijn „De Russische Ziel en de Westersche Cultuur" op, dat die ge lachte in Rusland zelf wel bestaat, en zijns inziens terecht. Op bladzijde 4 noemt hij in dit verband een verhandeling over den Antichrist van Wladimir Soloviév. (Zie mijn aanteekening Nr. 6) waarover ik ook in Rusland verschillende malen hoorde spreken. Zeer tot mijn spijt kon ik deze verhandeling zelf niet in handen krijgen. Wel vond ik in het „Vorwort" van den vertaler Harry Köhler voor Soloviév's : „Die geistigen Grundlagen des Lebens" I (1922, Stuttgart. „Der Kommende Tag, A. G. Verlag") op pag. 13—15 een nadere beschrijving van de „Drei Gesprache, eine Kurze Erzahlung vom Antichrist" overgenomen uit E. Trubetzkoy: „Die Weltanschauung Solovjeffs". We lezen daar 0. a.: „In den „Drei Gesprachen" ist auch nicht die Spur einer Andeutung vorhanden von einem Volke als Gottestrager, dafür sind aber drei Aste da am einigen Stamme des Baumes der Christenheit, die sich notwendigerweise erganzen, in dem sie alle in gleicher Wei se das Kommen des wahren Messias vorbereiten. Es gibt ein Christentum des Petrus, oder ein römisches, ein Christentum des Paulus oder ein protestantisches, und ein Christentum des Johannes, das rechtglaubige Russische Christentum Das Russische und das Christliche werden hier nicht als ein und dasselbe hingestellt, denn Russland verwirklicht auf Erden nicht die Vereinigung der ganzen christlichen Welt, sondern nur eine notwendige Eigenart im Christentume Nicht die alten Symbol e, die alten Lieder und Gebete, die Heiligen Bilder, und das Ritual des Gottesdienstes machen die Seele dieser Uberlieferung aus. Für das Christentum, das seit Jahrhunderten vor allem die unmittelbare mystische Vereinigung mit dem Christus, seine unmittelbare Anwesenheit in den Sakramenten und seine unmittelbare Oberhoheit behauptet hat, dem ist natürlich das Allerteuerste im Christentume der Christus selbst, — Er selbst und alles was von Ihm kommt, denn wir wissen, dasz in Ihm alle Ftllle der Gottheit lebt". „Die Leibhaftigheit des Göttlichen' im Christus, das ist in wenigen Worten der ganze Wesenskern unseres mystischen Christentumes, der Gegenstand der Anbetung jener Heiligen, die das Geistige Antlitz Russlands schufen, der Einsiedler auf dem Berge Athos, die ihr Leben der Anschauung des ewigen Lichtes', der Verklarung Christi weihten — und es' ist zu gleich das, was die Russischen Ktinstler und Denker, erftlllt von der Sehnsucht, dieses Licht in unserem sozialen Lebeu verwirklicht zusehen,suchten". „Sobald diese Aufgabe ausserhalb der schiefen Ebene des politischen Lebens in einem höheren, über den Staat und das gewöhnliche Leben hinaus führenden Gebiete wirklich vorhanden ist, — kann der Glaube an diese Aufgabe durch keine ausseren Prtlfungen erschüttert werden. Welcher Art auch immer jene Leiden, Erschütterungen und selbst Katastrophen sein mögen, die uns die Zukunft bringen wird, Russland wird dennoch seine Bestimmung erfüllen, seine höhere religiöse Opfertat vollbringen, sei es selbst auf den Trtlmmern des Russischen Staates — das ist der Glaube, den Profetische Worte dem Leser auf den letzten Seiten der „Drei Gesprache" verkünden". Persoonlijk acht ik het onmogelijk en ongeoorloofd een oordeel uit te spreken over de innerlijke waarde van een kerk, die juist op dit oogenblik door de geschiedenis geoordeeld wordt. M) Aldus beschreven door R. O. G. Urch in een artikel, getiteld: „Bolshevism and religion in Russia" in „the Atlantic Monthly" van Maart 1923 (pag. 394—406). De schrijver schijnt in 1920 in Rusland geweest te zijn en heeft zijn verdere inlichtingen vermoedelijk van emigranten. De feiten zijn in 't algemeen juist, maar m. i. niet in groot genoeg verband gezien. De kijk op personen schijnt mij zeer eenzijdig. Ket artikel moet reeds einde 1922 geschreven zijn, en is daardoor in zijn beschrijving van den tegenwoordigen toestand reeds sterk verouderd. 16) Geciteerd bij Joh. Wendland. „Handbuch der Sozialethik" (Ttlbingen 1916), pag. 149. Wendland's kijk op het probleem is m.i. volkomen onbevredigend. De oplossing van het vraagstuk der verhouding tusschen het recht der ziel en het recht der samenleving is in het Christendom principieel aanwezig, daarom moet het ook in staat zijn opnieuw een „Soziallehre" te geven voor onzen tijd. In de crisis van dezen tijd kunnen misschien reeds nieuwe maatschappelijke overtuigingen geboren worden, maar voor het oogenblik hebben wij m. i. géén Christelijk ideaal voor onze samenleving. Wendland evenals vele anderen schijnt dezen oogenblikkelijken noodtoestand niet te beseffen. 16) Zoo b.v. Henr. Roland Holst, die onmiddellijk na het door mij op pag. 10 en 11 geciteerde schrijft: ... „De godsdienst is opium voor het volk". , Ja waarlijk is het zoo: die heerlijke muziek is thans gevaarlijk; zij verzwakt den werkelijkheidszin, zij sust het hart tot rust over de slechte dingen dezer wereld, inplaats van het te wekken tot daadkracht; zij effent den gang van het bloed tot verdroomde maten, in stee van het staal toe te voeren tot den strijd. De schoonheid der oude kerkmuziek, wij mogen van haar bedwelming niet te diep drinken ... In meer van haar werk van de laatste jaren vinden we die bewuste terughoudendheid ten opzichte van jenseitige religie. 17) Tijdens mijn verblijf in Kazan werden b.v. de reliquie-kisten te Swiaschk a. d. Wolga geopend en leeg bevonden. Beweerd werd dat ze van regeeringswege kort te voren opzettelijk leeg gemaakt waren, en dat de zegels vervalscht waren. De waarheid van zulke beweringen is niet na te gaan. 1S) Of de Sovjet-regeering dezelfde houding tegenover de Kerk zou hebben aangenomen, indien het buitenland, in de eerste plaats de American Relief Administration, haar niet zoo sterk gesteund had bij de bestrijding van den hongersnood, is een vraag, waarop ook de toekomst m. i. nooit een antwoord zal vermogen te geven. 19) Deze cijfers noemt Urch (t. a. p., pag. 399), op gezag van den Metropoliet Eulogius, die ze baseerde op de officieele gegevens van de Sovjets. Tot mijn spijt staan mij geen meer directe en volledige gegevens ten dienste. !0) Zie het uiterst merkwaardige verslag van Bishop Blake in „The Christian Century" an undenominational Journal ofReligion. Volume XL, Number 29, (Chicago, July 19, 1923). Hoewel de beschrijving tendeele opzettelijk geflatteerd schijnt, moeten we toch een zekere mate van goede trouw aannemen. Voor het uiterlijk heeft het concilie blijkbaar eenige waardigheid weten te bewaren. !]) Deze laatste citaten naar vertalingen in „De Communistische Gids" van Juli 1923 (II, 7, pag. 445 v.v.). De vertaler of de oorspronkelijke verslaggever kent niet het verschil tusschen bisschoppen en priesters en tusschen synode en concilie wat zijn berichten onduidelijk maakt. Wij vonden er o. a. ook nog de volgende resolutie van de vóór-conferentie van de partij der „W edergeboorte". „Patriarch Tikhon beging een misdaad tegen de Russische Kerk door de kerk tot bondgenoot der tegenrevolutie te maken. Daarom behoort hij voor de Revolutionaire Rechtbank. Op dit oogenblik moet de Russische Kerk aan de Revolutionaire Rechtbank verklaren aan welke zijde zij staat, met Tikhon gezamenlijk op de bank der aangeklaagden, of met de aanklagers mede op de stoel des Rechters. Wij verklaren dat de Kerk behoort op de stoel des Rechters". 22) De literatuur over de tegenwoordige verhouding van Kerk en Staat in Rusland is uiteraard nog zeer gering. Bovendien ontbrak mij de tijd om wat tot nu toe verschenen is bijeen te zoeken. In hoofdzaak berusten mijn indrukken op wat ik persoonlijk gedurende mijn 8 maanden verblijf in Rusland zag en hoorde. Met de voormannen van de Kerk heb ik echter niet gesproken, evenmin als met de hoogste Sovjetautoriteiten. Vandaar dat ik alle feiten in deze verhandeling slechts onder voorbehoud kan meedeelen. De toekomst zal nog veel waar (ook vervalscht) materiaal omtrent de geschiedenis van dezen strijd aan het licht brengen. DftUK VAN CLAUSEN SI JANSTRAAT 4C .\MSTERDAM